dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Welk nummer ga je zingen? Nummer 39 met rijst?’ Dat zei Gordon in de talentenjacht Holland’s got talent tegen de Chinese zanger Xiao Wang, die op het punt stond één van de vele aria’s van Verdi te gaan zingen. En toen hij klaar was: ‘Dat is de beste Chinees die ik in weken heb gehad. En het is geen afhaal!’

‘Deze man werd voor duizenden mensen door Gordon te kakken gezet. Het ene stereotype volgde het ander op en geen haan die ernaar kraaide’, schrijft Janet Lie, zelf van Chinese afkomst, op haar blog. De 21-jarige studente is het hokjesdenken meer dan zat. En niet alleen bij Gordon. ‘Hij is maar één van de vele mensen in Nederland die het hilarisch vindt om “sambal bij” naar elke willekeurige Aziaat op straat te schreeuwen’, schrijft ze.

Ze vertelt hoe ze in een Amsterdamse straat achtervolgd werd door twee mannen die dingen als ‘sushi’ en ‘happy ending!’ naar haar riepen. Of hoe ze de stofzuiger ging legen en twee jongens haar vroegen of ze de schoonmaakster was. ‘Oh nee, was het niet racistisch bedoeld hoor! Als je een Nederlandse man van in de zestig was, had ik precies hetzelfde gedacht’, zeiden ze er nog bij. Túúrlijk.

=

Zoiets als ‘nummer 39 met rijst’ of ‘happy ending’, dat zou ik nooit zeggen. Ik zou het niet eens dénken. Ik doe niet aan hokjes. Toch?

Hmm. Als ik wat kritischer naar mezelf kijk, moet ik toegeven dat ik ook mensen zomaar op het eerste gezicht van een label. Een man met een bomberjack en een kaalgeschoren hoofd: skinhead. Een iets te zware vrouw in een panterprintlegging: tokkie. Een meisje met laklaarzen tot over de knie, een minirokje en enorme oorringen: bimbo. Een jongedame met een hoofddoek en een enkellange jas: onderdrukt. Ik weet dat het niet klopt, dat de wereld genuanceerder is dan dit. Maar toch flitst het vooroordeel onwillekeurig even langs.

Dat blijkt een algemeen menselijk trekje te zijn. Hokjesdenken doen we allemaal, volautomatisch. En dat is puur natuur. Toen onze prehistorische voorouders nog in dierenvellen over de savanne huppelden, kon hun leven afhangen van hun vermogen om razendsnel hun omgeving in de juiste categorieën te plaatsen. Zie ik daar een bekende of een vreemde? Vriend of vijand? Gevaarlijk of ongevaarlijk?

Ook nu nog levert dit vliegensvlugge nadenken in stereotypen voordeel op. Zonder er bij na te denken geven we een passerende golden retriever een aai over zijn bol, en even gedachteloos lopen we met een boogje om een doberman pincher heen. Die reactie zegt natuurlijk niks over het karakter van die individuele hond – er zijn vast veel schatten van dobermannen en ploerten van retrievers – maar gemiddeld genomen zorgt het ervoor dat je ongebeten de dag doorkomt. Hier heb je nauwelijks een bewuste gedachte voor nodig. Handig, want zo kun je genieten van een wandeling zonder de hele tijd te prakkiseren over de relatieve agressie van de diverse hondenrassen. En je hoeft niet elke hond in je wijk intiem te leren voordat je beslist of hij je zal bijten of niet.

Deze manier van denken hebben we als kind al. Dat bleek uit een slim experiment van de Amerikaanse psycholoog Rebecca Bigler. Op een basisschool verdeelde ze de kinderen in twee willekeurige groepen. De ene groep kreeg een rood t-shirt aan, de andere groep een blauw. De psycholoog en ook de juffen en meesters zeiden er verder niets bij. Ze maakten ook geen onderscheid tussen de groepen. Maar al gauw zag je dat er kleurgerelateerde vooroordelen ontstonden, die binnen een paar dagen uitgroeiden tot onverholen shirtisme. Wanneer Bigler een ‘rood’ kind vroeg hoeveel van de andere roden aardig waren, zei hij: ‘Allemaal’. En de blauwen, zijn die ook aardig? ‘Sommigen.’

=

Een oeroude en aangeboren neiging, dus, tot denken in ‘wij versus zij’. Dat is waarom Gordon zijn foute Chinezen-grap maakte. Waarom Jack Spijkerman over Humberto Tan zei dat hij ‘niet alleen donker is maar ook nog dom’. Waarom iemand tijdens de Zwarte Pietendiscussie tegen Anouk zei: ‘Ga lekker met die asielzoeker van je naar zijn land van herkomst blanke negerslet!!’ En het is waarom Disney op een jongensshirt zette: ‘Be a hero’, terwijl de tekst op het meidenshirt luidde: ‘I need a hero’. (Geen grapje)

Bijna niemand is immuun voor deze gezelligheid, weten onderzoekers van Harvard University. Zij proberen met een slimme truc de hokjes in onze cultuur zichtbaar en meetbaar te maken. Dat doen ze door te kijken hoe snel mensen achter de computer de koppeling maken tussen twee zaken. Mensen moeten bijvoorbeeld achter de computer zo vlug mogelijk de koppelen maken tussen agressie, en foto’s van mensen met een lichte of juist donkere huidskleur. Honderdduizenden mensen uit Europa en Noord-Amerika deden via internet al mee aan dit zogenoemde IAT-onderzoek. Bij Harvard weten ze ondertussen dus vrij goed wat zich afspeelt in onze collectieve onderbuiken.

En wel dit: ongeveer negentig procent van de mensen brengt zwarte mannen gemakkelijker in verband met gevaar, geweld en wapens dan witte. Vrouwen associëren we sneller met kunst en zorg, mannen met wetenschap en carrière maken. Andere studies laten vergelijkbare vooroordelen zien. Uit internationaal onderzoek blijkt dat eenderde tot de helft van de huisartsen vindt dat overgewicht komt door gebrek aan wilskracht en motivatie en dat dikke mensen lui, ruggengraatloos, ongehoorzaam en lelijk zijn. Iets vrolijker: proefpersonen blijken vrouwen te koppelen aan ovenwanten, en mannen aan honkbalhandschoenen. (Wederom: geen grapje. Dit is echt onderzocht.)

=

De grote vraag is natuurlijk: wordt het erger? Of eigenlijk: vertalen de onbewuste vooroordelen die we allemaal hebben zich nu vaker in onbeschaamd hokjesdenken dan vroeger?

Het is moeilijk wetenschappelijk te onderzoeken, maar het heeft er alle schijn van, denkt Han Entzinger. Hij is socioloog en hoogleraar integratiestudies aan de Erasmus Universiteit. In de jaren tachtig en negentig stond hij bekend als iemand van de harde lijn: hij wilde bijvoorbeeld migranten laten inburgeren en desnoods met stevige sancties verplichten onze taal te leren. Dat vindt hij nog steeds. Maar al die tijd vond hij ook dat alle verschillende culturen die in Nederland wonen een kosmopolitische verrijking zijn. En daarom vinden veel mensen hem nu juist een ‘multicultiknuffelaar’. Entzinger zegt erover in een interview met Vrij Nederland: ‘Volgens mij ben ik altijd dezelfde gebleven, het is de wereld om me heen die is veranderd.’

Met ‘de wereld’ bedoelt Entzinger dan vooral: Nederland. Gordons Chinezengrap wijt hij aan een gebrek aan goede manieren dat hier bij de cultuur hoort. Het is een soort ‘afwijkend gedrag’, zegt hij, ‘dat echt te maken heeft met de directheid van de Nederlanders. In multi-etnische landen als de VS, Engeland en Canada zijn ze geneigd meer rekening met elkaar te houden. Nederland heeft hier nog wel een slag te maken.’ Je al dan niet onbewuste vooroordelen gewoon voor je houden is volgens hem een kwestie van fatsoen. ‘En dat is niet de sterkste kant van de Nederlanders.’

Helaas voor de fatsoenswens van Entzinger blijkt voor veel mensen die directheid juist iets om trots op te zijn. Zoals voor deze man of vrouw, die reageerde op een bericht over Gordon op nrc.nl: ‘Dit is grappige, botte, Nederlandse humor. Dat is onze cultuur. Wij zijn niet politiek correct. Wij zijn een volk waar gewoon grappen gemaakt kunnen worden over huidskleur en afkomst, juist omdat we weten dat het allemaal goed zit.’

=

Maar zit het wel allemaal goed? Onbewust vooroordelen hebben is één ding, foute grappen maken een tweede, maar weten we echt zeker dat deze stereotypen en -ismes niet leiden tot echte narigheid als discriminatie en achterstelling?

Nou, wel dus. Om nog heel even bij integratie te blijven (daarna gaan we weer wat anders doen, beloofd): in 2012 stelde het Sociaal Cultureel Planbureau vast dat etnische minderheden minder kans maken op een baan dan de meer kaaskoppige Nederlander. Het SCP stuurde twintig acteurs – tien mannen, tien vrouwen, waaronder Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse Nederlanders – in totaal 460 keer naar allerlei uitzendbureaus. Ze allemaal eenzelfde c.v. onder de arm. Maar toch kregen de autochtonen in bijna de helft van de gevallen een baan aangeboden, en de niet-westerse dames en heren slechts in 28 procent van de bezoeken.

Vooral de allochtone mannen kwamen er banenmarkttechnisch bekaaid vanaf; volgens het SCP omdat ze als ‘bedreigender’ worden gezien. Woorden die doen denken aan dat IAT-onderzoek waarin gekleurde mannen met zoveel gemak gekoppeld werden aan agressie en geweld. Hier heeft het maatschappelijk hokje dus hele tastbare gevolgen.

En er zijn nog talloze andere voorbeelden van nadelige labels. Zo leidt het vooroordeel dat dik zijn een teken van vérgaande mentale slapheid is ertoe dat dikke vrouwen per jaar ruim 20.000 euro minder verdienen dan hun magere collega’s. Zwarte kinderen scoren minder goed op IQ-tests omdat ze zich het stereotype dat witte jongens en meisjes slimmer zijn onbewust aantrekken. En zolang vrouwen gemakkelijker worden gekoppeld aan zorg dan aan carrière, is het misschien niet zo’n wonder dat de helft van de dames nog steeds niet financieel onafhankelijk is.

En dat zijn nog alleen de effecten van vooroordelen waar wetenschappers onderzoek naar doen. Niemand weet precies wat het gevolg is van al die andere hokjes die er door ons hoofd schieten als we gewoon ons dagelijkse ding doen: slet, bitch, ploetermoeder, zwerver, straatterrorist…

=

Rest de vraag: hoe komen we eraf? Hoe krijgen we de hokjesgeest weer in de fles? Het is overduidelijk dat velen van ons dat graag willen. Want Gordon mag dan op tv zijn misplaatste Aziatengrapjes hebben gemaakt, er waren ook hopen mensen die lieten weten daar niet van gediend te zijn. Anouk mag een ‘negerslet’ genoemd zijn vanwege haar Zwarte Piet-protest, ze kreeg ook massaal steun. En Jack Spijkerman kreeg zoveel verontwaardiging over zich heen dat hij zich genoodzaakt zag toch maar excuses te maken aan Umberto Tan.

Omdat er nu eenmaal weinig onderzoek wordt gedaan naar hokjesdenken over bimbo’s en skinheads, komt de meeste wijsheid uit studies naar racisme. Daaruit blijkt dat mensen – met de juiste training en veel moeite – hun onbewuste vooroordelen kunnen leren bijsturen. Dat vind ik een fijne boodschap. Dat hokjesdenken was misschien ooit reuze nuttig op de prehistorische savanne. Maar we rennen nu ook niet meer achter bizons aan om ze tot diner te verheffen, dus hoeven we ook niet achter onze stereotype-minnende oerinstincten aan te lopen.

Wat belangrijk is, is dat we over onze vooroordelen praten. Psychologen ontdekten dat kinderen in huizen waar niet over huidskleur gesproken, racistischer waren dan kinderen waar dit onderwerp wel ter tafel kwam. Ironisch genoeg waren het juist de goedbedoelende, ‘kleurenblinde’ ouders die deden alsof huidskleur er helemaal niet toe deed, die ongewild van hun kinderen echte hokjesdenkers maakten.

De reden: kinderen kunnen zelf heel prima zien dat een bruine huid en een lichtroze huid van elkaar verschillen. Als niemand dit verschil benoemt, weten kinderen niet waar ze het moet plaatsen en treedt net als bij de rode en blauwe shirts het oeroude wij-versus-zij-systeem in werking. Wat zij nodig hebben is iemand die de verschillen erkent en vervolgens de stereotypen actief betwijfelt en tegenspreekt. ‘Dat iemand zwart is, betekent niet dat hij minder slim is.’ Of: ‘Dat de meeste dokters man zijn, betekent niet dat vrouwen geen arts kunnen worden.’ Voor volwassenen geldt hetzelfde.

We zouden het wat vaker over zulke vooroordelen moeten hebben. Zoals hier, in deze Viva. Maar ook gewoon op straat, als we met onze vriendinnen door de stad lopen en elkaar zonder er een twee keer over na te denken aanstoten om te fluisteren: ‘Hé, zie je die vrouw in die legging? Wat een ordinair mens!’

Ik neem me voor om dat eens te proberen. Als ik een ‘skinhead’ of een ‘onderdrukte vrouw’ zie, ga ik mijn vooroordelen niet langer beschaamd wegmoffelen, maar in het gezicht kijken en uitdagen. Klopt dat hokje wel? Waarom denk ik dat eigenlijk? Want aan het eind van de dag bepalen die hokjes niet wie we zijn. Gelukkig maar.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een flink deel van de pubers kijkt internetporno. Gewoon, uit seksuele nieuwsgierigheid. Maar de porno op het web gaat wel even wat verder dan een Playboy. Is dat schadelijk voor pubers?

De lingeriecatalogus. Of, als je heel veel geluk had, een Playboy of – oelalah – een Tuk. Dat waren de erotische hulpmiddelen waarmee pubers vroeger hun seksuele nieuwsgierigheid bevredigden. Tegenwoordig is dat anders. Wie iets over seks wil weten, googelt het gewoon. Het resultaat: porno. En niet alleen gezellige wederzijds respectvolle vrouwvriendelijke knuffelporno, maar ook spuit-de-huilende-vrouw-keihard-in-haar-gezicht-porno. En verkracht-het-maagdelijke-meisje-porno. En zelfs bij de gewone huis-, tuin- en keukenporno is het een en al onderdanige vrouwen die allemaal spontaan kreunend in de houding schieten zodra ze een dominante man met een erectie zien.

De meeste ouders moeten er niet aan denken dat hun onschuldige lieverd aan zulke akeligheden wordt blootgesteld. Toch bleek uit een onderzoek van Jochen Peter en Patti Valkenburg van de Universiteit van Amsterdam dat veel pubers op internet porno kijken: 71 procent van de jongens en 40 procent van de meiden tussen de 13 en 18 jaar, om precies te zijn. En daar blijft het niet altijd bij. Acht procent van de jongens en 4 procent va de meiden liet het afgelopen jaar voor een webcam borsten, billen of geslachtsdelen zien, becijferde kenniscentrum voor seksualiteit Rutgers WPF in 2012. En dit zijn alleen nog maar de jongeren die zélf op zoek gaan naar seks en porno op internet. De groep die hier onverhoopt tijdens het surfen of chatten mee te maken krijgt is nog groter.

 

Dat zijn flink wat jongeren die mogelijk schokkende seks zien. Moeten we ons zorgen maken?

Als je het aan Australische socioloog Michael Flood van de Universiteit van Wollongong vraagt wel. Hij schreef in 2009 een overzichtsartikel over de schadelijke gevolgen die internetporno op kinderen kan hebben. Zeker voor jonge tieners kan het zien van expliciete seks nogal verontrustend zijn, schrijft hij. Ze kunnen er van streek van raken, of hun beeld van vrouwen en wat leuke, fijne seks is kan verwrongen worden.

Dat blijkt al uit de manier waarop jongens en meiden tegen hun eigen en elkaars lichaam aankijken. Was schaamhaar een generatie geleden nog normaal, tegenwoordig moet op zijn minst de schaamstreek van de vrouw op pornosterachtige wijze onthaard zijn. In een Brits televisieprogramma waarin pubers werd gevraagd hoe ‘gewone borsten’ eruit zagen koos de meerderheid voor de in de porno zo gebruikelijke siliconenborsten.

 

En in bed?

Ook tussen de puberlakens is de invloed van internetporno merkbaar, schrijft Flood in zijn overzichtsartikel. Zo bleek onder andere uit een Nederlandse studie dat pubers die porno kijken wat gemakkelijker denken over casual sex. Het idee dat je verliefd moet zijn voordat je gaat vrijen leeft minder sterk. Tegelijkertijd zijn de pubers ook bang dat ze in bed zullen teleurstellen. Geen wonder, als je referentiekader een half uur durende vrijpartij in zestien verschillende standjes met drie verschillende vrouwen is.

Er zijn ook aanwijzingen dat de seks zelf er met dank aan de porno-industrie anders uitzien. Flood citeert onder meer Zweeds onderzoek waaruit blijkt dat de populariteit van anale seks onder tieners merkbaar is gestegen. En laat dat nou net sinds de jaren negentig vaste prik zijn geworden in de gemiddelde heteropornovideo. Van de meiden had dit overigens niet gehoeven: de meerderheid beschrijft anale seks als een negatieve ervaring. Flood haalt ook een Canadees onderzoek aan. Puberjongens die regelmatig porno keken, waren het vaker eens met de stelling dat het oké is om een meisje te dwingen tot seks. ‘Porno is een slechte en zelfs gevaarlijke vorm van seksuele voorlichting’, concludeert de Australische socioloog.

 

Dus jongens worden seksistischer van porno?

Mediaprofessor Jochen Peter vond daar in zijn onderzoek wel aanwijzingen voor. ‘We ontdekten dat jongeren iets minder positief worden over vrouwen wanneer ze vaker internetporno gebruikten. In het bijzonder: ze gingen vrouwen gemakkelijker als seksobject zien. Maar dit verband werkt ook de andere kant op. Degenen die vrouwen als seksobject zien, zijn ook meer geneigd internetporno te kijken.’

Ook psycholoog Tom ter Bogt van de Universiteit Utrecht ziet de invloed van internetporno op de manier waarop puberjongens over meiden denken. In zijn onderzoek kijkt hij niet alleen naar ‘vieze filmpjes’, maar neemt hij bijvoorbeeld ook door porno beïnvloedde sexy videoclips mee. Daarin worden vrouwen soms op een vrij agressieve manier als onderdanig lustobject neergezet. En dat stereotiepe beeld blijft plakken, ontdekte Ter Bogt. Jongeren die zulke clips zien denken vaker dat de wensen van de vrouw ondergeschikt zijn aan de behoeften van de man. Meer dan de helft van de clipkijkende jongeren denkt dat mannen gedreven worden door seks. En ook internetpornogebruik hangt sterk samen met dit soort stereotypering waarin de man als hengst wordt gezien en de vrouw als gedwee seksobject, stelt hij vast. Vooral bij jongens.

 

Maar wacht even. De ene jongen is de andere niet. Geldt dit wel voor alle jongens?

Nee, hoogstwaarschijnlijk niet, zegt Jochen Peter. ‘Gebaseerd op wat we nu weten is het hoogst onwaarschijnlijk dat de potentiële effecten van porno hetzelfde zijn voor alle tieners.’ Jongeren die geen seksuele ervaring hebben worden bijvoorbeeld sterker beïnvloed dan pubers die al wel zelf op vrijersvoeten zijn.

En, stipt Peter aan, van volwassen mannen weten we dat macho’s die vijandig denken over vrouwen meer beïnvloed worden door gewelddadige porno dan lieve, geëmancipeerde kerels. Uit enkele studies blijkt dat zulke macho’s dan vaker bevestigend antwoorden op stellingen als: ‘Als ik denk dat ik ermee weg kan komen zou ik best een vrouw kunnen verkrachten’. Of dat voor puberjongens ook geldt moet dringend worden uitgezocht, vindt Peter.

 

Wat nu? Zou het beter zijn als pubers helemaal geen porno meer zouden kijken?

Zo ver wil Peter niet gaan. ‘Internetporno is maar één enkele invloed te midden van vele anderen. De effecten van porno kunnen misschien onwenselijk zijn, maar we moeten niet vergeten dat gemiddeld genomen Nederlandse jongeren níét vijandig staan tegenover vrouwen, dat de meesten géén positieve houding hebben ten opzichte van casual sex, en dat ze níét massaal onzeker zijn over hun seksleven. Internetporno heeft wel een beetje invloed, maar er is geen bewijs voor een enorme aardverschuiving. Als vader snap ik dat ouders bezorgd zijn over de negatieve invloeden van internetporno. Als onderzoeker zou ik zeggen dat het hoort bij normale seksuele nieuwsgierigheid. Dit moeten we niet bagatelliseren, maar ook niet dramatiseren.’

 

Geen reden tot paniek dus. Maar toch: wat kan een bezorgde ouder het beste doen?

Uit verschillende studies blijkt dat strenge regels over internetgebruik slechts heel beperkt effect hebben. Je kunt wel tegen een puber zeggen dat ze geen porno mogen kijken, of niet moeten cyberseksen voor de webcam, maar regels en zelfs webfilters zijn vrij eenvoudig te omzeilen. Wat wel werkt: pubers die zich vrij voelen om openhartig met hun ouders te praten over wat ze online meemaken komen volgens onderzoekers minder vaak in de problemen en halen minder vaak rottigheid uit.

 

 

Bronnen:

Jochen Peter and Patti Valkenburg, Adolescents’ exposure to sexually explicit material on the internet, Communication Research, 2006.

Rutgers WPF, Seks onder je 25ste, 2012.

Michael Flood, The harms of pornography exposure among young children and adolescents, Child Abuse Review, 2009.

Jochen Peter en Patti Valkenburg, The influence of sexually Explicit Internet Material and Peers on Stereotypical Beliefs About Women’s Sexual Roles: Similarities and Differences Between Adolescents, Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 2011.

Tom ter Bogt en collega’s, “Shake It Baby, Shake It”: Media Preferences, Sexual Attitudes and Gender Stereotypes Among Adolescents, Sex Roles, 2010.

Jochen Peter en Patti Valkenburg, The influence of sexually explicit internet material on sexual risk behavior: A comparison of adolescents and adults, Journal of health communication, 2011.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De afgelopen jaren zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen steeds kleiner geworden. Althans, in het wetenschappelijk onderzoek. Maar in de samenleving tieren de stereotypen nog altijd welig. De kloof tussen hem en haar is kleiner dan vroeger, maar lijkt groter dan ooit tevoren. Wat is er aan de hand?

 

Nergens is de scheiding der seksen zo duidelijk als in de speelgoedwinkel. Aan de ene kant van het gangpad ligt het jongensland. Hier wordt geknokt, gesport en geracet. Stoer en actief is de norm. De meisjeskant van het gangpad is overwegend roze en paars gekleurd. De nadruk ligt op verzorging (‘deze pop plast en huilt echt!’), vriendinnen en mooi zijn. Linksaf voor Mars, rechtsaf voor Venus.

Wetenschappers hebben lang gedacht dat deze speelgoedtechnische seksekloof een natuurlijk verschil tussen jongens en meisjes reflecteert. Zo schreef neurobioloog Dick Swaab in 2010 in zijn bestseller Wij zijn ons brein dat jongens en meisjes een andere speelgoedvoorkeur hebben omdat die ‘in ons brein is geprogrammeerd om ons op onze latere rol in de maatschappij voor te bereiden, zoals op het moederschap bij het meisje, en op vechten en meer technische taken bij het jongetje.’ Deze verschillen waren op hun beurt weer terug te voeren tot de prehistorie waarin mannen hele andere rollen vervulden dan vrouwen: hij jaagde op groot wild, zij verzamelde vruchten en zorgde voor de kinderen. Dit verschil had zich volgens deze lezing voorts per evolutie genesteld in onze genen, hersenen en hormonen, zodat we nu nog steeds een portie oertijd in ons gedrag meesleepten. ‘Een moderne schedel met een steentijdgeest’, noemden evolutiepsychologen het.

Althans, dat was de theorie. Maar de tijden veranderen. Het onderzoek naar mannen en vrouwen heeft de afgelopen jaren een verrassende wending genomen. Biologie is niet meer zo bepalend als het ooit leek. Er komt steeds meer oog voor de individuele verschillen tussen mannen onderling en vrouwen onderling. En dat is nog niet alles. Uit nieuw en beter onderzoek blijkt dat veel verschillen tussen mannen en vrouwen langzaam maar zeker aan het verdwijnen zijn. En dat op een moment dat in de maatschappij de kloof juist groter dan ooit lijkt te zijn.

 

Verdwijnende verschillen

Een goed voorbeeld van zo’n verdwijnend sekseverschil werd afgelopen augustus gevonden door psycholoog Catherine Cross en haar collega’s van de Universiteit van St. Andrews. Cross maakte een meta-analyse (waarin de data van alle deugdelijke onderzoeken naar een bepaald onderwerp samen worden genomen en opnieuw geanalyseerd) van een eigenschap die psychologen sensation seeking noemen: het opzoeken van nieuwe, spannende ervaringen. Een echte manneneigenschap, dachten wetenschappers, want in de prehistorie waren het immers de kerels die ver van huis gingen om te jagen en ontdekken. Maar Cross komt tot een andere conclusie: mannen zeggen wel dat ze die sensation seeking-behoefte meer hebben dan vrouwen, maar als je naar hun gedrag kijkt, blijkt dat het sekseverschil in daadwerkelijke avontuurlijkheid al jaren kleiner en kleiner wordt.

Nog zo’n verdwijnend verschil: de wiskundevoorsprong van jongens. In 1974 waren de jongens duidelijk beter in wiskunde dan de meiden – naar men dacht een logisch gevolg van een oertijd waarin de mannen tijdens het speren gooien naar loslopend wild meer ruimtelijk en wiskundig inzicht nodig hadden. In 1990 vond psycholoog Janet Shibley Hyde van de Universiteit van Wisconsin-Madison echter nog maar een klein verschil tussen de seksen. In de jaren daarna slonk dit verschil verder, en in 2008 concludeerde Hyde in een nieuw overzichtsartikel dat het helemaal was verdwenen. Alleen onder de echte wiskunde-uitblinkers zaten nog meer jongens dan meisjes. En zelfs dat effect is anno 2014 niet meer algemeen geldig. Onder Amerikaanse tieners van Aziatische of Afrikaanse afkomst is er bijvoorbeeld geen seksekloof bij de bollebozen, of zijn de wiskundetopmeiden zelfs in de meerderheid.

En daar bleef het niet bij. In de afgelopen acht jaar bleek dat mannen en vrouwen meer gelijk dan verschillend zijn op allerlei gebieden: leiderschap, assertiviteit, competitiviteit, rationeel denken, zorgzaamheid en empathie, hoeveel ze praten, verbale agressie. Vrouwen bleken niet emotioneler te zijn dan mannen, en ook niet beter in multitasken. Mannen hadden toch niet een universele voorkeur voor jonge dames, en vrouwen evenmin voor rijke, oudere mannen. En ook wat betreft karaktereigenschappen bleken heren en dames allerminst van twee verschillende planeten te komen, concludeerden onderzoekers van de Universiteit van Rochester, die hun paper de titel ‘Mannen en vrouwen komen van de aarde’ meegaven, als knipoog naar het bekende boek ‘Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus’ van John Gray.

 

Tussen de lakens

Volgens Hyde is het ook logisch dat de seksen niet zo verschillend zijn. Mensen hebben 23 paar chromosomen, merkt ze op, en daarvan is er slechts één anders bij mannen dan bij vrouwen. Bovendien maakt het evolutionaire proces van natuurlijke selectie geen sekse-onderscheid: in de strijd om te overleven, komen mannen en vrouwen ruwweg dezelfde uitdagingen tegen, dus is het logisch dat ze qua vaardigheden en gedrag op elkaar lijken.

David Buss, hoogleraar psycholoog aan de Universiteit van Texas-Austin en zeer invloedrijk evolutiepsycholoog, is het daar voor de helft mee eens. Hij zegt dat hij nooit heeft gedacht dat er zoiets bestaat als een aangeboren jongensvoorsprong in de wiskunde. Hij verwacht vooral man-vrouwverschillen in gedrag en voorkeuren die van oerher onder invloed hebben gestaan van seksuele selectie: in de slaapkamer en in de liefde. Partnervoorkeur, bijvoorbeeld, of de behoefte aan seks met verschillende partners. ‘Deze verschillen behoren tot de grootste in de hele psychologie’, mailt hij. ‘Ze zijn ENORM.’

Maar zelfs tussen de lakens kwamen Mars en Venus de afgelopen jaren nader tot elkaar. In 2010 verscheen een meta-analyse die de meer recente studies naar seksuele man-vrouwverschillen onder de loep nam. De resultaten werden afgezet tegen een meta-analyse uit 1993. Daaruit bleek dat zelfs enkele van de grootste sekseverschillen –  hoe vaak iemand masturbeert, de houding ten opzichte van casual sex, mening over vreemdgaan – anderhalf tot drie keer zo klein waren geworden. Dat betekent niet dat deze verschillen zijn verdwenen, maar de trend is veelzeggend.

 

Oeps-momenten

Waarom wordt de kloof tussen de seksen steeds kleiner? Het zou kunnen dat het onderzoek naar mannen en vrouwen steeds beter wordt, oppert Annelies Kleinherenbrink, die aan de Universiteit van Amsterdam onderzoek doet naar het nature-nurturedebat over sekseverschillen. ‘Er is steeds minder ruimte voor interpretatie.’ Waar je in een enkele studie nog weleens een effect vindt dat later toch niet blijkt te bestaan, geeft een hele sloot meta-analyses veel minder kans op dit soort eendagsvliegresultaten. Misschien waren de man-vrouwverschillen altijd al heel klein, overweegt ze, en zien we dat pas nu we echt goed kijken.

Neuropsycholoog Cordelia Fine van de Universiteit van Melbourne denkt dat dit in de hersenwetenschap aan de hand is. In haar boek Waarom we allemaal van Mars komen concludeert ze dat er maar weinig klopt van de claim dat de heren een heel ander brein hebben dan de dames. Veel anatomische en functionele verschillen bleken bij nader inzien op zo’n wetenschappelijk oeps-moment te berusten, zoals het idee dat bij vrouwen de verbinding tussen de hersenhelften sterker is dan bij mannen, of dat mannen qua taal vooral hun linkerhersenhelft gebruiken waar vrouwen hun hele brein inzetten. Bovendien merkt Fine op dat de grote studies veel minder vaak sekseverschillen lieten zien dan onderzoeken met een kleine steekproefgrootte – iets dat in het onderzoek geldt als dé aanwijzing dat er soms bij toeval een effect werd gevonden dat er eigenlijk niet was.

Maar de opkomst van grote studies en meta-analyses kan niet verklaren waarom bijvoorbeeld man-vrouwverschillen in seksualiteit de afgelopen jaren kleiner werden. Die conclusie werd immers getrokken door een meta-analyse uit 1993 te vergelijken met eentje uit 2010. Hier komt een tweede verklaring om de hoek kijken: dat de verschillen tussen mannen en vrouwen echt kleiner zijn geworden in de loop der jaren, en wel met dank aan de emancipatie. Naarmate mannen en vrouwen in een samenleving gelijkwaardiger worden en vrouwen meer toegang krijgen tot onderwijs, geld en macht, gaan beide seksen steeds vaker dezelfde rollen vervullen en moeten ze aan steeds meer aan dezelfde normen en verwachtingen voldoen. Het gevolg: we gaan psychologisch en qua gedrag steeds meer op elkaar lijken. Niet in alles, maar wel op veel gebieden.

 

Geforceerde emancipatie

Steun voor deze verklaring komt uit grote internationale studies. Daarin vergelijken onderzoekers landen die op het gebied van emancipatie flink van elkaar verschillen. Zoals Luigi Guiso: in 2008 publiceerde hij over de gemiddelde rekenkunsten van jongens en meisjes in landen als Italië, Turkije en Brazilië (waar mannen en vrouwen niet zo gelijkwaardig zijn) met landen waar de emancipatie tegen de plinten klotst, zoals Zweden en IJsland. In deze laatste groep bleek er geen seksekloof te zijn in rekentalent, of waren de meisjes zelfs in het voordeel, terwijl in Italië en co de jongens fors beter waren met cijfers. Dit verband beperkt zich niet tot wiskundevaardigheden, maar bleek de afgelopen jaren ook te gelden voor zaken als leesvaardigheid, partnervoorkeur, en depressieve gevoelens. Nederland behoort overigens tot de emancipatoire subtop, net onder de Scandinavische landen.

Een interessant natuurlijk experiment in India geeft ons de kans om onder de motorkap van dit emancipatie-effect te kijken. Tijdens de West-Bengaalse dorpsraadsverkiezingen in 1998 en 2003 werd eenderde van de beschikbare zetels gereserveerd voor een vrouw. Niet alle dorpen kregen met zo’n quotum te maken; in een soort loterij werden beide keren de gelukkige ‘quotumwinnaars’ getrokken. Wetenschappers van onder meer de Harvard-universiteit publiceerden in 2012 een artikel over de gevolgen van deze nogal geforceerde vorm van emancipatie. Daartoe ondervroegen ze meer dan achtduizend ondervraagde tieners uit bijna vijfhonderd dorpen. Vooral op de meisjes hadden de kansen die het vrouwenquotum bood een gunstig effect. Hun ambitieniveau steeg, zowel zij als hun ouders zagen meer belang in een goede opleiding, en ze stelden hogere doelen voor zichzelf. De gekozen dorpsraadvrouwen bleken overigens in veel gevallen zo goed in hun werk dat ze ook in een volgende, quotumloze verkiezing weer de meeste stemmen kregen.

 

Culturele rollen

We moeten af van het idee dat man-vrouwverschillen vastliggen, onvermijdelijk zijn en voorgeschreven worden door de natuur, stelt neuropsycholoog Cordelia Fine in een artikel dat ze afgelopen november publiceerde met drie collega’s. Steeds meer onderzoek, zo schrijft ze, laat zien dat het idee dat menselijk gedrag wordt bepaald door genen, hormonen en de aangeboren opbouw van je hersenen op zijn best eenzijdig is. Nieuwe studies laten zelfs zien dat het ook heel goed andersom zou kunnen zijn: de culturele rollen die mannen en vrouwen vervullen, hebben invloed op onze biologie.

Als voorbeeld noemt Fine een uitgebreid onderzoek waaruit bleek dat vaders minder testosteron in hun lichaam hebben dan kinderloze mannen, en dat dit nog eens extra geldt voor mannen die nauw betrokken zijn bij de verzorging van hun kind. Een bevinding die goed aansluit bij een studie naar twee groepen vaders uit Tanzania. In de ene groep was het de culturele norm dat vaders erg betrokken waren bij de kinderzorg; bij hen was het gemiddelde testosteronniveau een stuk lager dan in de andere groep, waar vaders niet of nauwelijks zorgtaken hadden. Zo zijn het niet de hormonen die de rollen (m/v) vormgeven, maar de culturele rollen die het hormoonsysteem beïnvloeden, stelt Fine vast.

In het dames- en herenbrein gebeurt waarschijnlijk iets soortgelijks. Neuro-onderzoek onder muzikanten, taxichauffeurs, dansers en jongleurs laat zien dat je eigen gedrag, het gedrag van anderen en de uitdagingen waar de omgeving je voor stelt, je hersenen echt fysiek kunnen veranderen. Deze ‘plasticiteit’ is enorm hip in wetenschapsland, bevestigt Annelies Kleinherenbrink. ‘Plasticiteit is een buzzword. Behalve, zo viel me op, in het onderzoek naar mannen en vrouwen.’

 

Nieuwe richtingen

Kleinherenbrink en Fine zouden dat graag zien veranderen. En daarin staan ze niet alleen. Zelfs in de evolutiepsychologie, een van de laatste plekken in de gedragswetenschappen waarin biologie als hoofdverklaring voor bijna alles wordt gezien, neemt het onderzoek langzaam een andere wending. Zo is er steeds meer aandacht voor individuele verschillen. Want mannen en vrouwen mogen dan op sommige vlakken gemiddeld een beetje anders zijn, de variatie tussen vrouwen onderling en mannen onderling is veel, veel groter.

Lang vonden evolutiepsychologen dat niet zo interessant. Ze zagen deze variatie als onbeduidende ruis, die je rustig kon negeren. Maar nu wordt het belang van individuele verschillen steeds meer onderkend, vertelt hoogleraar evolutiepsychologie aan de Vrije Universiteit Mark van Vugt: ‘Ook door biologen. Die zien bijvoorbeeld persoonlijkheidsverschillen bij aapjes. De theoretische uitdaging is nu om te bewijzen waarom dat zo is.’

Hij heeft wel een idee, hoewel hij erbij zegt dat het nog speculatie is, vanwege de kinderschoenenfase waarin deze tak van wetenschap zich nog bevindt: ‘Hoe socialer de soort, hoe groter de individuele verschillen. Dat is ook logisch, want juist in een groep is ruimte voor verschillende niches.’ Het heeft overlevingstechnisch voordelen om in een groep bijvoorbeeld extraverte en introverte leden te hebben, en dominante en onderdanige. Zo speelt iedereen zijn rol.

Welke rol dat precies is, wordt voor een deel bepaald door zaken waar evolutiepsychologen vroeger liever een beetje omheen keken, zoals de genderrollen in onze cultuur. Van Vugt licht toe: ‘Cultuur kan man-vrouwverschillen versterken, maar ook verzwakken.’ Die invloed van cultuur en biologie is bovendien contextgebonden: niemand reageert in elke situatie op dezelfde manier. Met interactie-onderzoek kun je al deze invloeden samen bestuderen, wat veel meer inzichten oplevert dan kijken naar alleen nature of alleen nurture.

Van Vugt geeft een voorbeeld. In 2011 publiceerde hij met collega’s een meta-analyse naar samenwerking. Geheel volgens de trend vond hij geen sekseverschillen. Althans, totdat hij ging kijken naar de context. ‘Dan zie je dat vrouwen meer coöperatief zijn in een groep met mannen en vrouwen, en minder in een groep met alleen vrouwen. Er is dus een interactie tussen iemands sekse, en de situatie. Dat soort onderzoek, daar zie ik heil in.’

 

Terugkerende stereotypen

Dat roept wel een vraag op: als zelfs evolutiepsychologen het belang van emancipatie, cultuur en individuele verschillen erkennen, waarom is daar dan in de samenleving nog zo weinig van terug te zien? Als er van nature geen man-vrouwverschil in zorgzaamheid bestaat, waarom is de deeltijdwerkende vader dan nog steeds zo’n zeldzaam verschijnsel? Als beide seksen evenveel leiderschapskwaliteiten hebben, waarom schommelt het aantal vrouwen in de top van universiteit en bedrijfsleven dan in 2013 nog steeds tussen 10 en 20 procent? Hoe kan het dat Mars-en-Venus-man John Gray in het aantal verkochte boeken nog steeds alleen de Bijbel voor hoeft te laten gaan? Waarom is de loonkloof in Nederland bij gelijke functie, ervaring en opleiding al jaren stabiel op acht procent? Als er geen aangeboren wiskundeverschil is, waar blijven dan de meiden in de bètawetenschap en techniek? En waarom is in de speelgoedwinkel de kloof tussen de jongens en de meisjes nog zo ontzettend groot?

Het zijn vragen die ook socioloog Elizabeth Sweet van de Universiteit van Californië in Davis bezighouden. Zij bestudeerde speelgoedfolders van de jaren zeventig tot nu, om te weten te komen hoe het onderscheid tussen jongens- en meisjesspeelgoed zich ontwikkelde. ‘In 1975 werd maar weinig speelgoed expliciet naar gender op de markt gezet; bijna 70 procent van alle speelgoedadvertenties liet helemaal geen speciale genderaanduiding zien,’ vertelt ze. Met enige regelmaat zag je zelfs een meisje piloot spelen, of een jongen iets huishoudelijks doen.

Maar vanaf de jaren negentig is dat aan het veranderen. Terwijl wetenschappers zien dat man-vrouwverschillen aan het verdwijnen zijn, keert speelgoedland terug naar de stereotypen van de jaren vijftig. ‘En vandaag de dag is het nog extremer,’ zegt Sweet. Het wordt steeds moeilijker om speelgoed te vinden dat niet op de een of andere manier, door kleur of de bijbehorende reclame of de plek in de speelgoedwinkel, is bestemd voor jongens of meisjes. Een tegengestelde trend aan de wetenschappelijke dus. De seksen mogen dan nog nooit zo op elkaar hebben geleken, de kloof tussen hen is groter dan ooit.

Volgens Sweet is dit een reactie op de tweede feministische golf. Na al het gelijkheidsidealisme van de jaren zeventig en tachtig, floepte de balans naar de andere kant. Onder begeleiding van de populaire evolutiepsychologie en het bezielende Mars en Venus-denken van Gray en consorten omarmden mensen opnieuw het idee van biologische sekseverschillen. Sweet vond daar bewijs van in Amerikaanse opiniepeilingen, die laten zien dat het aantal mensen dat vindt dat mannen en vrouwen fundamenteel anders zijn de afgelopen dertig jaar groeide. Uit ander onderzoek blijkt weer dat zulk geloof in biologische verschillen seksestereotypering versterkt.

 

Wij en zij

Dat verschildenken past ook heel goed bij de menselijke natuur, denkt wetenschapshistoricus Bert Theunissen van de Universiteit Utrecht. Beter dan het gelijkheidsdenken dat bij de huidige stand van de wetenschap zou passen. Dat kan verklaren waarom het recente verdwijnen van veel man-vrouwverschillen nauwelijks een deuk in een maatschappelijk pakje boter slaat, terwijl de eerdere ‘herontdekking’ van biologische verschillen tussen de seksen vrij vlot door de samenleving werd omarmd.

‘De neiging om in wij en zij te denken, om in groepen in te delen, zit toch in ons’, zegt Theunissen. Hij geeft een voorbeeld. Mensen hebben lang gedacht dat rassen heel verschillend waren. Dat de westerse mens beter en slimmer was dan de mens uit Afrika. Ondertussen weten we dat dit niet klopt; dat rassen niet eens echt op die manier bestaan – maar het racisme blijft. ‘Dat is domweg onderbuikgevoel. Een soort biologisch ingegeven, heel basale xenofobie. Wetenschappelijke ideeën kunnen maar moeilijk opboksen tegen die neiging.’

Bovendien zijn mensen gehecht aan het idee dat mannen en vrouwen van elkaar verschillen. Theunissen wijst erop dat het voor velen een zekere schoonheid heeft dat we zo anders zijn. En dat de seksen er ook voor kiezen om die verschillen te benadrukken, met behulp van bijvoorbeeld kleding en make-up. ‘We willen die verschillen niet loslaten. Ik ook: ik geloof ook dat jongens en meisjes al op jonge leeftijd anders zijn. En dat is ook goed, toch? Dat verschil is prettig en leuk.’

En dat maakt dit misschien wel tot het grootste raadsel: dat met al die liefde voor de verschillen tussen mannen en vrouwen de echte verscheidenheid in wat we kunnen, denken en doen toch maar heel klein is. Dat hoewel we met onze plastische breinen rondlopen in een samenleving waar stereotypering en groepsdenken welig tiert, mannen en vrouwen tóch meer hetzelfde zijn dan anders. Je zou bijna denken dat in onze genen en hersenen juist een sterke biologische neiging tot gelijkheid zit ingebakken.

 

BRONNEN:

Interview met psycholoog Annelies Kleinherenbrink (Universiteit van Amsterdam)

Interview met evolutiepsycholoog prof. dr. Mark van Vugt (Vrije Universiteit)

Interview met wetenschapshistoricus prof. dr. Bert Theunissen (Universiteit Utrecht)

Interview met socioloog dr. Elizabeth Sweet (University van Californië in Davis)

Interview met evolutiepsycholoog prof. dr. David Buss (University van Texas in Austin)

Cordelia Fine: Waarom we allemaal van Mars komen | Lannoo (2011)

Rebecca Jordan-Young: Brainstorm, the flaws in the science of sex differences | Harvard University Press (2010)

Asha ten Broeke: De seksualisering van speelgoed | Vrij Nederland (13 juli 2013). Ook op  http://www.vn.nl/Archief/Samenleving/Artikel-Samenleving/De-seksualisering-van-speelgoed.htm

Asha ten Broeke: Het idee m/v | Maven Publishing (2010)

Janet Shibley Hyde: The gender similarities hypothesis | American Psychologist (september 2005)

Janet Shibley Hyde: Gender similarities and differences | Annual Review of Psychology (12 juni 2013)

Cordelia Fine en collega’s: Plasticity, plasticity, plasticity… and the rigid problem of sex | Trends in Cognitive Sciences (1 november 2013)

Bobbi Carothers en Harry Reis: Men and women are from earth | Journal of Personality and Social Psychology (22 oktober 2012).

Jennifer Petersen en Janet Shibley Hyde: A meta-analytic review of research on gender differences in sexuality, 1993–2007 | Psychological Bulletin (januari 2010)

Lorie Beaman en collega’s: Female leadership raises aspirations and educational attainment for girls: a policy experiment in India | Science (3 februari 2012)

 

KADERS

Kader 1: Zoek de verschillen.

Volgens psycholoog Janet Hyde zou het man-vrouwonderzoek er erg op vooruit gaan als wetenschappers op zoek zouden gaan naar de overeenkomsten tussen de seksen, in plaats van de verschillen. Maar volgens Annelies Kleinherenbrink van de Universiteit van Amsterdam is dat zo eenvoudig niet. Dat komt door de manier waarop statistiek werkt. De methodes die psychologen gebruiken, hebben twee mogelijke uitkomsten: je vindt een verschil, of je vindt dat verschil niet. Maar, legt Kleinherenbrink uit, bij zo’n niet-gevonden verschil kun je niet zeggen: dit is een overeenkomst. Het is gewoon een non-resultaat. Om overeenkomsten aan te kunnen tonen, moeten dus nieuwe statistische methodes worden bedacht.

 

Kader 2: Aapjes kijken

Ze zijn een vaste gast in het nature-nurturedebat over de speelgoedvoorkeuren van jongens en meisjes: de aapjes. Uit onderzoek met groene meerkatten zou zijn gebleken dat ook bij deze soort de jongetjes het liefst met een autootje speelden en de meisjes het liefst met een pop. Dan móét het wel evolutionair zo bepaald zijn. Maar op dat onderzoek kwam veel kritiek.

– De jongens hadden helemaal geen voorkeur voor autootjes: ze speelden een derde van hun tijd met jongensspeelgoed, een derde met meisjesspeelgoed en een derde met de sekseneutrale spullen die de onderzoekers hadden toegevoegd.

– Onder die sekseneutrale spullen was een hondenknuffel. Over alle speelgoedjes bekeken was deze veruit het populairst, onder meisjes- én jongensaapjes. Omdat het op een babyaapje leek?

– De meisjesmeerkatten hadden daarnaast wel een lichte voorkeur voor meidenspeelgoed, waaronder een pop, maar ook een pannetje. Wat daar vanuit een meerkat bekeken meisjesachtig aan was, is een raadsel: apenmoeders koken immers niet.

– Tot slot: wanneer je de gebruikte speelgoedjes niet volgens menselijke maatstaven indeelt in mannelijk en vrouwelijk, maar indeelt in actief/technisch (auto, pan, bal, boek) en passief/verzorgend (knuffelhond, pop), was er geen enkel sekseverschil meer te bekennen in aapland.

 

CITATEN:

De vrouw was Gods tweede blunder. – Friedrich Nietzsche (Duitse filosoof)

Kun je je een wereld voorstellen zonder mannen? Er zou geen misdaad zijn, en een hoop gelukkige dikke vrouwen. – Nicole Hollander (Amerikaanse schrijfster)

Mannen en vrouwen behoren tot verschillende soorten, en de communicatie tussen hen is een wetenschap die nog in de kinderschoenen staat. – Bill Cosby (Amerikaanse komiek)

In de politiek geldt: als je iets gezegd wilt hebben, vraag je een man. Als je iets gedaan wilt hebben, vraag je een vrouw. – Margaret Thatcher (voormalig premier van Groot-Brittannië)

Vrouwen die gelijk willen zijn aan mannen hebben niet genoeg ambitie. – Timothy Leary (Amerikaanse psycholoog)

De man is krachtiger in lichaam en geest dan de vrouw. Het gemiddelde peil van het mentale vermogen moet bij de man hoger zijn dan bij de vrouw. Zo is de man uiteindelijk superieur geworden aan de vrouw. – Charles Darwin (Britse grondlegger van de evolutietheorie)

Een vrouw zonder man is als een fiets zonder vis. – Feministisch gezegde

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het gaat niet helemaal lekker met de jongens. Ze doen het minder goed op school, hebben meer gedragsproblemen, en overtreden vaker de wet. Het woord ‘jongenscrisis’ valt. De dominante verklaring is dat jongens het lastig hebben in de gefeminiseerde samenleving. Vooral in hun jonge jaren moeten ze regelmatig verduren dat vrouwen de toon zetten: in de kinderopvang, op school. Deze vrouwen, zo is het idee, snappen die jongens niet zo best. Ze zien de kinderen onder hun hoede het liefst zo meisjesachtig mogelijk: lief, gehoorzaam, leergierig, sociaal.

Maar jongens zijn geen meisjes. Ze moeten juist de vrijheid hebben om actieve, baldadige rouwdouwers te zijn. Boys will be boys – iets waar in die gefeminiseerde cultuur bijna geen plek meer voor is. De jongen krijgt nauwelijks meer de kans om zich te ontwikkelen tot wat hij van nature is: een Echte Man. Een stoere, onafhankelijke, competitieve vent die niet te beroerd is om iemand op zijn bakkes te slaan als de situatie daarom vraagt. Handig met auto’s en gereedschap, maar niet emotioneel, niet kwetsbaar en beslist niet vrouwelijk. Hakt desgewenst ook hout. Vroeger rookte hij Marlboro.

Tot zover de modieuze gedachte. Want klopt het wel dat onze samenleving van jongens verwacht dat ze zich net als meisjes gedragen? Een bezoekje aan de speelgoedwinkel -geeft een ander beeld: daar is de kloof tussen de seksen nog even groot als altijd, zo niet groter. Idem in kinderfilms en -boeken, waar het gros van de helden en avonturiers nog immer stoere jongens of mannen zijn. En heeft dat idee van de Echte Man, niet verdacht veel weg van een jaren vijftig-stereotype? Was het niet juist eerder beperkend dan bevrijdend om van jongens al Marlboro-gedrag te verwachten?

 

De echte jongenscrisis?

De Amerikaanse journalist Soraya Chemaly, die zich specialiseert in gender, denkt dat de problemen van de jongens niet komen doordat hun mannelijke natuur geen plek vindt in de gefeminiseerde samenleving, maar juist dat die ongetwijfeld goedbedoelde nadruk op de mannelijke natuur weer allerlei ouderwetse genderstereotypen reanimeert die we beter hadden kunnen laten rusten.

De ‘echte jongenscrisis’, zo schrijft Chemaly op salon.com, is dat zelfs vandaag de dag jongens steeds weer impliciet of expliciet te horen krijgen dat ze zich niet als meisje moeten gedragen. Dat ‘meisje’ voor jongens een scheldwoord is, en dat ze daarmee leren om alles wat riekt naar de andere sekse te verwerpen omdat ze anders onvoldoende stoer zijn. Haar vrees is dat jongens daarmee ook waardevolle eigenschappen kwijtraken. Empathie, bijvoorbeeld. ‘Jongens dwingen om alle vrouwelijke kanten van zichzelf te verwerpen vermindert hun kansen op geluk.’ Ze concludeert: ‘Mannelijkheid ontmenselijkt jongens.’

Een boude stelling, die tegen het zere been zal zijn van Angela Crott, historica en schrijfster van het veelbesproken boek ‘Jongens zijn ‘t: van Pietje Bell tot probleemgeval’ . Zij is juist zo’n denker die bang is dat de maatschappij zo vervrouwelijkt dat voor jongens helemaal geen plaats meer is. In deze krant riep ze van de zomer op tot een eerste masculinistische golf, die moet leiden tot een hernieuwde waardering voor het mannelijke. Jongens ‘halen nu eenmaal streken uit, kloppen zich de borst, zijn liever lui dan moe als ze iets niet interessant vinden en hebben weinig behoefte hun emoties op tafel te leggen’, schrijft ze. ‘Maar ze bezitten wel kracht, moed en doorzettingsvermogen en de durf om te concurreren en initiatieven te nemen.

Volgens Crott zijn het vooral biologische impulsen – met name testosteron – die jongens zo maken als ze zijn. Nu weet ook zij wel dat de ene jongen de ander niet is. En in de psychologie laat onderzoek na onderzoek zien dat jongens qua gedrag onderling veel meer van elkaar verschillen dan de gemiddelde jongen van het gemiddelde meisje. Bijna elke jongen heeft bovendien op zijn minst wel een paar vrouwelijke kanten.

‘Maar een jongen wil toch een echte man worden, geen meisje’, zegt Crott desgevraagd. ‘Zelfs meisjesachtige jongens willen dat. Als jongens teveel richting het vrouwelijke worden geduwd, worden ze boos.’ Dat jongens hun vrouwelijke kanten gaan omarmen, zoals Chemaly graag zou willen, zit er dus gewoon per biologisch decreet niet in. En met pogingen daartoe zijn de jongens niet geholpen. Boys will be boys.

 

Geboren of gemaakt

Maar worden jongens echt als initiatiefrijke strekenmakers geboren, of worden ze ook zo gemaakt? Op kinderdagverblijven zijn tweejarige jongetjes even gehoorzaam als meisjes wanneer leidsters iets vragen. Ze zijn even temperamentvol en spelen even lief met de andere kinderen, zagen psychologen Abby Winer van de Universiteit van Californië in Davis en Deborah Phillips van de Universiteit Georgetown. Dat is niet vreemd: dat twee-jarigen nog niet of nauwelijks verschillen in hun gedrag is de wetenschappelijke consensus.

Wél opmerkelijk: de jongens werden door de leidsters heel anders behandeld. De jongens kregen vaker straf, werden vaker boos toegesproken, en kregen minder liefde, knuffels en positieve aandacht. De leidsters vonden ze meer ontremd en vaker problematisch. Het oordeel van de leidster reflecteerde bijna nergens het daadwerkelijke gedrag van de kinderen. Volgens Winer en Phillips zaten onbewuste vooroordelen over jongensgedrag de leidsters in de weg. ‘Hoewel het moeilijk is om te geloven dat de verzorgers van twee-jarigen genderstereotypen hebben ontwikkeld die jongens benadelen, is dit precies wat onze bevindingen impliceren’, schrijven ze.

Op het eerste gezicht lijkt deze studie precies te passen bij de zorgen over de gefeminiseerde samenleving. De leidster waren immers allemaal vrouwen, en zij deden de jongens zoals voorspeld heel pijnlijk tekort. Maar het was dus niet zo dat de leidsters te weinig ruimte lieten aan echt jongensgedrag. In plaats daarvan zagen ze stereotiep jongensgedrag dat er helemaal niet was en werden extra streng. Het laat zich raden dat dat laatste z’n effect op jongens niet mist.

We weten helaas niet of mannelijke leiders het anders hadden gedaan, want daar zijn er te weinig van om te bestuderen. Maar onderzoek op basisscholen is er wel en dat doet vermoeden van niet. Uit een studie van het Nijmeegse onderzoeksinstituut ITS onder 60.000 leerlingen bleek dat het geslacht van de leerkracht geen invloed had op de prestaties, houding of gedrag van de leerlingen. En dit onderzoek van het Nederlands Tweelingenregister van de Vrije Universiteit uit 2011 stelt vast: ‘Het beeld dat juffen het gedrag van jongens als problematischer ervaren dan meesters, is onjuist’ en ‘de gesuggereerde negatieve gevolgen voor jongens door de feminisering van het onderwijs zijn niet aantoonbaar.’

Geen feminiseringsprobleem, dus. Wat wel? De afgelopen jaren bleek onder meer dat basisschoolleraren de taal- en wiskundeprestaties van meisjes systematisch overschatten, terwijl ze die van jongens onderschatten. Jongens krijgen in de klas meer negatieve kritiek, en ook vaker het advies om bijles te volgen, zelfs als ze gemiddeld dezelfde cijfers halen. En hoewel jongens in hun Cito-score niet voor de meisjes onderdoen, krijgen ze van hun juf of meester toch vaker een lager schooladvies.

En daarmee zijn we terug bij die andere verklaring: dat het probleem hem zit in het stereotype van de lastige, drukke, stoere, Echte-Man-in-wording jongen. Een experiment (pdf) van de universiteiten van Basel en Bochum lijkt dit te bevestigen. Vijfhonderd psychiaters (vrouwen én mannen) kregen rapporten over een kind dat misschien ADHD had. Van elk rapport waren twee versies, één met een meisjesnaam, één met een jongensnaam, verder exact gelijk. Jongens kregen maar liefst twee keer zo vaak ónterecht de diagnose ADHD als meisjes.

 

Rauw stereotype

Ineen veelbekeken lezing tijdens het sprekersevenement TedWomen vertelt de Amerikaanse activist Tony Porter de hij hoe hij als zwarte jongen in de Bronx tot Echte Man werd gemaakt: ‘Toen ik jong was leerden ze ons dat mannen hard en sterk moesten zijn, moedig, dominant, geen pijn, geen emoties, hoogstens woede – maar zeker geen angst.’ Hij leerde óók dat mannen sterk zijn en vrouwen zwak, en dat vrouwen seksuele objecten zijn, minder waard dan mannen. ‘Ik kwam er later achter dat dit de collectieve socialisatie van mannen heet, beter bekend als de man box.’

Kern van deze man box is dat mannen absoluut niet vrouwelijk mogen zijn, en dit voortdurend moeten bewijzen. Mannelijkheid is, in tegenstelling tot vrouwelijkheid, iets dat je zomaar verliezen kunt. Elke keer als je iets doet wat een Echte Man niet zou doen, breng je je man box in gevaar en loop je als jongen het risico om ‘een meisje’ genoemd te worden. En dat is verschrikkelijk, vertelt Porter. Hij sprak met een 12-jarige football-speler, en vroeg hem: ‘Hoe zou je je voelen als de coach je waar alle spelers bij waren zou zeggen dat je speelde als een meisje?’ Porter had gedacht dat je jongen er misschien verdrietig om zou worden, of boos. Maar de jongen zei: ‘Het zou me kapotmaken.’ En Porter zegt: ‘God, als het hem kapot zou maken om een meisje te worden genoemd, wat leren we hem dan over meisjes?’

Het antwoord op die vraag geeft hoogleraar psychologie Chris Kilmartin: ‘Wanneer het ergste dat we tegen een jongen kunnen zeggen is dat hij gooit ‘als een meisje’, dan leren we jongens om vrouwen niet te respecteren. Het is de culturele onderstroom van verkrachting’, zei hij in de New York Times.

Kilmartin raakt hiermee aan de rauwste kant van de Echte Mannelijkheid. Er heerst een soort hypermannelijkheidscult die jongens vertelt dat agressie natuurlijk is en seksuele verovering benijdenswaardig, en waarin vrouwen worden weggezet als volgzaam of inferieur. Met biologie heeft dit niets te maken. Het is niet DNA waar we tegenop moeten boksen, zegt hij, het zijn films en gebruiken die verschillende rollen en waardes toeschrijven aan mannen en vrouwen.

Neem de Disney-film Planes, in de herfst van 2013 in de bioscoop. In een van de scènes racet een jongensvliegtuig met twee andere mannelijke vliegtuigen. En net als hij ze aan het inhalen is, roept hij naar hen: ‘Hallo dames! Klaar om te verliezen?’ Volgens Chris Kilmartin zijn dit niet zomaar grapjes; dit zijn uitingen van een cultuur waarin vrouwelijkheid zo minderwaardig is dat je een man kunt vernederen enkel en alleen door hem ‘dame’ te noemen.

 

Onveranderlijke mannelijkheid?

In plaats van te waarschuwen voor de suboptimale invloeden van al die juffen en kinderopvangleidsters kunnen we beter oppassen voor stereotypering. Omdat er niet zoiets is als dé jongen die van nature graag streken uithaalt, zichzelf op de borst klopt, liever lui dan moe is en liever niet zijn emoties op tafel legt.

Maar dat is niet wat er gebeurt, schrijft genderwetenschapper Juliet Williams van de Universiteit van Californië in Los Angeles. In een recente analyse van het debat over de jongenscrisis concludeert ze dat het idee van boys will be boys en het biologisch essentialisme dat hierbij hoort nog steeds met een opmars bezig zijn. Over de invloed van stereotypen wordt nauwelijks gesproken. In plaats daarvan gaat het debat maar steeds over die onveranderlijke actieve, stoere, competitieve natuur van de jongens – waarmee ondanks alle goede bedoelingen het stereotype van de drukke, lastige jongen telkens weer bevestigd wordt.

Overigens merkt Williams scherp op dat dit idee van een onveranderlijk soort natuurlijke mannelijkheid alleen voor witte jongens geldt. Jongens die behoren tot etnische minderheden vinden we over het algemeen juist wel een product van hun cultuur, religie en omstandigheden. Je zult zelden iemand over problemen met bijvoorbeeld Marokkaanse jongens horen zeggen dat boys will be boys, of dat leraren en bestuurders maar gewoon wat meer rekening met hun gedrag moeten houden omdat die jongens nu eenmaal van nature een niet te onderdrukken drang tot Echte Mannelijkheid hebben. Niemand die namens hen voor een masculinistische golf pleit, of hen ziet als belichaming van stoere, ruige Marlboro-mannelijkheid.

 

Ander debat

Het is tijd om het debat op een andere manier te voeren en op een andere manier naar jongens te kijken. Williams haalt in haar analyse de socioloog Michael Kimmel aan: ‘Als we echt de jongens willen redden, jongens willen beschermen en voor gunstige jongensjaren willen zorgen, dan is het onze taak om de mannelijkheidsideologie te ontmaskeren en uit te dagen, om de goedkope en gemakkelijke mal van boys will be boys te verstoren.’

Wanneer we het stereotype van boys will be boys nuanceren, hoeven jongens niet meer te lijden onder het vooroordeel dat ze lastig en druk zijn. En wanneer we jongens niet langer onder het mom van biologische verschillen in de mal van de Echte Man dwingen, hoeven ze niet meer bang te zijn om bespot te worden om hun vrouwelijke kanten. Dan kunnen ze een compleet mens worden.

 

Met dank aan Jens van Tricht, jongenscoach en coördinator van de collegereeks ‘Jongens, wat is er aan de hand?’ aan de Universiteit van Amsterdam.

 

KADER: Testosteron

Hoe zorgt testosteron ervoor dat jongens moediger en krachtiger zijn, en meer geneigd zijn tot streken? Dit is de theorie: jongenshersenen worden al in de baarmoeder gemarineerd in dit hormoon, wat de structuur van hun brein voorgoed verandert. Vervolgens is er volgens Angela Crott een testosteronpiek wanneer jongens vier zijn, die snel weer wegzakt. De volgende piek luidt het begin van de puberteit in.

Deze theorie is niet onomstreden. Sinds we weten dat de hersenen een heel mensenleven lang uiterst veranderlijk blijven, twijfelen steeds meer onderzoekers aan het idee dat prenatale testosteronmarinade de hoofdverklaring is al het jongensgedrag. En de testosteronpiek bij kleuterjongens is simpelweg een mythe, schrijft hoogleraar kindergeneeskunde Kate Steinbeck van de Universiteit van Sydney. De kindertijd is bij zowel jongens als meisjes hormoontechnisch een saaie boel. Pas vanaf het achtste jaar gebeurt er weer iets: dan ligt het testosteronniveau bij meisjes tijdelijk iets hoger dan bij jongens, ter voorbereiding van de puberteit die bij hen wat eerder begint. Dit alles maakt wel onwaarschijnlijk dat jongens het in de klas moeilijk hebben omdat ze zo onder invloed van testosteron staan.

 

KADER: Verschillen

Jongens verschillen qua gedrag onderling veel meer van elkaar dan de gemiddelde jongen van het gemiddelde meisje. Wat betekent dat eigenlijk? Een voorbeeld. Uit een Amerikaans onderzoek blijkt dat mannen gemiddeld elke dag 15,669 woorden spreken. Dat is zo’n 500 minder dan de gemiddelde vrouw – wat klopt met het stereotype dat dames de kletskousen zijn. Maar de variatie tussen mannen onderling is enorm: de man die het meest sprak gebruikte 47.000 woorden, de meest zwijgzame man nog geen 600 per dag. Waaruit blijkt dat ondanks het gemiddelde man-vrouwverschil een stereotype maar weinig zegt over iemands individuele (praat)gedrag, omdat de variatie zo groot is. 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Dames en heren, welkom bij deze safari. Vandaag bezoeken we de poes; het prachtige vulvalandschap tussen de benen van de vrouw*. Links en rechts ziet u de twee hoogste heuvels: de buitenste schaamlippen of labia. Ertussen zit een smal ravijntje waar we op een zonnige dag al iets van de binnenste schaamlippen kunnen zien – daarin zullen we zodadelijk afdalen.

Maar eerst de heuvels. De grote schaamlippen zijn een fascinerend onderdeel van de damesanatomie. En van de mannelijke, trouwens. Bij het eerste ontstaan van de geslachtsorganen, in de baarmoeder, hebben alle embryo’s vrouwelijke geslachtsdelen. Pas na een paar weken zorgt een hormonaal seintje ervoor dat bij de jongetjes een penis ontstaat. De labia groeien dan aan elkaar en vormen de balzak. Wie op safari gaat in het mannelijk kruis kan de overblijfselen hiervan terugvinden. Over de balzak loopt een dun naadje: dat is de plek waar de ongeboren schaamlipjes aan elkaar groeiden.

Terug naar de vrouw. De vorm van haar grote labia is aan mode onderhevig. In een land als Nederland is het hip om vrij strakke buitenste en vrij kleine binnenste schaamlippen te hebben. Er zijn zelfs chirurgen die desgewenst de boel corrigeren om aan een tussenbeens schoonheidsideaal te voldoen. In een land als Uganda is de mode anders: daar trekken meisjes van jongs af aan aan hun labia, om ze zo groot mogelijk te maken.

 

Vies schaamhaar?

Ook de begroeiing is een modieuze kwestie. In de jaren zestig en zeventig was de natuurlijke coupe in zwang en tierde het schaamhaar welig. (Opvallend detail, over schaamhaar en natuur: apen, verder toch een stuk behaarder dan mensen, hebben juist vrij kale schaamlippen. Wetenschappers weten niet precies waarom, maar ze vermoeden dat menselijk schaamhaar in de prehistorie een signaal was dat iemand geslachtsrijp aan het worden was).

In de loop van de jaren negentig kreeg schaamhaar een imagoprobleem: het zou vies en onverzorgd zijn om alles zomaar te laten groeien, en kort knippen, afscheren of waxen raakte in de mode. Of schaamhaar echt onhygiënisch is, daarover zijn de meningen verdeeld. De haartjes zijn een geliefde habitat van de schaamluis; in dat licht bent u het beter kwijt dan rijk. Bovendien bleek uit een Belgisch onderzoek dat vrouwen met haarloze labia betere seks hebben – maar wat hier oorzaak is en wat gevolg, is moeilijk te zeggen. Staat tegenover dat ontharen ook nadelen heeft. Ingroeiende haartjes kunnen leiden tot pukkels en steenpuisten. Een Franse studie liet weten dat het wrattenveroorzakende pokkenvirus Molluscum Contagiosum vaker voorkomt op een geschoren flamoes. En uit een Amerikaans onderzoek bleek dat sinds een kale poes in de mode is er jaarlijks tien keer zoveel mensen naar de eerste hulp van het ziekenhuis komen omdat ze zichzelf down under hebben verwond met een scheermesje.

 

Het ravijn in

Tijd om in het ravijn af te dalen. Van boven naar beneden ziet u hier de clit – deze bezoeken we straks –, de opening van de plasbuis en de kleine schaamlippen met in het midden de vagina. Dit deel van de vulva is het huis van een klein ecosysteempje. In en om de vagina wonen meer dan vierhonderd soorten micro-organismen. Het zijn vooral bacteriën, en dan met name uit de familie ‘lactobacillus’. Mocht die naam u vaag bekend voorkomen: dat kan kloppen. Dezelfde soort bacteriën zitten ook in onder meer yoghurt, kaas, salami en zuurdesembrood, en ze zijn het hoofdbestanddeel van Yakult. Lactobacillus maakt melkzuur, wat goed is voor het klimaat in de poes. Wanneer deze zuur blijft, krijgen schimmels en andere ongenode gasten minder kans om zich te nestelen.

De vagina zelf bestaat uit spieren. Het is een flexibel buisje, wat praktisch is, want daardoor kan het vrouwenlichaam alle kanten op buigen. Ook in de breedte is er een hoop speling, zodat er indien noodzakelijk een hele baby door kan. Doorgaans lukt dit zonder kleerscheuren. Op de vaginamond na vinden we in de vagina geen zenuwen – wat wel zo fijn is, bij dat hele bevallingsgebeuren.

Sommige mensen denken dat er toch één plek in de vaginawand is waar zenuwen samenkomen. Die plek zou dan juist bijzonder gevoelig zijn voor aanraking: de g-spot. Deze zou een paar centimeter van de uitgang moeten zitten, aan de bovenkant. De beste manier om het plekje te vinden is volgens de experts door een wijsvinger in de vagina te steken en dan een soort ‘kom eens hier’-beweging te maken richting de bovenkant van de vagina. Voor sommige vrouwen is dit uitermate opwindend, maar het is wetenschappers – ondanks zestig jaar proberen – nog nooit gelukt om anatomisch bewijs te vinden dat de g-spot echt bestaat. De meeste seksonderzoekers denken dan ook dat de g-spot geen zenuwknoop is, maar de plek waar een deel van de clitoris tegen de vaginawand duwt.

 

De clit geeft je vleugels

Dat brengt ons bij één van de meest bijzondere structuren uit de poezensafari: de clit. De meeste mensen denken dat dit orgaan enkel bestaat uit dat kleine knobbeltje dat we bovenaan het ravijn zagen. Maar niets is minder waar. Onderhuids blijkt de clitoris een omvangrijke structuur met maar liefst vier zwellichamen die zich, twee aan twee, als een soort vleugels om de plasbuis en vagina heen vouwen. Om bij de vogelanalogie te blijven: als die zwellichamen de vleugels zijn, is het knobbeltje slechts het puntje van de snavel.

Wanneer een vrouw opgewonden wordt, loopt deze structuur vol bloed. Vrouwen krijgen dus, net als mannen, een flinke erectie. Deze dameserectie werkt als een soort stootkussen, zodat bij een vrijpartij de bekkens van beide minnaars niet pijnlijk tegen elkaar botsen. De ‘snavel’ van de clit richt zich ook op, zodat ze gemakkelijker gestimuleerd kan worden. En aan de onderkant drukt de clitoris dus tegen de vaginawand aan, waardoor ook bij vaginale penetratie de clitoris lekker kan meedoen. In de clitoris zitten meer dan achtduizend zenuwcellen die al deze heerlijke sensaties kunnen doorgeven. Dat is meer dan in welk ander deel van het menselijk lichaam dan ook – inclusief de penis.

 

Natte poes

Nu onze safaripoes opgewonden is, is het interessant om nog even terug te keren naar de vagina. U ziet dat hier een heldere vloeistof is ontstaan: het vaginale vocht. In tegenstelling tot wat veel mensen denken, komt dit vocht niet uit speciale klieren, maar uit de vaginawand zelf. Wanneer een vrouw erg geil is, neemt de doorbloeding van de vaatjes rondom de vagina zo toe dat er plasma door de wand heen lekt. Het lijkt een beetje op zweten. In dit ‘zweet’ zit naast water ook pyridine, wat een mild vissige geur kan hebben, en wat zuren, zodat vaginavocht ongeveer dezelfde PH-waarde heeft als sinaasappelsap.

In de zeventiende eeuw dachten artsen trouwens dat in dit ‘vrouwennat’ zaad zat, net als in het kwakje van de man. Wanneer een vrouw niet vaak genoeg vochtig werd en dus haar zaad onvoldoende loosde, kon dit naar haar hoofd stijgen en ervoor zorgen dat haar ‘denkvermogen’ werd aangetast. Met dat laatste bedoelden artsen uit die tijd dat de vrouwen ‘vergiftigd raakten met wellustige verlangens’. De oplossing: een dieet zonder gekruid vlees en een huwelijk met een potente jongeman, of een ingreep van een terzake kundige vroedvrouw of arts, die al wrijvend het zaad vrijelijk liet stromen.

Maar terug naar onze safari, want we willen natuurlijk het hoogtepunt van onze rondleiding niet missen. Nu de poes vochtig is van opwinding en de clitoris ferm en erect, is het moment bijna daar dat de vrouw gaat klaarkomen. Bij een orgasme trekken de spieren van de vaginawand ritmisch samen. Wanneer het gevoel wegebt, houdt ook de vagina op met ‘zweten’ en neemt de clitoris weer zijn gebruikelijke vorm aan. Omdat vrouwen niet echt zaadhoudend vocht hoeven maken, kan het hele proces indien gewenst vrijwel meteen weer herhaald worden. Maar dat laten we over aan de volgende bezoekers van de poes.

 

*) er zijn ook vrouwen die van onderen een ander landschap hebben, bijvoorbeeld omdat ze trans zijn, of interseks. Ook dit zijn uiteraard gewoon vrouwen, maar dan met een andere safari.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Dames en heren, welkom bij onze nieuwste safari. Vandaag bezoeken we het zaakje: u weet wel, wat er bij de man* zoal tussen de benen bungelt en zichzelf opheft. Ten noorden van u ziet u het meest in het oog springende deel van onze reis: de penis, die we straks zullen beklimmen. Ten zuiden van ons bevinden zich de ballen of testikels. Daar zal de rondleiding vandaag beginnen.

De testikels van de man zitten gezellig samen in een zakje. Dat zakje hebben ze omdat ze idealiter iets minder warm zijn dan het lijf van hun gelukkige eigenaar – een graad of 34 is voor de gemiddelde bal ideaal. Aan de balzak zit een spiertje dat zich ontspant als de testikels te heet dreigen te worden. Worden de noten te koud, dan trekt de spier zich samen en nestelt het hele gebeuren zich wat dichter tegen de mannelijke onderkant aan. Reden voor dit testikelgewiebel is de spermaproductie, die in de bal plaatsvindt. Zonder die ideale temperatuur van 34 graden voelen de zaadcellen zich minder oké en dat zou ervoor kunnen zorgen dat ze, wanneer het tijd is voor actie, minder fanatiek van A naar eicel zwemmen.

Overigens: de afstand die zo’n zaadcel aflegt voordat hij überhaupt bij de uitgang is, is veel langer dan u zou denken als u zo naar het mannelijk kruis kijkt. Ballen en penis liggen immers op het oog vrij dicht bij elkaar, wat een nogal compact en recht-door-zee transportsysteem doet vermoeden. Maar niets is minder waar. Voordat de soldaatjes op de plaats van bestemming zijn, leggen ze maar liefst een afstand van 80 centimeter door het mannenlichaam af. De eerste 60 centimeter daarvan reizen ze door de zaadleider. Die voert hen onder meer langs de prostaat, die aan de zwemmers de bekende witte plakkerige spermavloeistof toevoegt. Daarna is het nog zo’n 20 centimeter tot de uitgang via de plasbuis wordt bereikt.

Gelukkig voor de zaadcellen hoeven ze dit hele eind niet zelf te zwemmen – de bulbospongiosus-spier regelt dit voor hen. In 10 tot 15 samentrekkingen stuwt hij het sperma richting de plek van bestemming, waar het met een snelheid van zo’n 45 kilometer per uur de schwans verlaat (ook wel bekend als: het orgasme). Bij veel mannen gaat dat gulpend, maar er zijn ook mannen die 30 tot 60 centimeter ver sproeien. Het onofficiële wereldrecord vliegende kwakjes is van een onbekende man die onder toeziend oog van seksuoloog Alfred Kinsey bijna 2,5 meter ver ejaculeerde. ‘Twee lakens waren neergelegd om de Perzische tapijten te beschermen’, merkte Kinsey nog op in het bijbehorende rapport.

 

Lekker zwellen

We zetten onze safari voort in noordelijke richting. Hier treffen we de penis aan. Aan de onderkant zit de jongeheer met een stukje vel – het scrotumweb – vast aan de testikels. Iets daarboven ziet u, als de piemel opgewekt genoeg is, een soort groef lopen. Die groef ontstaat doordat aan weerszijden van het lid zwellichamen zitten: de corpora cavernosa. Zodra een man opgewonden raakt, lopen deze sponsachtige structuren vol bloed.

Dat gaat zo. Wanneer een man iets geils ziet of voelt, zorgt het brein ervoor dat er stikstofmonoxide richting de bloedvaten in de penis gaat. Dat doet twee dingen. Het maakt de bloedvaten wijder, en er gaat een tweede stofje naar de spieren in de zwellichamen met de boodschap: jongens, jullie mogen je nu ontspannen. Samen zorgen deze twee dingen dat de zwellichamen vrij vlug vol bloed lopen. Ze raken zo vol dat ze zelfs de bloedvaten die vanuit de sergeant-majoor weer terug het lichaam in lopen enigszins dichtdrukken. Zo blijft het bloed grotendeels waar het is, en blijft de erectie in stand, totdat de spieren zich na het orgasme weer ontspannen.

De corpora cavernosa zijn trouwens niet de enige zwellichamen. Mannen hebben er nog eentje, die om de plasbuis heen zit. Daar fungeert hij als een soort beschermheer van de plasbuis; doordat ook hij vol met bloed loopt zorgt hij ervoor dat de andere twee zwellichamen deze buis niet dichtdrukken. Dat zou voor het aanstormende sperma immers onhandig zijn.

 

Size does matter?

Veruit de meeste penissen zijn enthousiaste toestand tussen de 10 en 19 centimeter groot. Slap is hij gemiddeld zo’n 7 en 10 centimeter. (Ter vergelijk: een blauwe vinvis heeft een zwengel van 2 tot 3 meter lang, en testikels van 70 kilo. Maar hij is natuurlijk ook veel groter. Onze kerels hoeven zich niet te schamen; afgezet tegen hun lichaamsgewicht hebben ze bovengemiddeld grote benedenbuurmannen.)

Het maakt trouwens ook uit in welk continent u zich bevindt. Gaat u op piemelsafari in Zuidoost-Azië, dan zit de doorsnee opgeheven tampeloeres rond de 12, 13 centimeter; in Zuid-Amerikaanse en Afrikaanse landen rond de evenaar is de typische lulhannes wat langer. In Nederland zijn we gezegend met hele gemiddelde erecties van gemiddeld een ruime 14 centimeter lang.

Hierbij moeten we wel aantekenen dat de variatie aanzienlijk is. Het eeuwenoude seksstudieboek Kamasutra hanteert daarom drie veelzeggende categorieën voor het mannelijk geslacht: de haas (dit zijn de kleinste pielemuisjes), de stier en de hengst (de flinkste knuppels). Vagina’s komen in corresponderende categorieën, respectievelijk het hert, de merrie en de olifant. Hertjes die hun hart hebben verloren aan een hengst, of hazen die willen wippen met een olifant, hoeven overigens niet te wanhopen. De Kamasutra geeft – zeer hands-on – tips voor alle mogelijke combinaties.

Nu we hier toch zijn, op safari in het mannelijk kruis, met ons meetlint in de hand, is het misschien een goed moment om ons af te vragen of de Kamasutra daar gelijk in heeft: doet grootte er echt niet toe? Nou, volgens vrouwen niet. Uit een Brits onderzoek blijkt dat 85 procent van de bevraagde dames prima tevreden is met de afmetingen van het lid van haar lief. Uit een andere studie blijkt dat ze het bovendien niet zo vreselijk belangrijk vonden. Slechts een kleine minderheid kon het iets schelen, en daarbij bleek de omtrek der snikkel belangrijker dan de lengte. Mannen denken daar overigens zelf anders over. Zij hechten juist wel waarde aan een voldoende lange snoeshaan, en waren ook veel kritischer dan de dames: in die Britse studie vond 45 procent hun apparatsjik te klein.

 

Topje van de ijsberg

En daarmee komen we aan het bij het laatste deel van deze rondleiding: de eikel, of glans. Dit vaak wat rozige deel van de piemel vormt het hoofd van de kleine secretaris-generaal. Van nature is hij bedekt door de voorhuid. De voorhuid beschermt de eikel tegen wrijving – niet die van de goede soort, maar van onderbroeken en dergelijke – en zorgt dat het topje van de ijsberg een beetje vochtig en slijmerig blijft. Het is tevens al sinds de Oud-Testamentische koning Saul zijn aanstaande schoonzoon David vroeg om 100 Filistijnse exemplaren één van de meest besproken stukjes vel ter wereld. Dat komt vooral doordat sommige religies en culturen voorschrijven dat dit velletje op jeugdige leeftijd te verwijderen.

Of besnijden medisch gezien nou voordelig is of niet, is al jaren onderwerp van fel debat tussen artsen. In Nederland is het officiële standpunt van de artsenfederatie KNMG dat hij meestal beter gewoon kan blijven zitten, omdat besneden mannen vaker last hebben van problemen bij het plassen (omdat er eelt rond de plasbuis komt) en vaker moeite hebben bij het klaarkomen (omdat hun eikel minder gevoelig is).

Maar terug naar vrolijker eikelzaken. Nergens in het mannenlichaam zitten zoveel zenuwen als in de kop van zijn genotsknots. Vooral het frenulum – het kleine velletje waarmee de voorhuid vastzit aan de rest van de penis – staat bekend als dikke bingo. Wanneer deze plek gedurende gemiddeld zo’n vijf tot zeven minuten door een terzake kundig persoon gestimuleerd wordt, leidt dat in veruit de meeste gevallen tot een reflex van het ruggengraat, die de schaamzenuw op uitermate prettige wijze doorgeeft aan het hele kruis.

En vlak voordat dit orgasme in al haar ejaculerende glorie losbarst, ronden wij onze safari af. Mocht u toch nog naar het vuurwerk willen kijken, dan raden wij u aan voor de zekerheid tenminste 2,5 meter afstand te bewaren en eventuele Perzische tapijten af te dekken.

 

 

*) er zijn ook mannen die van onderen een ander landschap hebben, bijvoorbeeld omdat ze trans zijn, of interseks. Ook dit zijn uiteraard gewoon mannen, maar dan met een andere safari.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.