dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

De meeste vrouwen hebben geen spontaan libido (feit)

Volgens de psychiater Sigmund Freud is libido een oerdrift. Een soort honger dus, maar dan naar seks in plaats van naar een boterhammetje. Deze drift stelt het voortbestaan van de mensheid veilig, beredeneerde hij zo’n honderd jaar geleden. Immers: als er in ons niet met enige regelmatig een spontane behoefte aan een wip zou opborrelen, dan zouden we als soort onvoldoende nageslacht maken en sterven we hartstikke uit.

Mis, denken wetenschappers nu. Om te beginnen: libido lijkt helemaal niet zo op honger. Om maar eens een dwarsstraatje te noemen: als je niet eet ga je dood, maar zonder seks kun je heel oud worden. Bovendien, zo vertelde seksuoloog Emily Nagoski onlangs in New Scientist, weten we ondertussen dat zin in seks doorgaans niet zomaar uit de lucht komt vallen. Bij slechts tien tot twintig procent van de vrouwen is spontane geilheid het voornaamste startsignaal voor seks (bij mannen is dat ongeveer zeventig procent). De rest van de dames moet het hebben van wat wetenschappers ‘responsief verlangen’ noemen: je libido floept aan als je in een sexy situatie terecht komt. Pas wanneer je lief je zachtjes in je nek kust, denk je: ‘Oeh, van bil op de keukentafel, dát is best een goed idee.’

Zo bekeken is libido meer een emotie dan een drift. Het is ook de reden dat seksuologen vaak zeggen: zin moet je maken. Als je namelijk niet bij die tien tot twintig procent hitsig-uit-het-niets-vrouwen hoort, dan kun je zonder de juiste prikkels wachten op je libido tot je een ons weegt.

 

Vrouwen hebben van nature minder libido dan mannen (fabel)

Dus mannen voelen zich vaker spontaan wellustig dan vrouwen. Maar hebben vrouwen ook ook over de hele seksuele linie minder zin? Evolutiebiologen dachten lang van wel. Hun theorie ging terug tot in de verre prehistorie. Oermannen, zo redeneerden zij, hadden er baat bij om hun zaad in zoveel mogelijk oervrouwen te stoppen. Elke vrijpartij geeft immer kans op babytechnische bingo, en daarna kun je desgewenst gewoon weer vertrekken naar de volgende grot om daar je sergeant-majoor in de buur-oervrouw te stoppen. Nieuwe ronde, nieuwe kansen.

Oervrouwen hadden die luxe niet. Wanneer zij seksten, moesten ze er rekening mee houden dat ze zwanger konden worden, en een kind moesten baren en zogen. Allemaal dingen die een tikkie aan de tijdverslindende en energievretende kant zijn. Dus laat je je niet door zomaar elke lul de behanger bepotelen. Liever ben je kuis en kieskeurig, totdat je iemand vindt met goede genen die ook nog een beetje bij je wil blijven. Zo ritsel je een sterk, gezond kind en een papa die je helpt de babyboel voor elkaar te boksen.

Of niet? De afgelopen tien jaar ontdekten wetenschappers steeds meer dingen die in tegenspraak waren met deze theorie. Zo bleken aapvrouwen bepaald geen gebrek aan lust te hebben. Ze lonkten naar de alfa-mannen, wreven met hun apenflamoesjes tegen de hooggeplaatste apen, en doken de bosjes in met de lagergeplaatsten. En ook bij mensen ontbrak van de geëvolueerde vrouwelijke preutsheid ieder spoor. Want als mannen gemaakt zijn voor veel liefjes en vrouwen voor weinig, hoe kan het dan dat bijvoorbeeld mannelijke en vrouwelijke studenten ongeveer evenveel bedpartners hebben? En waarom blijkt uit onderzoek dat de overgrote meerderheid van de mannen hetzelfde ideaal heeft als de meeste vrouwen: een monogame relatie, en dus seks met één partner?

 

Libido zit in je brein, niet tussen je benen (feit)

Natuurlijk: als je opgewonden raakt, gebeurt er van alles tussen je benen. Je bloedtoevoer neemt toe, je vagina wordt vochtig, de clitoris zwelt alvast op in blijde verwachting van wat er komen gaat. Maar het echte commandocentrum van het libido zit niet daar beneden, maar in het brein.

Dat weten we uit experimenten waarbij vrouwen in het lab naar prettige porno mochten kijken. Ondertussen bekeken nieuwsgierige wetenschappers wat er van boven en onderen allemaal aan geilheid plaatsvond. Met een soort tampon met een lampje kunnen ze zien hoe enthousiast de vagina van hun proefpersoon is. Bij porno zit dat doorgaans wel snor – seksonderzoekers weten al een tijd dat niet alleen mannen maar ook vrouwen het prima kunnen op vieze filmpjes assorti.

Maar terug naar die vaginale geestdrift: of vrouwen die ook echt ervaren, blijkt dus aan het brein te liggen. In de hersenen zit een soort handrem, die standaard aanstaat. En zolang die aanstaat, voelt een vrouw zich niet geil en kan ze emotioneel onbewogen naar de meest sexy beelden kijken. Pas als vrouwen zich voldoende op hun gemak voelen, raakt een bepaald hersencircuit in de linkerhersenhelft uitgeschakeld, en voelen ze dat ook echt ze van onderen helemaal klaar zijn om te gaan met die banaan.

 

Er komt binnenkort een lustpil die het vrouwelijk libido verhoogt (fabel, waarschijnlijk)

Een soort Viagra voor vrouwen: dat zou flink kassa zijn voor de pillenindustrie. Aan de blauwe pilletjes die de mannelijke onderkant van een hangende tuin in een rijzende ster transformeren, verdiende fabrikant Pfizer sinds de lancering een slordige 30 miljard euro.

Toch wil het maar niet lukken met de lustpil voor dames. Kort na de lancering van Viagra voor mannen, begonnen de eerste tests op vrouwen. De clitoris heeft tenslotte een klein zwellichaampje, dus wie weet: misschien hebben libidoloze vrouwen wel een mini-erectiestoornis. Dat bleek niet het geval, waarna de geflopte anti-depressiepil Flibanserin het mocht proberen. Uit eerder onderzoek bleek namelijk dat vrouwen er als bijwerking weleens mild hitsig van werden. Maar helaas: ook hier geen jackpot. In 2013 kondigde producent Adriaan Tuiten het nieuwste wondermiddel aan: Lybrido. Het is een geilheidspil die uit twee laagjes bestaat. Binnenin zit Viagra (waarvan we al wisten dat het niets uithaalde) en buitenom zit een laagje testosteron. Dat hormoon werkt inderdaad bij sommige vrouwen lustverhogend, omdat een tekort aan testosteron bij beide seksen tot suboptimale wipzin leidt. Maar dit geldt lang niet voor alle vrouwen. Bovendien: wie het middel kwistig gebruikt kan er pukkels van krijgen, of een snor. En uit onderzoek bleek ook nog dat de pil – oh, ironie – kan zorgen voor hoofdpijn.

 

Een sexy vreemdeling is opwindender dan je man (feit)

‘Een onbekende man, type Idris Elba, die je tegen de muur van een steegje drukt en de kleren van je lijf scheurt. Hij verlangt zo naar je, hij vindt je zo geil en mooi, dat hij zich niet langer kan beheersen…’ Zulke scenario’s legt psycholoog en seksonderzoeker Marta Meana de vrouwen in haar lab voor. En reken maar van yes dat zowel hun poes als hun brein daar instemmend op reageert. Maar een ander scenario, waarin vrouwen de liefde bedrijven met een oude vriend of met de partner waar ze al tien jaar mee samen zijn, kan de gemoederen onder de riem slechts matig verhitten.

Volgens Meana’s onderzoek komt dat doordat vrouwen veel geilheid halen uit het idee dat een minnaar ze intens begeert. Vandaar ook dat veel vrouwen – naar schatting zo’n zestig procent – fantaseren over seks waarbij ze ruw worden overweldigd door een vreemdeling. In de meeste lange relaties, echter, is zulke allesverslindende passie vaak ver te zoeken. Uit studies blijkt dan ook dat vooral vrouwen naarmate een relatie vordert steeds minder vaak spontaan hitsig worden. Wat niet wil zeggen dat ze geen libido meer hebben; die moet alleen even op vakkundige wijze wakker geschud worden. Waarbij het volgens seksuologen overigens niet erg is als je tijdens het minnespel je ogen sluit en doet alsof je met een bloedgeile Idris Elba in een steegje staat.

 

Roodharige vrouwen hebben meer zin (fabel, waarschijnlijk)

Blonds have more fun, maar roodharigen hebben meer seks? Wel volgens seksonderzoeker Werner Habermehl. In 2006 kwam hij in het nieuws met een onderzoek onder honderden Duitse vrouwen, waarbij hij hun seksleven afzette tegen hun haarkleur. Hoeveel vrouwen precies of hoe hij hen precies bevraagd had, zei hij er niet bij. Wel vertelde hij dit aan een Britse krant: ‘Het seksleven van vrouwen met rood haar was duidelijk actiever dan dat van vrouwen met een andere haarkleur, met meer partners en meer seks dan het gemiddelde. Het onderzoek laat zien dat de vurige roodharige haar reputatie zeker waarmaakt.’ Voor lieden in een vaste relatie met een vrouw die ineens besluit tot een rood geverfde coupe had hij een waarschuwing: ‘Ze is op zoek naar iets beters.’

Naar aanleiding van Habermehls onderzoek speculeerden veel journalisten over de oorzaak van dit gepassioneerde verband. Zouden roodharige vrouwen wellust in hun DNA hebben? Of is het juist zo dat mannen hen anders benaderen, omdat die alvast rekening houden met het stereotype van de ontembare redhead? Volgens psycholoog Petra Boynton kunnen we ons beter eerst afvragen of Habermehls conclusies wel kloppen. Ze is sceptisch omdat de Duitser zijn resultaten nooit in een wetenschappelijk vakblad publiceerde en vaag blijft over de details van zijn onderzoek. Bovendien zijn er geen andere studies die zijn bevindingen bevestigen. Haar conclusie: dit nieuwtje was wellicht goed nieuws voor kappers, maar slechte wetenschap.

Oesters zijn goed voor je libido (fabel)

Het was de groothandelaar in verleidingskunsten Giacomo Casanova die ze beroemd maakte als lustopwekker: de oesters. Naar verluid at hij er altijd vijftig voordat hij overging tot zijn wulpse verovering du jour. Maar werkt dat bij gewone stervelingen ook?

Er zitten wel stoffen in oesters die de seksuele eetlust kunnen prikkelen, denken sommige wetenschappers. Zo bevatten de schelpdieren zink, wat in theorie de doorbloeding kan verbeteren – ook down under. En er zitten twee aminozuren in waar ratjes in een lab weleens meer geslachtshormonen van gingen aanmaken, wat in theorie zou kunnen leiden tot meer seksuele activiteit. Maar toch blijkt het verband tussen deze stoffen en libido in de praktijk weerbarstig. Al was het maar omdat je, om een effect te voelen, een half strand aan oesters moet verschalken. En om het feestje helemaal te bederven: het gevoel dat je teveel gegeten hebt is dan weer een bewezen libido-killer.

Hetzelfde geldt trouwens ook voor de meeste andere geilheidsmiddeltjes. Chocolade, rode peper, saffraan, ginseng: het doet allemaal niets, heel weinig, of het werkt alleen in onappetijtelijk hoge doses. Is er dan niets dat we kunnen doen om genitaal in vuur en vlam te geraken? Jawel. Voor sommige mensen helpt alcohol of marihuana; met mate, net genoeg om de remmen los te gooien. Maar het beste recept is heel simpel: lekker vaak klaarkomen. Mensen die niet tegen heug en meug vrijen en bijna altijd een orgasme krijgen, hebben (onbewust) vaker zin, omdat ze weten dat een nummertje vrijwel altijd prijs is.

 

Meer info: 

Interview met seksuoloog Emily Nagoski, over dat libido niet bestaat

http://www.newscientist.com/article/mg22630152.200-theres-no-such-thing-as-a-sex-drive.html#.VSOVRzusUWK

 

Waarom het idee dat vrouwen preuts zijn een mythe is

https://ashatenbroeke.nl/2014/01/07/de-mythe-van-de-kuise-vrouw/

 

Verhaal van een ‘red hot redhead’

http://www.nypress.com/lust-life-red-hot-redheads/

 

Petra Boynton over de vraag of roodharigen echt meer seks hebben

http://www.drpetra.co.uk/blog/do-redheads-really-have-more-sex/

 

Twitter-account van seksonderzoeker Justin Lehmiller

http://twitter.com/JustinLehmiller

 

Over de zoektocht naar een lustpil voor vrouwen

https://ashatenbroeke.nl/2012/10/23/hij-wil-zij-niet/

 

Discussie over de lustpil bij Pauw en Witteman

http://pauwenwitteman.vara.nl/media/303400

 

Meer over opwinding in het brein

https://ashatenbroeke.nl/2012/10/24/porna-vrouwen-worden-niet-zomaar-opgewonden/

 

Over lustopwekkende middeltjes

http://abcnews.go.com/Health/science-lore-aphrodisiacs/story?id=18494745&singlePage=true

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Waar blijven de vrouwen in de wetenschap? Al bijna twintig jaar studeren er aan de Nederlandse universiteiten meer vrouwen af dan mannen, en toch wil het met de doorstroom maar niet lekker lukken. Zo is nog geen 45 procent van de gepromoveerden vrouw, en onder universitair docenten daalt het damesaandeel nog verder, naar ongeveer een derde.

Schermafdruk 2015-05-01 12.14.50Verklaringen voor deze ‘fuik’ zijn vaak wat aan de simpele kant. Vrouwen hebben gewoon niet de behoefte om ziel en zaligheid te doneren aan de wetenschap, stellen sommigen, terwijl anderen wijzen naar seksisme in de academische wereld. Volgens Marieke van den Brink, universitair hoofddocent op het gebied van gender en diversiteit aan de Radboud Universiteit, ligt het genuanceerder. ‘Er is niet één struikelblok’, vertelt ze. ‘Er zijn juist heel veel kleine struikelblokjes, gedurende de hele carrière, die vaak op individueel niveau niet te moeite waard lijken en die je als individu soms niet eens bewust opmerkt, maar die vrouwen uiteindelijk toch minder succesvol maken.’ Maar wat zijn die struikelblokjes precies? Waarom zwemmen de dames na twintig jaar nog steeds die academische fuik in?

 

Geen kwestie van niet willen

Om maar te beginnen met het ontkrachten van een hardnekkige mythe: het is niet dat vrouwen niet vooruit wíllen in de wetenschap. De gedachte dat ze liever al dan niet parttime bij hun gezin zijn, of liever beleid maken dan boven de reageerbuisjes hangen, klopt volgens Van den Brink niet. De aanname achter dit idee, zo legt ze uit, is dat op universiteiten een zuivere meritocratie heerst. Wie zijn best doet en alle zeilen bijzet, komt er sowieso wel. En als je een paar carrièrerondes verder dan aanzienlijk minder vrouwen dan mannen overhebt, dan moet dat volgens deze redenering wel komen doordat de vrouwen onderweg uit vrije wil hebben besloten iets anders te gaan doen. ‘Maar dat bleek niet uit een onderzoek dat ik deed onder Amsterdamse studenten in de aardwetenschappen’, zegt Van den Brink. ‘De meisjes werden tijdens hun studie al aangemoedigd om meer de ‘zachte’ beleidskant op te gaan. Want ja, geologie is zo’n mannenwereld. Jongens kregen daarentegen wel het advies om zich met de ‘harde’ geologie bezig te houden.’

Het is een voorbeeld van het subtiele seksisme dat op universiteiten nog veel voorkomt. In 1997 deden onderzoekers Christine Wennerås en Agnes Wold van de Göteborg Universiteit een klassieke studie onder Zweedse biomedici. Het ging om een groep jonge, enthousiaste wetenschappers, ongeveer evenveel mannen als vrouwen, die graag in aanmerking wilden komen voor een post-doc-plek en daartoe gingen solliciteren bij een commissie die hen kritisch beoordeelde. Tegelijkertijd maakten Wennerås en Wold hun eigen, minder subjectieve inschatting van de kwaliteit van de kandidaten, op basis van het aantal publicaties dat ze op hun naam hadden staan. Vervolgens vergeleken de onderzoekers beide oordelen, met een verrassende uitkomst: de mannen werden door de commissie veel beter beoordeeld dan de vrouwen, ondanks dat ze het objectief niet veel beter deden. Sterker nog: de vrouwen die qua publicatiedrift het allerbeste scoorden, werden door de commissie even competent geacht als de allerslechtste mannen. Vrouwen moesten maar liefst tweeënhalf keer meer presteren om dezelfde beoordeling te krijgen.

Sindsdien zijn zulke vormen van gender bias vaker aangetoond. Psycholoog Rhea Steinpreis en haar collega’s namen bijvoorbeeld de c.v. van een echte vrouwelijke onderzoeker, en stuurde die bij wijze van sollicitatie naar collega-psychologen overal in de Verenigde Staten. Daarbij had ze ervoor gezorgd dat er twee varianten waren: één met een mannennaam erop, één met een vrouwennaam. Die met een vrouwennaam werd significant vaker afgewezen. Onderzoekers van Yale ontdekten in 2012 hetzelfde. Zij lieten nep-sollicitatiebrieven (m/v) voor de positie van hoofd van een lab lieten beoordelen door 127 faculteitsleden. Ook hier maakten de vrouwen veel minder kans op de functie.

 

Onbewuste vooroordelen

Wat opvalt aan deze studies is dat de mensen die de mannen hoger aansloegen dan de vrouwen hier helemaal geen seksistisch klinkende redenen bij gaven. In plaats daarvan kwamen ze met volkomen redelijk klinkende argumenten: deze vrouw is niet competent genoeg, het ontbreekt haar aan de juiste ervaring, dat soort werk.

En dit zijn geen smoesjes, denkt Van den Brink. Wetenschappers denken oprecht dat zo’n vrouw minder kan; de vooroordelen die daaraan ten grondslag liggen zijn volkomen onbewust. ‘Wanneer je mensen ernaar vraagt, zullen ze aangeven dat mannen en vrouwen dezelfde competenties hebben. Maar wanneer we iemand moeten evalueren, schatten we de ambities van vrouwen onbewust lager in, en dichtten we mannen meer leiderschap en betere vaardigheden toe’, legt ze uit. ‘Stel je voor wat er dan gebeurt als je bijvoorbeeld nadenkt over je promovendi, omdat je iemand postdoc wilt maken. Dan maakt die onbewuste bias als het puntje bij het paaltje komt toch de man tot veiliger keuze. Natuurlijk zijn we het er allemaal over eens dat het om kwaliteit moet draaien. Uiteraard! Maar het gaat erom wát we dan kwaliteit vinden, wát we als kwaliteit zien. En dáár speelt gender een belangrijke rol.’

Maar zit er dan niet een kern van waarheid in die onbewuste vooroordelen? Marise Born, hoogleraar personeelspsychologie aan de Erasmus Universiteit, denkt het niet. Ze wijst op onderzoek van haar Amerikaanse collega Janet Shibley Hyde, die al jaren meta-analyses maakt op het gebied van sekseverschillen. Uit die meta-analyses blijkt keer op keer dat mannen en vrouwen veel meer gelijk zijn dan verschillend in eigenlijk alle eigenschappen die je nodig hebt voor academisch succes: intelligentie, leiderschap, assertiviteit, competitiviteit, rationeel denken, om een paar te noemen. Alleen op seksgebied en qua fysieke agressie lopen de heren en dames consequent wat uiteen – maar die vaardigheden heb je als het goed is op een universiteit zelden tot nooit nodig.

 

De universiteit wil alles van je

En seksisme is niet de enige rem op de vaart der vrouwvolkeren. Ook de manier waarop de academische wereld is georganiseerd, speelt een rol. Die is anno 2014 nog altijd erg traditioneel. Van oudsher werden universiteiten immers vooral bevolkt door mannen zonder zorgtaken, in de tijd dat gezinnen nog bestonden uit een kostwinner – de academicus in kwestie – en een huisvrouw die voor de kinderen zorgde en indien nodig meeverhuisde naar een andere stad of een ander land. In dat systeem is het helemaal niet problematisch dat voltijds werken en buitenlandervaring opdoen dwingende normen zijn. Maar in moderne tijden, waarin meestal beide partners werken, levert dat wel degelijk problemen op.

‘De universiteit is een greedy institution, die heel veel van je opeist’, zegt Van den Brink. ‘Ik zie veel collega’s, vrouwen maar ook mannen, daarmee worstelen. Het idee dat je je volledig aan je carrière moet wijden om succesvol te zijn, is helemaal vervlochten geraakt met het klimaat op de universiteiten. Maar dat helpt vrouwen niet. Integendeel.’

Om maar eens iets te noemen: voor pogingen om een balans te vinden tussen werk en privé is er bijzonder weinig ruimte. Zo legt Marise Born uit dat deeltijders die voor een volgende loopbaanstap in aanmerking willen komen aan dezelfde onderzoekseisen worden gehouden als voltijders. ‘Bij een evaluatie wordt namelijk niet gecorrigeerd voor het feit dat je bijvoorbeeld maar drie dagen werkt. Er wordt gewoon gekeken wat je in totaal allemaal hebt gepubliceerd. Zo’n achterstand, dat loop je moeilijk in.’

Daardoor heerst er ook een cultuur waarin parttime werken eigenlijk geen serieuze optie is. Van den Brink vertelt: ‘Een hoogleraar zei laatst trots tegen me dat hij een briljante promovenda had. Al negen keer had ze gepubliceerd, vertelde hij, en ze was nog niet eens gepromoveerd. Toen vroeg ik: en wat nou als ze straks een periode parttime wil werken? Nee, dat kon niet, zei hij. Dat heeft teveel negatieve gevolgen voor je carrière. En dát snap ik niet. Telt excellentie dan niet meer mee als je niet bereid bent altijd maar alles te geven?’

 

Moordende competitie

Wat deze geef-alles-cultuur struikelbloktechnisch extra fnuikend maakt: het moment dat je er het hardst aan moet trekken is ook het moment dat de meeste jonge onderzoekers graag een huis willen kopen, en trouwen, en kinderen krijgen. Tegen de tijd dat ze eind twintig, begin dertig zijn, komen ze in een soort levensfase-mismatch terecht. Hun carrière vraagt om lange dagen, het liefst aan buitenlandse universiteiten. Vaste contracten zijn extreem schaars, de competitie om een plek in een tenure track extreem groot. Uit het dit jaar bij het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren verschenen rapport Onderzoek naar het Tenure Track Beleid van de Nederlandse Universiteiten blijkt dat vooral vrouwelijke onderzoekers in deze fase worstelen met vragen als: hoe regel je dan een hypotheek? Hoe plan je een zwangerschaps- en bevallingsverlof in? Hoe zorg je dat je niet overwerkt raakt als je de hoge prestatie-eisen gaat combineren met de zorg voor een baby?

En ook jonge mannen worstelen hier steeds vaker mee, bleek afgelopen september uit een onderzoek waarvoor 74 mannen aan Amerikaanse topuniversiteiten uitgebreid werden geïnterviewd. De conclusie: ‘De meerderheid van de mannen vindt dat de allesverslindende aard van academische wetenschap conflicteert met de veranderende vaderschapsnormen’.

Er zijn een aantal manieren om jezelf in deze fase van moordende competitie overeind te houden. Wie fondsen weet aan te boren, heeft betere kansen: een universiteit zit altijd wel te wachten op onderzoekers die geld in het laatje brengen. Van den Brink beaamt dat: ‘Je moet toch eigenlijk wel een Veni-subsidie binnenhalen om verder te komen.’

‘Bovendien: je moet jezelf keihard in de spotlights zetten’, zegt Born. ‘Misschien zijn vrouwen daar te bescheiden voor. En willen mannen juist laten zien dat ze fantastisch zijn.’ Zeker weten doet ze dat niet, benadrukt ze: ‘Het is een hypothese.’ Maar wel één die goed past bij wat we weten over hoe jongens en meisjes worden opgevoed. Waar jongens leren dat een beetje opscheppen best oké is, leren meisjes dat bescheidenheid de vrouw siert, en dat al te veel openlijke ambitie zich gemakkelijk tegen je keert omdat anderen het bitchy en arrogant vinden. Zelfs laten zien dat je competent bent, is voor vrouwen een riskante aangelegenheid, blijkt onder meer uit een studie van Laurie Rudman van Rutgers Universiteit. In sollicitatieprocedures worden sterke, vaardige vrouwen stelselmatig als minder sociaal gezien, en dus als minder geschikt. Een even terzake kundige man heeft hier geen last van, en daarmee automatisch meer kansen op een baan.

 

Old boys

Een andere manier om de competitie voor te blijven is met behulp van de welbekende kruiwagens: mensen die hogerop in de organisatie zitten en je kunnen aanbevelen voor mooie projecten. Maar ook hiervan profiteren de mannen meer dan de vrouwen, stelt Van den Brink. ‘Onderzoekers nemen mensen op sleeptouw die hen aan hun vroegere zelf doen denken – “Ah, zo was ik ook toen ik jong was!”. Ze nemen deze jonge mensen onder hun vleugels, geven ze steun, mooie opdrachten.’

Deze – wederom grotendeels onbewuste – neiging staat bekend als het ‘similar to me effect’. Jonge vrouwen hebben er veel minder baat van, al was het maar omdat er veel minder vrouwen in topposities zitten die dit voor hen kunnen doen. ‘En als universiteiten proberen dat gat te vullen door mentorprogramma’s voor jonge onderzoeksters op te zetten, reageren hun mannelijke collega’s vaak nog verongelijkt ook’, voegt Van den Brink eraan toe. ‘Alsof de vrouwen een voordeeltje krijgen dat zij mislopen. Terwijl zij dat voordeel al automatisch hebben.’

Ander nadeel is dat mannenclubjes, de zogenoemde old boys networks, zo ook in stand blijven. Uit het promotie-onderzoek van Van den Brink bleek dat dit invloed heeft op nieuwe academische benoemingen, bijvoorbeeld van hoogleraar. De procedures daarvoor zijn vaak gesloten, waarbij leden van de selectiecommissie – meestal heren – vooral in hun eigen, man-rijke netwerk zoeken.

En kom je in vrouw al in aanmerking voor zo’n baan, dan komen de onbewuste-vooroordeel- obstakels weer om de hoek kijken. ‘Kijk, wat ze zoeken aan de universiteiten is een schaap met vijf poten’, vertelt Van den Brink. ‘Maar wat ik zag in mijn promotie-onderzoek was dat sollicitatiecommissies bij veel mannen met maar drie of vier poten zeggen: ach, dat komt wel goed, dat leert hij wel bij. Of: ach, hij is niet zo sterk qua onderwijs, dan zetten we er gewoon nog een extra universitair docent naast. Maar bij vrouwen die een pootje missen gaat het van: ja, helaas. Dan twijfelen we toch aan haar kwaliteit.’

==

 

Kader: Wat is er mis?

– De levensfase-mismatch: als onderzoekers rond de dertig zijn, beginnen ze vaak te denken aan het kopen van een huis en het stichten van een gezin. Maar op de universiteit is dit juist de fase waarin ze er hard aan moeten trekken: er is een felle strijd om een handjevol tenure tracks, je moet naar het buitenland om ervaring op te doen. Deze ‘levensfase-mismatch’ treft vrouwen extra, omdat zij degenen zijn die op zwangerschapsverlof gaan, en het moeilijker hebben met de gulzigheid waarmee een academische carriere je tijd opeet.

– Mannenclubjes: het werven van functies gaat nog altijd vaak informeel en via-via, vaak via het old boys network. Vrouwen krijgen zo minder kansen om te solliciteren, en als ze solliciteren, worden er vaak hogere eisen aan hen gesteld of worden hun kwaliteiten minder op waarde geschat.

– Kruiwagenissues: het is belangrijk dat iemand met macht en invloed op een universiteit je op sleeptouw neemt en je aanbeveelt voor mooie projecten. Maar ervaren onderzoekers hebben de neiging om die mentorfunctie te willen vervullen voor jonkies die hen aan zichzelf doen denken. Aangezien de meeste zeer ervaren wetenschappers mannen zijn, krijgen jongemannen vaker een duwtje in de rug dan jonge vrouwen.

– Seksisme: zowel mannen als vrouwen hebben vooroordelen over wat de kwaliteiten zijn van een ’typische man’ en een ’typische vrouw’. Zo heerst het idee dat vrouwen minder ambitieus zijn dan mannen, terwijl van vrouwen wordt verwacht dat ze in eerste instantie teamplayers zijn en pas in tweede instantie hun eigen vakbekwaamheid benadrukken. Deze vooroordelen zijn grotendeels onbewust, maar spelen wel een grote rol als vrouwen beoordeeld worden.

 

Kader: Hoe kan het beter?

– Het kan wel wat minder met de competitie om tenure track-plekken. In tegenstelling tot in de Verenigde Staten kennen we in Nederland immers lange promotie-trajecten, waarin je talent-in-de-dop uitgebreid kunt observeren. Je weet dus al vóór een tenure track wat je aan iemand hebt.

– Leidinggevenden en leden van sollicitatiecommissies zouden zich meer bewust kunnen worden van hun onbewuste vooroordelen. Het is nuttig als ze weten welke vooroordelen er zijn over vrouwelijke wetenschappers, zodat ze zich erop kunnen betrappen. Ook zijn er betrekkelijk eenvoudige tests waarmee je onbewuste associaties zichtbaar kunt maken.

– Om de levensfase-mismatch tegen te gaan, zouden universiteiten zich meer kunnen inspannen om partner die beiden in het onderzoek zitten, allebei een functie te geven. In de Verenigde Staten is het al zo dat sommige instellingen, wanneer ze één buitenlandse medewerker aannemen, actief op zoek gaan naar een functie voor zijn of haar partner.

– Vrouwen die duidelijk maken hoe competent ze zijn, worden als minder sociaal of zelfs als bitchy gezien. In haar boek ‘Lean in’ vertelt Facebook-COO Sheryl Sandberg hoe zij vrouwen dat heeft zien oplossen. Een groepje vrouwen ging elke maand met elkaar lunchen, zodat ze goed op de hoogte waren van elkaars vaardigheden en ambities. Vervolgens gingen ze in de weken na de lunch over elkaar opscheppen, elkaar naar voren schuiven voor leuke klussen en in vergaderingen benadrukken hoe goed hun lunchgenotes waren. Zo konden de vrouwen lobby’en zonder daar op aangekeken te worden.

– Als dit alles niet werkt, is het de moeite waard om te overwegen om vrouwenquota in te voeren. Zo zou je kunnen bepalen dat van de beurzen en subsidies er minstens een bepaald percentage naar een vrouw moet gaan, dat in een tenure track-traject minimaal een bepaald aantal vrouwen wordt toegelaten, enzovoorts.

(Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op de interviews met Marieke van den Brink en Marise Born)

 

Kader: Beurzen en subsidies

Wie fondsen binnenhaalt, heeft op de universiteit betere carrièrekansen. Dat maakt het zorgelijk dat het NWO fors minder subsidies uitkeert aan vrouwen dan aan mannen. Dat komt vooral doordat vrouwelijke academici veel minder vaak meedingen naar onderzoeksfinanciering dan mannelijke: in 2013 kwam slechts 30 procent van de aanvragen van een vrouw. Ook in de toekenning van die aanvragen zit een kleine genderbias: 25 procent van alle subsidies ging naar een vrouw, wat betekent dat mannen ook relatief vaker een beurs binnenhalen. Om precies te zijn: een man had vorig jaar 27 procent kans dat het NWO zijn aangevraagde subsidie toekende, een vrouw 21 procent.

(Bron: NWO Jaarverslag 2013)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Welkom! Dit bericht is onderdeel van de online tentoonstelling Nederland in ideeën, waarin 93 wetenschappers, ondernemers en kunstenaars antwoord geven op één vraag van Paulien Cornelisse: ‘Welk inzicht uit je vakgebied kan anderen helpen in het dagelijks leven?’

De tentoonstelling is verspreid over 93 websites. Op deze site vind je het antwoord van Asha ten Broeke. Je kunt onderaan dit bericht doorklikken naar het volgende antwoord, of een bezoekje brengen aan de ‘centrale hal’ van de tentoonstelling.

=

Dag, hoe gaat het met mij? 

‘Weet je wat het probleem is met onze samenleving?’ zei een vriend laatst tegen me. ‘We luisteren niet echt meer naar elkaar. Onze gesprekken zijn oppervlakkig geworden.’

Nou heb ik een donkerbruin vermoeden dat er wel meer zaken schorten aan de huidige maatschappij, maar mijn vriend heeft wel een punt. Zo in de huis-, tuin- en keukencommunicatie wordt er verdraaid slecht geluisterd.

Neem het alledaagse koetjes-kalfjes-gesprek. Twee vage bekenden lopen elkaar tegen het lijf op het schoolplein, in de supermarkt, bij de rookpaal, vul maar in. De een vraagt aan de ander: ‘Hé, hoe is het?’ Waarop de ander zegt: ‘Goed, hoor!’ Het sociale script der interpersoonlijke ontmoetingen schrijft voor dat je het daar verder bij laat. De vraag over hoe het gaat is een formaliteit; iemand die de gelegenheid aangrijpt om een boom op te zetten over zijn of haar levensmoeilijkheden assorti is al snel een onbeleefde zeur.

Dus zeggen we ‘goed, hoor!’, ook als onze drie kinderen zojuist buikgriepten op de lederen bekleding van de nieuwe auto, we op het randje van een burn-out hangen, recent vijftien kilo zijn aangekomen, onze lief met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een affaire heeft met de baas en de hond kanker heeft.

Freek de Jonge zegt het mooi in een gedicht:

Als iemand aan me vraagt
hoe het gaat
zeg ik het gaat goed
in plaats van
bijna alles in het leven
doet me pijn.

Het probleem met dit sociale script is niet alleen dat we weinig zeggen, maar ook dat we uit automatisme niet meer echt naar anderen luisteren. We nemen genoegen met het voorgespiegelde mooie weer van onze vage kennis, draaien het standaardgesprek af – ‘Goed, hoor! En met jou?’ ‘Ja, ook goed.’ ‘Fijn! Nou, ehm, tot ziens maar weer.’ ‘Ja, leuk om je gesproken te hebben, tot ziens!’ – en gaan over tot de orde van de dag. En dat is jammer, want mensen zijn ontzettend interessant. Een mens is net een goede crème brûlée: rijk, interessant en machtig, maar dan moet je eerst wel even door het harde bovenlaagje heen breken.

In de journalistiek zijn daar technieken voor. Zo interviewde ik eens een meisje, nog geen twintig, die een paar maanden voor ons gesprek in een steegje was verkracht door twee jongens. Om het ijs te breken bestelde ik voor haar een Red Bull en vroeg ik haar hoe het nu met haar ging. ‘Ja, prima, hoor’, zei ze. En dat herhaalde ze nog een paar keer, totdat ze vertelde dat ze soms bevend van angst voor het raam van haar huis zat omdat ze dacht dat ze achtervolgd werd. En dat ze zulke heftige nachtmerries had dat ze in haar slaap al een paar keer had geprobeerd haar vriend wurgen.

De reden dat ze me dit vertelde is dat ik me bediende van een basale interviewtechniek: doorvragen. Ik vroeg niet gewoon hoe het ging, ik vroeg het twintig keer, op twintig verschillende manieren. Ik vroeg haar voorbeelden te geven, en specifiek te zijn. Wat heb je dan gedaan de laatste tijd? Hoe zag je dag er gisteren uit? Oh, heb je niet lekker geslapen; waarom dan niet? Wat gebeurde er dan precies?

Met dit voorbeeld wil ik niet suggereren dat we allemaal op het schoolplein moeten gaan praten over onze diepste trauma’s. Maar ook op dat meer huis-, tuin- en keukenniveau waar we het over hadden kan er best een tandje bij. Doorvragen ervoor zorgen dat je de ander beter hoort en ziet, en dat je aan het eind van het gesprek in ieder geval globaal weet hoe het met de kinderen, het werk, het huwelijk en de hond gaat.

Voor die ander is dat vaak een hele prettige ervaring. Elk mens wil gekend worden, en even niet hoeven doen alsof alles goed is kan een enorme opluchting zijn. Daarom vinden veel mensen het – naast spannend – ook erg fijn om geïnterviewd te worden. Zo vaak komt er niet iemand langs alleen om jouw verhaal te horen. Het hele verhaal, niet alleen de rozengeur en de maneschijn. Gehoord worden is balsem voor de ziel.

Goed luisteren idem dito. Voor de toehoorder is het bevrijdend om eens te horen hoe het nu echt is. Hoeveel van ons lopen niet rond met het idee dat alleen wij worstelen met de puinzooien des levens, terwijl de rest van de wereld zijn zaakjes perfect voor elkaar lijkt te hebben? Dat anderen het ideale leven hebben? Door niet door te vragen blijft het geruststellende feit dat we allemaal prutsers zijn goeddeels verborgen.

Probeer het dus gewoon eens, op het schoolplein of in de supermarkt. Vraag: ‘Hoe gaat het?’ En als iemand dan zegt ‘goed’, boor dan je innerlijke journalist aan en vraag: ‘Vertel eens, wat maak je dan allemaal mee? Kun je daar wat meer over vertellen?’

=

VP-HR-RGB-Dit wil je wetenAsha ten Broeke: Freelance wetenschapsjournalist en columnist bij de Volkskrant; gespecialiseerd in gender en seksualiteit; auteur van Het idee m/v (2010) en Eet mij (met Ronald Veldhuizen; 2012)

Alle antwoorden zijn ook beschikbaar in boekvorm onder de titel Dit wil je weten: Wetenschappers ondernemers en kunstenaars geven adviezen voor het dagelijks leven

Klik hier voor het volgende antwoord

Klik hier voor een bezoekje aan de centrale hal van de expositie

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In 2011 studeerden er meer dan 125.000 Nederlandse vrouwen aan een universiteit.

Dankzij het feminisme.

Op 12 september 2012 gingen meer dan 4,7 miljoen vrouwen stemmen tijdens de Tweede Kamerverkiezingen.

Dankzij het feminisme.

Sinds 19 juni 1963 reisden er 57 vrouwen naar de ruimte; 43 vrouwen wonnen ooit een Nobelprijs; 62 vrouwen gaven leiding aan een regering.

Dankzij het feminisme droomt mijn dochter dat ze astronaut wordt.

1123 wetenschappelijke publicaties citeerden de paper van de Amerikaanse psycholoog Janet Shibley Hyde uit 2005, waarin ze op basis van meer dan honderd studies vaststelde dat mannen en vrouwen in bijna al hun vaardigheden en eigenschappen hetzelfde zijn. Uitzonderingen betroffen onder meer het gebruik van porno, fysieke agressie en hoe ver iemand een bal kan gooien. Nadrukkelijk niet uitgezonderd waren zaken als ambitie, rationeel denkvermogen, assertiviteit, leiderschap, zelfvertrouwen, en carrièrevoorkeuren.

Zonder het feminisme hadden we nooit geweten hoe gelijk mannen en vrouwen eigenlijk zijn.

Op 20 januari 2012 steunden al 47.427 mensen een onlinepetitie van protestbeweging Spark. In die petitie riep Spark Lego op te stoppen met zijn bouwsteentjessegregatie. Al een paar jaar richtte het Deense bedrijf zich namelijk in zijn reclames steeds exclusiever op jongens. Eind 2011 was gebleken waarom: Lego lanceerde met veel bombast een nieuwe lijn voor meisjes. Lego Friends heette de lijn, en hij werd geleverd in paarse doosjes en met een overdosis aan vrouwelijk gevormde poppetjes en roze blokjes. Maar het was vooral de tuttige inhoud van die doosjes die Spark chagrijnig maakte: ‘Meisjes houden óók van creatief zijn en verhalen verzinnen over avonturen en goed en kwaad en dingen die opgeblazen worden’, schreven ze in hun petitie. ‘Maar [op deze manier] zullen meisjes snel gaan geloven dat ze liever een stoombad hebben, en kleine plastic tietjes. Geef ons dromen die verder reiken dan winkelcentra en schoonheidssalons!’ Ondertussen staat het aantal steunbetuigers op 65.703.

Meer dan een kwart miljoen mensen protesteren sinds mei 2013 op de website change.org tegen de makeover die Disney aan Brave-prinses Merida gaf. Is ze in de film nog jongensachtig en stoer, met ontembaar rood kroeshaar, in de nieuwe versie heeft ze zachte kastanjebruine krullen, en is ze verwulpst, met een sexy slanke taille en grotere borsten.

Het is nog geen revolutie, maar het is een begin. Met dank aan het feminisme.

Op 30 december 2012 demonstreerden tienduizenden Indiase vrouwen (en mannen) naar aanleiding van de dood van Jyoti Singh tegen de verkrachtingsvriendelijke cultuur in hun land, en voor het recht om ’s avonds veilig over straat te kunnen lopen.

Het Everyday Sexism-project verzamelt sinds het voorjaar van 2012 de ervaringen van meer dan tienduizend vrouwen die als seksobject werden behandeld op straat, of werden betast in de metro. ‘Pas toen ik op kantoor kwam, merkte ik dat er sperma op de achterkant van mijn benen zat.’

Dankzij het feminisme mogen vrouwen nu terugschreeuwen dat hun lichaam van hen is. En niet van een man. Laat staan van een of andere viezerik in de trein of een donker steegje.

In dit boek beschrijven 22 vrouwen welk idee Nederland heeft veranderd. Ja, en 79 mannen. Niemand heeft ook gezegd dat we al klaar waren, feminisme-technisch gezien. Maar het is een hele stap vergeleken met de vroeger tijden, waarin de helft van Homo sapiens’ intellectuele capaciteit gewoon werd weggegooid.

Zonder het feminisme had er geen enkele vrouw in dit boek gestaan. En dat had u niet eens raar gevonden.”

Dit korte essay staat in het boek ‘Nederland in ideeën‘ (Maven Publishing, 2013)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ze zijn de voetbalhooligans van het internet: trollen en reaguurders. Elke poging tot inhoudelijk debat proberen ze te ontregelen door er met gestrekt been in te gaan en mensen af te zeiken, te intimideren of zelfs te bedreigen. Wat beweegt deze mensen?

‘Wat een minderwaardig mens.’
‘Akelig liegend haatzaaiend mannetje.’
‘Door uw soort is Fortuyn vermoord.’
Het zijn zomaar een paar reacties onder een bericht van het weblog GeenStijl. Onderwerp is D66-leider Alexander Pechtold, die de vorige dag op televisie kritiek had gehad op het Marokkaanonvriendelijke taalgebruik van Geert Wilders. De GeenStijl-lezers vonden dat onterecht en keerden zich tegen Pechtold. Niet met argumenten, maar met minachting en zeer op de man.

Het is de vaste modus operandi van deze reaguurders. En niet alleen van hen. Bij de meeste internetfora en websites die lezersreacties toestaan zijn trollen en andere digitale hooligans een bekend verschijnsel. Ze ontregelen vakkundig elke poging tot inhoudelijk debat door anderen af te zeiken, te intimideren en soms zelfs te bedreigen. Maar waarom eigenlijk? Wat beweegt deze mensen? En wat zijn de gevolgen?

 

Verloren paradijs

‘In den beginne creëerden de technologiegoden het internet, en zij zagen dat het goed was. Toen vond iemand “lezersreacties” uit, en het paradijs was verloren.’ Dat schrijven communicatiewetenschappers Dominique Brossard en Dietram Scheufele van de Universiteit van Wisconsin-Madison half grappend in de New York Times. Hun opmerking slaat op een onderzoek naar de invloed van trollerige lezersreacties dat ze in 2013 publiceerden. Daarin kregen bijna 1200 proefpersonen een nieuwsbericht te lezen over een heet hangijzer: nanotechnologie. Geen opruiend artikel, maar een stuk dat neutraal de voor- en nadelen uiteenzette. Hierna lazen de proefpersonen een aantal speciaal voor de studie gefabriceerde reacties. In de helft van de gevallen waren die beschaafd, in de andere helft onbeschoft – ‘Als je de voordelen van nanotechnologie in deze producten niet ziet, ben je een idioot’, dat werk.

Vervolgens peilden Brossard en Scheufele de mening van de proefpersonen over nanotechnologie. Degenen die de tekst plus redelijke reacties hadden gelezen, waren door het lezen van de tekst niet van gedachten veranderd over de technologie. Voor de proefpersonen die de lezersreacties-op-de-man hadden moeten lezen, lag dat anders. In deze groep waren de voorstanders nog enthousiaster pro-nano geworden, en de tegenstanders waren nog feller tegen. Trollende reaguurders polariseren het debat, concludeerden de onderzoekers. En ze zorgen ervoor dat lezers een genuanceerd verhaal anders interpreteren.

Voor het Amerikaanse tijdschrift Popular Science deed dat de deur dicht. Zij verwijderden afgelopen september de reactiemogelijkheid op hun website. ‘Het is geen beslissing die we lichtvaardig hebben genomen’, schrijft de redactie in een toelichting. Ze koesteren het levendige intellectuele debat over wetenschap, maar als trollen dat debat verstoren, is er van een goed gesprek over wetenschap juist geen sprake meer, vinden ze. ‘Zelfs een twistzieke minderheid heeft genoeg macht om de kijk van een lezer op een verhaal scheef te trekken.’

 

Vanuit de zolderkamer

Maar waarom is die minderheid zo twistziek? Om te beginnen: ontregelende en opruiende retoriek is natuurlijk zo oud als de weg naar Rome. Letterlijk – zo beschreef de Romeinse redenaar Cicero zijn tijdsgenoot en politicus Marcus Antonius als een ‘publieke prostituee’, waarna hij er nog aan toevoegde: ‘maar laten we nu zwijgen over uw losbandigheid en uitspattingen.’ Dat is weliswaar iets eloquenter geformuleerd dan de gemiddelde GeenStijl-reactie, maar inhoudelijk niet eens zo verschillend.

Wat wel anders is dan toen, is de anonimiteit. Wie nu een politicus een hoer wil noemen, hoeft niet op een zeepkist te klimmen, maar kan dat doen vanuit de veiligheid van zijn eigen zolderkamer. En dat verandert de zaak, schrijft hoogleraar psychologie John Suler aan Rider Universiteit in een invloedrijke paper uit 2004.

Suler oppert dat mensen online meer ontremd zijn dan wanneer ze gewoon zomaar wat met iemand staan te kletsen. Dat hoeft trouwens niet per se negatief te zijn: er zijn ook mensen die zich meer blootgeven online, eerder iemand te hulp schieten of sneller intiem praten met iemand waar ze veel mee gemeen hebben. Trollen en reaguurders vallen echter in de minder lieflijke categorie ‘toxic disinhibition’, oftewel ‘giftige ontremming’. Hier laat anonimiteit zijn minst rooskleurige gezicht zien. Immers: het maakt niet als je je online misdraagt. Zolang je zelf je identiteit niet bekendmaakt weet niemand wat je uitgespookt hebt en heeft je gedrag nauwelijks consequenties. Je kunt de volgende dag gewoon naar je werk zonder dat iemand je raar aankijkt.

Recent onderzoek van Arthur Santana van de Universiteit van Houston laat zien hoe groot dat anonimiteitseffect is. Hij analyseerde 900 lezersreacties op online nieuwsberichten van Amerikaanse kranten. Ze gingen over immigratie; een onderwerp dat de troltechnische gemoederen doorgaans flink weet te verhitten. Van de anonieme reacties bleek ruim de helft ronduit onbeschaafd te zijn; veel meer dan van de reacties van geregistreerde krantenlezers. In totaal waren de anonieme reaguurders verantwoordelijk voor bijna driekwart van alle scheldpartijen, racistische opmerkingen en andere ontregelingen.

 

Sadist of gelegenheidshooligan?

Maar betekent dit nou dat het anonieme internet het slechtste in goede mensen naar boven kan halen? Of is het juist een plek waar de engerds, pestkoppen en sadisten, bevrijd van goede manieren en sociale grenzen, hun ware aard laten zien?

Een beetje van beiden, denkt onderzoeker Whitney Philips van de Universiteit van Oregon, die zich al jaren in de wondere wereld der internettrollen verdiept. In één van haar artikelen vertelt ze hoe ze met een trol aan het praten was, toen deze ineens in de derde persoon begon te spreken over een onder-de-gordel-actie die hij een tijdje geleden zelf had uitgehaald. Philips realiseerde zich dat het online profiel dat de trol gebruikt deels losstaat van de mens achter de trol. Het is eerder een soort marionet, bestuurd vanachter een computer in die zolderkamer.

Dat blijkt ook uit een uitgebreid interview dat Philips eerder als onderdeel van haar onderzoek deed met online herrieschopper Paul Socash (niet zijn echte naam). Hij vertelt hoe hij alternatieve persoonlijkheden ‘bouwt’, als een soort projecties van zichzelf. Anonimiteit is hiervoor essentieel, zegt hij, want alleen daardoor kan hij zijn ‘marionet’ onpopulaire standpunten laten innemen en mensen die naar zijn mening dwaze dingen zeggen stevig aanpakken zonder beleefheidsnormen in acht te nemen.

John Suler legt precies hetzelfde verband tussen anonimiteit en de neiging van trollen en reaguurders om de daden op het internet los te koppen van hun ‘echte’ identiteit. Hij ziet het als een psychologisch effect: als je online daden geen consequenties hebben in je dagelijks leven, raak die twee zaken onthecht. Mensen splitsen zichzelf als het ware op in een online-zelf en een offline-zelf. Zodra de computer uitstaat voelen ze dan ook geen echte verantwoordelijkheid meer voor wat ze getrold en gereaguurd hebben. Een beetje zoals iemand die tijdens een potje squashen bloedfanatiek op de baan staat, en daarna weer overgaat tot zijn normale, zachtmoedige orde van de dag.

Met één belangrijk verschil: wanneer de fanatieke squasher te ver gaat, kan hij dat direct zien aan de emotionele reacties van zijn mede-spelers. Hij ziet ze schrikken, of boos kijken, en aangezien mensen sociale dieren zijn, zal hij zich dat in de meeste gevallen aantrekken. Maar juist deze intermenselijke signalen ontbreken wanneer iemand op een internetforum of in lezersreacties een ander uitscheldt of afzeikt. De reaguurder ziet niet wat hij aanricht. En dat versterkt de onthechting en ontremming waar Suler het over had.

 

Mensen pijn doen is spannend

Zo gesteld klinkt het misschien alsof trollen vooral gelegenheidstreiteraars zijn, tot hun daden aangezet door de unieke eigenschappen van het internet. Maar dat klopt niet helemaal, bleek uit een onderzoek dat afgelopen februari verscheen. Een team van Canadese psychologen namen bij meer dan 1200 mensen twee vragenlijsten af. De eerste ging over hun internetgedrag: of ze weleens reaguurden. Ongeveer één op de tien meldde dat dit zelfs hun favoriete online activiteit was. De tweede vragenlijst ging over hun persoonlijkheid, en dan met name de duistere kantjes daarvan, zoals psychopathie, machiavellisme en sadisme – met stellingen als ‘mensen pijn doen is spannend’. Vooral sadisme bleek sterk samen te hangen met het uithangen van de internethooligan. Een trol mag dan een online persoonlijkheid voor zichzelf creëren, de marionet is niet volledig losgezongen van de marionet. Volgens de onderzoekers heeft hij namelijk zelf wel degelijk oprecht plezier in het ontregelen, verstoren, dreigen en intimideren. Trollen zijn volgens de onderzoekers ‘prototypische alledaagse sadisten’.

De Canadese studie is niet vlekkeloos uitgevoerd. Zo mochten deelnemers zichzelf aanmelden, wat de resultaten kan kleuren, en er zaten onder die deelnemers naar verhouding erg veel jonge mannen. Toch sluiten hun conclusies goed aan bij bijvoorbeeld het verhaal van trol Socash. Die geeft toe dat hij het ‘entertaining’ vindt om hippies en andere gekkies woedend te maken door hun te shockeren of hun standpunten te vervormen. En daar ziet hij verder geen enkel kwaad in. Het idee dat mensen die het lijdend voorwerp van trollen en reaguurders zich geïntimideerd of zelfs bedreigd voelen wuift hij weg. ‘Je kunt je afmelden op het forum waarop je discussieert’, zegt hij. ‘Je kunt de mensen die online niet aardig tegen je zijn ontvrienden, blocken, terugslaan of wat dan ook. Het is niet hetzelfde als in elkaar geslagen worden of gepest worden terwijl je naar de bushalte loopt omdat je controle hebt op een manier die je in het echte leven niet hebt – je kunt uitloggen.’

Niet dat hun slachtoffers dat zo voelen. Voor hen zijn de bedreigingen en intimidaties maar al te echt, helemaal niet als iets dat je kunt oplossen door de booswichten te blocken of ontvrienden. En ook de ontkoppeling tussen online en offline bestaat voor hen niet. De Britse journaliste Helen Lewis werd onder meer bedreigd met verkrachting. Ze vertelt erover in een artikel in The Observer: ‘Iemand vroeg me of ik me niet realiseerde dat ik niet echt verkracht zou worden. Maar dreigen met seksueel geweld is op zichzelf al een aanval.’ Ze denkt terug aan collega’s die merkten hoe hun Facebook-pagina was doorzocht, hoe hun thuisadressen waren achterhaald. ‘Het voelt echt alsof deze mensen op je jagen.’ En daar helpt geen uitlogknop tegen.

=

BRONNEN:

Ashley Anderson, Dominique Brossard, Dietram Scheufele en collega’s: The “Nasty Effect:” Online Incivility and Risk Perceptions of Emerging Technologies | Journal of Computer-Mediated Communication (19 februari 2013 online).

Asha ten Broeke: In het brein van de reaguurder | Vrij Nederland (19 december 2013).

Arthur Santana: Virtuous or Vitriolic, the effect of anonymity on civility in online newspaper reader comment boardsfebruari | Journalism Practice (18 juli 2013 online)

Whitney Philips: Interview with a troll | Index on Censorship (14 september 2011).

Whitney Philips: LOLing at tragedy: Facebook trolls, memorial pages and resistance to grief online | First Monday (5 December 2011).

Erin Buckels, Paul Trapnell en Delroy Paulhus: Trolls just want to have fun | Personality and Individual Differences (8 februari 2014 online).

Vanessa Thorpe en Richard Rogers: Women bloggers call for a stop to ‘hateful’ trolling by misogynist men: anonymous trolls regularly threaten female writers with rape | The Observer (6 november 2011)

=

Nasleepje:
Bovenstaand stuk viel verminderd goed bij de redactie van GeenStijl. KIJK plaatste dit bericht:

In KIJK 12/2014 schrijft Asha ten Broeke over de psychologie van de reaguurder. De reacties bleven niet uit.

Naar aanleiding van het artikel riep de redactie van GeenStijl haar reaguurders op om in het toetsenbord te klimmen en zich op de KIJK-site massaal te beklagen over het onrecht dat hen werd aangedaan. En dat deden ze! Omdat het om een flink aantal, nogal uiteenlopende opmerkingen gaat, die Asha ten Broeke niet allemaal persoonlijk kan beantwoorden, geeft ze deze reactie:

“GeenStijl stelt dat ik met mijn stuk in KIJK de reaguurder onheus heb bejegend. Dat artikel open ik met een paar voorbeelden van lezersreacties die inderdaad van deze website komen. Zo werd D66-leider Pechtold uitgemaakt voor ‘een minderwaardig mens’ en ‘akelig liegend haatzaaiend mannetje’.

Ik omschreef deze reacties als ‘niet met argumenten, maar met minachting en zeer op de man’, en wees er vervolgens op dat dit geen exclusief GeenStijl-fenomeen is. Verder gaat het stuk ook niet over GeenStijl, maar over meer algemeen psychologisch onderzoek naar internettrollen. (Maar hé, wie de schoen past, trekke hem aan, natuurlijk!)

Ondanks dat GeenStijl slechts de rol van voorbeeld vervulde in mijn verhaal, raakte de roze redactie toch hevig van haar theewater. Zij vindt haar reaguurders namelijk intelligent, scherp, grappig en beschaafd. Een lovenswaardige reactie: het is altijd hartverwarmend als een medium zich zo vierkant achter haar lezers opstelt.

Daarnaast riep de GeenStijl-redactie haar reaguurders op vooral op de KIJK-website te reageren. ‘Kom op, laat u van uw beste kant zien en toon aan dat KIJK er volledig naast zit’, was het verzoek. Reaguurders hebben daar in groten getale gehoor aan gegeven. ‘Ik neuk jullie allemaal de moeder’, zei iemand. En: ‘Asha wat ben je toch een akelig liegend haatzaaiend vrouwtje!’ Ik laat het verder aan de KIJK-lezer over of ze dat grappig, beschaafd en intelligent vinden, of argumentloos, minachtend en op de man.”

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In alle takken van de IT zijn vrouwen ontzettend in de minderheid. Hoe kan dat? Willen ze niet, kunnen ze niet, of is er sprake van een ‘printplaten plafond’? En waarom is het belangrijk dat er juist wel meer vrouwen gaan programmeren?

“De opgaven zijn echte hersenkrakers. Je moet steeds andere technieken toepassen. Mijn vaardigheden blijven groeien.” Enthousiast vertelt de 35-jarige cyber security-expert Melanie Rieback in dagblad NRC Next over de hack-wedstrijden waar ze aan meedoet. Afgelopen mei nam ze voor het eerst deel aan een capture-the-flag-competitie tijdens de Hack in the Box-conferentie in Amsterdam. Dat was niet alleen een persoonlijke primeur; het was ook de eerste keer dat er op deze conferentie vrouwenteams meestreden om de prijzen.

Daar had de organisatie zich dan ook flink voor ingespannen. Zo werden alle keynote-toespraken op de conferentie door vrouwen gehouden. En dat terwijl je in de cyber security de dames met een lichtje moet zoeken: in Europa ligt het aandeel vrouwen in de branche rond de zeven procent. En dan zijn marketingmensen meegerekend.

Ook in andere IT-sectoren zijn vrouwen schaars. Van de 1000 Europese vrouwen met een bachelordiploma in de ICT op zak gaan er maar 29 in de sector werken, zo blijkt uit een EU-rapport ‘Women active in the ICT sector’, uitgebracht onder leiding van Neelie Kroes. Bij mannen is dat 95 van de 1000. Zij worden bovendien vaker ingezet als professional of manager, terwijl vrouwen veel vaker dan mannen een ondersteunde functie hebben. Volgens VHTO, het landelijk expertisebureau meisjes/vrouwen en bèta/techniek, is in Nederland slechts 10 procent van het ICT-personeel vrouw. Bij Google gaat het om 17 procent van de tech-werknemers. En in de open source gemeenschap hebben vrouwen een aandeel van 11 procent, bleek uit een onderzoek uit 2013.

De grote vraag is natuurlijk: waarom zo weinig? Verklaringen vallen uiteen in ruwweg drie categorieën: de vrouwen kunnen niet, ze willen niet, of ze worden zo hard tegengewerkt dat ze maar niet door het printplaten plafond weten heen te breken.

 

Geen computerbrein?

Laten we met het ‘kunnen’ beginnen. Zowel op het MBO, de havo als het vwo kiezen jongens twee tot vier keer vaker voor een profiel of studierichting met techniek erin, blijkt uit VHTO-cijfers. Dit verschil zie je terug in het hoger onderwijs, bijvoorbeeld bij de informatica-opleidingen. In 2012-2013 was zowel op het HBO als op de universiteit slechts zo’n 16 procent van de studenten daar vrouw. Er zijn dus waarschijnlijk überhaupt minder vrouwen dan mannen die hebben leren programmeren.

Volgens velen komt dit door een sekseverschil in de hersenen. Jongens en mannen zijn volgens deze mensen van nature meer geschikt voor zaken die van doen hebben techniek en computers. Dat denkt ook de Britse psychologiehoogleraar Simon Baron-Cohen. Hij meent dat mannen zogenoemde ‘systeemdenkers’ zijn – dol op ontdekken hoe dingen werken –, terwijl meisjes en vrouwen juist uitblinken in sociaal gedrag en empathie. Beide zaken zijn volgens de psycholoog aangeboren. In de baarmoeder staan de hersentjes van jongens namelijk bloot aan veel meer testosteron dan de meisjes. Een hoge dosis van dit geslachtshormoon maakt van de ongeboren jongetjes kleine nerds-in-de-dop, een lage dosis richt de meisjesbovenkamer in op zorgen en samenzijn.

Lang leek het erop dat de zienswijze van Baron-Cohen en co klopte. Zo bleek uit grote studies dat mannen inderdaad beter waren in allerlei vaardigheden die je ook nodig hebt wanneer je een computer programmeert, zoals inzicht in wiskunde en logica. Maar de afgelopen jaren is er iets merkwaardigs aan de hand: deze sekseverschillen worden steeds kleiner. Waren mannen in de jaren tachtig en negentig nog gemiddeld beter in wiskunde dan vrouwen, anno 2014 blijkt uit verschillende studies dat beide groepen even goed scoren. Onder jongeren van Aziatische of Afrikaanse afkomst doen de meisjes het zelfs, ook onder de absolute wiskundetoppers, iets beters.

Cultuur blijkt bovendien een sterkere invloed te hebben op de vaardigheden van mannen en vrouwen dan natuur: vooral in landen waar de vrouwenemancipatie er fruitig voorstaat, doen de meiden het qua wiskundetalent even goed of beter dan de jongens. Ook in Nederland zijn er sterke aanwijzingen dat de seksekloof in studiekeuze langzaam maar zeker kleiner wordt: steeds meer slimme meiden kiezen techniek.

Het is een ontwikkeling die past bij nieuwere inzichten uit de hersenwetenschap. Zo stelt neuropsycholoog Cordelia Fine: “Het mannenbrein lijkt op niets in de wereld zo erg als op een vrouwenbrein. Neurowetenschappers kunnen ze op individueel niveau niet eens uit elkaar houden.”

 

“Wij wilden gewoon het werk doen waar we van houden”

Deze wetenschappelijke inzichten worden gesteund door ervaringen in de praktijk. Er zijn steeds meer initiatieven die meisjes succesvol aan het programmeren doen slaan. Neem ThoughtSTEM, een organisatie uit San Diego onder leiding van Stephen Foster, die naschoolse programma’s organiseert waar kinderen kunnen leren coden. Doordat ze hun lessen heel direct linken aan het bij beide seksen populaire Minecraft, trekken ze veel meisjes aan. “Ik zou zeggen dat de meisjes het juist beter doen dan de jongens, tenminste in mijn klas”, zegt Foster.

Ook andere diversiteitsminnende projecten, zoals de Ada Initiative, Girls Who Code en Black Girls Code, laten zien dat er bij meiden en vrouwen niet alleen deskundigheid maar ook veel enthousiasme is voor het vak. In de New York Times staat beschreven hoe een meisje dat nooit zelfs maar gehoord had van computer science na een eerste kennismaking tegen haar ouders zei: “Dit vind ik echt heel leuk. Is dit iets wat je kunt doen voor de kost?”

Maar wacht even. Als vrouwen dus wel kúnnen coden, hacken en systemen ontwerpen, en ze het ook best wíllen, waarom zijn ze in de IT dan zo schaars?

Een belangrijke aanwijzing staat in het EU-rapport van Neelie Kroes. Van de vrouwen die enthousiast aan een loopbaan als programmeur of informaticus beginnen, houdt een aanzienlijk deel er na een paar jaar weer mee op. Om precies te zijn: van de 30-jarige vrouwen met een bachelorsdiploma in de ICT werkt ongeveer 20 procent in de sector, maar tegen de tijd dat ze 45 zijn is dat nog maar 9 procent. Het kan natuurlijk zijn dat deze dames massaal van gedachten veranderden over hun carrière, maar meestal wijst zulke hoge uitval op iets anders: seksisme op de werkvloer.

Hoe dat er in de praktijk uit ziet, blijkt uit een open brief die negen vrouwelijke programmeurs afgelopen mei plaatsten op het technologieblog modelviewculture.com. Ze vertellen, nog steeds enigszins geschokt, over hun ervaringen. “We hadden dit niet verwacht”, schrijven ze. “Wij wilden gewoon het werk doen waar we van houden.”

Wat ‘dit’ is, blijkt uit een opsomming van wat ze allemaal meemaakten. Een bloemlezing: “We zijn lastiggevallen op mailinglist en voor hoer en kut uitgemaakt. We hebben allemaal verhalen over hoe we werden betast op publieke bijeenkomsten. We maakten mee dat mannen een zakelijke afspraak probeerden te veranderen in een date. We krijgen constant de vraag ‘of we wel kunnen coden’ wanneer we praten over technische onderwerpen of daar presentaties over geven. En soms krijgen we boze mailtjes die dreigend zeggen dat we het vak beter kunnen verlaten, want ‘er zijn niet meer cunts nodig die het verpesten’.”

 

Meer vrouwen, meer geld

En dat terwijl er een aantal uitstekende redenen zijn om de IT-sector wat vrouwvriendelijker te maken. Om maar eens een zakelijk dwarsstraatje te noemen: vrouwen nemen 85 procent van alle aankoopbeslissingen, schrijft technologiejournalist Derek Khanna in the Atlantic. Ze downloaden ook meer films en muziek dan mannen, zijn in de meerderheid op alle sociale netwerken behalve LinkedIn en op sommige platforms zijn ze de fanatiekste gamers. Vrouwen stonden vooraan toen er ge-sms’t ging worden, bij e-health-toepassingen, toen de e-readers op de markt kwamen, en ga zo maar door.

Daarmee wil Khanna niet zeggen dat elke vrouw in de IT zich nou op de edele kunst der damesmarketing moet gaan richten. Maar het is niet moeilijk om je voor te stellen dat een bedrijf met een flink leger vrouwelijke programmeurs een voordeel heeft dat een bedrijf dat vrijwel alleen uit mannen bestaat moet missen. En dat blijkt trouwens ook gewoon uit de cijfers: ook in de IT maken bedrijven die meer diversiteit kennen gemiddeld meer winst dan bedrijven die voor het overgrote deel worden gerund door blanke mannen.

En nu we het toch over geld hebben: het EU-rapport van Kroes en co voorspelt dat het Europees Bruto Binnenlands Product jaarlijks met 9 miljard euro kunnen stijgen als de vrouwen net zo vast op hun plek blijven in hun ICT-baan als de mannen. Tel daarbij op dat er in 2015 naar verwachting 900.000 onvervulde Europese ICT-banen zijn, en er zijn meer dan genoeg redenen om op te houden met het verkwisten van al dat vrouwelijke talent en enthousiasme voor het vak.

Cyber security-expert Rieback wil daarom graag meer rolmodellen voor meisjes die willen programmeren. Met haar team dameshackers wil ze iedereen laten zien dat vrouwen hetzelfde kunnen als mannen. En de negen vrouwelijke programmeurs die een open brief schreven, die willen gewoon heel graag hun werk doen. “We zijn gewoon toevallig mensen die van technologie houden en het met heel ons hart omarmen.”

***
Links:

We need more women in tech: the data prove it

How to get girls into coding

EU-rapport ‘Women active in the ICT sector’

An open letter on feminism in tech

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.