dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Het is niet dolletjes, zo’n pandemie, maar dat ik ‘Am I the Asshole?’ ontdekte, maakte veel goed. ‘Am I the Asshole?’ is een pagina op Reddit waar mensen sociale dilemma’s delen waarin zijzelf mogelijk een oetlul zijn geweest; ze verplichten zich om beide kanten van het verhaal te vertellen. Anderen kunnen daar dan op reageren met advies, commentaar en een moreel eindoordeel: ja, jij bent de klootzak, of nee, toch niet. Er is een twitteraccount dat de interessantste berichten doorplaatst.

Het levert echte pareltjes op. Zo was er een man die zijn penis in een (eigen) pot pindakaas had gestoken tijdens een seksspelletje met zijn vriendin – zij had het smeersel van zijn sergeant-majoor gelikt – en wiens huisgenoot vervolgens uit diezelfde pot wat pindakaas had gejoept voor op de boterham. De huisgenoot was nu boos omdat de jongeheer-in-pindakaas-man niets had gezegd en hem gewoon gepiemelde pindakaas had laten eten. ‘Ben ik de klootzak?’

Ik volg het twitteraccount uit voyeuristisch genoegen, maar ook met een zekere feministische interesse. Zo was er een moeder die vertelde over haar dochter van 15, die shorts had gekocht om te dragen terwijl ze op stap ging met vriendinnen. Haar moeder wilde dat niet hebben, omdat het meisje al jaren haar benen niet heeft geschoren; sinds ze zich een keer lelijk sneed, wil ze niet meer. Haar dochter heeft dus een hoop beenhaar, en dat deert haar niet, maar van haar moeder mag ze zich zo niet vertonen.

Zowel Twitter als Reddit oordeelde dat de moeder de klootzak is. Het is juist prachtig als een tienermeisje genoeg zelfvertrouwen heeft om schijt te hebben aan heersende schoonheidsidealen. Laat je beenhaar lekker waaien. Fuck het patriarchaat.

Goed gezegd, dacht ik, want ook ik erger me aan de voortdurende bemoeienis met het uiterlijk van meisjes en vrouwen die in onze cultuur nog steeds normaal is. Het valt me weer extra op sinds ik geen bh meer draag. Een man in de supermarkt sprak me erop aan: ‘Mijn vrouw zou van mij niet zo over straat mogen gaan.’ Een onberispelijk geklede en gekapte vrouw wees naar mijn ongeschoren benen en mijn ongebustehouderde hangtieten, en zei: ‘Schaam je je niet, dat je jezelf zo hebt laten verslonzen?’

Maar het gaat niet om verslonzen. Het gaat om verzet. Ja, er is een patriarchaat, en ja, die komt met beklemmende normen over hoe je eruit moet zien. Maar gehoorzaamheid is niet de enige optie. Wat dat meisje van 15 laat zien, is dat de rebellie vandaag nog kan beginnen. Dat compromisloos kiezen voor je eigen comfort een radicale politieke daad is. Dat elke tiener die oké is met haar eigen beenhaar zaagt aan de stoelpoten van vrouwonderdrukkende systemen. Dat de vrijheid die zij voor zichzelf opeist een kleine opstand is.

De anarchist David Graeber zei: ‘Het gaat erom te leven alsof we nu al vrij zijn.’ En potverdorie, dat gun je toch elk meisje.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er is iets aan de hand met Frida Kahlo. Ik kom de Mexicaanse kunstenares overal tegen, maar haar werk zie ik bijna nergens. Ze lag bij de Kwantum: honderden kleine Kahlo-gezichtjes op een rol roze gordijnstof. En beneden was ze weer, maar nu als vloerkleed. Ik zag een trui met haar hoofd erop en de woorden: ‘Not fragile like a flower, fragile like a bomb’. Een shirt met haar gezicht boven de tekst ‘Fierce like Frida’.

De eerste keer dat me dit opviel, was ik ‘Frida Kahlo poster’ aan het googelen voor mijn jongste dochter, die kunstenares wil worden en haar zelfportretten bewondert. Ik verwachtte websites vol reproducties van haar werk te vinden, maar in plaats daarvan stuitte ik op een heleboel posters van Kahlo zelf; niet haar kunst, maar haar gezicht, veelal bewerkingen van een foto die ooit van haar is gemaakt. De site werkaandemuur.nl was veelzeggend: de enige Kahlo-posters die ze verkochten, stonden in de categorie ‘Sterren en bekende mensen’.

Natuurlijk is Kahlo ook beroemd om wie ze was. Ze had een bewogen leven. Als meisje kreeg ze polio; ze hield er een dunner en korter rechterbeen aan over. Op haar achttiende werd de bus waarin ze reisde aangereden door een tram. Een staling leuning spietste haar en ze brak haar ribben, voet, been, bekken en rug op meerdere plekken. Maandenlang lag ze in het ziekenhuis. Ze zou altijd pijn en beperkingen houden.

En die schilderde ze dan ook. Er is een zelfportret waar ze opengereten op staat; door haar huid en vlees heen zien we op de plek van haar ruggengraat een gebroken pilaar. In haar huid steken spijkers. Eerder schilderde ze zichzelf naakt, liggend op een ziekenhuisbed, met bloed tussen haar benen en een foetus aan een rood lint in haar hand. Het is een hartverscheurend werk, haar verlies rauw op het doek. Het was, zo las ik, de eerste keer dat in de westerse schilderkunst een miskraam werd afgebeeld.

Sommigen noemden Kahlo’s stijl surrealistisch, maar daar nam ze aanstoot aan. Ik heb nooit mijn dromen geschilderd, zei ze, ‘ik schilder mijn realiteit’. En juist dat maakt haar werk zo belangrijk. Zoals schrijfster Mona Eltahawy zei: ‘Het meest subversieve dat een vrouw kan doen is praten over haar leven alsof het er echt toe doet. Dat doet het.’ Kahlo’s leven was echter niet alleen gevuld met pijn, maar ook met levenslust. Ze dronk, ze zong, was vurig over politiek en had minnaars en minnaressen. Ze had maling aan gendernormen en schoonheidsidealen en schilderde zichzelf met een snorretje en aan elkaar groeiende wenkbrauwen. Toen ze niet meer kon lopen, zei ze: ‘Voeten, waar heb ik jullie voor nodig wanneer ik vleugels heb om te vliegen’.

Dit alles ontbreekt in die plaatjes van Kahlo’s hoofd die nu op shirts en kleedjes staan. De revolutionaire echtheid en complexiteit van haar werk is ingeruild voor een gemakkelijker te slikken beeld van een conventioneel mooie vrouw. Ze is acceptabel gemaakt: rimpels weggepoetst, snorretje verdwenen, wenkbrauwen bijgewerkt. En vaak is haar huidskleur lichter gemaakt, zodat ze wit lijkt.

Ze is tegenwoordig een ‘style muse’, las ik in The Guardian. ‘Erg van nu’ in dit ‘tijdperk van #bodypositivity’. Zelf zie ik weinig positiefs in een witgewassen, gladgestreken versie van een kunstenares die in haar werk en haar leven voor zichzelf altijd de ruimte heeft opgeëist om een compleet en complex mens te zijn. Ik vind het verschrikkelijk om te zien hoe deze radicale, getalenteerde, gehandicapte queer vrouw van kleur wordt platgeslagen tot een lichter verteerbaar ‘feministisch icoon’ zodat er spullen verkocht kunnen worden. Het lijkt misschien op feminisme, het ruikt misschien naar bevrijding, maar het is kapitalisme op zijn schraalst.

En ik ben niet bereid om Frida Kahlo zonder slag of stoot over te leveren aan de commercie. Als tegenzet zou ik haar kunst aan elke muur willen hangen. Voor alle vrouwen, maar vooral voor mijn dochter. Kijk, zou ik zeggen, hier zie je een vrouw zoals je die zelden ziet op tv. Zie je hoe ze pijn heeft, kwetsbaar is, verdriet heeft, maar ook sterk is, meesterlijk, vol verbeeldingskracht, verbonden, vastberaden? Ze leeft niet om mooi te zijn, maar om haar hele leven te leiden, alle gevoelens te voelen, om compleet te zijn en alleen op die manier te bestaan, voor niemand anders dan haarzelf. Wij, vrouwen, hebben geen voorgekauwde inspirerende t-shirts nodig. Wij hebben vleugels om te vliegen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik had het vooraf niet zien aankomen, maar toch zat ik het me een paar dagen geleden ineens af te vragen: heb ik een piemelplicht?

Mogelijk is wat context hier op zijn plaats. Op Twitter belandde ik in een discussie over het besnijden van meisjes en jongens. Of, accurater: over hun genitale verminking. Voorliggende kwestie: er zal nooit een einde komen aan de genitale verminking van meisjes als je die van jongens negeert. Wie tegen het eerste strijdt, moet zich ook verzetten tegen het tweede.

Laat me voorop stellen dat ik absoluut van mening ben dat, behoudens het fiksen van serieuze medische problemen, artsen of andere volwassenen nimmer in de geslachtsdelen van kinderen zouden moeten snijden. Niet uit traditie, niet om een vaag hygiëne-principe, en ook niet bij kinderen met een intersekse conditie, waar artsen uit een verknipt semi-medisch ideaal over hoe piemeltjes en vulvaatjes eruit horen zien nog steeds soms het mes zetten in verder prima gezonde geslachtsdelen. Gewoon: niet. Scalpels en genitaliën komen slechts tezamen wanneer iemand groot genoeg is om daar geïnformeerd toestemming voor te geven. Basta.

Maar nu de kwestie: levert zo’n standpunt ook een soort activistische plicht op? Ja, zei een mede-twitteraar. Als je strijdt voor gelijke rechten, dan gelden die dus zowel voor meisjes als voor jongens. Bovendien hebben alle kinderen recht op lichamelijke integriteit.

Dat is zo. Maar toch voelt dit argument alsof je aan iemand die zich inzet voor de tijger eist dat ze zich ook hard maakt voor de haai.

Bovendien: strijd ik eigenlijk wel voor gelijke rechten? Veel mensen die zich verzetten tegen de genitale verminking van meisjes zijn vrouwenrechtenactivisten. Hun doel is meer veiligheid, kansen en rechtvaardigheid voor vrouwen. Waar het de rechten van geslachtsdelen aangaat, zou ik mezelf liever een vulvarechtenactivist noemen, om zo non-binaire en trans mensen niet uit te sluiten, en mensen zonder vagina of baarmoeder evenmin.

De basis van deze strijd is: baas in eigen kut. Op alle denkbare manieren: dat niemand er zonder je toestemming in mag snijden, uiteraard. Maar ook: dat niemand eraan mag zitten als jij dat niet wilt. Dat niemand over je vulva mag beslissen, niemand iets te maken heeft met je maagdelijkheid, niemand jou en je vulva mag dwingen om te trouwen, of om seks te hebben, of juist niet.

Baas zijn in eigen vulva is niet vanzelfsprekend in het patriarchaat waarin we leven, omdat de onderdrukking van vrouwen en het inperken van hun zelfbeschikkingsrecht onderdeel zijn van het maatschappelijke systeem. De strijd tegen de verminking van vulva’s is onderdeel van deze strijd tegen het patriarchaat. De strijd tegen jongensbesnijdenis is dat niet.

Eisen dat de bevechters van het patriarchaat ook werken voor de rechten van jongens en mannen is een patriarchale claim; een reproductie van het onrecht waar we juist ons tegen verzetten. En daarom kan er geen piemelplicht zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Middenin de coronacrisis viel er een kwartje: landen met een vrouw als leider deden het veel beter dan landen met een man aan het hoofd. ‘Kijk maar naar IJsland, Noorwegen, Duitsland, Nieuw-Zeeland en Taiwan’, schreef de NRC. Er was lof voor Angela Merckels testbeleid, voor de kinderpersconferentie van de Noorse premier Erna Solberg. Jacinda Ardern, eindbaas van Nieuw-Zeeland, leverde niet alleen salaris in, ze wist het aantal coronadoden ook tot een handvol te beperken. Net als haar collega Tsai Ing-wen in Taiwan; het enige Aziatische land dat – in elk geval op het moment dat ik dit schrijf, half mei – geen fikse tweede golf aan besmettingen heeft gekend.

‘Nogal een verschil met de Britse leider Boris Johnson’, constateerde de NRC. Over de Amerikaanse president Trump kunnen we beter helemaal zwijgen. En hoewel Rutte er in Nederland niet zo’n potje van maakt als daar, gaat het ook hier niet echt fantastisch. Dit is nu de tussenstand: in verpleeghuizen sterven talloze ouderen omdat het personeel achteraan moest staan toen de tests en beschermingsmiddelen werden verdeeld, het mondkapjesbeleid lijkt dronken, het testbeleid stoned, en het contactonderzoek is even plassen.

Zou een vrouwelijke premier dat beter doen? En, misschien interessanter, waarom dan?

Het is verleidelijk om terug te grijpen op de vrouwelijke natuur. Je zou kunnen claimen dat vrouwen ‘van nature’ zorgzamer zijn, empathischer ook, dat ze kunnen beter luisteren. Het toeval wil dat ik momenteel aan mijn dochters Thea Beckmans boek Kinderen van Moeder Aarde voorlees. Daarin vertelt Beckman het verhaal van Thule, een land dat na een verwoestende atoomoorlog onder de ijskap van Groenland tevoorschijn is gekomen. In de volksverhalen die de Thulenen vertellen over die verwoesting krijgen de mannen de schuld: het was hun hebzucht, hun blinde focus op macht en geld, die ooit tot de grote vernietiging heeft geleid. Daarom mogen mannen in Thule niet besturen of leiden. Dat is voorbehouden aan vrouwen, want die hebben van nature een superieure intuïtie, een noodzakelijke zachtheid en een grotere verbondenheid met de aarde.

Maar deze kijk op de vrouwelijke natuur is kullebul. De reden van dat vrouwelijke leiders het zo goed doen tijdens de coronacrisis is veel prozaïscher. Zoals hoogleraar Janka Stoker het uitlegde in de NRC: vrouwen als Ardern en Tsai zijn waarschijnlijk gewoon beter. Om allerhande seksistische redenen kent de weg naar de top voor vrouwen zoveel hindernissen dat alleen de allerbesten slagen, terwijl er bij de mannen regelmatig een uiterst middelmatig heerschap tussendoor sijpelt. En ja, die steengoede vrouwen zijn, net als alle vrouwen in onze samenleving, natuurlijk wel gesocialiseerd om meer mee te leven, beter te luisteren, enzovoorts.

En laat me dit zeggen: ik teken ervoor. Voor leiders met meer zachtheid en meer empathie. Of, zoals in Thule, voor een land waarin al het bezit van iedereen is en bescherming van de wildernis en de natuur belangrijker is dan winst of macht. Liever vandaag dan morgen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het blijft me verbazen dat er feministen bestaan die niet solidair zijn met sekswerkers. Vaak mopperen ze wat over ‘menselijke waardigheid’ en ‘dat wil je ook niet voor je dochter’, om zich vervolgens af te keren van een groep (niet uitsluitend maar wel vooral) vrouwen die strijden voor hun recht om echt helemaal zelf te mogen beschikken over hun lichaam. Wat dan weer een recht is dat ik mijn dochters juist zeer gun, en dat toch ook beslist bijdraagt aan die menselijke waardigheid. Waarmee dit gebrek aan solidariteit tegenstrijdig is met zichzelf – u snapt mijn verwarring.

Ik begin hierover omdat juist nu sekswerkers wel wat feministische saamhorigheid kunnen gebruiken. Er ligt namelijk een wetsvoorstel klaar die de branche wil ‘reguleren’, wat erop neerkomt dat sekswerkers verplicht een vergunning moeten aanvragen bij een ambtenaar van de gemeente. Die moet dan in een gesprek bepalen of je wel zelfredzaam genoeg bent en of je niet stiekem gedwongen wordt. De sekswerkers die zo’n vergunning bemachtigen, komen met een nummer in een register. Dat nummer moeten ze ook gebruiken als ze adverteren. Wie niet in zo’n register wil, riskeert hoge boetes, celstraffen voor klanten, huisuitzetting, dat je boekhouder wordt aangemerkt als pooier, en verder nog wat hel en verdoemenis assorti.

Misschien komt het doordat ik in de herfstvakantie Margaret Atwoods The handmaid’s tale herlas,
maar ik dacht nou niet direct: een registratieplicht voor sekswerkers, wat een jofel plan. Dat zal natuurlijk gegarandeerd helemaal nooit leiden tot leed, privacyschendingen, chantage of de zorg dat op een dag alle sekswerkers collectief bestraft zullen worden als er een extreem-rechtse en/of ultra-conservatieve regering aan de macht komt.

Ik realiseer me dat dit laatste in onze rechtstaat wel erg dystopisch klinkt, maar laten we wel wezen: het is niet alsof registers nooit eerder tegen burgers zijn gebruikt. Bovendien blijf ik maar denken aan wat de vrouwen in The handmaid’s tale zeiden nadat de superorthodoxe republiek Gilead ze had onteigend, gearresteerd en ontdaan van elke vorm van zelfbeschikking: we dachten dat zoiets hier niet zou kunnen gebeuren, dat we beschermd waren – totdat het te laat was.

Het zijn woorden om ter harte te nemen, zeker nu de conservatieve wind aantrekt. De anti-sekswerkerswet is hier een kanarie-in-de-kolenmijn. Nog wat kanaries: de anti-abortuslobby wordt steeds invloedrijker, Thierry Baudet sprak zich eerder dit jaar uit tegen abortus, Siriz (fan van de bescherming van het ongeboren kind) behield subsidie voor ‘neutrale abortushulp’.

We bewegen niet langer richting meer vrijheid en zelfbeschikking voor vrouwen. Integendeel: er komen wetten, regels en besluiten bij die vrouwen beperken als ze met hun lichaam dingen willen doen die niet passen bij wat een vrouw volgens het patriarchaat idealiter moet zijn: eerst een maagd, dan een moeder.

Ik denk dat alle feministen het erover eens kunnen zijn dat we onmiddellijk de andere kant op moeten: niet mopperend, niet lopend, maar rennend, en met alle solidariteit die we kunnen vinden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Zonder ons geen zorg’, las ik op een van de spandoeken die na de verpleegkundigenstaking van vorige week was blijven hangen in de hal van het ziekenhuis. Op een ander: ‘De handen aan het bed eisen vijf procent.’ Iets verderop: ‘Niet omdat het kan, maar omdat het moet.’

Natuurlijk moet het. Zoals verpleegkundigen en hoogleraren uitlegden in de Volkskrant: het werk is moeilijker geworden, er is medisch meestal meer mogelijk, mensen hebben dikwijls meerdere aandoeningen, ze gaan zieker naar huis. Maar terwijl de complexiteit toenam, stegen het salaris en de waardering voor de verpleegkundigen niet mee. Sterker nog: ze moeten vaak benadrukken dat verpleegkunde echt een vak is. Professor Bianca Buurman hekelt dat minister De Jonge het steevast over ‘liefdevolle zorg’ heeft, terwijl het gaat over keiharde deskundigheid. Marieke Schuurmans, hoogleraar verplegingswetenschap: ‘Ik kan heel empathisch naar een wond kijken, maar als ik alleen maar blijf kijken, valt op een dag het been eraf.’

Een gebrek aan geld en waardering, een nadruk op liefde en empathie: het is onderdeel van een oud patroon dat drie andere hoogleraren, Cinzia Arruzza, Tithi Bhattacharya en Nancy Fraser, uit de doeken doen in het manifest Feminisme voor de 99%. Met de opkomst van het kapitalisme, zo schrijven ze, kwam er een onderscheid tussen twee soorten werk. Aan de ene kant was er de productieve arbeid: het werk in fabrieken, mijnen en kantoren, waarmee winst gemaakt kan worden. En aan de andere kant was er reproductieve arbeid: werk dat geen winst oplevert, maar dat wel nodig is voor de even noodzakelijke ‘productie’ van mensen, gemeenschappen en cultuur. Hieronder vallen bijvoorbeeld kinderen krijgen en opvoeden, het huishouden doen, en ook zorgen voor zieken en ouderen.

Deze scheiding in soorten werk was tegelijkertijd een scheiding tussen de seksen, betogen Arruzza, Bhattacharya en Fraser: de productieve arbeid gold als het domein van vooral-de-man, en de reproductieve arbeid als het domein van vooral-de-vrouw. Zo raakte kapitalisme onlosmakelijk verbonden met genderongelijkheid.

En niet alleen met ongelijkheid, ook met onderdrukking, stellen de drie professors. Want aangezien kapitalisme – de naam zegt het al – draait om het vergaren van steeds meer kapitaal, werd het werk dat winst produceert het hoogst aangeslagen. Reproductieve arbeid telt in een kapitalistische samenleving als ondergeschikt. Het wordt aanzienlijk minder gewaardeerd, en van vrouwen wordt vaak verwacht dat ze dit werk onbetaald of slecht betaald doen. Stereotiepe fabeltjes over de aangeboren superzorgzame vrouwelijke natuur zijn het kapitalisme hier uiterst behulpzaam geweest: waarom zou je een vrouw een goed salaris geven voor zorgwerk dat ze uit puur biologisch genoegen toch wel zou doen?

Het is een bijzonder verneukeratief patroon waar we nog steeds in gevangen zitten. En niet alleen verpleegkundigen worstelen ermee. Ook bijvoorbeeld huishoudelijk werkers lijden onder de ingesleten gewoonte om hun reproductieve arbeid weinig te waarderen en nog minder te betalen. In een OneWorld-artikel vertellen vrouwen hoe ze moeten werken voor minder dan minimumloon, niet doorbetaald krijgen bij ziekte en zomaar ontslagen kunnen worden. Hun werk wordt, ook juridisch, niet gezien als ‘echt’ werk.

De positie van huishoudelijk werkers laat zien hoe het patroon en het hele kapitalistische systeem piept en kraakt. In een kapitalistische maatschappij telt het als vooruitgang als iedereen meer werkt, want dat wordt er meer winst gemaakt, stellen Arruzza, Bhattacharya en Fraser. Maar het zorgwerk verdwijnt niet, en ook mannen nemen het niet massaal over. Dus moeten vrouwen kiezen: toch minder ‘winstwerk’ doen om tijd te hebben voor de nog steeds noodzakelijke reproductieve arbeid, of die arbeid uitbesteden aan vrouwen uit een lagere klasse, vaak vrouwen van kleur.

Wanneer vrouwen voor dat laatste kiezen zien sommigen dat als feministische triomf: deze vrouwen zijn ‘bevrijd van het aanrecht’. Maar wat betekent dat als dit alleen kan omdat er andere vrouwen zijn die onderbetaald zorgen voor hun huizen, kinderen en bejaarde ouders? En hoe moeten die vrouwen zich bevrijden? Hoe komen zij aan voldoende waardering, een prima salaris, aan een goed leven? En wat doen we als het antwoord op die laatste vraag is: ‘Niet’?

Dan is het tijd om dit kapitalistische patroon van genderonderdrukking en onderwaardering van reproductieve arbeid bij het grofvuil te zetten. Om een antikapitalistische feministische revolutie te beginnen. Niet omdat het kan, maar omdat het moet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.