dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Het valt me nu al een poosje op: er zijn steeds minder dikke mensen in mijn omgeving. Vooral erg dikke vrouwen worden schaars. Moeders van een kilo of 150 verdwijnen een poosje van het schoolplein, er wordt wat gefluisterd over een maagverkleining, en als ze terugkomen zijn ze ineens aanzienlijk slanker. Hooguit nog categorie ‘mollig’.

Dit maakt mij tegenwoordig vaak de dikste vrouw in een gezelschap. En dat is een bijzondere ervaring, want zo stevig ben ik niet. Ik ben met mijn 115 kilo wat activisten in Amerika ‘midfat’ noemen; zeg maar, ‘medium dik’. Dik genoeg om buiten het doorsnee schoonheidsideaal te vallen, maar niet zo dik dat ik bijvoorbeeld niet in het stoeltje in de bus pas.

Midfat zijn geeft me privileges. Wie dik is, maar niet de dikste in de ruimte, profiteert van een zeker contrasteffect. Mensen zeggen: ‘Oh, maar jij bent toch helemaal niet zo dik?’, terwijl ze met een schuin oog kijken naar iemand die veel zwaarder is dan ik. Ik kan bovendien gemakkelijk passende kleren kopen. Ik kan zonder problemen een auto instappen; ik hoef me nooit af te vragen of de gordel wel past. Ik loop zonder moeite. Ik kan naar een café zonder eerst te checken welke stoelen ze hebben.

In medische context ben ik minder bevoorrecht. Omdat mijn BMI boven de veertig uitkomt, gaat het in de spreekkamer altijd over mijn gewicht. Als ik pijn heb of ziek ben, krijg ik soms geen hulp omdat artsen zonder nader onderzoek aannemen dat mijn kilo’s het probleem zijn. Aan de andere kant kan ik wel op de reguliere weegschaal en ben ik niet te zwaar voor de behandeltafel of de scanner. De grootste vernederingen blijven me bespaard.

Met de opkomst van de body positivity-beweging durven steeds meer vrouwen zichzelf dik te noemen. Dat is winst; ik juich het toe als vrouwen het begrip zonder schaamte durven te gebruiken en hun lichaam weten te omarmen zoals het is. Maar wie een beetje dik is – zeg: maat 44 of 46 – heeft wel een heel ander leven van iemand met maat 60.

Het is gemakkelijker om positief over je lichaam te zijn als je meer privileges hebt; als je nog dicht tegen het heersende schoonheidsideaal aan zit, als je niet te maken hebt met medische vooroordelen. Voor mij is dat moeilijker, maar niet zo lastig als voor ‘superfat’ vrouwen, omdat ik met mijn lichaam nog zonder zorgen op en in veel dingen pas en mijn lijf maatschappelijk nog redelijk acceptabel is.

Bovendien gaat body positivity niet alleen over zelfliefde, maar ook, of zelfs vooral, over het tegengaan van de stigmatisering van dikke mensen. In die strijd zouden niet de dunste dikke vrouwen centraal moeten staan, maar juist de allerdikste. Het doel moet zijn dat ook zij zonder zorgen en discriminatie door het leven kunnen. Want daar profiteert uiteindelijk iedereen van.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een van de voordelen van zelfisolatie is dat ik de afgelopen maanden tijd had om uitgebreid series te kijken. Een van mijn favorieten is Supergirl, een serie over de nicht van Superman die, net als haar neef, journalist is en daarnaast gehuld in spandex rondvliegt om haar stad, de wereld of zelfs het complete universum te redden van allerhande schurkenspul met al dan niet bovennatuurlijke krachten.

Nou ben ik sowieso een liefhebber van het superheldengenre. Zeker in ingewikkelde tijden vind ik de geruststellende voorspelbaarheid van nog maar weer eens een strijd tussen goed en kwaad buitengewoon prettig.Wat me extra inneemt voor Supergirl is dat de serie de eenzijdigheid heeft afgeschud die tot een paar jaar geleden vaak eigen was aan het genre. Zo is niet iedereen wit, cis of hetero, en zijn mannen niet altijd sterker dan vrouwen. Supergirls zus is lesbisch, een van haar heldenvriendinnen is trans en als ze in een aflevering tegen neef Superman vecht omdat hij gehersenspoeld is, wint ze het op kracht en doorzettingsvermogen. Er zitten stoere heldmannen in de serie die soms met elkaar over hun gevoelens praten, huilen en elkaar ter troost even vasthouden. Kritische fans noemen dit ‘tenenkrommend’ en ‘politiek correct’, maar ik zie dat anders: de serie reflecteert mijn eigen leven en dat van mijn vrienden.

Maar er is iets wat ik nog mis, niet alleen in Supergirl, maar in het hele genre: een dikke superheldin of -held. Iemand die fantastisch, dapper, sterk, machtig en rechtvaardig is, en op mij lijkt. Kenners zullen nu misschien denken: ‘Maar Thor dan? Die is dik, in de film Avengers Endgame.’ Daar wil ik wel iets over kwijt. Ten eerste: Thor is niet dik, Thor is Chris Hemsworth in een dikpak – en een dikpak is eigenlijk altijd een slecht idee. Bovendien is de film doorspekt met semilollige opmerkingen die ten koste gaan van de dikke Thor: ‘Kom, chubby’, ‘Eet eens een salade’, ‘Wat stroomt er door je bloed? Kaasdip.’ Het enige wat ik van mijn leven in die film weerspiegeld zag, was vethaat en afkeuring.

Wat ik zou willen, is een superheld die gewoon super is, en oh ja, ook dik. Die zich vanzelfsprekend bij de andere helden voegt, die gave krachten heeft, en een loepzuiver moreel kompas. Die goed kan vechten en moedig strijdt voor wat juist is. Die de wereld redt in spandex. Zonder dat iemand daar een grap over maakt.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

We moeten eten tegen de dood. Dat lijkt een open deur – het is bekend dat een mens zonder voedsel vrij vlot eindigt met een tuintje op zijn buik – dus laat ik preciezer zijn: volgens een aanzwellend orkest van experts en meningmensen moeten we gezonder eten om zo beter bestand te zijn tegen het coronavirus. Bij gebrek aan een geneesmiddel of vaccin moet onze leefstijl ons redden.

‘Overleven begint bij gezonder leven en eten’, kopte Het Parool boven een stuk van hoogleraar Jaap Seidell en Jutka Halberstadt. De NOS, over een uitzending met arts Liesbeth van Rossum: ‘Leef gezond, voorkom ernstige corona.’ Ene Jeroen Jansen opinieerde in deze krant dat ‘elk virus goed gedijt’ op het ‘ongezonde leven van velen’. Overgewicht verzwakt volgens deze journalist de longen en het immuunsysteem, waardoor mensen extra vatbaar zijn voor infecties. ‘Een (corona)virus is dan al snel het laatste duwtje in de richting van de intensive care.’

Dikke mensen, zo metafoort Jansen, zijn een ‘lek in de boot’ dat gedicht moet worden; anderhalve meter afstand houden is slechts ‘al hozend verder varen’. Hij pleit voor een ‘gezondheidsrevolutie’. Het is, naast schaamteloos stigmatiserend, meer dan een tikje Bijbels: tijdens een Plaag wijzen naar de zondaars die zich schuldig maakten aan vadsigheid en vraatzucht. Benadrukken hoe zonde leidt tot de dood en hoe de puurheid van een gezonde leefstijl zal leiden tot verlossing.

Het deed me denken aan een essay van Michelle Allison, een paar jaar geleden in The Atlantic. Ze schrijft daarin over mensen die claimen dat dikheid en ziekte te vermijden en genezen zijn door gezond te leven en eten. ‘De helden van de hedendaagse dieetcultuur’, noemt zij hen; helden die hun status verwerven doordat ze ons voorhouden hoe we de dood kunnen verslaan. ‘Mensen zijn de enige dieren die zich bewust zijn van hun sterfelijkheid, en we willen allemaal de persoon zijn wiens dood als een verrassing komt, in plaats van als een pathetische onvermijdelijkheid. We willen degene zijn waar mensen over zeggen: ‘Maar ze deed alles goed.’ Als we niet aan de dood kunnen ontsnappen, kunnen we misschien een manier vinden om er onschuldig aan te worden verklaard.’

‘Door te eten zonder je in te houden, aan de andere kant, riskeer je dat je onrein wordt bevonden’, schrijft Allison. ‘Het is toegeven aan je sterfelijkheid, aan je beperkingen en rommeligheid als een biologisch schepsel, terwijl je de vrijheid en het genoegen van eten omarmt.’

Genoegen: daar hoor je mensen die pleiten voor een gezonde leefstijl zelden over. Hun mensbeeld komt me altijd zo mechanisch voor: alsof eten slechts brandstof is, alsof het je primaire taak als mens is om te zorgen dat je lijf een efficiënte, goedlopende motor is – nooit verzopen, nooit gulzig in verbruik – zodat je aan het eind van de rit zoveel mogelijk kilometers hebt gemaakt met zo weinig mogelijk pech en tegen zo laag mogelijke onderhoudskosten. Het is ongetwijfeld medisch gezien reuze verstandig, het verkleint vast de risico’s op coronacomplicaties, misschien houdt het zelfs de dood een tijdje af. Maar het is ook zo, nou ja, vreugdeloos.

En dat terwijl eten zo goed kan zijn voor de ziel. Zoals psycholoog Paul Rozin zei: ‘Eten is niet slechts voedingswaarde die je mond in gaat of zelfs maar de plezierige sensaties die daarmee gepaard gaan. Het verbindt je met je hele leven.’ We eten om samen te zijn, om verdriet te delen, om malende gedachten te doorbreken met gezelligheid, omdat er zelfs in bange tijden soms toch iets te vieren valt.

Tijdens de lockdown aten we in huize Ten Broeke patat met mayonaise omdat de smaak ons deed denken aan betere tijden, aan lange dagen bij het buitenzwembad, aan de halfvergeten geur van chloor, gras en zonnebrandcrème. We aten pannenkoeken om onze kinderen te troosten, die maandenlang dapper teleurstelling na teleurstelling het hoofd boden; kinderen die we zoveel moesten afnemen: vrienden, school, sport, opa’s en oma’s. We aten pizza omdat het bevrijdend was om in een tijd waarin er honderd regeltjes en verboden waren even de controle los te laten, om even niet meer verantwoordelijk en deugdzaam en broccoli en volkoren te zijn.

Zelfs als een gezonde leefstijl ons kan redden, blijf ik een rommelig schepsel – een zondaar, geen held – met een hart dat vrijheid, vreugde en verlichting nodig heeft. Mijn lichaam moet misschien eten tegen de dood, maar mijn ziel moet eten voor het leven.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het besloop ons, de afgelopen weken. Een gedachtegoed dat niet normaal mag zijn, werd elke dag iets gewoner. Een verwerpelijk idee kwam stilletjes door onze maatschappelijke achterdeur naar binnen, ook al bedoelde natuurlijk niemand het zo.

Het begon misschien hier: bij de vaststelling hoe fijn het was dat er aan het coronavirus zelden jonge en gezonde mensen sterven. Zoals Maarten Keulemans schreef, eind februari: ‘De ziekte die we inmiddels covid-19 moeten noemen, ‘oogst’ vooral de al verzwakten. En al doet ze dat wreed en zonder genade, dat is een geluk bij een ongeluk.’ Maarten kennende was het troostend bedoeld. Hij voegde toe dat men maatregelen zou kunnen nemen ‘om de risicogroepen extra te beschermen.’ Dat was fijn, maar het was toch gezegd en breed beaamd: een geluk dat verzwakten worden geoogst.

Wat later stond er hierover een ingezonden brief in deze krant. ‘Als dit het dierenrijk zou betreffen, hadden we het over het uitdunnen van de populatie om die gezond te houden. Maar nu het de mensheid is, zal het wel onethisch zijn om dat op te merken.’ Het was bijna terloops: even bij het ontbijt filosoferen over het nut van stervende zwakkeren.

Dat was de eerste keer dat de woorden door mijn hoofd speelden: eugenetica, sociaal-darwinisme. Dat laatste is een losse set ideologieën, maar laat ik het zo zeggen: als je de aanvechting voelt om Darwins theorie over ‘survival of the fittest’ te vertalen als ‘het recht van de sterkste’ en dat wilt opwaarderen tot iets wenselijks, dan zit je er te dicht bij. Als je impliceert dat de samenleving beter af is zonder zwakkeren, ging je over het randje.

Dat randje werd twee weken geleden bezocht door filosofen Marcel Verweij en Roland Pierik. Zij vroegen zich af wie er voorrang moeten krijgen bij een tekort aan bedden op de intensive care (IC). Hun antwoord: jonge en fitte mensen. Zeg maar: de sterksten. En zwakkeren niet. Het is verontrustend hoe snel dat ging: van slachtoffer naar offer. Hoe de deur bijna achteloos op een kier ging voor sociaal-darwinisme.

Dat was de eerste keer dat ik moest huilen. Verweij en Pierik willen een maatschappelijk discussie over deze kwestie. Ik zag al voor me hoe ik wekenlang zou lezen dat de melkboer en de makelaar vinden dat oude, gehandicapte en chronisch zieke mensen – mensen zoals ik – best van de IC geweerd mogen worden. Ik wil geen publieke debat over wanneer je mij mag laten doodgaan. Dat is wreed. En zoals Maranke Wieringa (zelf gehandicapt) twitterde: ‘Ik was gezond voorzichtig met betrekking tot het virus, nu ben ik doodsbang. Het virus is niet veranderd, maar hoe er nu gesproken wordt over mij en de mijnen wel.’

Inmiddels klopt sociaal-darwinisme steeds vaker aan. De NOS meldde dat ‘mensen die compleet hulpbehoevend zijn voor hun dagelijkse verzorging’ volgens richtlijnen bij IC-beddenschaarste niet meer opgenomen worden. Dat was schadelijk onvolledig, maar alarmbellen waren blijkbaar niet afgegaan ter redactie, zo normaal is zo’n notie inmiddels. Enkele Amerikaanse staten stelden in protocollen dat gehandicapte mensen geen goede kandidaten zijn voor beademing. Bert Wagendorp liet weten dat hij liever niet heeft dat schransende zwaarlijvigen IC-bedden bezet houden wanneer een geliefde van hem er een nodig heeft. Schrikbarend hoe snel dat ging: van slachtoffer naar offer naar dader.

Dat was de eerste keer dat ik kwaad werd. Hoe durven jullie? Dikke, zieke, oude, gehandicapte mensen leven altijd met uitsluiting en discriminatie. En nu, in deze bange tijden, komen jullie – geen artsen, maar columnisten, filosofen – speculeren of je ons categorisch moet uitsluiten van mogelijk levensreddende zorg? Zien jullie niet dat je zo een verschrikkelijke maatschappelijke tweedeling creëert, tussen de haves en de have-nots, tussen sterken en zwakkeren, tussen de gelukkigen – fitte, jonge mensen die al minder te vrezen hebben van het virus en ook nog vast kunnen rekenen op zorg – en de ongelukkigen, die terecht banger zijn voor corona en ook nog moeten aanhoren dat men ze zo nodig aan hun lot wil overlaten?

Dat is niet de weg, nu we samen een onzichtbare vijand bestrijden, nu solidariteit van levensbelang is. Laat artsen aan het bed beslissen over leven en dood, en laten wij hen en elkaar respecteren door niet te speculeren over wie de moeite van het redden waard is. Laten we mensen blijven; mensen die we herkennen. Anders verliezen we tijdens deze crisis meer dan levens; dan verliezen we ons hart.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik moet bekennen dat ik me een beetje zorgen maak over mijn collega Teun van de Keuken. Vorige week meldde hij in deze krant (V, 25 februari) dat hij dit jaar elke maand een ander dieet gaat proberen. Hij was begonnen met het ketodieet (dat is een voor mij als vegetariër tamelijk afschuwelijk klinkend gebeuren waarbij je nauwelijks koolhydraten eet maar wel een dagelijkse vrachtlading dood beest), en gaat nog intensief sporten, vasten, vegan eten en schijf-van-vijven. Doel is om de zin en onzin van deze diëten te ontmaskeren, iets te zeggen over hoe goed ze vol te houden zijn en te bekijken wat je van elk dieet kunt leren. Dit alles onder het mom van ‘Teun van de Keuken stelt zijn lichaam beschikbaar aan de wetenschap’. Hmm.

Nu wil het geval dat Van de Keuken een slanke, hooguit wat ‘papa-vormige’ man is. Toch vindt hij zelf dat er wel zo’n vijf kilo af mag. Hij schrijft: ‘Iedere ochtend – en vaak ook nog een keer ’s avonds – sta ik op de weegschaal. Altijd weeg ik rond de 80 kilo. Prima binnen de marges van een gezond BMI. Nu eens 79,8 (dan zwaai ik triomfantelijk een gebalde vuist in de lucht) en dan weer 81,3 (dan laat ik bedroefd de schouders hangen). Ik kijk in de spiegel en zie een buik die er op zich mee door kan. Toch ben ik ontevreden met wat ik zie: te dik, te weinig gespierd, niet mooi genoeg.’

En nu maak ik me dus zorgen. Lieve Teun, als je stemming en zelfbeeld zo sterk beïnvloed worden door je spiegelbeeld en een volstrekt betekenisloze schommeling op de weegschaal, dan zou ik willen dat iemand je had aangeraden om die spullen gewoon weg te gooien en misschien wat hulp te zoeken, niet om aan een soort Grote Dieettour te beginnen die inhoudt dat je een jaar lang professioneel-geobsedeerd met eten en je lichaam moet omgaan.

En met welk doel ook? Wat voor nieuw en glanzend inzicht is er nou werkelijk te behalen door zo’n experimenteel dieetjaar? De zin en onzin van diëten is allang ontmaskerd. Door dezelfde wetenschap waar Van de Keuken zo graag zijn lichaam van in dienst wil stellen.

Zo is er het team van psycholoog Traci Mann, dat alle goed uitgevoerde dieetonderzoeken samen analyseerde en vaststelde dat je van een dieet inderdaad afvalt – eventjes. Het is best mogelijk om, zoals Van de Keuken, vijf kilo in een maand kwijt te raken, maar al na twee jaar zit het meeste gewicht er bij nagenoeg iedereen weer aan. Britse gezondheidswetenschappers becijferden op basis van de data van 170.000 dikke landgenoten dat na vijf jaar 95 tot 98 procent van de mensen even zwaar of zwaarder is dan voor het dieet. Het maakt daarbij trouwens niet uit welk dieet je volgt: koolhydraatarm, vetarm, eiwitrijk, gezellig met een groepje, alle diëten werken op de langere termijn even slecht.

Ben je dan in ieder geval wel gezonder na een dieetpoging? Nope. Fysioloog Lindo Bacon citeert in een review diverse studies waaruit blijkt dat herhaaldelijk afvallen en weer aankomen, onafhankelijk van gewicht, een hoger risico geeft op hoge bloeddruk, ontstekingsactiviteit en vroegtijdig doodgaan. Ook psychisch geeft het een knauw: vrouwen die tijdens een dieetonderzoek eerst waren afgevallen en daarna (onvermijdelijk) weer waren aangekomen, hadden meer symptomen van depressie en minder zelfvertrouwen dan vrouwen die helemaal niet hadden gelijnd.

De niet zo leuke grap is natuurlijk dat dit allang bekend is. Er drijft zelfs een hele industrie op, van Weight Watchers, sportschoolprogramma’s, maaltijdshakes, ‘snel gezond en slank’-apps en stapels boeken met fitgirls op de cover. Een industrie van bedrijven die zo zeker weten dat je van hun producten niet permanent dun wordt dat ze die kennis succesvol hebben opgewaardeerd tot een genadeloos verdienmodel waarmee ze elk jaar wereldwijd tientallen miljarden opstrijken aan het ingecalculeerde falen van verdrietige lijners. Uiterst effectief verkopen ze ons het idee dat als je na een dieet nog niet slank en gelukkig bent, dat komt doordat jij niet wilskrachtig genoeg was, en dat de oplossing ligt in een nieuw dieet. En nog een. En nog een. Een illusie waar Van de Keuken – ‘mooie resultaten’ – en zijn diëtist – ‘geen slap gedoe!’ – te lichtvaardig aan bijdragen.

En ook dat baart me zorgen, beste Teun. De website van talkshow Jinek omschreef je als ‘de meest kritische consument van Nederland’. Nou, kom op dan! Wees sceptisch, lees het beschikbare onderzoek en trek de enige wetenschappelijk verantwoorde conclusie: ik ga niet meer op dieet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Eindelijk weer een gezond BMI!’, juicht een oude studievriendin op Facebook. Ze had een goed voornemen, vertelt ze: de tien kilo kwijtraken die er na drie zwangerschappen waren bijgeslopen. ‘Het gaat me niet om mijn uiterlijk, maar om mijn gezondheid’, schrijft ze erbij. Dat zal zijn waarom ze een foto heeft bijgevoegd van haar ‘nieuwe zelf’ in een legging en sportbeha.

De drie woordjes zetten me aan het denken: een gezond BMI. Wat is dat nou precies? De body mass index reken je uit door je lichaamsgewicht te delen door je lengte in het kwadraat. De maat voor ‘een gezond BMI’ bestaat dus uit kilo’s per vierkante meter. Dat fascineert me mateloos, want welk deel van het menselijk lichaam laat zich nou betekenisvol uitdrukken in vierkante meters? Een lijf is toch geen rol behang?

Toch heeft deze curieuze maat in onze samenleving een aanzienlijke status. Het vertegenwoordigt tegelijkertijd een geneeskundige en een morele waarde: een BMI tussen de 18 en 25 is gezond en goed, maar van boven de 30 is echt ongezond en fout. Het is vooral de morele dimensie die zekerheid biedt. Wie te zwaar is, ontvangt afkeuring, wie een paar kilo afvalt en onder de 25 zakt, krijgt geheid applaus. Zoals de studievriendin: ‘Heel knap, klasse, gefeliciteerd!’

De medische kant is aanzienlijk minder zeker of exact. Om een dwarsstraatje te noemen: tot 1995 gold een BMI van 27,5 nog als gezond. De WHO paste die grens aan na een rapport van een commissie die zich niet zozeer baseerde op voortschrijdend wetenschappelijk inzicht alswel op innige banden met de farmaceutische industrie, die op dat moment dacht dat ze op het punt stond om een afvalmedicijn uit te vinden.

Nog een akkefietje: de body mass index is ooit bedacht als maat voor – het zal ook eens niet – de lichamen van witte jongemannen van gemiddelde bouw. Liggen je genetische wortels in Azië, Afrika of Oceanië, of ben je heel klein, of vrouw, of oud, of Arnold Schwarzenegger, dan zegt BMI minder. Voor zover het überhaupt iets zegt over het individu, natuurlijk, want naast een rekensom van je lengte en je gewicht ben je ook nog een mens, die fit is (of niet), ziek (of niet), en onlangs is aangereden door een Honda Goldwing (of niet).

Wat ‘een gezond BMI’ is? Meer fictie dan werkelijkheid. Een geruststellend verhaaltje voor het slapengaan voor de mensen die er door mazzel aan kunnen voldoen. En een hard moreel oordeel voor de rest.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.