dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Een keurslijf, noemde een collega het laatst: al die politieke correctheid, het geklooi met genderneutrale voornaamwoorden, de toenemende druk om in boeken, films en series te zorgen dat allerlei mensen gerepresenteerd zijn, en dus niet hoofdzakelijk witte mannen en soms een witte vrouw.

Een dwangbuis, vond hij het. Een verhaal waarin een schrijver met opzet zorgt dat de personages niet allemaal wit, meestal-man, hetero, cis, zonder beperking en monogaam zijn, dat kan niet anders dan een geforceerde geschiedenis worden. Een moeizame en kunstmatige vertelling zal het zijn, een knieval van de kunsten voor de morele chantage van een kleine groep gemarginaliseerde mensen, het resultaat onleesbaar of onkijkbaar voor iedereen, behalve voor de meest vastberaden social justice warrior.

Mijn collega is niet de enige die er zo over denkt. Het is hip om je te verzetten tegen de ‘censuur van de gekwetste minderheid’, om filosoof Sebastien Valkenberg te citeren. Zelfs feministisch ex-boegbeeld Fay Weldon deed in een Volkskrant-interview een duit in dat zakje. In een gesprek over trans mensen vertelde ze dat ze de aandacht voor mensen die ‘zeggen dat ze zielig zijn’ om ‘aandacht en begrip’ te krijgen, ziet als een vorm van ‘pure tirannie’. ‘Onze samenleving doet denken aan de oude Sovjet-Unie’, zei ze. ‘Voor een dwarse opinie word je misschien niet naar de goelag gestuurd, maar wel wordt je elke mogelijkheid ontnomen om nog ergens je mening te geven.’ (Als antwoord daarop schreef ze een buitengewoon transfoob boek, dat gewoon wereldwijd werd uitgegeven.)

Weldon stinkt in een valse tegenstelling: die tussen de vrijheid om te zeggen wat je wilt aan de ene kant, en politiek correctheid aan de andere kant. Maar de twee zijn niet elkaars antithese. Meer aandacht voor inclusiviteit en representatie zorgt er niet voor dat een schrijver niets meer mag zeggen, maar juist dat die meer kan vertellen.

Zo las ik afgelopen december de Broken Earth-trilogie (vertaald als De gebroken aarde) van N.K. Jemisin. De hoofdpersoon is, net als de schrijfster, een vrouw van kleur; de andere vertellers zijn dat eveneens, of zijn genderneutraal. Veel karakters blijken trans, bi, homo, lesbisch of polyamoreus te zijn, of een beperking te hebben. Vaak zijn ze dat terloops, bijna achteloos; gender, beperkingen en seksualiteit zijn geen redenen om tot het in de literatuur zo vaak aanwezige cliché van de ‘innerlijke strijd met het anders-zijn’ te vervallen; er is geen belegen identiteitsworsteling als Leitmotiv. In plaats daarvan krijgt de lezer een weergaloos, intens, gelaagd, maatschappijkritisch en tegelijkertijd bloedstollend verhaal voorgeschoteld over het einde van de wereld.

In de jaren zeventig schreven twee wetenschappers: ‘Representatie in de fictiewereld betekent dat je sociaal bestaat; afwezigheid betekent symbolische vernietiging.’ Het is geen tirannie om te willen bestaan. Het is niet geforceerd om een wereld te scheppen waarin iedereen zich kan herkennen. Inclusiviteit is geen keurslijf. Het is rijkdom.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik trek het niet meer, al die haat, alle narigheid, vertelt een vriendin. Ik hoef het niet meer te weten. Laat het maar aan me voorbijgaan.

De hooligans waren de druppel, zegt ze. Hoe ze tijdens de Sinterklaasintocht in Eindhoven een groepje vreedzame anti-Zwarte-Piet-demonstranten bekogelden met eieren, terwijl ze ‘Zij is de hoer van de zwarten!’ scandeerden. Maar ze verhield zich al langer moeizaam tot de actualiteit. Ze vindt het zwaar om de hele dag geconfronteerd te worden met de duisternis in de wereld. Nu is mijn vriendin een nieuwsmijder.

Een groeiende groep mensen, constateerde de Volkskrant vorig jaar, die zo gestresst raakt van alle kommer en kwel dat ze het nieuws voortaan negeren. ‘Ik werd moe, misselijk en gedeprimeerd en voelde mij machteloos’, zei een 48-jarige man. ‘Ik kan al die problemen niet oplossen. Wat heeft het dan voor zin er veel over te lezen en mij er druk om te maken?’ Nu schrijft hij gedichten ‘over de kleine, mooie, overzichtelijke kant van het leven. Over vlinders en mieren.’

Ergens kan ik hem geen ongelijk geven. Vlinders en mieren zijn veel leuker dan racisme. Maar aan de andere kant: is nieuwsmijden niet zoiets als je ogen dichtdoen wanneer je een leeuw tegenkomt? ‘Leeuw? Leeuw? Ik zie geen leeuw. Niets aan het handje.’

Toch heeft dat terugtrekken in je eigen wereld voordelen. Je zou het kunnen zien als goed voor jezelf zorgen. Schokkend nieuws overprikkelt het angstcentrum in de hersenen, legde een psycholoog uit in het NRC. Dit doet me denken aan een Guardian-artikel, waarin een Amerikaanse professor vertelt hoe hij alle actualiteit schuwde vanaf het moment dat duidelijk werd dat Trump president zou worden. Zijn nieuwe onwetendheid bevrijdt hem. Een voortdurend gevoel van onrustige woede en vage paniek maakt plaats voor kalmte en geduld. Hij heeft tijd voor luisterboeken.

Maar de leeuw gaat niet weg omdat een professor nu vredig naar boeken luistert.

Ik lees een stuk van Aisha Harris over een ander soort zelfzorg. Op Slate schrijft ze hoe met de opkomst van de vrouwen- en de burgerrechtenbeweging zelfzorg een politieke daad werd; een manier om jezelf te redden in een witte, patriarchale maatschappij die niet zoveel boodschap heeft aan jouw welzijn. Harris vertelt over mensen uit gemarginaliseerde groepen, die zich soms ook terugtrekken. Alleen doen zij dat niet om gedichten over mieren te schrijven, maar om op krachten te komen, zodat ze daarna juist weer de energie hebben om door te gaan, en zelfs te vechten voor een betere wereld. Ze citeert Audre Lorde: ‘Zorgen voor mezelf is geen genotzucht, het is zelfbehoud, en dat is een daad van politieke oorlogsvoering.’

Het simpelweg sluiten van je ogen is alleen een optie als je weet dat deze leeuw jou niet zal opvreten. Voor wie mogelijk op het menu staat, is de leeuw niet slechts een metafoor. Wil je overleven, dan moeten je ogen open zijn.

Seada Nourhussen vertelde in een OneWorld-stuk over haar vertrek als Trouw-columnist dat het nooit gemakkelijk is om over racisme te schrijven. Liever zou ze zich verwonderen over millenials die als het stervenskoud is nog steeds met blote enkels rondlopen. ‘Maar als je eenmaal het structurele karakter van ongelijkheid ziet, is dat niet echt een optie’.

Het is belangrijk dat iedereen ziet. Wie zou niet helpen als iemand die kwetsbaarder is dan jij met een leeuw worstelt?

Machteloosheid is maar een gevoel. Dit jaar hebben mensen zich succesvol verzet tegen de afschaffing van de dividendbelasting, de uitzetting van twee Armeense tieners, het voorstel om mensen met een beperking minder dan minimumloon te betalen. Piet is steeds vaker niet zwart. Waarom zou je denken dat je niets kunt doen? Zoals Alice Walker zei: ‘De meest voorkomende manier waarop mensen hun macht opgeven is door te denken dat ze die niet hebben.’

Dit is niet het moment voor terugtrekken of overgave. Juist in duistere tijden moeten we aan het werk, schreef Toni Morrison in een essay in The Nation. ‘Er is geen tijd voor wanhoop, geen plaats voor zelfmedelijden, geen behoefte aan stilte, geen ruimte voor angst. We spreken, we schrijven, we doen taal. Dat is hoe beschavingen helen.’

De beste manier om met leeuwen te vechten, is samen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Welbeschouwd ben ik een inheemse Nederlander, opgegroeid bij de lokale bevolking in de omgeving van Winschoten, waarna ik mijn leefgebied en stam heb verlaten om me als Groning-vrouw te mengen onder de etnische Overijsselaars. Mocht u dit een merkwaardige zin vinden, dan ben ik dat met u eens. Het staat namelijk vol met woorden die we normaal gesproken niet gebruiken voor lieden als ik. Het tijdschrift OneWorld kondigde daarom vorige week aan om te stoppen met zulke termen: begrippen die we wel gebruiken voor mensen en zaken die vallen in de categorie ‘hen’, maar niet voor ‘ons’.

‘Onze taal is doorspekt met kolonialisme, neerbuigendheid en vooral: het witte, westerse perspectief’, legde hoofdredacteur Seada Nourhussen uit. Het gedachteloze gebruik van woorden als inheems of stam bevestigt dat bepaalde machtsverhoudingen en verschillen nog steeds vanzelfsprekend zijn. Een waardevol inzicht, vond ik, dat schrijvers en journalisten beslist tot nadenken zou moeten stemmen, want voor hen is het zorgvuldig kiezen van woorden deel van hun ambacht.

Niet iedereen vond dat een pluis plan. Romancier Jamal Ouariachi liet op twitter weten dat hij moest kotsen van dit ‘misselijkmakende staaltje morele zelfgenoegzaamheid’, en vreesde dat ‘zodra er communis opinio ontstaat over welke woorden eigenlijk niet deugen, degene die ze wél gebruikt, meteen een boeman [is]. Daarmee snoer je dus mensen de mond.’ Een interessantere reactie kwam van een anonieme twitteraar met een pompeblêd-avatar die zich ‘Friespeuk’ noemt: ‘Ga 1984 van Orwell eens lezen en daarna je diep schamen’.

Dat was natuurlijk een prima idee; althans, het lezen. George Orwells 1984 is een boeiend boek: een anti-utopie uit 1949, geschreven als waarschuwing voor totalitaire regimes à la Sovjet-Unie, maar soms bijna griezelig hedendaags. Nadat Trump de Amerikaanse presidentsverkiezingen won, onderstreepte ik bijvoorbeeld deze passage: ‘Macht is geen middel, macht is een doel. Men vestigt geen dictatuur om een revolutie veilig te stellen; men maakt revolutie om de dictatuur te vestigen.’

Maar ik dwaal af; het ging Friespeuk vast niet om machtskritiek. Ik vermoed dat hij wil aanstippen dat er inzake OneWorld sprake is van censuur die doet denken aan Orwells ‘newspeak’ (nieuwspraak). Daarmee is hij een van velen. Altijd wanneer iemand oppert dat een bepaald koloniaal, racistisch of seksistisch woord beter in onbruik kan geraken, komt er wel een koortje lieden ‘1984’ roepen.

Even wat context. In 1984 heeft Partijleider Big Brother de absolute macht in de fictieve natie Oceanië. Hij, en daarmee de Partij, is overal, alziend, en eist complete onderwerping aan de partij-orthodoxie Ingsoc. Het is voor de Partij niet voldoende om volledig greep te hebben op het gedrag van de Partijleden, ook hun denken moet onder totale controle staan. Daarom voert de Partij newspeak in, een extreem vereenvoudigde versie van het Engels, om het gedachtegoed van Ingsoc uit te drukken. Maar ook, zo schrijft Orwell in de appendix bij 1984, ‘om alle andere manieren van denken onmogelijk te maken’. Newspeak is gezuiverd van ketterse woorden als ‘gelijkheid’ of ‘rechtvaardigheid’; zulke termen vallen nu onder de newspeak-begrippen ‘crimethink’ (misdenk) of ‘oldthink’ (ouddenk). Newspeak-termen als deze zijn opzettelijk simpel en eenduidig, zodat je er niet mee kunt redeneren. Onorthodoxe ideeën kunnen in newspeak niet bestaan, omdat er simpelweg geen taal of grammaticale structuur voor bestaat.

Nu zou ik hier kunnen grinniken dat ik er moeite mee heb om Seada Nourhussen als Big Brother te zien, maar dat zou gemakzuchtig zijn, en bovendien zijn er belangrijker verschillen tussen newspeak-achtige censuur en OneWorld-achtige taaltechnische voornemens. Zo gaat Orwells boek over een dictatuur, wat toch qua macht en onderdrukkingsmogelijkheden nipt verschilt van een zelfreflecterend tijdschrift. En trouwens ook van die dekselse communis opinio die Ouariachi zo vreest, al ben ik het met hem eens dat als een meerderheidsmening ooit evenveel macht zou krijgen als een totalitaire staat, dat reden zou zijn tot zorg.

Bovendien is er geen Partij, en eist niemand gehoorzaamheid aan een orthodoxie; OneWorld besloot om zelf een aantal woorden niet meer te gebruiken, en zo te kiezen voor een breder perspectief op de wereld. Natuurlijk hoopt het blad dat deze overweging besmettelijk is. Zoals Nourhussen gisteren in Trouw schreef: ‘Bewust taalgebruik dwingt tot nadenken over vanzelfsprekendheden en normen.’ Maar dwingen tot nadenken is volstrekt iets anders dan dwingen tot niet-nadenken. Om een newspeak-woord te lenen: meer nadenken is altijd dubbelplusgoed.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Laat me beginnen met een bekentenis: ik weet niet wat identiteitspolitiek precies is. Een vermoeden heb ik wel, natuurlijk, maar steeds wanneer ik probeer mijn vinger er op te leggen, ontglipt het me.

Zo is me verteld dat mensen die zich verzetten tegen Zwarte Piet aan identiteitspolitiek doen. Maar de invoering van het boerkaverbod, zo begrijp ik, valt er niet onder. Het heet ook geen identiteitspolitiek als het CPNB twee mannen en nul vrouwen uitnodigt om te publiceren over het Boekenweekthema ‘de moeder de vrouw’. Maar als schrijvers vervolgens in een open brief aangeven dat ze deze keuze zaad-met-spruitjeslucht vinden, dan is dat wel een vorm van ‘identiteitsdenken’, stelde Elma Drayer vorige week vast.

Mijn verwarring blijft, maar een ding is me inmiddels wel duidelijk geworden: identiteitspolitiek is een woord dat afkeuring uitwasemt. Het wordt bijna altijd gebruikt voor iets dat vermeden moet worden, of waar teveel van is. Het is een grief, een verwijt. Iemand die eraan doet is de samenleving een excuus schuldig.

Een ‘giffabriekje’, noemde Drayer identiteitspolitiek eerder, in een column over Anousha Nzumes boek Hallo witte mensen. Dat boek gaat over racisme, met nadruk op de rol van witte mensen. Drayer, over die identiteitspolitiek: ‘Als gehoorzaam aanhanger van dit ideeëngoed probeert ook Nzume ons wijs te maken dat etniciteit allesbepalend is voor ons aller identiteit.’ Ontevreden constateert ze: ‘Wie wit is, kan per definitie niet deugen.’

‘Pijnlijk misverstand: identiteitsjournalistiek’ stond er boven een NRC-column van Tom-Jan Meeus. Aanleiding was dat hoofdredacteurs assorti hadden gezegd dat ze graag meer journalisten van kleur in dienst wilden nemen, omdat het geen pas meer geeft om alleen met witte, westerse ogen naar het nieuws te kijken. Meeus vindt diversiteit ‘prima’, ‘maar het is een pijnlijk misverstand dat mensen beter over een bepaalde groep kunnen rapporteren als ze er deel van zijn (geweest).’

Volgens Ewald Engelen is ‘de terreur van de identiteitspolitiek’ zelfs ‘de belangrijkste reden voor de teloorgang van links’. Het gaat te weinig over ongelijkheid en klimaatverandering, en teveel over het ‘narcisme van de kleine verschillen’, stelde hij in De Groene Amsterdammer. ‘Er zijn belangrijkere zaken dan het genderneutrale rompertje van de Hema.’

Gif, pijn, terreur – je zou bijna geloven dat we hier echt te maken hebben met een arglistige maatschappelijke beweging die ons allen spoedig moreel zal ruïneren. Maar verbolgen taal in een krant is nog geen waarheid, en met wat nuchterheid kun je er ook anders naar kijken.

Bijvoorbeeld zo: Nzume betoogt in haar boek dat racistische systemen niet kunnen bestaan zonder de bewuste of onbewuste medewerking van witte mensen, wat zo logisch en redelijk is dat het een open deur zou moeten zijn. De hoofdredacteurs geven blijk van voortschrijdend inzicht: iedereen kan overal verslag van doen, maar de witte man geldt niet meer automatisch en onbenoemd als de alfa en omega van objectiviteit, terwijl de rest van de mensen ‘personen met een perspectief’ zijn. En die genderneutrale rompertjes staan voor een liefdevol ideaal: dat we alle kinderen ruimte en geborgenheid gunnen, en kinderen die niet conformeren aan traditionele jongens-meisjesrollen dus niet uit- maar insluiten.

Zijn dit onbillijke uitingen van een schadelijk gedachtegoed? Ik herken er vooral waarden in waarvan ik hoop dat ze nog altijd breed gedeeld worden: wijsheid, vrijheid, gelijkheid, solidariteit. Hoe dit onder de vlag ‘identiteitspolitiek’ tot verwijt vervormd raakt, is moeilijk te vatten – al kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat dit vaak gebeurt wanneer minderheden aanspraak maken op deze waarden, en het voor die aanspraak nodig is dat groepen die tot voor kort als de norm golden een privilege of vanzelfsprekendheid opgeven. Misschien is het afkeuren van identiteitspolitiek een manier om niet te hoeven zeggen dat je de emancipatie van anderen soms maar moeilijk en rot vindt voor jezelf.

Maar als we die waarden echt diep willen koesteren, voor iedereen, hebben we juist meer identiteitspolitiek nodig, niet minder. En niemand zou zich moeten hoeven verexcuseren voor die strijd. Zoals de Amerikaanse schrijver Ijeoma Oluo zegt: ‘Ik zal me geen moment schuldig voelen omdat ik op de rem trap om er zeker van te zijn dat iedereen aan boord is en we op de juiste weg zijn. Ik zal met trots toegeven dat ik shit moeilijk maak voor jullie.’ Precies. Lang leve identiteitspolitiek.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik weet niet hoe het met u zit, maar mij overkomt het zelden of nooit dat ik een grapje maak waarin ik onbedoeld nazi’s op een voetstuk zet. Evenmin duiken er in mijn lezingen per ongeluk extreem-rechtse signaalwoorden op.

De parlementariërs van het Forum voor Democratie (FvD) hebben echter met regelmaat zo’n oepsmomentje. NRC Handelsblad berichtte over Theo Hiddema, die tijdens een etentje met kandidaat-Kamerleden had gezegd ‘hoe leuk het was weer in een keldertje te zitten. Omdat de grootste beweging van de 20ste eeuw ook in een kelder was ontstaan.’ Een verwijzing naar Hitlers mislukte Bierkellerputsch in 1923, aldus het NRC. Volgens Hiddema was het ‘pure ironie’.

Thierry Baudet had in de oprichtingsspeech van zijn partij gesproken over een ‘boreaal Europa’, las ik bij De Correspondent. Een onfrisse term, die verwijst naar de pure, noordelijke afstamming van het arische ras en opduikt bij extreem-rechtse mispunten assorti, waaronder Jean-Marie Le Pen. Volgens De Correspondent is het ‘een codewoord, een dog-whistle. Het verwijst naar hetzelfde gedachtegoed van raszuiverheid dat in het Derde Rijk centraal stond.’ De FvD-woordvoerder wil niet uitleggen wat dit woord in Baudets toespraak deed, maar verwerpt de gelegde link als het aansmeren van ‘guilt by association’.

De twee voorvallen deden me denken aan een essay van schrijver Umberto Eco, in The New York Review of Books. Hij haalt toneelschrijver Ionesco aan, ‘alleen woorden tellen en de rest is slechts gekwebbel’, en stelt dat ‘taalkundige gewoontes vaak belangrijke symptomen zijn van onderliggende gevoelens.’

Eco’s essay gaat over fascisme. Een lastig woord, geeft hij toe, want fascisme kent zoveel gezichten dat het moeilijk is om te zeggen wat het precies is. We herinneren ons de Tweede Wereldoorlog, schrijft hij, en zeggen plechtig dat ‘zij dit nooit meer mogen doen’. Maar wie zijn ‘zij’? Het fascisme zal nu niet meer dezelfde vormen aannemen als toen. ‘Het zou zoveel gemakkelijker zijn, voor ons, als er iemand op het wereldtoneel verscheen die zei: ‘Ik wil Auschwitz heropenen, ik wil dat de Zwarthemden weer paraderen op Italiaanse pleinen’. Het leven is niet zo simpel.’

Toch denkt Eco dat er wel een aantal typische kenmerken zijn van wat hij Ur-Fascisme noemt, en waaraan we nieuwe fascisten zouden kunnen herkennen. Eco schrijft bijvoorbeeld dat fascisten vrijwel altijd beginnen met ‘een appèl tegen indringers.’ Het is daarbij van belang dat mensen zich belaagd voelen, met name de middenklasse; een eigenschap van Ur-Fascisme is dat het leven draait om strijd. Nog een kenmerk: de dreiging komt niet alleen van buitenaf, maar ook van binnenuit. Het is volgens Eco ook karakteristiek dat Ur-Fascisme de legitimiteit van het parlement en de regering in twijfel trekt.

Staat u me een kleine Baudet-bloemlezing toe. Naast zorgen over ‘homeopathische verdunning’ en zijn wens dat ‘Europa dominant blank en cultureel blijft zoals het is’, zei hij onder meer dat de immigratieproblemen straks ‘niet meer te behappen zijn’. De middenklasse ‘wordt weggedrukt’. ‘[We] leven op de rand van de totale instorting.’ ‘Onze vrije, tolerante (..) samenleving verkeert in levensgevaar – is zelfs dodelijk gewond.’ ‘We worden aangevallen door degenen die ons zouden moeten beschermen. (..) Het Westen lijdt aan een auto-immuunziekte.’ ‘Er zit een element van bedrog in de representatieve democratie.’ ‘We leven in een schijndemocratie, waarin verschillende politieke spelers tezamen een kartel vormen.’ ‘Leven met een valse vrede of ten strijde trekken’. ‘Het allerbeste zou zijn als wij absolute heersers zijn.’

Volgens Baudet & co zijn bijna al deze uitspraken onbegrepen grapjes, onhandig geformuleerd, uit context gehaald, bewust verkeerd geïnterpreteerd, en beslist geen racisme (‘gelul, bullshit’). Maar op een gegeven moment wordt de claim dat het allemaal een groot misverstand is onredelijk en ongeloofwaardig; dan is er een overduidelijk patroon. Bovendien: als je een politicus niet op zijn woorden mag afrekenen, waarop dan wel?

‘Ur-fascisme kan terugkomen in de meest onschuldige vermommingen’, schrijft Eco. ‘Het is onze plicht om het te bloot te leggen en te wijzen op alle nieuwe gevallen – elke dag, in elk deel van de wereld.’ Verzaken we die plicht? Veel media dekken Baudets fascisme toe met de mantel der neutraliteit; noemen hem verfrissend, verrassend. Steeds laat hij flitsen van zijn ware gezicht zien, en steeds blijkt men bereid net op dat moment even te knipperen. Maar zoals de wijze Maya Angelou zei: ‘When someone shows you who they are, believe them – the first time.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ben ik wel objectief genoeg? Die vraag heb ik mezelf vaak gesteld in de bijna dertien jaar dat ik nu wetenschapsjournalist ben. De wetenschap en de journalistiek hebben immers gemeen dat ze beide objectiviteit hoog in het vaandel hebben. Je dient je werk onbevooroordeeld te doen, zonder wensdenken of bijbedoelingen, met oog voor de feiten, en op zoek naar de waarheid. Dat is een prachtig ideaal, maar toch twijfel ik. Bestaat er wel zoiets als een onbevooroordeeld mens? Is de waarheid wel te vatten door een enkel individu? En als het antwoord op die vragen nee is, wat betekent objectiviteit dan nog?

Deze week zat ik weer over deze kwesties na te denken. Dat kwam door Ben Barres, een Amerikaanse neurowetenschapper, die vlak na kerst overleed. Ik had grote bewondering voor hem, om een reden die journalist Ed Yong kort na Barres’ dood mooi verwoordde in The Atlantic: ‘Right until the end of his life, Ben Barres made it his business to champion the unsung.’

Barres bekommerde zich om onbezongen helden. Aan Stanford University onderzocht hij gliacellen: de hersencellen die lang werden veronachtzaamd als slechts de steunploeg van de veel toffere en interessantere neuronen. Hij toonde aan dat gliacellen veel meer zijn dan dat – een inzicht dat enorm bijdroeg aan ons begrip van het brein.

Misschien nog invloedrijker was Barres bijdrage aan het debat over wetenschap en gender. In 2006 betoogde hij in het vakblad Nature dat de achterstelling van vrouwen aan universiteiten niet kwam doordat ze van nature minder geschikt waren, maar door discriminatie. Uiteraard onderbouwde hij deze stelling met onderzoek, maar hij schreef ook uit ervaring. Ben Barres was een trans man, en tot zijn transitie in 1997 had hij gewerkt onder de naam Barbara. Iets dat soms tot veelzeggende misverstanden leidde, vertelde Barres. Zoals toen een collega zei: ‘Ben Barres gaf een geweldige lezing vandaag, maar zijn werk is dan ook veel beter dan dat van zijn zus.’

Hoewel Barres publicatie destijds veel bijval kreeg, was er ook kritiek: hij zou, juist vanwege zijn ervaringen, niet objectief zijn. Dit in tegenstelling tot de wetenschappers waar hij commentaar op had, want die beriepen zich op ‘harde zaken’ als de natuur (m/v), hersenen, hormonen en genen.

Het is een dynamiek die me inmiddels bekend voorkomt. Als ik beargumenteer dat aangeboren man-vrouwverschillen niet erg groot zijn, wordt me steevast verteld dat ik niet objectief ben, want een feminist. Idem in discussies over obesitas: bijna altijd betwijfelt iemand mijn objectiviteit omdat ik dik ben. NRC-columnist en vrouw van kleur Clarice Gargard schreef onlangs hoe ze in een panel zat om over objectiviteit te praten, toen een aanwezige vroeg of ze wel ‘naar de andere kant keek’ wanneer ze over racisme schreef. ‘Alsof ik vanwege mijn kleur niet beschouwend zou kunnen kijken.’

Ik moest hieraan denken toen ik dinsdag het opiniestuk van historicus Hubert Peters las. Hij zette mede-historicus Piet Emmer, die betoogt dat het met de gruwelen en gevolgen van slavernij en kolonialisme relatief meevalt, tegenover antropoloog Gloria Wekker, die juist beweert dat deze zaken nog grote invloed hebben op ons denken. Peters kenschetste Emmer als weldenkend, integer en objectief, en Wekker als bitter en denklui.

Objectiviteit staat in al deze gevallen voor meer dan een ideale houding of werkwijze; het wordt ook een soort keurmerk, dat van buitenaf opgelegd of afgenomen kan worden. ‘Niet objectief’ is een ernstig verwijt, dat impliceert dat je niet de waarheid spreekt. Wat als objectief telt, heeft bovendien te maken met de status quo. ‘Hij is objectief’ betekent ook: ‘Wat hij zegt, komt overeen met het wereldbeeld van de gevestigde orde’. Of: ‘Aan de waarheid van dit standpunt zijn we gewend.’

De ironie is natuurlijk dat niemand als onbeschreven blad een maatschappelijke kwestie inwaait: nuchtere natuurwetenschappers hebben ook ervaringen, onfeministische mensen ook een ideologie, dunne mensen ook een gewicht, witte mensen ook een kleur, Piet Emmer ook een overtuiging. Objectiviteit is een nobel streven en een fantasma tegelijk.

‘Ben ik wel objectief genoeg?’ is dan niet de juiste vraag. Een betere vraag is: ‘Is mijn geest open genoeg?’ Sta open voor allerlei perspectieven, en luister vooral naar de mensen die we vaak minder goed horen: de minderheden, de dwarskoppen, de uitdagers van die status quo. Champion the unsung. Laten we de waarheid zoeken in verscheidenheid, niet in objectiviteit.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.