dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘From the river to the sea, Palestine will be free’, riepen we afgelopen zaterdag in Deventer bij een kleine demonstratie uit solidariteit met de Palestijnen in Gaza. In weerwil van de motie die gisteren door rechtse partijen werd aangenomen in de Tweede Kamer gingen geen van de bordjes, speeches of gesprekken over de vernietiging van de staat Israël. Wel over vrede, een einde aan de bombardementen, aan de bezetting, aan de apartheid. Kortom: over mensenrechten.

Ik stond daar omdat ik blijkbaar ineens in een land leef waarvan de regering een staat steunt die op een gruwelijke massaslachting door terroristen reageert door twee miljoen burgers af te sluiten van drinkwater, voedsel, medicijnen en brandstof, en dat zelfverdediging noemt. Een staat die ziekenhuizen, scholen, woningen, markten en vluchtelingenkampen bombardeert en zegt dat dat uit zelfbehoud is. Een staat die al bijna 3000 kinderen in Gaza vermoordde en claimt dat ze dit doet om zichzelf te beschermen.

Er is vooralsnog geen enkel teken dat het Israëlische leger zal stoppen met oorlogsmisdaden plegen voor Gaza compleet verwoest is en haar inwoners dood zijn of gevlucht. Dat betekent dat wij als land op dit moment instemmend getuige zijn van een etnische zuivering. Hoe afschuwelijk het geweld van Hamas ook was: voor genocide is nooit een excuus.

Wie meer schrikt van die woorden dan van de daden van het leger, herinner ik graag aan de taal die de Israëlische regering zelf bezigt. ‘We vechten tegen menselijke beesten en we zullen ons daarnaar gedragen’, zei de minister van Defensie. Het X-account van de premier plaatste – en verwijderde – een bericht over ‘een strijd tussen de kinderen van het licht en de kinderen van de duisternis, tussen menselijkheid en de wetten van de jungle.’

Oftewel: Palestijnen zijn geen mensen. Er zijn nauwelijks gevaarlijker woorden.

Gelukkig zijn de woorden van de staat Israël niet meer de enige die ons bereiken. Vanuit Gaza sturen Palestijnen noodkreten. Zoals Mahmoud Hanouq, vlak voordat hij gedood werd door een luchtaanval: ‘Mijn hart kan dit niet meer aan. We worden afgeslacht, etnisch gezuiverd, genadeloos gebombardeerd.’ Journalist Mariam Barghouti: ‘Ik weet niet hoeveel rouw we kunnen verdragen. I don’t know what’s left to kill.’

En ook buiten Gaza spreken mensen zich uit. Wereldwijd gingen de afgelopen weken honderdduizenden mensen de straat op. ‘De retoriek die we nu van de Israëlische regering zien komen is genocidaal’, zei een Joodse vrouw tijdens een protest in New York. ‘Vergis je niet. Als Joden herkennen we het. En als Joden weten we dat dit betekent dat we ons, ondanks onze rouw, moeten uitspreken. We moeten ons uitspreken omdat we weten waar dingen zeggen als ‘menselijke beesten’ wanneer je praat over een compleet volk bombarderen – we weten waar dat toe leidt.’

Sonja Barend zei aan een talkshowtafel: ‘Natuurlijk moet je Hamas bestrijden. Maar moet dat zo? Het moet in ieder geval niet zo.’ Bij een demonstratie in Rotterdam hield iemand een bord omhoog: ‘Ik eer mijn Joodse voorouders door te vechten tegen genocide en onderdrukking.’ De Joodse activist Ariel Gold zei op X: ‘We herkennen genocide wanneer we het zien. We zien het nu in Gaza. ‘Nooit meer’ geldt voor iedereen. ‘Nooit meer’ is nu.’

Bij het protest in Deventer krijgt een man het woord. Hij zou iets in het Arabisch zeggen, maar besluit zijn toespraak in het Engels te geven. We zijn maar zo’n klein stipje in het universum, zegt hij – waarom verdoen we onze tijd met grenzen? Waarom denkt Israël dat ze land kunnen bezetten?

Hij ziet een wereld voor zich waarin niemand land bezet of bezit. Een wereld zonder muren of grensposten, waarin er vrede, vrijheid en gelijkheid is voor iedereen. Zijn handen trillen van emotie, hij verheft zijn stem. We weten niet wie de schepper van het universum is, zegt hij. Maar we weten wel dat we allemaal buren zijn, op het land, op onze kleine stip. We zijn allemaal mensen. We zouden als vrienden kunnen samenleven.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Sameed Asif van 23 had zijn ouders gesmeekt: laat me alsjeblieft naar Europa gaan. In Pakistan zag hij geen toekomst voor zichzelf. De economie ligt op haar gat, corruptie tiert welig. Bij de klimaatramp, vorig jaar, overstroomde een derde van het land en zaten meer dan zes miljoen mensen zonder onderdak, eten of medische hulp. Asif vertrok. Maar Europa heeft hij nooit bereikt. Hij is vermist; een van de 500 mensen die vorige week verdronken toen hun boot kapseisde in de Middellandse Zee.

Het is verleidelijk om dit een ‘migrantendrama’ te noemen, alsof het een tragisch voorval betreft. Maar zo’n woord is misleidend. Overlevenden verklaarden dat de boot omsloeg toen de Griekse kustwacht haar naar Italiaanse wateren probeerde te slepen. Geen ongeluk dus, maar opzet. Dood door pushback.

Dat zou meer vragen moeten oproepen dan het gewoonlijk doet. Zoals: waarom gebeurt dit? Waarom vinden onze leiders dit acceptabel? Waarom laten we vluchtelingen en migranten niet gewoon op een veilige manier binnen? Waarom bestaan er überhaupt grenzen?

Om met dat laatste te beginnen: grenzen zoals we die nu kennen, zijn een tamelijk recent verschijnsel. Natuurlijk, stelt geograaf Joshua Jelly-Schapiro, er waren altijd keizers, koningen en ander eindbazen die bepaalde gebieden claimden. Maar die waren niet erg bezorgd over wie er hun land in en uit wandelden. ‘Toen in de tweede eeuw na Christus de Romeinse legioenen een lint van kalksteen langs het noorden van Brittannia legden, gaven ze er weinig om of de Schotse herders met hun schapen naar het zuiden kuierden of over de Muur van Hadrianus heen hupsten’, schrijft hij. Grenzen gingen niet over individuen, maar over macht uitstralen en legers tegenhouden. Tot ver in de twintigste eeuw bestonden harde grenzen eigenlijk alleen op plekken waar elk moment de bewapende pleuris kon uitbreken.

Nu is dat anders. Grenzen kregen een nieuw doel, constateert schrijver OluTimehin Adegbeye: ‘Waar ze ooit de grenzen van soevereine staten waren, begonnen ze nu te functioneren als een manier om de menselijke mobiliteit te reguleren.’

En wie niet de juiste papieren heeft, komt er niet doorheen. Martin Sommer schreef dat mensen in bootjes de Middellandse zee oversteken omdat ze weten dat ze, zodra ze voet zetten op Europese bodem, zullen mogen blijven. Maar dat is natuurlijk niet waar. Mensen stappen in bootjes omdat ze niet met het vliegtuig of de trein kunnen komen. En dat komt doordat de EU het voor vluchtelingen schier onmogelijk maakt om een visum aan te vragen. Die bootjes zijn niet hun keuze; ze zijn de keuze van onze leiders.

Waarom dat besluit? Omdat we in de EU hebben bedacht dat sommigen – Europeanen bijvoorbeeld – best de hele wereld over mogen reizen, maar veel anderen – bijna altijd mensen van kleur – niet. ‘Hedendaagse grenzen […] functioneren als plekken van uitsluiting voor eenieder die geacht wordt het niet waard te zijn om de wereld naar believen te doorkruisen’, schrijft Adegbeye. Hoe door en door koloniaal dit idee is, illustreert ze treffend wanneer ze vaststelt dat ‘zij die migranten worden genoemd vaak reizen in dezelfde richting als dat kapitaal en andere middelen van Azië, Afrika of Zuid-Amerika naar het globale noorden stromen.’ Geld en grondstoffen laten we met alle liefde binnen, maar we sluiten onze grenzen voor de mensen.

Schrijver Valerie van Schaik noemt dit beleid in OneWorld ‘necropolitiek’; een politiek van de dood. ‘Het is het kolonialisme dat leidde tot ons racistische wereldbeeld, en daarmee ook tot de necropolitiek die mensen verdeelt in ‘gewenst’ en ‘ongewenst’, in mensen die mogen leven en mensen die mogen sterven.’

Het is een realiteit die gemakkelijk uit beeld raakt wanneer politici abstract spreken over ‘migrantenstromen’ of de verontwaardiging over verdrinkingen handig omleiden naar boosaardige mensensmokkelaars. Maar laten we eerlijk blijven. Grenzen zijn bullshit. Geen mens zou moeten omkomen omdat ze, uit vrije wil of noodgedwongen, naar een andere plek op aarde gaan. Het Europees grensbeleid is wreed en misdadig. En elke leider die hiermee heeft ingestemd, heeft bloed aan zijn handen. Sameed Asif is geen slachtoffer van een ‘drama’. Hij is vermoord.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het is tijd om Amerika te helen, zei Joe Biden in zijn overwinningsspeech. Laten we elkaar een kans geven. Weer naar elkaar luisteren. Het was een sentiment dat breed gedeeld werd. In de kranten, op tv, op twitter: bijna overal was men het erover eens dat Biden eerst en vooral de polarisatie moet tegengaan, een oplossing moet vinden voor de verdeeldheid in zijn land en moet zorgen voor eenheid.

Het ligt vast aan mij, maar als iedereen het zo vanzelfsprekend en gloeiend met elkaar eens is, word ik een beetje ibbelig. Ik krijg er zin van om vervelende vragen te stellen. Zoals: hoe ga je die polarisatie dan precies tegen? En is het wel echt een goed idee om dat tot prioriteit te verheffen?

Het is niet dat ik niet snap waar de eenheidswensers heen willen. Ik denk dat ze een prettiger wereld voor zich zien; een wereld waarin we rustig onze meningsverschillen bespreken en onze uiteenlopende morele afwegingen delen, waarin we zorgvuldig iedereen aanhoren en vervolgens samen op zoek gaan naar een compromis waar zoveel mogelijk mensen zo goed mogelijk mee kunnen leven. En daarna gaan we gezellig samen picknicken in een veld vol madeliefjes, op een roodblauw-geruit kleedje, met rijstwafels en bekertjes houdbare halfvolle melk.

Maar, vraag ik me af: hoe kom je daar? Hoe moet een president als Biden dat in de praktijk voor elkaar boksen?

Het antwoord is nu vaak: laat links wat opschuiven naar rechts, in de hoop dat rechts wat naar links beweegt en iedereen uiteindelijk knusjes samenkomt in het redelijke rijstwafelmidden. Dat is ook het plan voor Biden, begreep ik: hij moet de Republikeinen overhalen tot samenwerking met een zeer gematigde agenda, terwijl hij de Democratische linkervleugel tot geduld maant. Geen progressief gedoe met klimaat, gezondheidszorg en belastingen tot de groeiende polarisatie is beëindigd. En al helemaal niets dat ruikt naar socialisme; een woord dat ze bij CNN uitspreken alsof ze ‘kakkerlakkenkots’ zeggen.

Het gevaar van deze strategie is dat er een dikke kans is dat de Republikeinen niet lief zullen meespelen, maar rustig zullen afwachten terwijl Biden hun kant op keutelt, zodat de picknick uiteindelijk niet in het midden plaatsvindt, maar op rechts. Dit is mijn vrees: een Biden die onder het mom van eenheid zijn oren zozeer laat hangen naar de Trump-aanhangers dat het in de praktijk eigenlijk niet meer uitmaakt dat er een Democraat tot president is gekozen.

En dan? Als Biden een ruk naar rechts heeft gemaakt en zijn eigen kiezers, zeker die uit de progressieve hoek, in de steek heeft gelaten, is de polarisatie dan verdwenen? Ik betwijfel het.

Misschien moet er eerst iets wezenlijks veranderen voordat er een einde kan komen aan de verdeeldheid. Daags na de verkiezingen schreef Yanis Varoufakis in The Guardian dat Biden weliswaar beter is dan Trump, maar geen lot uit de loterij. Om iets te noemen: Biden is een neoliberale kapitalist die deel was van een regering die na de financiële crisis van 2008 met belastinggeld wel gewetenloze bankiers uit de brand hielp, maar niet de gewone mensen die uit hun huis werden gezet. Veel worstelende Amerikanen horen Bidens gelikte praatjes over eenheid, stelt Varoufakis, en denken: ik hoef niet zo nodig samen te komen met mensen die rijk of machtig zijn geworden door mij in een gat te duwen.

En denk ook aan de mensen van kleur in Amerika: hoe moeten zij een eenheid vormen met de vele burgers en politici die precies wisten wie Trump was – een racistische, fascistische leugenaar die kinderen in kooien stopte en de National Guard inzette tegen vreedzame Black Lives Matter-demonstranten – en hem toch enthousiast bleven steunen? Kun je dat wel van mensen vragen? Hoe heel je zoiets?

We zouden verdeeldheid ook kunnen zien als redelijke reactie op zo’n situatie. En polarisatie is wellicht een teken dat er echt iets op het spel staat. Veel Amerikanen staat het water aan de lippen; het is een land van immense ongelijkheid, onderdrukking en armoede, van slecht onderwijs en ontoegankelijke gezondheidszorg. Hebben de mensen die hier het meest onder lijden baat bij harmonie – of bij vooruitgang? Wie profiteert er van eenheid als de prijs die gewone mensen ervoor moeten betalen is dat alles bij het oude blijft? Wat heb je aan een picknick als je land eigenlijk een revolutie nodig heeft?

Misschien is het niet tijd om te helen, maar tijd om ergens voor te vechten.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Is het echt zo erg om een racist genoemd te worden? Die vraag speelt door mijn hoofd sinds ik het opiniestuk van Piet Emmer las. Daarin zegt hij echt geen racist te zijn en hekelt hij ‘de dreiging voor racist te worden uitgemaakt’ die volgens hem nu ‘boven de beoefening van de slavernijgeschiedenis blijft hangen.’

Ter opfrissing: Emmer is historicus en tevens de pretletter die uitspraken deed als: ‘De slavernij is zo lang geleden. Het verbaast me altijd opnieuw dat mensen daar eindeloos in blijven rondzeuren.’ Hij benadrukt graag hoe het met de verschrikkingen van de slavernij wel meeviel. Zo schreef hij in Trouw dat tot slaaf gemaakte vrouwen weliswaar werden verkracht, maar dat plantagedirecteuren dat wel ‘terughoudend‘ deden omdat ze geen conflict wilden riskeren. ‘Om winst te maken was een goede verhouding tussen het management en de slaven essentieel’, aldus Emmer. Het was een kwestie van ‘geven en nemen’. In een Volkskrant-interview vond hij als slaaf weggevoerd worden op veel vlakken vergelijkbaar met vrijwillig verhuizen, al gaf hij toe dat het ‘geen prettige manier was om weg te gaan’. NOS-verslaggever Gerri Eickhof noemde hem een ‘racistische professor’. Dat leek mij fair.

Emmer zag dat anders. ‘Het woord ‘racist’ is een ernstige aantijging, die de beschuldigde monddood maakt en uit onze maatschappij verbant.’ En dat is precies wat Eickhof hem heeft aangedaan, vindt hij.

De historicus staat in dit monddooddenken niet alleen. Zo schreef hoofdredacteur Pieter Klok, nadat een twitteraar een column van Max Pam racistisch had genoemd, dat ‘het gebruik van het woord ‘racisme’ of ‘racist’ ook een risico kent. Door een column als racistisch te kwalificeren, zeg je in wezen dat die nooit geschreven of gepubliceerd had mogen worden. Wie nog verder gaat en iemand een racist noemt, ontneemt hem definitief het spreekrecht.’

Ik vraag het me af. Max Pam schrijft nog steeds zijn stukjes, en Emmer was precies zo erg uit de maatschappij verbannen dat een landelijk dagblad een halve pagina voor hem inruimde.

Ik zie wel iets anders gebeuren: de wens om vooral niemand van racisme te betichten, leidt tot eigenaardige gedachtekronkels. Zo berichtte de NRC over wijdverbreid institutioneel racisme in Nederland. Het is bar en boos, maar toch benadrukken de auteurs dat ze niemand een racist willen noemen. Want: racisme slaat op een overtuiging, een motief, en zulks is lastig te achterhalen, ‘behalve misschien bij rechts-extremisten’. Zelfs militairen die een collega van kleur aanmoedigden om ‘terug te gaan naar je apenrots’ kregen het predikaat niet. Zo ontstaat een zeer wonderlijk beeld van de wereld, waarin racisme overal voorkomt, maar niemand een racist is.

Het klopt natuurlijk dat je niet in andermens hoofd kunt kijken. Maar laten we niet doen alsof de woorden die mensen kiezen geen verband houden met de vooroordelen die ze hebben. Neem Emmer. Hij kiest ervoor om sommige feiten te benadrukken en andere niet. Hij kiest ervoor om de slavernijgeschiedenis door de ogen van witte Europeanen te bekijken en niet door de ogen van tot slaaf gemaakten. Die keuzes kleuren zijn betoog. Ik vind zijn betoog racistisch.

En ik vind het belangrijk om dat dan ook te zeggen. Dit is een morele afweging. Je kunt ervoor kiezen om mensen in principe niet van racisme te betichten, omdat je de beschuldiging te zwaar vindt. Of om je pas uit te spreken als het echt alle spuigaten uitloopt, met gepraat over omvolking en dergelijke. Maar als we dat allemaal zouden doen, wat voor maatschappij creëren we dan?

Er is ook een andere afweging mogelijk: dat je besluit om racisme altijd te benoemen als je het meent te zien. Oprecht, niet lichtzinnig, maar ook zonder een bijna strafrechtsbestendige bewijslast te verlangen. Bijvoorbeeld omdat onze samenleving beter wordt als we ook het sluipende, schielijke, halfbewuste, zogenaamd-genuanceerde, verborgen-achter-het-quasi-redelijke racisme aanwijzen en de openheid insleuren.

Of omdat Clarice Gargard gelijk had toen ze in haar NRC-column schreef dat de lasten van het vechten tegen onrechtvaardigheid niet bij enkelen moeten liggen, maar bij ons allemaal. Of omdat racisme voor mensen van kleur geen zaak is van een gekneusd ego of een gedeukt imago, maar een bedreiging vormt voor hun veiligheid, hun gezondheid, de kansen van hun kinderen en soms hun levens. Of omdat één ding sowieso erger is dan een racist genoemd worden: racisme.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik hoorde het mezelf zeggen: ‘Het is gênant en oneervol dat we Zwarte Piet niet allang hebben afgeschaft.’ En vervolgens verbaasde ik me over mijn eigen woordkeuze. Oneervol? Is dat niet een superantiek begrip? Wat is ‘eer’ eigenlijk? Wie heeft het, wie komt het toe? Hebben we er iets aan?

Dit is wat ik zou willen dat eer is: een drijfveer om het goede te doen, niet voor jezelf, zonder er iets voor terug te verwachten, zelfs als het je iets kost, omdat je je eraan gehouden voelt om een goed mens te zijn. Ik zou willen dat eer een deugd is die het beste in ons naar boven haalt: moed, toewijding, solidariteit, compassie, onbaatzuchtigheid.

Eigenschappen die ik bij veel witte mensen, zeker die uit het gematigde midden, mis in wat ‘het racismedebat’ is gaan heten.

Ik realiseer me dat ik hiermee een rooskleurige invulling geef aan het begrip ‘eer’. Misschien maak ik er zelfs iets van dat het nooit is geweest. Eer is van oudsher bijvoorbeeld hopeloos verknoopt met klasse; dat ‘eervol’ als bijna-synoniemen ‘nobel’ en ‘ridderlijk’ heeft, zegt veel. Eer was historisch gezien iets voor rijke, witte mannen, niet voor armen of mensen van kleur. Voor vrouwen draait eer traditioneel vooral om de vraag of je je knieën netjes bij elkaar houdt; eer gaat over je vagina, niet over morele verheffing. Eer bestaat bovendien vanouds bij gratie van de eerloosheid van anderen: mannen hebben eer ten koste van vrouwen, rijken ten koste van armen, witte mensen ten korte van mensen van kleur.

Eer is gedoopt in bloed en pijn.

In 1621 liet Jan Pieterszoon Coen bijna 15.000 Bandanezen afslachten. Toen hij na deze volkerenmoord thuiskwam, werd hem eer bewezen: hij kreeg een koekje van de stadhouder, en later een standbeeld in Hoorn, een filegevoelige tunnel en een kek nisje op de hoek van de Beurs van Berlage. ‘Dispereert niet’, staat er op die laatste gebeiteld. Maar als we nog steeds genocideplegers eren, en niet vanzelfsprekend van hun voetstuk halen, is enige wanhoop niet misplaatst.

Ik ben op zoek naar een vorm van eer die beter is dan de eer die stinkt naar bloed en uitsluiting en dood. Ik zoek hiernaar, omdat ik vrees dat empathie niet genoeg is.

De afgelopen weken deelden mensen van kleur uitgebreid hun pijn en onderdrukking. Ze vertelden hoe ze als kind ‘kankerzwart’ waren genoemd. Hoe hun gezin bedreigd wordt door schoften die ze voor ‘vieze zwarte aap’ uitmaken.

‘Het stille midden bereik je niet met woorden. Ze willen je zien lijden voordat ze jou geloven’, schreef Jerry Afriyie in OneWorld. Maar hoeveel lijden moet worden getoond voor gematigde witte mensen veranderen? ‘Ik snap de pijn’, zei onze premier over Zwarte Piet, maar hij wilde het geen racisme noemen. Een koor van witte middenmensen zong na de Black Lives Matter-protesten het vertrouwde deuntje: we moeten niet zo hard tegenover elkaar staan, dat is niet vruchtbaar, moet het nou zo, met loopgravenstrijd en slachtofferschap, laten we verbinding zoeken, ‘denk niet wit, denk niet zwart, denk niet zwart-wit’, en sowieso is alle nadruk op kleur wel erg Amerikaans, overgewaaid giftig identiteitsdenken is het, wij zijn anders, een tolerant land, land van duizend meningen en nuchterheid, op dit hele kleine stukje aarde.

Ik zou willen dat eer dit is: dat je als gematigde witte, na de pijn van zwarte mensen te hebben aangehoord, de verantwoordelijkheid voor verbetering en rechtvaardigheid bij jezelf legt en niet bij hen. Dat eer een gesprek met jezelf is: ‘Oké, voor mij persoonlijk hoeft de strijd tegen racisme misschien niet zo, maar ik doe het toch, want als ik racisme verkeerd vind, dan is antiracisme juist, en dit gaat verder niet over mij.’ Eer als onbaatzuchtige solidariteit.

En dat deze eer zorgt voor empathie die verder gaat dan ‘ik snap de pijn, maar…’. Leslie Jamison schreef in een mooi essay in The Believer dat we empathie vaak zien als iets dat we spontaan voelen, of niet, en dat is dan dat. Maar empathie kan ook bestaan uit inspanning, uit werk, uit keuzes. ‘Soms geven we om een ander omdat we weten dat het zou moeten, of omdat het van ons gevraagd wordt, maar dit maakt onze bekommernis niet leeg.’ Ik geloof in werk, zegt Jamison. ‘Ik geloof in midden in de nacht wakker worden, je tas pakken, en je slechtste zelf verlaten voor je betere zelf.’

Ik kan me weinig eervollers voorstellen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er is een land waar ik zou willen wonen. Waar je niet moedig hoeft te zijn om van je democratische grondrechten gebruik te maken. Waar iedereen in vrijheid kan demonstreren, zonder geweld te vrezen.

Waar er geen tweederangsburgers zijn. Waar we nog weten dat democratie juist geen dictatuur van de meerderheid is, maar een manier om te zorgen dat we alle stemmen horen. Waar we onze dissidenten koesteren, omdat we de onschatbare waarde van het inhoudelijke meningsverschil erkennen. Waar we beseffen dat juist een samenleving waarin minderheden in alle veiligheid kritisch kunnen zijn een samenleving is die bloeit en vooruitgang kent.

Nederland is niet dat land. Nederland is het land de anti-racistische activisten van Kick Out Zwarte Piet (KOZP) tijdens een conferentie werden aangevallen door een knokploeg met zwaar vuurwerk en honkbalknuppels. Waar ruiten en auto’s sneuvelden, en we van geluk mogen spreken dat er geen doden en gewonden vielen. En waar mensen op twitter dan zo reageerden: ‘Dikke hulde voor deze bestormers.’ ‘Mooi zo. Schop onder de kont en het land uit.’ ‘Ze hadden ze dood moeten slaan die smerige werkschuwe parasieten.’

‘Het is een regelrechte aanval op wie wij als land zijn’, twitterde Jesse Klaver. Hanneke van der Werf, de Haagse fractievoorzitter van D66, vond het geweld ‘on-Nederlands’.

Maar is dat werkelijk zo? Nederland is ook het land waarin onderzoekers waarschuwen dat we het geweld tegen KOZP bloedserieus moeten nemen, omdat ze vrezen dat rechtse bewegingen inmiddels zo geradicaliseerd zijn dat ze ‘opzettelijk en gepland geweld gaan plegen’. Een gegronde vrees, lijkt het, want op sociale media zijn de bedreigingen niet van de lucht. Wil jij zaterdag tijdens de intocht in Den Haag vreedzaam demonstreren tegen Zwarte Piet? ‘Blijf weg uit onze stad, anders slaan we je kankerkop kapot.’

Desalniettemin liet het Haagse VVD-raadslid Judith Oudshoorn aan het AD weten te schrikken van het activisme van beide kanten. Burgemeester Remkes: ‘Ik zou gaarne een oproep doen: dat iedereen er in de aanloop naar aanstaande zaterdag goed van bewust is dat Sinterklaas een feest is, eigenlijk’ (mijn cursiefjes). Alsof je een groep antiracisten die rustig gebruik wil maken van een grondrecht evenzeer moet vrezen als een groep extreem-rechtse racisten die bereid is geweld te gebruiken.

Toch hoeft deze dwaallichterij misschien niet te verbazen. Want, zoals OneWorld-hoofdredacteur Seada Nourhussen twitterde, is Nederland ook het land waarin de autoriteiten de antiracisten keer op keer hebben tegengewerkt. Laten we niet vergeten dat het geweld tegen KOZP de eerste keren niet van extreem-rechts kwam, maar van de staat: in Dordrecht (2011), Gouda (2014) en Rotterdam (2016). Jarenlang bevestigden politie en bestuurders zo het beeld dat anti-Zwarte Piet-demonstranten ontzettend gevaarlijk waren. Nourhussen: ‘Waarom zouden racisten (…) zich niet gesterkt voelen om te doen waar ze zin in hebben? De machthebbers geven het voorbeeld.’

En zo werd Nederland het land waar mensen van kleur vaak alleen nog in angst gebruik kunnen maken van hun democratische grondrechten. BIJ1-bestuurslid Sandra Salome schreef op joop.nl dat ze zelfs overwoog om niet meer tegen Zwarte Piet te demonstreren. Toch zal ze bij de intocht zijn, ‘met trillende benen, een steen in mijn maag, net als heel veel anderen die daar naast mij staan. Het alternatief is namelijk nog beangstigender – extreem-rechts laten winnen, buigen voor geweld en accepteren dat je altijd een tweederangsburger zult blijven.’

Salome wil ‘iedereen, maar met name witte mensen, oproepen om tijdens de protesten aankomend weekend voor, naast en achter de vreedzame activisten te gaan staan. Hoe meer mensen er zijn, hoe veiliger het wordt.’ Ik zal aan haar oproep gehoor geven. En ik hoop dat velen dat zullen doen.

Want er is een land waar ik wil wonen. Waar niemand zwijgt uit angst. Waar mensen van kleur niet hoeven te vrezen als ze hun stem verheffen. Waar de stille witte mensen met een goed maar bang hart zich eindelijk uitspreken. Waar politici en bestuurders niet alleen garanderen dat activisten die opkomen voor mensenrechten de bescherming krijgen die ze nodig hebben, maar ook de steun die ze verdienen. Waar we samen opstaan tegen dreiging en geweld. En waar extreem-rechtse racisten nooit winnen, omdat hun bittere haat het altijd verliest van onze ontembare drang naar vrijheid, gelijkheid en solidariteit.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.