dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Held!!!’ ‘Super gedaan!’ ‘Ik had het niet beter kunnen uitleggen, hartstikke goed gezegd.’ ‘Goed uitgelegd! Was nodig.’ ‘Geweldig Arjen, je opent vele ogen volgens mij. Het was weer fantastisch vanavond!’

Het programma Zondag met Lubach had dit weekend een item over Zwarte Piet, en veel mensen lieten op twitter weten dat ze er blij mee waren. Of, om specifieker te zijn: veel witte mensen. Het was dan ook geen slechte uitzending. Lubach hield een geestige bespreking van de gebruikelijke argumenten voor en tegen Zwarte Piet, legde staatssecretaris Knops en premier Rutte vakkundig over de knie omdat die hadden laten weten dat ze een beetje eigenrichting op de snelweg niet zo’n punt vinden want ‘emoties’ en ‘kinderen niet confronteren met boze demonstranten’, en sprak zich tot slot uit tegen Zwarte Piet. Best puik.

Toch was niet iedereen bereid om Lubach onmiddellijk tot het heldendom te verheffen. Zo kwam de immer scherpzinnige anti-racist Arzu Aslan op twitter met een kritische analyse van Lubachs bewieroking. Waar zwarte activisten vanwege hun anti-Zwarte-Piet-uitspraken te maken krijgen met ellende en serieuze bedreigingen, zijn dezelfde woorden uit de mond van een witte man ineens welgesproken eye-openers. Een wit privilege waar Lubach zich niet van bewust toont. Bovendien krijgt hij nu alle lof, maar de activisten van kleur waaraan hij zijn inzichten te danken heeft laat hij in zijn progamma niet aan het woord. ‘This is how whiteness works’, schreef Aslan. ‘Lubach gets to be the hero van de strijd tegen zwarte piet.’

Net onder de oppervlakte van een moppig item in Zondag met Lubach zit een giftige dynamiek: dat veel mensen zich door hem wel laten overtuigen maar niet door de mensen die racisme letterlijk aan den lijve ondervinden. Het zegt veel over de machtsverhoudingen in Nederland.

Het is een dynamiek die me niet onbekend is. Vlak nadat ik in 2011 columnist was geworden, schreef ik over Zwarte Piet. Aanleiding was de gewelddadige arrestatie van Quinsy Gario en Jerry Afriyie bij de intocht in Dordrecht; ik schaam me ervoor dat ik toen, net als Lubach nu, hun naam niet noemde. Vanwege die column mocht ik aanschuiven bij het televisieprogramma Debat op 2, samen met zwarte activisten als Gario en Akwasi. Die wisten natuurlijk duizend keer beter waar ze over spraken dan ik als snotneuscolumnist die één stukje had getikt. Toch kreeg ik vaker het woord. De activisten werden weggezet als schreeuwers, maar de presentatrice complimenteerde mij achteraf met mijn redelijkheid.

Toen was ik trots. Ik had me laten gelden als beginnend opiniemaker en verstandige dingen gezegd. Allemaal waar, maar bovenal had ik geprofiteerd van de dynamiek dat witte mensen liever naar andere witte mensen luisteren. En door dat niet te zien en niet ter sprake te brengen, werkte ik daar aan mee.

In 2013 schreef ik hier dat het Zwarte Piet-debat laat zien dat in Nederland zwarte pijn minder waard is dan wit plezier. De positieve reacties waren talrijk. Allerlei witte mensen die tot op dat moment het zwarte activisme met enige weerzin hadden bekeken, waren nu de schellen van de ogen gevallen. Ik voelde me fijn; als witte mensen het nodig hebben dat ik de woorden van zwarte mensen voor hen vertaal naar iets dat ze wel willen verteren, is mijn rol dan niet, nou ja, nobel?

Het was weer die dynamiek. Begrijp me niet verkeerd: schelloze witte mensen maken is een jofel streven. Ik heb geen spijt van mijn anti-Zwarte-Piet-columns. Maar zelfs als je iets goeds doet, kun je onderdeel zijn van een fout systeem. Een symbool bestrijden zonder dat systeem te doorgronden, zonder kritisch te zijn over machtsverhoudingen waar je voordeel van hebt, is op zijn best een onvolledig en op zijn slechtst een schadelijk idee.

Wat kunnen witte mensen dan beter doen? In haar boek Witte onschuld reikt emeritus hoogleraar Gloria Wekker een uitstekend alternatief aan: ‘… het zich teweerstellen tegen witte onschuld, het zichzelf positioneren als wit, als een machtige raciale/etnische positie bezettend, het cognitief en emotioneel kennisnemen van de Nederlandse geschiedenis van imperialisme, van de vele vormen van wit privilege en dat privilege gebruiken om machtsverschillen te doorbreken …’.

Ik zou hier nog van alles aan kunnen toevoegen; ik zou haar advies kunnen herhalen in mijn eigen woorden, en daar zou het voor andere witte mensen misschien overtuigender van worden. Maar laat ik dat nu eens niet doen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Zo, dat was gênant. Twee weken geleden verscheen Anousha Nzume’s boek ‘Hallo witte mensen’, waarin ze racisme bespreekt door witte lezers een spiegel voor te houden. Ik had gehoopt dat wij, witte mensen, daar inmiddels voor open zouden staan. Het racismedebat is tenslotte al even gaande. Dat er systematische ongelijkheid bestaat, en wit privilege waar wij van profiteren, is genoegzaam bekend. Dat witte mensen een demografische groep zijn die je als zodanig kunt aanspreken op onrecht: idem dito. Je zou dus denken dat we een boek daarover ondertussen met enthousiasme, of op zijn minst met enige elegantie, kunnen ontvangen.

Het liep anders. Dat wil zeggen: het plafond is bijna niet meer te zien, zoveel witte mensen hangen er boven in de gordijnen. En ze wenen zo hard dat er onder hen een middelgrote vijver van witte tranen is ontstaan. Staat u me een bloemlezing toe.

Elma Drayer noemde het boek in haar Volkskrant-column ‘een product uit het giffabriekje dat identiteitspolitiek heet’ (merkt u het verkleinwoord op). Nzume is volgens haar een ‘gehoorzaam aanhanger van dit ideeëngoed’ die ‘probeert wijs te maken dat etniciteit allesbepalend is voor ons aller identiteit.’ Een interessant stukje stroman-gebeuren, want Nzume zegt in haar boek precies het tegenovergestelde: ‘De mens bestaat uit zoveel hokjes van identiteiten en je kunt tegelijkertijd een scala aan nadelen en voordelen ervaren.’

Verder stond het Drayer niet aan dat Nzume wil dat witte mensen verantwoordelijkheid nemen voor hun rol binnen een racistisch systeem. Volgens haar stond Nzume’s oordeel van tevoren vast: ‘Wie wit is, kan per definitie niet deugen.’ Nou schrijft Nzume letterlijk: ‘Wat ik dus níét zeg is: “Jij bent super slecht, voel je nu schuldig, slecht!”’ Dat maakt Drayers gebeten-hond-houding wat, ehm, bijzonder. Het wekt de indruk dat ze wil dat een boek over racisme nóg nadrukkelijker bevestigt dat wij, witte mensen, heus heel oké zijn. Anders is het zielig voor ons. En dan schrijft Drayer over Nzume dat ze ‘klaagt’ en ‘piept’.

Sylvia Witteman vond in haar column dat Nzume een ‘prekerig pamflet’ schreef dat ‘voornamelijk irriteert’. Ik maak daaruit op dat een boek over racisme dus niet alleen de tofheid der witte lieden moet bezingen, maar ook nog blij en vrolijk dient te zijn. Witteman heeft meer met een ander boek, een roman over een zwart Russisch meisje – geschreven door een witte schrijfster, die volgens Witteman blijkbaar de ervaringen van een vrouw van kleur beter kan verwoorden dan Nzume.

Presentator Pieter van der Wielen deed zijn witte plasje in het radioprogramma ‘Nooit meer slapen’. In een interview met Nzume ergerde hij zich hardop aan haar boek, omdat het ‘steeds maar ging over wit en zwart’. ‘Jij-bakken’, noemde hij het. Als ze iets wilde bereiken met haar boek kon ze volgens hem beter een andere toon aanslaan. Hij zat daarmee op een lijn met journalist Okke Ornstein, die blogde dat je het racismedebat niet moet overlaten aan ‘figuren zoals Anousha Nzume’, en haar woorden kenschetste als ‘infantiliseren’,‘gedram’, ‘zeuren’, en ‘antiracistische clickbait’. We moeten begrijpen dat witte mannen veel beter weten hoe je over racisme hoort te praten dan Nzume.

Maar de Witte Klapper van de Week kwam van Trouw-columnist Sylvain Ephimenco. Die vertelde afgelopen dinsdag zeer uitgebreid dat hij Nzume’s boek níét had gelezen, maar toch vond dat ze ‘vol op het orgel de wij/zij-retoriek hanteert’, om vervolgens te belanden bij het oordeel die je wist dat zou komen: Nzume is zelf een racist.

Ik verwonder mij over deze commentaren, omdat ze op een subtiele manier met zichzelf in tegenspraak zijn. Deze critici reppen niet over macht – waar Nzume dat steeds wel doet – en ontkennen daarmee dat dit een belangrijke rol speelt bij racisme. Maar tegelijkertijd benadrukken ze, door de woorden die ze gebruiken om Nzume weg te zetten en te kleineren, dezelfde machtsverhoudingen tussen witte en zwarte mensen die ze onbesproken laten. Ze hebben het niet over wit privilege, maar tegelijkertijd proberen ze met elke zin vast te houden aan het privilege om het racismedebat op hun voorwaarden te voeren.

Het is precies deze dynamiek die Nzume’s boek zo relevant maakt. Al zullen er natuurlijk altijd wenende witte mensen zijn bij wie een blik in de spiegel vooral leidt tot zelfmedelijden. Voor deze mensen, die liever de lengte van hun eigen tenen koesteren dan de stem van een vrouw van kleur, heb ik nog een laatste citaat van Nzume: ‘Echt: boehoe for you.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Mannen zijn hard nodig’, zei meester Tjeerd tegen een NOS-verslaggever. Ze waren op bezoek bij een school waar in maart voor één dag enkel heren voor de klas stonden, als protest tegen de verjuffing van het basisonderwijs. Dat er veel meer vrouwen dan mannen voor de klas is volgens de actievoerende meesters namelijk een probleem. ‘Kinderen hebben behoefte aan een mannelijk rolmodel’, aldus Tjeerd. Meester Edmin: ‘Jongens kunnen alles leren van een juf, behalve hoe ze een man worden. Daar hebben ze echt een meester voor nodig.’

‘Jongens worden in hun jongensidentiteit onderdrukt’, stelde jongenspedagoog Maarten Willemsen zelfs, een paar dagen eerder in het AD. Jongens hebben van nature een drang tot wedijveren, exploreren en een behoefte aan actie, maar daar doen juffen onvoldoende mee. ‘Laat jongens uitrazen!’ stond er in dikke letters boven het artikel.

Alleen dankzij een meester kunnen jongens opgroeien tot Echte Mannen, begrijp ik. Of, althans, zo kunnen wítte jongens opgroeien tot Echte Man. Want dit hele issue, van jongens die door juf tekortgedaan worden in hun prille mannelijke essentie, is vervlochten met kleur. In het NOS-item waren bijna alleen maar witte kinderen te zien. En je hoort zelden iemand beweren dat, zeg, Marokkaans-Nederlandse jongetjes meer moeten kunnen ‘uitrazen’. Sterker nog, ik vermoed dat als Mohammed eens lekker uitraast, hij onmiddellijk tot kleine straatterrorist gebombardeerd wordt.

Wanneer we een maatschappelijk debat voeren over de mannelijkheid van jongens van kleur gaat het vooral over socialisatie, stelt genderwetenschapper Juliet Williams in een artikel uit 2013. In deze discussie benoemen we wel de culturele verschillen, opvoeding en economische achterstelling van biculturele jongens, maar zelden of nooit hun natuurlijke inborst. Hun mannelijkheid telt als een constructie, terwijl de mannelijkheid van witte jongens wordt gezien als een aangeboren essentie. Op deze manier verheffen we het gedrag van witte jongens (en mannen) tot de belichaming van ‘authentieke mannelijkheid’, schrijft Williams. En daardoor zijn we als samenleving meer geneigd ruimte te maken voor de mannelijkheid van witte jongens dan voor die van jongens van kleur.

Het wrange hieraan is dat eind jaren negentig de eerste zorgen over verjuffing en een tekort aan mannelijke rolmodellen juist gingen over zwarte jongens. In zwarte Amerikaanse achterstandswijken waren zorgzame vaders, sportcoaches, meesters en andere toffe voorbeeldmeneren zo schaars, dat onderzoekers zich afvroegen aan wie deze jongens zich moesten spiegelen op hun weg naar volwassenheid. Een terechte vraag, die werd ingepikt door de conservatieve filosoof Christina Hoff Sommers, die kleur en klasse uit de kwestie wegmoffelde, waardoor het probleem al gauw vooral over witte middenklassejongens leek te gaan.

Maar juist zij hebben vaak plenty mannen in hun leven: papa, opa, buurman, voetbalcoach, muziekleraar. Rolmodellen zat. Hoezo hebben ze dan een meester nodig om van te leren hoe ze een man worden? Zou een juf voor de klas echt leiden tot ‘onderdrukking van hun jongensidentiteit’? En wat doen we eigenlijk voor de identiteit van jongens van kleur?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Op mijn koelkast hangt een geel briefje, waar in grote zwarte viltstiftletters op geschreven staat: ‘This is NOT normal’. Ik heb het daar afgelopen november geplakt, op advies van de Britse komiek John Oliver. Vlak na de verkiezing van Donald Trump presenteerde hij een aflevering van de satirische nieuwsshow Last week tonight. Een serieleugenaar is nu president, zei Oliver, en er is no way dat dat goed gaat aflopen. ‘Het gaat te gemakkelijk worden om te denken dat deze dingen normaal zijn (..) dus blijf jezelf eraan herinneren: dit is niet normaal.’

Waar Oliver hier voor waarschuwde, zijn ‘shifting baselines’; een term uit de ecologie, die duidt op kleine, geleidelijke veranderingen die herijken wat we normaal vinden. Bioloog en filmmaker Randy Olsen gaf ooit het voorbeeld van de Columbia River: daar zwemt nu twee keer zoveel zalm als in de jaren dertig. Wat fantastisch klinkt – als je 1930 als uitgangspunt neemt. Maar in 1930 zat er tien keer minder zalm in die rivier dan in 1800. Als je de ‘baseline’ laat verschuiven, lijkt het abnormale normaal, of zelfs positief.

Dit gebeurt ook in de politiek. Zoals klimaatactivist Jamie Henn vorig jaar in de Huffington Post schreef: we verlagen onze standaarden, en terwijl onze baselines shiften, accepteren we een degradeerde stand van zaken als alledaags, en worden radicale ideeën gewoon. ‘We leven in een tijd van gevaarlijk geheugenverlies, waarin de ‘nieuwe normaal’ zo snel wordt gecreëerd dat het moeilijk is om je vast te houden aan hoe het was en hoe het dus zou moeten zijn.’

Deze week leek die waarschuwing relevanter dan ooit, dus probeer ik te blijven terugdenken aan vroeger. Bijvoorbeeld toen Trump zaterdag na een bezoek aan de CIA in onsamenhangende zinnen loog over zijn inauguratie: over hoeveel mensen er waren geweest, zelfs over het weer. Terwijl de hele wereld had gezien hoe toehoorders tijdens zijn speech met regenponcho’s zaten te hannesen, vertelde Trump dat God speciaal voor hem de zon had laten doorbreken. Nog niet zo lang geleden had iemand dan discreet een dokter gebeld. Of anders wel toen hij zijn woordvoerder compleet Noord-Korea liet gaan, en een deel van zijn leugens liet herhalen. Maar nee.

Of toen Mark Rutte maandag een brief publiceerde waarin hij tegen niet-inheemse Nederlanders zei: ‘Doe normaal of ga weg.’ De NRC repte van een ‘fatsoensoffensief’. Ik kan me nog herinneren dat het ooit eervol was voor een premier om nadrukkelijk de eindbaas te zijn van álle mensen in Nederland. Onze baseline nu is een minister-president die zijn eigen volk verdeelt in eerste- en tweederangsburgers. En daarmee wegkomt.

Of toen ik las dat de Europese Commissie de ‘stroom’ vluchtelingen verder wil ‘indammen’ door Libië af te grenzen, zodat mensen niet meer in bootjes naar Italië komen. Een ‘beschermingswal optrekken’, noemen ze dat. Blijkbaar is zowel de watermetafoor als muurretoriek tegenwoordig salonfähig. De Commissie wil met die ‘beschermingswal’ voorkomen dat rechts-populisten à la Wilders en LePen de verkiezingen winnen. Het is een absurde paradox, maar ook een nieuwe normaal: om fascistische griezelpolitici dwars te zitten gaan andere bestuurders alvast hun xenofobe beleid uitvoeren.

Of toen ik hoorde wat zich afgelopen maandagavond in De Balie had afgespeeld. Een islamcritica in de zaal stelde voor om moslims het land uit te zetten, tot een maximum van een à twee procent van de totale bevolking. De discussieleider reageerde niet kritisch. Hij vroeg haar ook niet of het deporteren van een geloofsgroep niet een kilometer of 1933 te ver ging. Nee, hij vroeg rechtsfilosoof Paul Cliteur, die in panel zat: ‘Is dit juridisch een beetje rond te krijgen?’

Balie-opperhoofd Yoeri Albrechts toonde zich op twitter verbaasd dat mensen boos waren omdat hij ruimte had gegeven aan deze ‘opvatting waar ze het niet mee eens zijn’. Ik kan me nog herinneren dat het opperen van een etnische zuivering niet zomaar een mening was, maar onbespreekbaar. Maar het is blijkbaar normaal geworden om hier op een rustige manier over van gedachten te wisselen, alsof je het hebt over een kleine verbouwing aan je badkamer. ‘Goh, ja, een ligbad, zou dat kunnen?’

Deze shifting baselines zijn niet alleen verontrustend, ze zijn gevaarlijk. Verzet is nodig: tegen het nieuwe gewoon, tegen de bijna ongemerkt verlaagde standaarden, tegen het politieke geheugenverlies dat het maatschappelijk debat in zijn greep houdt. Om John Oliver te citeren: ‘Tatoeëer het desnoods op je kont. (..) dit is niet normaal. Het is fucked up.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De democratie had geen topdag, op zaterdag 12 november 2017. Tweehonderd anti-racisme-activisten die tijdens de Sinterklaasintocht in Rotterdam vreedzaam wilden betogen tegen Zwarte Piet zijn opgepakt. Dat ging met grof geweld: er zijn videobeelden van demonstranten die zelf niet agressief waren maar er toch met de wapenstok van langs kregen, die in een nekklem werden gehouden, die door agenten in hun gezicht werden gestompt terwijl ze al door andere dienders werden vastgehouden. Amnesty International bekeek de beelden en oordeelde hard: onrechtmatige arrestaties, en ‘disproportioneel geweldgebruik’ door de politie.

Hoe anders reageerden de media. ‘Er vielen over en weer rake klappen’, meldde de NOS, alsof het ging om een opstootje tussen twee gelijkwaardige partijen, in plaats van om een groep ongewapende, niet-vechtlustige activisten versus een politiemacht die met ongepaste gretigheid gebruik maakte van haar geweldsmonopolie. ‘Het ging er over en weer hardhandig aan toe’, berichtte de Volkskrant, onder de kop ‘In Rotterdam was het wél hommeles’. Hommeles? Dat leek een voortzetting van de toon die vorige week was gezet door onze hoofdredacteur, die over de demonstranten stekelde dat ze ‘zich opmaken om herrie te trappen op een kinderfeest’. Wat weer deed denken aan hoe NRC-verslaggever Bas Blokker in 2014 anti-Zwarte-Piet-activisten ‘hooligans’ noemde.

Het is een schoolvoorbeeld van framing: de demonstrant als lastpak. Wat in dat frame buiten beeld blijft, is dat vreedzaam protesteren een recht is, zowel volgens onze Grondwet als het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het is een vrijheid waar niet zomaar inbreuk op mag worden gemaakt. En dat is niet voor niets: een democratie moet haar dissidenten koesteren. Zonder hen geen vooruitgang.

Dat de demonstranten hun Rotterdamse protest niet vooraf hadden aangemeld, mag op zichzelf dan ook geen reden zijn om de demonstratie beëindigen, blijkt uit de website van de Nationale Ombudsman. En het is de vraag of de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb, die vrijdagnacht nog een noodverordening afkondigde omdat hij naar eigen zeggen nooit zou toestaan dat honderden mensen demonstreren in de nabijheid van een grote groep volwassenen en kinderen, dit recht wel voldoende respecteerde.

Wat het lastpak-frame ook verdonkeremaant, is dat bij voorgaande intochtprotesten de anti-racisme-activisten vreedzaam waren, terwijl juist de politie zich misdroeg. In Dordrecht, 2011, werd Quinsy Gario bij zijn arrestatie geslagen. ‘Disproportioneel geweld’, vond de Ombudsman. In Gouda, twee jaar geleden, werden 90 mensen opgepakt die geweldloos tussen het publiek stonden. De arrestatie van activist Jerry Afriyie was zo bruut dat hij geen adem meer kreeg. Onrechtmatig en ‘onnodig fors’, oordeelde de rechtbank. De 90 arrestaties waren bovendien ‘een ongeoorloofde inbreuk op de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van betoging’.

Je zou denken dat journalisten daarom hun kritische blik deze keer niet op de activisten maar op de politie zouden richten. Maar nee. Het NOS-achtuurjournaal opende zaterdag met: ‘Het kinderfeest lijkt niet meer zonder noodverordeningen en ME te kunnen.’ Alsof daar geen keuze was gemaakt, waarvan de juistheid betwijfeld en bevraagd kan worden. Het Algemeen Dagblad schreef over een foto die de Parate Eenheid Rotterdam had getwitterd; een kiekje van politiemannen in Zwarte Piet-pak, inclusief blackface-schmink. Eronder stond de tekst: ‘Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de Parate Eenheid’. ‘Niet grappig’, vond de krant, maar echt harde noten over wat dit in vredesnaam zegt over de neutraliteit van de politiemacht kraakten ze niet.

Op het NOS-journaal vertelde politiewoordvoerder Van Duijvenbode dat demonstranten die zaterdag richting het centrum van Rotterdam waren gelopen, ‘waren gevorderd om te vertrekken. Maar dat bevel hebben ze genegeerd en toen moesten we ze aanhouden’. Docent Arzu Aslan was erbij, en twitterde dat dit niet klopt. ‘Heb expliciet gevraagd of we mochten vertrekken’, zegt ze, ‘we móchten niet weg’. Dat vraagt om opheldering, die de politie overigens niet geeft wanneer ik het dan zelf maar ga vragen. Van Duijvenbode mailt een algemene blabla-reactie: ‘Wij hebben hen aangehouden voor het negeren van het demonstratieverbod en het niet opvolgen van de aanwijzingen.’ En dat politiegeweld? ‘Agenten waren genoodzaakt’.

Tijd voor de media om aan de bak te gaan. Wat is er precies gebeurd? Waren de beslissingen van machthebbers wettelijk maar ook moreel gezien juist? Moeten er niet eens sancties komen op bruut politiegeweld? Een goede journalist is een waakhond van de democratie, tenslotte. En niet iemand die meesmuilt over hoe akelig en feestverpestend demonstranten zijn, terwijl machthebbers hun voetjes afvegen met onze rechten en vrijheden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik kan niet voor iedereen spreken’, zei de Nigeriaanse schrijver Chimamanda Adichie afgelopen zaterdag bij Atria. ‘Ik weet niet hoe het is om een witte feminist te zijn. Ik weet niets over transgender zijn.’ Natuurlijk moet feminisme een inclusieve beweging zijn, vertelde ze, maar dat betekent niet dat elk verhaal over de ervaringen van alle vrouwen hoeft te gaan, of dat vrouwen voor elkaar kunnen of moeten praten.

Adichie gaf het voorbeeld van een Amerikaanse witte feminist, die vaak het verwijt krijgt dat ze niet over zwarte vrouwen schrijft. ‘En dan zeg ik: maar ze weet niets over zwarte vrouwen. En eigenlijk wil ik ook niet dat ze spreekt voor zwarte vrouwen. Zwarte vrouwen kunnen heel goed voor zichzelf spreken, als jullie maar de deur zouden openzetten en ze bloody naar binnen zouden laten.’

Haar woorden deden me denken aan de discussie over feminisme en islam die we de afgelopen weken hadden in Neerlands kranten. Allerlei witte, seculiere vrouwen kwamen een duit in het boze-islam-onderdrukt-vrouwen-zakje doen. Het begon met een interview met Machteld Zee in het AD over haar nieuwe boek. Er volgden opinies van Jolande Withuis en Elma Drayer in de Volkskrant. NRC-columnist Jutta Chorus interviewde een eveneens witte niet-moslima. Wel-moslima Hanina Ajarai probeerde in haar AD-column nog per satire wat nuance aan te brengen, maar haar werd in reacties onmiddellijk een gebrek aan feitenkennis over haar eigen geloof verweten. Beter zou ze het boek van Machteld Zee eens goed lezen. Dus.

Nadat Adichie was vertrokken bij Atria, dronk ik een glas vrij straffe citroenlimonade met de andere aanwezige feministen. Eén van hen, een slimme, jonge, zwarte feminist, begon over ‘Zwart als roet’, de documentaire van Sunny Bergman over Zwarte Piet. Ze vertelde hoe veel van Bergmans punten al duizenden keren door zwarte activisten waren gemaakt. En hoe frustrerend het was dat zoveel mensen na het bekijken van die film, nu een witte vrouw het had gezegd, ineens wel zagen dat Zwarte Piet een probleem is.

Het was bijna te herkenbaar. Sinds 2011 – naar aanleiding van het protest van onder andere Quinsy Gario – schrijf ik regelmatig over Zwarte Piet, en steevast mailen witte mensen me daarna om te vertellen hoe ze het dankzij mij nu eindelijk snappen. Even steevast bellen redacteurs van radio- en tv-programma’s me na zo’n column op om me uit te nodigen voor een discussie met voorstanders van Zwarte Piet. De eerste keer zei ik ja, en schoof ik aan bij Debat op 2. Hun format dicteerde dat twee groepen letterlijk tegenover elkaar zitten; in dit geval de overwegend witte pro-Pieters, en een flinke groep zwarte activisten plus ik-zei-de-gek.

Achteraf was ik in mijn nopjes; ik had goed geargumenteerd. Maar later groeide mijn ongemak. Immers: veel van de mensen aan ‘onze kant’ waren al jaren met antiracisme en verzet tegen Zwarte Piet bezig. Mijn enige verdienste was dat mij de rook om mijn hoofd net iets eerder was verdwenen dan bij de gemiddelde witte columnist. En toch was ik naar verhouding misschien wel het meeste aan het woord geweest. Wat betekende dat?

Ik vreesde dat het betekende dat veel witte mensen zelfs in een racismedebat liever naar andere witte mensen luisteren dan naar zwarte mensen. Andere debatredacteurs bevestigden dat vermoeden. Als ze me belden, informeerde ik naar de andere gasten – niet zelden kwam ik erachter dat er nog niet of nauwelijks zwarte of bruine mensen waren uitgenodigd. Een openhartige redacteur verklaarde, toen ik vroeg waarom: ‘We willen een objectief, feitelijk debat, niet al te emotioneel.’ Een treffend voorbeeld van wat Gloria Wekker deze week in haar Volkskrant-interview ‘een diepgewortelde cultuur van witte superioriteit’ noemt. ‘Het idee van de koloniale overheerser was: wij witten zijn beter en moeten jullie zwarten civiliseren. (..) Die manier van denken zie je nog altijd terug.’

Het is een manier van denken die uiteraard om verzet vraagt. Daarmee bedoel ik niet dat witte mensen moeten zwijgen over racisme, islam-geïnspireerde vrouwenonderdrukking en aanverwante akeligheden. Dat hoeft echter niet altijd vanuit de voorhoede; zeker als het gaat over Zwarte Piet of feminisme is het waardevol dat er meer mensen van kleur aan het woord komen. Zet de bloody deur open. Zoals Adichie zei: we hebben juist de stemmen van veel verschillende individuen nodig, zodat elk persoon over haar eigen ervaringen kan praten. Op die manier hoeft niemand de ander te overstemmen. Laten we superioriteit inruilen voor begrip, steun en solidariteit. Er is mooie uitdrukking voor. Niet: ik spreek voor je. Maar: ik sta achter je.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.