dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Een activist. Een slachtoffer. Politiek correct. Het zijn allemaal woorden die de afgelopen week gebruikt werden om Gloria Wekker te beschrijven. Ze is trouwens antropoloog, om precies te zijn een gepensioneerd hoogleraar gender en etniciteit. Onlangs verscheen haar boek over witte onschuld. ‘Onschuld tussen aanhalingstekens, hè’, zei ze erbij, in een Vrij Nederland-interview.

De boodschap van haar boek is eenvoudig te begrijpen, maar voor velen moeilijk te verteren. Wekker beschrijft een paradox: onze samenleving kent duidelijk racisme en een geschiedenis van kolonialisme, maar toch vinden de meeste Nederlanders zichzelf de onschuld zelve: ze zijn immers supermegatolerant, en patronen die op het tegendeel duiden, worden ontkend. Het racisme en kolonialisme maken dat allerlei ongelijkheidsbevorderende denkbeelden in de haarvaten van onze cultuur zitten, en de ontkenning ervan maakt dat die denkbeelden onbesproken, onbekritiseerd, en dus onverminderd haarvaterig blijven. Dat is niet zo’n gezellige boodschap, en professionele meninghebbers konden al dan niet bewust de verleiding niet weerstaan om Wekker verkeerd te begrijpen of te diskwalificeren.

Zo betoogde Arnon Grunberg woensdag in zijn Voetnoot dat Wekkers vaststelling dat witte onschuld niet bestaat, betekent dat er dus sprake moet zijn van ‘collectieve schuld’. En die notie maakt weer de weg vrij voor collectieve straffen, wat onrechtvaardig is. Maar, zoals Trouw-redacteur Seada Nourhussen twitterde, heeft het woord ‘onschuld’ nóg een betekenis, namelijk een soort argeloosheid, zoals dat van een kind. ‘Ik geloof niet dat Grunberg dat niet snapt.’

Een woord als ‘slachtoffer’ blijkt zeer bruikbaar als je iemand wilt wegzetten. Naast de letterlijke betekenis – ‘iemand die buiten schuld schade lijdt’ – is het een verwijt: een slachtoffer is iemand die er niet het beste van heeft willen maken, maar liever berustend klaagt over haar lot of omstandigheden. Dat heet dan ‘in de slachtoffer-rol kruipen’, of, zoals VVD’er Dilan Yesilgöz in Buitenhof tegen Wekker zei, ‘het slachtofferschap cultiveren’. Die tweede betekenis van ‘slachtoffer’ is een neoliberalisme-dingetje; het komt voort uit de nadruk op eigen verantwoordelijkheid en de maakbaarheid van het leven. Daardoor ‘mogen slachtoffers geen slachtoffers meer zijn, maar alleen nog daders’, schrijft socioloog Mieke van Stigt op socialevraagstukken.nl.

Ook het begrip ‘activist’ heeft vaak zo’n dubbele betekenis. Met name wanneer de ene partij het in een discussie als label op een andere partij plakt, geldt het als een vies woord, dat riekt naar boze irrationaliteit en onoprechtheid. Het heeft wat gemeen met de term ‘politiek correct’: ook die impliceert dat je dingen zegt die je niet werkelijk meent. Dat het niet gaat om een eerlijke hartenkreet of een doordacht standpunt, maar om iets dat je enkel zegt voor persoonlijk gewin – om een duister links politiek doel te bereiken, of zodat anderen je cool en oké vinden, of op zijn minst geen lul (m/v).

Elma Drayer dichtte Gloria Wekker in haar column van vorige week activistische boosheid toe, door te verwijzen naar het artikel in Vrij Nederland en te stellen dat de antropoloog de interviewer, Greta Riemersma, ‘op hoge toon de les leest’. Zowel de hoge toon als het leslezen blijkt Drayer er zelf bij te hebben verzonnen; navraag bij Riemersma leert dat Wekker op dit punt tijdens het interview een en al kalmte was. Drayer beticht Wekker vervolgens van denkarmoede, en met een sneer en een misinterpretatie heeft ze een academicus die twintig jaar lang onderzoek heeft gedaan naar racisme weggezet als irrationeel.

Wekker vindt zichzelf geen slachtoffer, zegt ze in het interview: ‘Ik zie niet in waarom ik een slachtoffer zou zijn als ik een situatie analytisch blootleg.’ Politiek correct vindt ze geen vieze woorden: ‘Geef mij maar meer politieke correctheid. (…) Racisme was er altijd, maar steeds meer mensen vinden het normaal om grof te zijn.’ En of ze naast academicus ook activist is? ‘Ja, ik ben geen wetenschapper geworden voor het nageslacht of om een of andere ivorentorentheorie te lanceren. Het gaat mij om het hier en nu, en ik houd mij bezig met allerlei soorten ongelijkheid.’

En dat is natuurlijk precies hoe het moet zijn: wetenschappers die hun kennis gebruiken om deel te nemen aan het maatschappelijk debat, die op basis van onderzoek de status quo uitdagen en die aan slecht onderbouwde stoelpoten zagen. Die blijven analyseren als commentatoren assorti hen een activist of slachtoffer noemen, en die zich altijd vrij voelen om lastige kwesties aan te snijden. Ook – of vooral – als dat ongezellig en oncomfortabel is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Zimbabwe vecht tegen een extreme droogte. Een grote hongersnood dreigt. Thomas (23) van StukTV weet nu hoe enorm zwaar dat is.’ Ik las het deze week per toeval op 7days.nl. Context: StukTV is een YouTube-kanaal met meer dan een miljoen abonnees waarop drie jongemannen – waaronder Thomas van der Vlugt – malle opdrachten van kijkers uitvoeren, zichzelf vrij grappig vinden, en dat filmen.

Belangrijker context: in Zimbabwe, maar ook bijvoorbeeld in Ethiopië en Malawi, is de oogst grotendeels mislukt en is er een groot tekort aan schoon drinkwater; vanwege onder meer El Niño heeft het al een paar jaar nauwelijks geregend. Het Rode Kruis vreest dat in het oosten en het zuiden van het continent misschien wel zeventig miljoen mensen getroffen gaan worden door de droogte. Er is in de Nederlandse media betrekkelijk weinig aandacht voor hun naderende rampspoed, en daarom leek het datzelfde Rode Kruis een goed idee om Thomas vier hele dagen lang, mét camera, in een Zimbabwaans dorpje onder te brengen, waar hij net zo leefde als de plaatselijke bevolking, en dus net zo weinig te eten had.

Thomas vervulde de rol van Goed Mens in Afrika met verve. Een breed scala aan goede bedoelingen droop van mijn scherm en vormde een plasje onder m’n tv. In interviews assorti benadrukte Thomas, zoals dit culturele script vereist, de uitzichtloosheid (‘hier hebben mensen gewoon honger, daar is niets aan te doen’), de urgentie (‘we moeten er wel nu iets aan doen, want het wordt alleen nog maar erger’), zijn eigen bittere afzien (‘ik dacht: ik moet wat eten, anders gaat het gewoon niet goed’) en hoe hij innerlijk bewogen was door zijn reis (‘een unieke levenservaring’ / ‘ik ben echt een beetje verliefd geworden op Afrika’ / ‘nu kan ik het leven hier echt ervaren, en dat is tof’). Er was zelfs sprake van enige persoonlijke groei bij de YouTuber, want de lokale armoede bleek naast ‘zwaar, jonge’ ook reuze inspirerend: ‘Wij maken ons heel druk om kleine dingen als een kapotte auto of fiets, maar eigenlijk gaat dat nergens over. Het totale gebrek aan materialisme hier, daar mogen we best meer waardering voor hebben.’

En ik dacht: is dit nou wat de wereld nodig heeft? Witte mensen die een paar dagen hongersnoodje spelen? Die dan komen uitleggen hoe erg het allemaal is in Afrika, en dat we de mensen daar dus onmiddellijk moeten gaan redden?

Uit eerdere discussies over vergelijkbare akkefietjes maak ik op dat het antwoord ‘nee’ is. Zo schreef journalist Bim Adewunmi eind 2014 in the Guardian over Band Aid 30 (die groep voornamelijk witte zangers die met een gerecyclede kersthit Afrika van ebola wilden redden). Een ‘paternalistische manier van denken over Afrika’, schreef ze; een populair narratief dat ons in het wester afschildert als ‘benevolent elders’ en hullie in het ellendige continent Afrika als immer arm en hulpbehoevend.

De Nigeriaanse mensenrechtenactivist Chitra Nagarajan beschreef het liedjesproject in een Al Jazeera-artikel als een klassiek voorbeeld van ‘white Western saviourism’. Het neemt de mensen die in Afrikaanse landen wonen hun agency af, constateerde ze, en ‘bestendigt het stereotype dat conflict, armoede en ziekte het enige verhaal van het continent is.’ De Keniaanse analist Abdullahi Halakhe voegde er nog aan toe: ‘Tevens is het idee dat Afrika in 2014 gered moet worden door een washed up groepje C-artiesten een pervers voorbeeld van een messias-complex.’

Natuurlijk: als ergens droogte en nood is, dan moet je soms graan en water brengen. En als er ergens een vreselijke besmettelijke ziekte uitbreekt, dan bied je hulp aan. Dat hoort gewoon bij goed internationaal nabuurschap. Maar wat deze kritiek zo treffend adresseert, is dat er ook een machtsongelijkheid is, die inherent is aan dit hele Europees-Afrikaanse-reddingsgebeuren: wij, rijke westerlingen, gunnen de mensen onder de evenaar geld en goed (en YouTube-sterren), uit de goedheid van onze collectieve harten, en mits de nood hoog en mediageniek genoeg is. Maar de redenen dat die ongelijkheid tussen deze continenten überhaupt bestaat, en de systemen die haar in stand houden, daarover praten we hier maar zelden – net als over het inzicht dat de stereotiepe verhalen over een (voor ons) prachtig en innerlijk-verrijkend maar tegelijkertijd (voor hen) ziek, zwak en zielig werelddeel meer kwaad dan goed doen.

Als we werkelijk willen helpen, dan doen we iets aan die ongelijkheid, in plaats van het sturen van Goede Mensen, en het verschepen van nog eens honderdduizend doekjes voor het bloeden.

===

PS Lees ook dit verhelderende artikel uit The Atlantic: The white-savior industrial complex, van Teju Cole. Hieronder een treffend citaat uit dat stuk:

Schermafdruk 2016-05-20 10.01.41

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Onze manier van leven loopt gevaar. Dat stelde VVD-fractievoorzitter Halbe Zijlstra vorige week in een interview met dagblad Trouw. ‘Wij doen in Nederland heel veel concessies aan de manier van leven, onze waarden’, zei hij, en gaf als voorbeeld dat sommige Amsterdamse schoolbesturen Tweede Pinksterdag misschien wel wilden inruilen voor het Suikerfeest. ‘Elke keer een stapje weg van de Nederlandse achtergrond en cultuur’, noemde Zijlstra dit. Waarmee meteen glashelder was wie er volgens hem tot de categorie ‘onze’ of ‘Nederlandse cultuur’ behoren: moslims niet.

Nou heb ik een donkerbruin vermoeden dat de meeste Nederlanders, ongeacht hun geloof, op Tweede Pinksterdag vooral een lekker lang weekend vieren. Dit besef lijkt echter niet in Zijlstra te zijn uitgestort, want hij bouwt in de rest van het interview lustig verder op deze in zijn ogen riskante ontwikkeling. Zo is volgens de VVD’er ook de vrije samenleving in gevaar, bijvoorbeeld zodra scholen rekening houden met moslimleerlingen en daarom een ‘Je suis Charlie’-poster verwijderen. Hij vindt dat het verkeerde signaal. ‘Is er kritiek op zo’n poster, dan moet je zeggen: jongens, vrijheid van meningsuiting, zo zit het hier in elkaar.’

Prima standpunt, op zich, en dat maakt het extra jammer dat Zijlstra iets verderop in het interview zulke gedachtegoedtechnische vrijheden alleen reserveert voor mensen die hij eerder in de categorie ‘onze’ had ondergebracht. Moslims, bijvoorbeeld, hebben er minder recht op. ‘Zij redeneren vanuit hun eigen waardenpatroon’, stelt Zijlstra, en vervolgt: ‘Maar juist dan moet je als maatschappij heel helder zeggen: als je hier wil leven, dan moet je je aan onze waarden gaan houden.’ Wil je dat niet, dan ga je maar gezellig naar Saoedi-Arabië. (Ik verzin dit niet; hij zei dat echt.)

Salafisten moeten volgens Zijlstra helemaal hun mond houden. ‘In die salafistische kringen worden dingen geroepen en gezegd die echt ondermijnend zijn voor onze democratische rechtsstaat’, stelt hij. Het gaat hem niet enkel om dwaallichten die oproepen tot haat en geweld – dat is immers al verboden – maar ook om huis-, tuin- en keukenorthodoxen. ‘Die zijn niet gewelddadig in daad, maar in woord wordt onze maatschappij totaal verworpen.’ Vervolgens praat Zijlstra wat over hoe zij dan niet op de goede plek op de aardbol zitten, over het corrigeren van immigranten, het bestrijden van mensen met onaangepaste denkbeelden, het eisen van aanpassing aan ‘onze’ maatschappij, en zegt hij: ‘Daar waar wettelijk dingen nodig zijn, zullen we dat regelen.’

Naar aanleiding van deze interviewuitspraken voel ik me genoodzaakt om iets op te biechten. Beste meneer Zijlstra: ik wil u graag laten weten dat ook ik onze huidige samenleving verwerp. Ik verwerp regeringspartijen die met de bovenlip het liberalisme belijden, en met de onderlip (of -buik) onwelgevallig verklaarde minderheden hun vrijheden wil ontnemen. Ik verwerp politici die denken dat je kleingeestige ideeën moet bestrijden met een verbod in plaats van met betere ideeën. En ik verwerp een samenleving dat zo’n diepgewortelde afkeer kent voor ‘de ander’ dat bij voorstellen als die van Zijlstra niet alle jaren-dertig-alarmbellen afgaan.

Vanwege dat verwerpen streef ik naar de oprichting van een links-feministische heilstaat – laten we het ‘het falifaat’ noemen. In het falifaat doen we alles om Zijlstra’s interpretatie van de democratische rechtstaat te ondermijnen. In het falifaat maken we wetten die emancipatie bevorderen in plaats van minderheidsmeningen onderdrukken, is gelijkheid tussen man en vrouw of homo en hetero veel meer dan alleen een stok om een moslim mee te slaan, zijn oorlogsvluchtelingen onvoorwaardelijk welkom simpelweg omdat we ooit in Genève bij het kruisje tekenden voor hun mensenrechten, en eten politici liever hun blauwe zijden stropdas op dan sommige waarden of religies ondergeschikt te maken aan andere.

Het hypocriete neoliberale patriarchaat roep ik uit tot vijand van het falifaat, omdat het jokt: het beweert er te zijn voor alle burgers, maar probeert ondertussen een de facto dictatuur van de vermogende en/of mondige meerderheid te stichten.

Een waarschuwing: mijn plannen voor de verwerping van de samenleving moet niet worden weggewuifd alleen omdat ik een ongelovige witte jonge vrouw ben met een ruime voorraad Nederlandse voorouders. Ik ben al lange tijd ernstig aan het radicaliseren; als u mijn laptop zou onderzoeken, dan zou u daar concreet bewijs aantreffen van plannen om uit te reizen naar een land dat beter bij mijn ideologie past, zoals IJsland, of misschien Canada.

Dus ik vraag het u, meneer Zijlstra: is het u echt menens, met wat u in het interview zei? Want dan nodig ik u bij deze uit om ook mij te komen verbieden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De laatste tijd denk ik weer veel aan Aysha. Ze vluchtte uit Aleppo, met haar twee kleine dochters Bisan en Sham, en zwanger van een derde. Voor de oorlog in Syrië was ze was ze carrièrevrouw, en gelukkig getrouwd. Haar verhaal stond afgelopen december in het blad Marie Claire. Ze vertelde over bommen, over voedseltekorten, en over weggaan, smokkelaars, en een klein rubberbootje. Haar man bleef achter. ‘Als arts had hij het gevoel dat hij dáár nodig was. Vijf maanden lang hadden we iedere dag ruzie, maar uiteindelijk liet hij ons gaan. Het laatste wat hij tegen me zei, was dat ik mijzelf en onze kinderen moest beschermen omdat wij zijn hele leven waren.’

Ik denk aan Aysha en haar dochters en haar man om mezelf eraan te herinneren dat het vluchtelingendebat gaat over echte mensen; als de geopolitieke kaarten net wat anders waren geschud, had ik het kunnen zijn. Wie het nieuws volgt, zou dat zomaar kunnen vergeten. Vlees en bloed veranderen in cijfers en percentages: zestig procent, negentig procent, 58 duizend, 150 duizend, 250 duizend. Die nadruk op getallen versterkt een bepaald beeld van vluchtelingen; een gezichtsloze massa, een aanhoudende stroom vreemden, een probleem, een crisis, volgens sommigen zelfs een ramp. Of, in de woorden van PVV-leider Geert Wilders, ‘een islamitische invasie’.

De Australische islamoloog Halim Rane en mediawetenschappers Jacqui Ewart en John Martinkus noemen dit mechanisme in hun boek Media framing of the muslim world. Ze beschrijven hoe moslimvluchtelingen in de media impliciet of expliciet worden neergezet als een demografische bedreiging voor het westen. Volgens de onderzoekers is het een van de kenmerken van het ‘nieuwe oriëntalisme’; een manier van denken die ‘ons’ in het westen stelt tegenover de islamitische ‘anderen’, de ‘onverlichte buitenstaanders’. Daarbij geldt dat het westen superieur is, en die anderen een potentieel gevaar vormen waartegen ‘wij’ beschermd moeten worden. Dat gevaar is trouwens niet alleen demografisch van aard – het zijn niet enkel de grote aantallen moslims waartegen ‘we’ ‘ons’ moet verdedigen. Het nieuwe oriëntalisme ziet ook een cultureel gevaar; moslims zullen ‘onze’ manier van leven ondermijnen. Bovendien benadrukt deze denkwijze dat ‘onze’ veiligheid in het geding is: moslimmannen zullen ‘onze’ vrouwen verkrachten en terroristische aanslagen komen plegen.

Rane, Ewart en Martinkus ontkennen niet dat er moslims zijn die dit inderdaad willen en doen. Maar, stellen zij, deze dreiging komt van een kleine minderheid. En toch domineert het ongenuanceerde frame van de ‘gevaarlijke anderen’ het nieuws. Soms heel opzichtig, zoals toen diverse media meldden dat Wilders verzetsspray ging uitdelen tegen ‘islamitische testosteronbommen’, en citeerden hoe hij zei dat de gebeurtenissen in Keulen en andere steden hadden laten zien ‘hoe gevaarlijk het is, als we massaal mannen binnenhalen uit de barbaarse, vrouwonvriendelijke islamitische cultuur’.

Maar ook de PvdA stapt regelmatig dit frame in, zij het wat minder hatelijk of flagrant. Zoals toen minister Plasterk aankondigde dat hij de Nederlandse grondwet ging laten vertalen voor vluchtelingen. Zo zouden ze weten wat voor land dit is, en dat bijvoorbeeld bij ons man en vrouw gelijk zijn. (Dat zowel Syrië, Irak als Afghanistan grondwetten hebben waarin dat ook staat, was blijkbaar niet bekend.) Of toen minister Bussemaker deze week aankondigde dat asielzoekers op azc’s aan de hand van informatiemateriaal van de middelbare school les moeten krijgen over homorechten. Sympathiek misschien, nuttig wellicht, maar het benadrukt tegelijk het beeld van de onverlichte buitenstaander.

Andere frames over moslimvluchtelingen zijn zeldzamer, maar ze bestaan natuurlijk wel. Zo is er ook een verwaarloosd mensenrechtenframe, dat centraal stelt dat vluchtelingen volgens internationale verdragen recht hebben op een veilige haven. En een verguisd diversiteitsframe, dat Rane, Ewart en Martinkus in hun boek aanhalen: dat moslims zo’n enorm gevarieerde groep zijn, dat vrijwel elke generalisatie bij voorbaat onzin is.

Ik moest denken aan een artikel dat ik een tijdje geleden las, over gevluchte vaders in Nederlandse azc’s die hun gezinnen zo wanhopig misten dat ze het liefst terug wilden naar de oorlog. Ik moest denken aan de Syrische mannen in Keulen, die na die vreselijke oudjaarsnacht een brief verspreidden waarin ze hun afschuw uitspraken over seksueel geweld. Ik moest denken aan de man van Aysha, die zei ‘jullie zijn mijn hele leven’, maar toch in Aleppo bleef om voor zieken en gewonden te zorgen. En ja, ik moest ook denken aan terroristen, verkrachters, en aan homo- en vrouwenhaters. En ik dacht: het enige frame dat we echt nodig hebben, is dat moslims gewoon mensen zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het beste advies dat ik ooit las, stond in een opvoedingsartikel van de Amerikaanse schrijver David Vienna. Het wilde iets toevoegen aan de laatste trends in ouderschapsland. ‘Ik ben over een techniek gestruikeld die garandeert dat je kind opgroeit tot een voorbeeldige leerling en burger’, schreef Vienna. ‘Het heet CTFD, wat staat voor “Calm the fuck down”. En dat is niet een boodschap die je aan je kinderen moet geven. Hij is voor jou.’

Het idee achter CTFD is dat het met het gros der oempaloempa’s in de meeste situaties vanzelf wel goed komt, ongeacht hoe hard paps of mams er opvoedtechnisch tegenaan klust. (En zelfs als iets onverhoopt toch niet goed blijkt te komen, dan nog is het vrijwel altijd handig om eerst wat de neuk te kalmeren.) Vervolgens geeft Vienna wat voorbeelden waarin de CTFD-methode van toepassing is. ‘Maak je je zorgen dat het kind van je vrienden het alfabet al kent en jouw kind niet? Calm the fuck down.’ En: ‘Gestrest omdat je kind in het openbaar gênant gedrag vertoont? Calm the fuck down.’ De methode is even doeltreffend als simpel, aldus Vienna. ‘Om CTFD te gebruiken, volg je gewoon deze eenvoudige stappen: 1. Calm the fuck down. 2. Er is geen tweede stap.’

Uit eigen ervaring kan ik u melden dat deze stappen in de opvoeding prima werken. En de afgelopen twee weken ben ik gaan vermoeden dat de techniek post-Keulen veel breder toepasbaar is dan Vienna dacht.

Zo was ‘calm the fuck down’ een goede raad geweest voor onze premier, toen hij afgelopen vrijdag na de ministerraad de pers te woord stond. Hij snapte wel dat mensen zich na de massa-aanranding-en-erger in Keulen extra zorgen maakten over de grote asielzoekersinstroom. En al wilde Rutte niet alle vluchtelingen over één verkrachterskam scheren, een stevig staaltje wij-zij-denken vond hij wel op zijn plaats: ‘Zij hebben zich aan te passen. Wij zijn West-Europa, wij zijn beschaafd.’

Dat de Duitse krant Der Spiegel later zou onthullen dat het in Keulen waarschijnlijk niet ging om vluchtelingen maar om criminele Noord-Afrikaanse bendes die vanuit azc’s opereren, kon ons nationale opperhoofd toen natuurlijk nog niet weten. Maar dat onderstreept alleen maar het belang van CTFD. Nu staan zijn woorden op ons trommelvlies geëtst, en kon ik niet anders dan eraan terugdenken toen ik las dat ‘bezorgde burgers’ in het Noord-Brabantse dorp Heesch deze week een varkenskadaver in een boom hebben gehangen, uit protest tegen een aldaar gepland azc.

Sywert van Lienden: nog zo iemand die beter eerst wat tot rust had kunnen komen. Dinsdag schoof hij aan bij De Wereld Draait Door om over massa-aanrandingen te praten. Daar kwam hij met een aantal statistieken die zouden aantonen dat één op de twintig vluchtelingen een zedendelinquent is. Dit cijfer bleek pure fictie; iets dat de Leidse hoogleraar Leo Lucassen de volgende dag kundig kwam uitleggen. Lucassen vertelde ook over een langdurige studie naar asielzoekers die in de jaren negentig naar Nederland kwamen: zij bleken niet crimineler dan vergelijkbare Nederlanders. Maar zelfs dit nuchtere feit bracht Van Lienden niet tot CTFD-achtige zenheid. Hij noemde deze beste wetenschappelijke benadering van de werkelijkheid ‘op zichzelf al een politieke keuze’ en sprak van ‘wegredeneren’ terwijl het moest gaan over ‘de schaduwzijde van de migratie’.

Ook columnist Ross Douthat zou ik wat kalmte aanbevelen. Gister stelde hij in de Volkskrant dat de Duitse samenleving de huidige vluchtelingenstroom niet aankan, en dat het dus een goed idee is om voorlopig de grenzen te sluiten en te beginnen ‘met een ordelijke uitzetting voor gezonde jonge mannen.’ Welja, dacht ik: laten we om vrouw en vaderland te beschermen vooral onze achterwerkjes afvegen met internationale vluchtelingenverdragen, en als toetje beleid bedenken dat – in weerwil van de geest van onze eigen grondwet – onderscheid maakt op zowel etniciteit als gender.

Of, beter: laten we dat niet doen. Neem liever Vienna’s advies ter harte. Voelt u de neiging opkomen om een complete bevolkingsgroep of religie de schuld te geven van een misstand die begaan blijkt door criminelen? Calm the fuck down. Heeft u de behoefte om de feiten ondergeschikt te maken aan de realiteit omdat dit nu even megapuik in de tijdsgeest past? Calm the fuck down. Wilt u onze samenleving beschermen door op het principe van vrijheid, gelijkheid en broederschap te morsen? Calm the fuck down. En speelt u met het idee om uit protest een dode big in een boom te hijsen? In vredesnaam: Calm. The. Fuck. Down.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Het was nooit belangrijker dan nu om tolerantie, medeleven en solidariteit te tonen.’ Dat zei António Guterres, vertrekkend Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen bij de Verenigde Naties, twee weken geleden. Dat ‘nu’, dat was omdat er in 2015 misschien voor het eerst ooit zestig miljoen mensen op de vlucht zijn, waarvan de helft kinderen. Medeleven en solidariteit lijken mij daarop een uitstekende reactie. Maar de tolerantie mag hij houden. Sterker nog: ik zou het begrip in het nieuwe jaar het liefst helemaal wegdoen. Want ondanks dat tolerantie een knuffelbegrip van netjes-progressief Nederland is, is het ook een vergiftigde maatschappelijke appel die werkelijke vooruitgang in de weg staat.

Want: wat is tolerantie precies? Wat betekent het bijvoorbeeld als ik zeg dat ik u tolereer? Het woord zelf heeft al in zich dat ik u dan eigenlijk niet zo zie zitten. Immers: niemand tolereert een lieve vriend, of een zomermiddag op een terras. ‘Het is niet logisch om te zeggen dat we iets tolereren tenzij we denken dat het op de een of andere manier verkeerd is’, schrijft de Amerikaanse sociologiehoogleraar Suzanne Waters in haar boek The tolerance trap. En zo houdt het juist onverdraagzaamheid in stand, stelt ze; dat wat getolereerd wordt blijft altijd ‘minder dan’.

Bovendien cultiveert tolerantie machtsongelijkheid. Tolerantie is iets dat geschonken wordt; een gift, uit goedertierenheid, van de geprivilegieerden aan de mensen die iets doen of zijn dat eigenlijk niet helemaal optimaal of geaccepteerd is, maar ach, vooruit met de geit. Ook dat zit al in het begrip zelf besloten: ik kan bijvoorbeeld wel zeggen dat ik Mark Rutte als premier ‘tolereer’ – wat mij betreft is hij noch een lieve vriend, noch een zomermiddag – maar aangezien ik nagenoeg geen macht heb over zijn aanstelling als eindbaas van Nederland, klinkt deze woordkeuze vrij merkwaardig.

Historicus en columnist Zihni Özdil schrijft hierover in zijn pamflet Nederland mijn vaderland. In 2012 kwam SIRE met een ideële campagne die onze collectieve innerlijke tolerantie wilde aanwakkeren. In een tv-spotje dronk een witte man muntthee bij een stereotiep ogend Marokkaans gezin, en ging hij Turks olieworstelen. Het idee: als je tolerant bent, doe je onverwachte ervaringen op, en dat is supermegahipleuk!

Klinkt positief, maar de machtsongelijkheid erin wordt door Özdil scherp gezien: ‘Deze SIRE-commercial is ironisch genoeg een briljante illustratie van wat er mis is met tolerantie. “De ander” wordt erin betutteld en in het hokje van “de leukste kleurling” of “de exotische verrassing” geplaatst, waar je vooral eens in de zoveel tijd leuke stereotiepe dingen mee kunt doen die zogenaamd in “hun cultuur” horen.’ Waters noemt tolerantie daarom een soort culturele standaardpositie die we innemen ‘wanneer ongelijkheid niet kan worden overwonnen maar complete uitsluiting politiek niet kan worden gerechtvaardigd.’

En doordat tolerantie een gift vanuit ongelijkheid is, zitten er ook onherroepelijk grenzen aan. Net zoals je iemand voor zijn verjaardag geen blanco cheque geeft, zo bestaat er geen onvoorwaardelijke tolerantie. Natuurlijk tolereren we vluchtelingen, maar geen 1500 in een dorp. Natuurlijk zijn we tolerant ten opzichte van ‘de gekleurde medemens’, zolang ze maar niet te hard tegen Zwarte Piet protesteren. Tolerantie tegenover homo’s is belangrijk, zolang ze maar niet tongzoenen op straat. Alle goede wil ten spijt blijft tolerantie steeds een cadeau, geen recht waar iemand aanspraak op mag maken.

Het is dan ook niet voor niets dat activistische minderheden zelden of nooit vragen of we ze willen tolereren, maar pleiten voor rechten, stelt Waters. De suffragettes vroegen niet of we vrouwen alsjeblieft wilden accepteren, maar eisten stemrecht en gelijke betaling. Mensen met een beperking willen niet getolereerd worden, ze willen dat de openbare ruimte voor hen veilig toegankelijk is.

Zulke veranderingen vragen echter veel meer van een samenleving dan tolerantie. ‘Om vrij en ten volle te leven moet men niet “getolereerd” worden, maar geïncludeerd, soms zelfs gevierd’, betoogt Waters. ‘Het ethische alternatief voor discriminatie en onverdraagzaamheid is niet tolerantie maar rationeel denken en inzetten op gelijkheid. Respect en erkenning en ergens horen zijn de gouden standaard, niet een lauwe tolerantie die de deur naar diepe vrijheid dichtdoet.’

Volgens politiek filosoof Slavoj Žižek is tolerantie wat je overhoudt als vooruitgang is mislukt; een modus waar een maatschappij op terugvalt om te voorkomen dat de sociale orde uitgedaagd wordt. Hij wijst erop dat Martin Luther King het in zijn toespraken nooit over tolerantie heeft gehad. Ik zou zeggen: laten we daar in 2016 een voorbeeld aan nemen. Laat we niet falen in ons streven naar diepe vrijheid voor iedereen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.