dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Een van de voordelen van zelfisolatie is dat ik de afgelopen maanden tijd had om uitgebreid series te kijken. Een van mijn favorieten is Supergirl, een serie over de nicht van Superman die, net als haar neef, journalist is en daarnaast gehuld in spandex rondvliegt om haar stad, de wereld of zelfs het complete universum te redden van allerhande schurkenspul met al dan niet bovennatuurlijke krachten.

Nou ben ik sowieso een liefhebber van het superheldengenre. Zeker in ingewikkelde tijden vind ik de geruststellende voorspelbaarheid van nog maar weer eens een strijd tussen goed en kwaad buitengewoon prettig.Wat me extra inneemt voor Supergirl is dat de serie de eenzijdigheid heeft afgeschud die tot een paar jaar geleden vaak eigen was aan het genre. Zo is niet iedereen wit, cis of hetero, en zijn mannen niet altijd sterker dan vrouwen. Supergirls zus is lesbisch, een van haar heldenvriendinnen is trans en als ze in een aflevering tegen neef Superman vecht omdat hij gehersenspoeld is, wint ze het op kracht en doorzettingsvermogen. Er zitten stoere heldmannen in de serie die soms met elkaar over hun gevoelens praten, huilen en elkaar ter troost even vasthouden. Kritische fans noemen dit ‘tenenkrommend’ en ‘politiek correct’, maar ik zie dat anders: de serie reflecteert mijn eigen leven en dat van mijn vrienden.

Maar er is iets wat ik nog mis, niet alleen in Supergirl, maar in het hele genre: een dikke superheldin of -held. Iemand die fantastisch, dapper, sterk, machtig en rechtvaardig is, en op mij lijkt. Kenners zullen nu misschien denken: ‘Maar Thor dan? Die is dik, in de film Avengers Endgame.’ Daar wil ik wel iets over kwijt. Ten eerste: Thor is niet dik, Thor is Chris Hemsworth in een dikpak – en een dikpak is eigenlijk altijd een slecht idee. Bovendien is de film doorspekt met semilollige opmerkingen die ten koste gaan van de dikke Thor: ‘Kom, chubby’, ‘Eet eens een salade’, ‘Wat stroomt er door je bloed? Kaasdip.’ Het enige wat ik van mijn leven in die film weerspiegeld zag, was vethaat en afkeuring.

Wat ik zou willen, is een superheld die gewoon super is, en oh ja, ook dik. Die zich vanzelfsprekend bij de andere helden voegt, die gave krachten heeft, en een loepzuiver moreel kompas. Die goed kan vechten en moedig strijdt voor wat juist is. Die de wereld redt in spandex. Zonder dat iemand daar een grap over maakt.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik zou wel naar het strand willen. Pootjebaden, turen naar de horizon, spelen met dochters die naar zout, zand en zonnebrandcrème ruiken. Even iets anders dan mijn huis en het ommetje over de ventwegen aan de rand van de stad, dat ik enkel nog maak als het regent, omdat het alleen dan mogelijk is om afstand te houden tot andere wandelaars en fietsers.

De anderhalvemetersamenleving is ten onder gegaan aan achteloosheid. Aan de ‘het is maar een griepje’-zeggers, de mensen die zichzelf onkwetsbaar achten voor het coronavirus en dus geen maatregel meer serieus nemen. Het RIVM meldde in juni dat meer dan de helft van de mensen met verkoudheidsklachten zich niet laat testen. Daarmee lijkt ook de kans op een succesvol opsporen-en-indammen-beleid wel verkeken.

De onverschillige medemens, zo begrijp ik, vindt dat hij nu wel genoeg heeft gedaan voor mensen zoals ik, die tot een risicogroep behoren en zich deze nonchalance dus niet kunnen veroorloven. Sander Schimmelpenninck omschreef coronamaatregelen in de Volkskrant als ‘angstzaaierij en massahysterie’, en mensen die nu nog tot voorzichtigheid manen als ‘bemoeizuchtige vingerwapperaars’. Hij klaagt dat hij nu weliswaar weer uit eten mag, maar dat ‘de ziel eruit is’. ‘Welke risicoafweging rechtvaardigt het nog langer ophokken en beteugelen van jonge mensen?’

Nou: een risicoafweging waarin de levens van ouderen en mensen met beperkingen en chronische ziektes even waardevol zijn als die van jou, meneer Schimmelpenninck. Jouw vrijheid wordt betaald met onze onvrijheid; hoe minder mensen afstand houden, testen en thuisblijven, hoe meer wij onszelf moeten opsluiten. Hoe groter de kans op een tweede golf, waarin wij meer kans lopen om het loodje te leggen dan jij.

Het maakt me kwaad: hoe goedkoop onze levens zijn gemaakt. Dat onze dood en ons geluk niet even zwaar lijkent te tellen zoals dieat van jonge, gezonde mensen. Dat niet eens wordt meegewogen dat wij even onmisbaar en geliefd zijn; dat het zou kunnen dat de samenleving collectief iets voor ons doet of laat. Ik ben pisnijdig dat woordeloos wordt geaccepteerd dat er nu twee soorten burgers zijn: de winnaars, die vieren dat alles weer normaal is, en de verliezers, die nog altijd in lockdown zitten, misschien wel tot er een vaccin komt. En ik haat het dat ik me hiertegen moet verzetten. Ik wil me niet boos hoeven maken; ik wil naar het strand. Het is zo lang geleden dat ik de horizon heb gezien.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

“Toch ergens ook wel lekker, zo’n lockdown”, zegt een vriendin die even iets komt ophalen. “We waren als gezin zo gewend om altijd maar op stap te gaan, even in de auto naar hier of daar. Nu zijn we gewoon thuis en dat blijkt ook heel gezellig.”

Ik hoor dat vaker: mensen die tijdens de ‘blijf zoveel mogelijk thuis’-periode iets vonden wat ze kwijt waren. Rust. Huiselijkheid. Elkaar. Sommigen hemelen het zelfs op tot een ‘terugkeer naar de essentie’ of naar ‘wat er werkelijk toe doet’. Dat lijkt me dan weer een tikkie overdreven, gezien ook de graagte waarmee we er in mei na de allereerste versoepeling massaal op uittrokken om stad, strand en bouwmarkt te bezoeken. Maar toch is het interessant: hoe een lockdown tegelijkertijd pijnlijk en prettig is, kan jeuken en goed kan doen. Er steekt ook een innerlijke strijd achter, tussen aan de ene kant de drang om nieuwe dingen mee te maken en de angst om iets te missen, en aan de andere kant een behoefte aan kalmte en voorspelbaarheid.

Het is een kwestie waar ik zelf al langer mee worstel. Het is in onze cultuur bijna een maatschappelijke opdracht om sociaal en ondernemend te zijn, om te houden van reizen, feesten, festivals. Het is zelfs, in zekere zin, hoe we ‘écht leven’ hebben gedefinieerd: als een doorlopend avontuur. Een boodschap die in onze kapitalistische samenleving bovendien voortdurend aan ons verkocht wordt, samen met de drankjes of kleding die zo’n bestaan mogelijk moeten maken. ‘Live life to the max.’ ‘Just do it.’

Bij mij heeft het nooit gepast. Het zal misschien mijn autistische inborst zijn, maar ik herinner me nog levendig hoe bevrijd ik me voelde toen ik als 21-jarige voor het eerst durfde toe te geven dat ik, hoe uncool het ook is, niet echt van feestjes houd. Dat ik wel nieuwsgierig maar niet avontuurlijk ben. En dat ik eigenlijk ook niet graag reis. Ik hoef niet zo nodig ‘to the max’; ik ga liever breien, nadenken, rommelen met plantjes. Ik ben graag alleen.

De autistische schrijfster Katherine May vertelt in haar boek The electricity of every living thing over hoe ze reageert op te indringend sociaal contact, op overgestimuleerd zijn: het ‘zorgt voor een stoot adrenaline die foutief aangezien wordt voor plezier.’ Zo is het precies, dacht ik toen ik dat las. En sinds de lockdown denk ik: misschien niet alleen voor haar en mij.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Gestereotypeerd en gestigmatiseerd worden is nooit dolletjes, maar de onzekerheid die het oproept, die raakt me het diepst. Het zeurende twijfelen aan jezelf, dat onder je huid kruipt, zich via gepieker over je daden en beslissingen naar je zelfbeeld wurmt, en daar aan je eigenwaarde begint te knagen.

Ik las in NRC Handelsblad een artikel over een paar kinderen van autistische ouders. Ze hadden een moeilijke jeugd gehad met vreselijke ervaringen. Deze handvol voorbeelden leidde in het stuk tot een algemene conclusie: dat autistische ouders zich niet in hun kinderen kunnen verplaatsen, wat zorgt voor een laag zelfbeeld en andere problemen. En omdat deze kinderen steeds rekening moeten houden met hun ouder in plaats van andersom, ontwikkelt hun identiteit niet goed. ‘Autisme veroorzaakt schade’, oordeelde een psycholoog. ‘Het kind komt tekort.’

Nou weet ik dat het idee dat mensen met autisme zich niet in anderen kunnen verplaatsen achterhaald is. Psychologiehoogleraar en autisme-expert Morton Ann Gernsbacher noemde het stigmatiserend, schadelijk zelfs; een ‘empirische mislukking’. Ik weet wat voor moeder ik ben. Ik vind het moeilijk om de emoties van anderen te ‘lezen’, maar ik kan prima meevoelen als iemand me over die gevoelens vertelt. Dus vraag ik mijn dochters vaak hoe het met ze gaat, of ze iets dwars zit, en zeg ik ze dat ik er altijd voor ze ben. Ik weet dat onzekerheid een emotie is die we wellicht te snel voelen: in een samenleving waarin vrijemarktkapitalisme de dominante ideologie is, zijn we geconditioneerd om aan onszelf te twijfelen. Een onzekere consument is immers een goede consument, want wie zichzelf niet goed genoeg vindt, is bereid om van alles te kopen om beter, fitter, productiever of gelukkiger te worden.

Ik weet dit allemaal en toch twijfel ik zo. Tijdens de lockdown was ik vaak overprikkeld en heb ik mijn luidruchtige dochters regelmatig gevraagd om even buiten te gaan spelen zodat ik wat rust aan mijn hoofd had. Heb ik ze daarmee beschadigd? Had ik gevoeliger moeten zijn toen ze steeds aan het bekvechten waren? Gaat het eigenlijk niet goed met hun ontwikkeling, maar zie ik dat niet? Ben ik een slechte moeder?

Ik kom er niet uit. Maar terwijl ik op zoek ben naar een oplader vind ik een oranje briefje op mijn bureau. ‘Mamie is de liefste in de heeeeeeele wereld’ staat erop. Acht kusjes eronder, twintig hartjes eromheen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Op het moment dat ik dit schrijf, is het 23 maart. Normaal gesproken val ik u daar niet mee lastig, maar nu de wereld in de greep is van het nieuwe coronavirus is de toekomst zo ongewis dat ik mezelf heb beloofd niet meer dan drie dagen vooruit te kijken. En toch zit ik hier, in de ochtendzon aan mijn bureau, om een column te schrijven die pas over vijf weken gelezen zal worden. Mijn nu is onvermijdelijk uw ‘een tijdje geleden’.

Toch blijf ik in dit stukje in mijn nu. Wat kan ik anders? Ik heb collega’s zich zien wagen aan voorspellingen. Rosanne Hertzberger deelde in de NRC een toekomstvisie waarin de lijkwagens door de straat rijden. Robbert Dijkgraaf schetste het beeld van ‘de man die van een wolkenkrabber valt en ter hoogte van de derde verdieping zegt: ‘Tot nu toe gaat alles goed.’’ Ik vind dat niet behulpzaam.

In mijn nu probeer ik zoveel mogelijk in het moment te leven. Dat is beter voor de ziel, las ik in The Atlantic. In plaats van te piekeren over een mogelijk catastrofale toekomst, kun je beter jezelf geruststellen met gedachten over het heden: ‘Ik ben veilig en schrijf een column’. Het is advies dat me doet denken aan een liedje van Jason Mraz, waarin hij zingt over hoe hij zijn leven niet langer wil vullen met zorgen over allerlei dingen die hem waarschijnlijk toch niet gaan overkomen. ‘So I just let go of what I know I don’t know’, zingt hij. Dat heb ik altijd een prachtige zin gevonden.

Toch staat het liedje me ook tegen. Mraz bezingt alle innerlijke vrede en lol die hij heeft nu hij in het moment leeft. Maar ik denk steeds: nou, knakker, dat moet je je wel kunnen veroorloven. Als je niet zeker weet of je morgen geld hebt om je kinderen eten te geven, wordt het verdraaid lastig om onbekommerd te zijn over de toekomst. Het heden is niet lollig als je iets vreselijks aan het meemaken bent. En je verleden achter je laten is niet gemakkelijk als je getraumatiseerd bent. In het moment leven is een knoeperd van een privilege.

In andere tijden zou deze dualiteit me fascineren: hoe leven in het moment zowel een psychologische overlevingsstrategie kan zijn als een luxe voor de bevoorrechten. Misschien schrijf ik er nog eens meer over. Maar niet vandaag. Vandaag is de toekomst onzeker en eng, en is mijn nu alles wat ik heb. Mijn nu, en mijn hoop: de hoop dat uw nu ondanks alles een goed moment zal zijn om in te leven.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het leek mij geen onredelijk verzoek: Yolanda Bonnell, een Inheemse toneelschrijver uit Ontario, wilde dat alleen recensenten van kleur over haar laatste stuk zouden schrijven. Het stuk gaat over kolonialisme, trauma en de verhalen van Inheemse vrouwen. ‘In Toronto zijn de meeste recensenten wit en man. Ze kijken naar Inheemse kunst door een andere lens – een lens die meestal neerkomt op ‘Als ik het niet begrijp, betekent dat dat het niet goed is, of geen valide vorm van theater’’, zei Bonnell tegen The Guardian. ‘Ik vind het niet erg om bekritiseerd te worden. Maar laat die kritiek dan tenminste voortkomen uit kennis, uit begrip van waar je het over hebt.’

Diverse witte mannen vonden het verzoek wel onredelijk. Zoals Ewald Engelen, een columnist en wetenschapper die achter elke boom een bloedlink voorbeeld van verderfelijke identiteitspolitiek ziet. ‘Het einde van de conversatie; wat een waanzin’, twitterde hij. Ik ga even voorbij aan Engelens keuze voor het woord ‘waanzin’ en dat het stigmatiserend is tegenover mensen met psychische problemen om dat woord te gebruiken als je eigenlijk ‘afkeurenswaardig’ bedoelt. Want dat ‘einde van de conversatie’ fascineert me. Welke conversatie dan? En tussen wie?

Als Bonnell ergens om vraagt, is het om een betere conversatie: namelijk die tussen mensen die het weliswaar niet per se met elkaar eens zijn, maar die wel de kennis hebben om elkaars woorden op waarde te schatten. Het soort kennis dat je alleen krijgt door levenservaring.

Ik moest denken aan de discussie rondom de nakende ban op plastic rietjes. Dat leek voor mensen zonder ervaringskennis een puik plan, want: plastic soep en zielige zeepaardjes. Maar ervaringsdeskundigen – mensen die door hun aandoening plastic rietjes echt nodig hebben – zien dit anders. In een OneWorld-stuk leggen ze uit dat ze zonder deze rietjes straks afhankelijk zijn van anderen of sondevoeding, want met alle alternatieven zijn onoverkomelijke problemen.

Veel mensen zonder zo’n aandoening grossieren in ‘ja, maars’. Ja, maar dan doen we plastic rietjes alleen op doktersvoorschrift. Ja, maar bamboerietjes dan? Het is, om Bonnell aan te halen, kritiek zonder begrip; een blik door een lens zonder kennis. Daar is gelukkig wél een alternatief voor: gewoon luisteren. Geloof de mensen die ergens elke dag mee leven. Hoor hen aan. Leef mee. Dat is niet het einde van de conversatie. Dat is het begin.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.