dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Born this way: het werd de afgelopen decennia dé mantra van de homo-emancipatiebeweging. Maar is het ook het beste argument? In Groot-Brittannië barstte deze zomer een discussie los tussen wetenschappers.

Door Asha ten Broeke

Lady Gaga zong het. Wetenschappers claimden het. Activisten benadrukten het. Zelfs de edelachtbare Anthony Kennedy haalde het afgelopen juli aan, in het vonnis waarin het Amerikaanse Hooggerechtshof het huwelijk openstelde voor homo’s en lesbiennes: ‘… seksuele oriëntatie is zowel een normale uiting van menselijke seksualiteit als onveranderlijk.’ Of, iets hipper gezegd: we zijn born this way.

Het zijn woorden die de afgelopen decennia dé mantra werden van de homo-emancipatiebeweging. Want, zoals de Britse activist Peter Thatchel zei: ‘Als homo zijn grotendeels of helemaal wordt bepaald door biologische factoren voor de geboorte, dan is het immoreel om lesbiennes en homomannen te veroordelen of discrimineren.’ Je kunt mensen immers niet verwijten dat ze zijn zoals ze zijn. En je hoort ze niet in hun rechten te beknotten, enkel omdat ze willen leven volgens de manier waarop ze ter wereld zijn gekomen.

Deze zomer zette journalist Simon Copland in The Guardian echter vraagtekens bij deze redenering. Het born this way-idee is een politieke strategie geworden, stelde hij vast. ‘Maar past de politiek bij de wetenschap?’ Het antwoord is volgens hem nee. Hij wijst erop dat er nog veel ongewis is in het wetenschappelijk onderzoek naar verschillende oriëntaties. ‘Onze seksualiteit komt door een reeks factoren die we niet ten volle begrijpen’, stelt hij. ‘Het is onwaarschijnlijk dat we zo geboren zijn.’

Niet waar, reageerde psychobioloog Qazi Rahman in een tegenstuk in dezelfde krant. Rahman is verbonden aan King’s College London en doet al jaren onderzoek naar oriëntaties. ‘Wetenschappelijk bewijs wijst duidelijk op een biologische oorsprong van onze seksualiteit’, stelt hij. Volgens hem moeten we daarom juist nog krachtiger en energieker voor homorechten opkomen. Andere onderzoekers dachten daar weer anders over, en zo woedde de discussie in de Britse media voort. Maar hoe zit het nou precies? En wie heeft er gelijk?

In de genen?

Om het een beetje overzichtelijk te houden is het handig om het issue eerst even uit elkaar te trekken. Er spelen hier namelijk twee kwesties. Er ligt een wetenschappelijke vraag: wat zegt het onderzoek? Is seksuele oriëntatie nou aangeboren of niet? En daarnaast is er de politieke vraag: is het wijs om het schip der homo-emancipatie onder een born this way-vlag te laten varen? Het onderscheid is belangrijk, want hoewel de twee zaken elkaar beïnvloeden, zijn ze niet hetzelfde, en leidt het één niet automatisch tot het ander.

Laten we beginnen met de wetenschap. Als onderzoekers willen weten of iets is aangeboren of niet, kijken ze vaak naar tweelingen. Het principe achter zulke studies is simpel: als een eigenschap helemaal door genen wordt veroorzaakt, zullen eeneiige tweelingen hierin precies hetzelfde zijn, want ze hebben identiek DNA. Twee-eiige tweelingen, daarentegen, zullen minder op elkaar lijken, want die delen qua DNA maar de helft. Door beide typen tweelingen te vergelijken, kunnen wetenschappers uitrekenen hoe sterk de invloed van genen is.

Uit een grote Zweedse tweelingenstudie uit 2010 – de beste die er beschikbaar is op dit moment – blijkt dat oriëntatie bij mannen voor zo’n 35 procent in de genen zit. Voor vrouwen is dat zelfs nog minder: ruwweg 18 procent. De invloed van de omgeving, en dan met name de omgeving die tweelingsbroers en -zussen níét delen, was veel groter: bij beide seksen zo’n 64 procent.

Wat die niet-gedeelde omgevingsinvloeden dan zijn, weten onderzoekers niet precies (punten voor Simon Copland). Maar om misverstanden te voorkomen: het gaat hier dus niet om hun opvoeding, en al helemaal niet om een Freudiaans dominante moeder en afwezige vader. Wel zouden levenservaringen een rol kunnen spelen; gebeurtenissen die uniek zijn voor een individu, zoals een eerste liefde. Of toevallige verschillen in karakter en aanleg tussen de ene en de andere helft van een tweeling.

In de baarmoeder?

Qazi Rahman, die ook bij het Zweedse onderzoek betrokken was, vertelt desgevraagd dat hij aan een heel andere omgeving denkt: de baarmoeder. Voor de geboorte worden foetussen blootgesteld aan allerlei hormonen die invloed hebben op de ontwikkeling van het brein. Eén van de belangrijkste in deze context is testosteron. Krijgt de ene foetus daar meer van dan de ander, dan kan het zijn dat ze daarom verschillen in hun oriëntatie. Zijn ze, ondanks de relatief geringe invloed van genen, toch nog born this way.

De testosteron-theorie heeft het wel een beetje moeilijk met zichzelf. Zo is een hormonale invloed op een binnenbaarmoederlijk foetusbrein om voor de hand liggen redenen erg lastig te meten. Wel keken wetenschappers in de hersenen van volwassen homo’s en hetero’s, of ze daar verschillen konden vinden. Dat lukte een paar keer, maar dat betekent nog niet dat onderzoekers die verschillen ook tot de baarmoeder kunnen herleiden. Hersenen vormen zich namelijk niet alleen onder invloed van prenatale hormonen, maar ook onder invloed van ervaringen. Zoals vermaard neurowetenschapper en ontdekker van een van de ‘homohersengebiedjes’ Simon LeVay zei in een interview met het Amerikaanse blad Discover: ‘Het is belangrijk om te benadrukken wat ik niet heb ontdekt. Ik heb niet (…) een oorzaak gevonden voor gay zijn. Ik heb niet aangetoond dat homomannen zo geboren zijn.’

En dan zijn er ook wetenschappers die überhaupt geen snars geloven van dat hele testosteronverhaal. Zoals Rebecca Jordan-Young, hoogleraar genderstudies aan Barnard College. Zij keek in haar boek Brain storm onder andere naar meisjes met CAH, een aandoening waarbij ongeboren hersentjes langdurig baden in een marinade met een uiterst hoge dosis testosteron. Als dit hormoon zo superbepalend is voor iemands oriëntatie, dan moeten veel van deze meisjes later lesbisch blijken. Dat is echter niet het geval. In hun tienertijd fantaseren ze wel wat vaker over seks met een vrouw, maar als volwassenen hebben veruit de meesten een relatie met een man. ‘Niet de verschillen met ‘gewone’ meisjes zijn verbazingwekkend’, stelt Jordan-Young. ‘Wat verbazingwekkend is, zijn de enorme overeenkomsten.’

Veranderende seksualiteit

En dat is niet de enige reden om aan het born this way-idee te twijfelen. Ook hoogleraar ontwikkelingspsychologie Lisa Diamond van de University of Utah deed een duit in het discussiezakje. In een interview, deze zomer met het Britse tijdschrift New Scientist, vertelde ze over haar onderzoek naar seksuele fluïditeit: het verschijnsel dat sommige mensen gedurende hun leven van oriëntatie veranderen. Tien jaar lang volgde Diamond een groep niet-heteroseksuele vrouwen en ontdekte dat twee derde van hen minstens eenmaal wisselde van identiteit. Een vast patroon was er niet; de vrouwen gingen van hetero naar lesbisch, van lesbisch naar bi, van bi naar hetero. ‘Het is tijd dat we het hele idee van seksualiteit als onveranderlijk nemen, de born this way-notie, en als wetenschappers en rechtsgeleerden gewoon tot een consensus komen dat we het laten rusten’, zegt ze. ‘Het is onwetenschappelijk, onnodig en onrechtvaardig.’

Qazi Rahman denkt daar anders over. ‘Waarom zou fluïditeit niet net zo goed biologisch kunnen zijn?’ Niemand blijft altijd hetzelfde, stipt hij aan, en het is ons brein dat leert en voortdurend verandert. Het zijn onze hersenen die reageren op levenservaringen, op onze cultuur. ‘Dat er bewijs is voor fluïditeit wil dus niet zeggen dat er geen biologische basis is voor oriëntatie.’ Maar weer aan de andere kant: een eventuele biologische aanleg tot een veranderlijke seksuele voorkeur, dat was natuurlijk niet helemaal precies wat activisten, rechters en onderzoekers eigenlijk bedoelden met born this way.

Leve de natuur

Toch maken deze wetenschappelijke onzekerheden het idee nog niet per se ongeldig of onbruikbaar als politiek argument. Om maar eens een niet onbelangrijk dwarsstraatje te noemen: het is echt rete-effectief. Al jaren houden de opiniepeilers van Gallup in de gaten hoe het Amerikaanse volk denkt over homoseksualiteit. Het aantal mensen dat oriëntatie ziet als aangeboren eigenschap groeit al jaren; de groep mensen die het toeschrijft aan keuze of opvoeding krimpt. En dat is goed nieuws, emancipatiegewijs. Van de aangeboren-groep vindt namelijk bijna negen op de tien mensen dat homo’s en lesbiennes gelijke rechten verdienen en bijvoorbeeld moeten kunnen trouwen. Van de keuze-groep is dat nog niet de helft.

Het verbaast Qazi Rahman niet: ‘Je kunt een stuk radicaler pleiten voor emancipatie als je homoseksualiteit presenteert als iets dat onlosmakelijk onderdeel is van de menselijke natuur. Dit, deze diversiteit, dat is wie we zijn, laten we dat koesteren.’

Toch zijn critici ongelukkig met de redenering. Ja, het werkt, stellen zij, maar om de verkeerde redenen. Zo is er een drogreden voor nodig om van born this way naar meer homorechten te komen: een naturalistische dwaling, oftewel gelijkstellen van ‘natuurlijk en biologisch’ aan ‘goed en oké’. Zonder deze populaire maar oneigenlijke gedachtegang heb je niets aan het favoriete mantra. Socioloog Shamus Kahn van Columbia University vreest in een essay in het online magazine Aeon dat het zo-geboren-denken zelfs ‘aanzienlijke schade’ kan toebrengen aan het nobele emancipatiestreven. Het verleden geeft immers genoeg akte van rassenzuiveringen en aanverwante ellende om te weten dat een aangeboren eigenschap niet altijd iets is geweest wat je iemand niet kunt aanrekenen.

Meer dan tolerantie

En ook zonder terug te grijpen op zulke monsterlijkheden assorti kun je je afvragen of het argument wel handig is. Zonder naturalistische dwaling komt homoseksualiteit bijvoorbeeld met hetzelfde gemak onder het kopje geboortedefecten terecht. Dat is geen fictief issue. Om maar eens iets te noemen: in 2013 maakten een groep Amerikaanse onderzoekers een wiskundig model, waarmee ze aannemelijk maakten dat seksuele oriëntatie voor de geboorte ontstaat door erfelijke invloeden op hoe genen hun werk doen. Dat klinkt als een vrij onschuldig stukje wetenschapsgebeuren, maar toch was een bepaald slag christenconservatieven er als de kippen bij om deze vondst te herverpakken tot een bevestiging van hun homo-onvriendelijke Woord Gods. Zo liet evangelisch radiomaker Bryan Fischer weten dat nu was bewezen dat homoseksualiteit een aangeboren afwijking was. Hij suggereerde zelfs dat het best eens deel van des Heerens Plan zou kunnen zijn om foetussen te gaan testen op gay-zijn, zoals we nu testen op Down-syndroom, om dan ongeboren lesbo- en homobaby’s te aborteren.

Volgens Suzanna Walters, hoogleraar sociologie aan Northeastern University, komt dit door een fundamentele tekortkoming van born this way als emancipatie-argument. Met een beroep op de natuur kun je namelijk alleen pleiten voor tolerantie, niet voor iets beters, zoals enthousiaste omarming, schrijft ze in haar boek The tolerance trap. Wie zegt ‘accepteer mij, tolereer mij, want ik ben zo geboren’, zegt volgens Walters eigenlijk: neem het mij maar niet kwalijk, ik kan er niets aan doen dat ik zo ben, het is mijn schuld niet. Maar daarmee blijft het idee dat homoseksualiteit iets onwenselijks is, minder optimaal dan heteroseksualiteit, gewoon in stand.

‘Het is niet logisch om te zeggen dat we iets tolereren tenzij we denken dat het op de een of andere manier verkeerd is’, schrijft Walters. We tolereren dingen als de geluidsoverlast van op zich aardige buren, of een lange wachtrij voor de achtbaan. Niemand tolereert een mooie dag of een goed boek. Waarom dan wel de liefde tussen twee mensen van hetzelfde geslacht?

Geen keuze

Maar, opperen voorstanders van de zo-geboren-gedachte, als we niet kunnen terugvallen op de biologie en de natuur, wat dan? Het alternatief, seksuele oriëntatie als leefstijlkeuze, is nog veel erger. Daarvan komen mensen maar op het idee om homo’s in therapie te doen, om rechtgeaarde hetero’s van ze te maken.

Seksualiteit als keuze zien is inderdaad veel schadelijker dan alles ophangen aan genen, hormonen en hersenen, geeft Shamus Kahn in zijn essay toe. Het scheelt dus dat het niet het enige alternatief is. Kahn ziet seksuele oriëntatie als een sociale constructie met wat aangeboren wortels. Om precies te zijn, denkt hij er zo over: naar welke sekse we verlangen, minnenspeltechnisch, is inderdaad voor een belangrijk deel biologisch bepaald (punten voor Qazi Rahman). Maar de vorm die dat verlangen krijgt, het gedrag dat daaruit volgt, de identiteit die we aannemen – dat alles krijgt vorm door de omgeving en de maatschappij waarin we leven. Zijn die anders, dan is oriëntatie ook anders.

Kahn vertelt over andere culturen. Over het klassieke Griekenland, waar getrouwde mannen ook soms seks hadden met puberjongens; over het Romeinse rijk, waar seks tussen mannen taboe was, behalve met slaven; over China, waar homovrijages wel bestonden, maar alleen met prostituees. Geen van die samenlevingen kenden iets als een gay identiteit. ‘Verlangen mag biologisch gedreven zijn’, concludeert de socioloog, ‘maar het beweegt zich op het spoor dat is aangelegd door de menselijke cultuur.’

Hoewel Kahn en Rahman het dus deels eens zijn, is Rahman allesbehalve fan van het idee van oriëntatie als sociale constructie. ‘Het speelt homofoben in de kaart’, denkt hij. ‘Want als het een constructie is, waarom wil je dan nog iets? Op welke grond eis je rechten? Waarom wil je nog anders zijn? Waarom verander je niet gewoon?’ Hier heeft hij een goed punt: veel mensen denken dat een sociale constructie gemakkelijk te veranderen is, dat het minder ‘echt’ is dan biologie, en dat maakt de constructie-gedachte minder geschikt als politiek argument.

Die mensen lijden echter aan een ernstig geval van misverstand, kaatst Kahn terug. Soms is onze biologie juist gemakkelijk aan te passen; denk aan haarkleur. En een sociale constructie kan extreem reëel zijn. Om dit te verhelderen, gooit hij er een analogietje tegenaan: geld. Het is beslist een sociale constructie, want een briefje van 500 euro heeft geen intrinsieke waarde, het is alleen kostbaar omdat we dat in onze samenleving zo hebben afgesproken. Kahn: ‘Als je denkt dat dingen die sociaal geconstrueerd zijn niet echt zijn, dan stel ik voor dat je me al je geld geeft.’

Stoelpoten

En dan is er nog dit: sommige dingen die homo’s en lesbiennes graag willen, zijn natuurlijk wel een keuze. Trouwen, bijvoorbeeld, of zoenen in het openbaar – er is geen enkel biologische noodzaak toe, maar toch willen veel mensen ook dat in vrijheid kunnen doen. Daar komt nog bij dat een niet onaanzienlijk deel van de biseksuele of lesbische vrouwen zegt dat ze hun oriëntatie wel degelijk deels als keuze hebben ervaren. Zoals Sex in the city-actrice Cynthia Nixon, die in principe op mannen als vrouwen valt, maar in een interview vertelde dat ze ervoor koos om gay te zijn. Activisten die zwaar leunden op de zo-geboren-gedachte vonden dat een onverteerbare uitspraak. Wat een nieuwe politieke vraag oproept: hebben mensen die kiezen dan geen recht op emancipatie?

Maar het belangrijkste argument tegen born this way als politieke strategie is waarschijnlijk deze: het is ontzettend glad ijs. Het werkt namelijk alleen zolang de wetenschap het karpet niet definitief onder het idee van aangeboren seksualiteit uittrekt. Als uit toekomstig onderzoek vast zou komen te staan dat onze oriëntatie toch vooral na de geboorte ontstaat, valt de grond onder de emancipatiestrijd weg. Ook dit is geen denkbeeldig probleem, want de glorietijd van de bio-ontdekkingen – homogen, homohersengebiedje – lijkt achter ons te liggen. Er wordt flink aan de wetenschappelijke stoelpoten van born this way-idee gezaagd.

Nou wil er gelukkig helemaal niemand in dit artikel dat de strijd voor meer homo-emancipatie in elkaar dondert (behalve natuurlijk onze vrind Bryan Fischer). De mensen die de zo-geboren-en-onveranderlijk-gedachte willen wegdoen, doen dat vooral omdat ze denken dat er betere argumenten voorhanden zijn om van onze samenleving een soort Scandinavische homohippiehemel te maken, vol respect, liefde en gelijkheid.

Zo bepleit Simon Copland dat we seksuele diversiteit omarmen, niet omdat het in de genen zit, maar omdat er niets mis mee is. Hij voert daarmee een meer moreel dan wetenschappelijk argument aan: dat niemand het recht heeft om zich te bemoeien met de liefde tussen twee volwassenen, zolang ze die met wederzijdse instemming bedrijven. Een betere politieke strategie dan het born this way-idee, met stoelpoten van gewapend beton. Want wie zal claimen dat dit niet waar is?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Bijna alles wat we weten over hoe kinderen zich ontwikkelen is gebaseerd op onderzoek onder rijke, witte, westerse kinderen. Psychologen zien dat steeds meer als een probleem. Want die kennis blijkt helemaal niet per se iets te zeggen over alle andere kinderen – kortom, de overgrote meerderheid.

Laten we beginnen met een kleine test. Hiernaast ziet u een afbeelding met twee lijnen. Zoek nu een kind, bij voorkeur in de basisschool-leeftijd, en stel hem of haar de simpele vraag: welke lijn is langer?

muller-lyer-illusieHoogstwaarschijnlijk zegt het kind dat de onderste lijn het langste is. Dat klopt niet; de afbeelding is een optische illusie, en beide lijnen zijn in werkelijkheid van gelijke lengte. Het heet de Müller-Lyer-illusie, om precies te zijn, en al meer dan honderd jaar stinken veruit de meeste kinderen er vol overtuiging in. (Volwassenen trouwens vaak ook.)

Althans: de meeste Nederlandse kinderen stinken erin. Hadden we hetzelfde testje onder kinderen van het jagende en verzamelende Zuid-Afrikaanse San-volk, dan waren de uitkomsten heel anders geweest, zo ontdekten psychologen. Kinderen zien daar veel vaker dat de lijnen even lang zijn.

Onderzoekers denken dat dit komt doordat de San-jeugd leeft in een omgeving vol organische vormen, terwijl onze juniors opgroeien in een wereld vol hoeken. Tegen de tijd dat westerse kinderen naar de basisschool gaan, hebben ze geleerd om zaken als perspectief en relatieve grootte automatisch in hun beschouwing van een plaatje mee te nemen, wat ze vatbaar maakt voor deze Müller-Lyer-illusie.

=

Deze invloed van cultuur en omgeving is nog een ondergeschoven kindje in de ontwikkelingspsychologie. De reden: onderzoekers in deze wetenschapstak bestuderen vooral kinderen die opgroeien in rijke, westerse landen. En binnen dat land kijken ze ook nog eens met name naar witte kinderen van hoogopgeleide, welgestelde ouders. Dit is al heel lang zo, en dus is bijna alle fundamentele kennis over opgroeien gebaseerd op dit demografisch nogal dunne plakje kinderspul. Hoe jongens en meisjes lijntjes waarnemen, maar ook hoe ze denken, hoe ze kennis opdoen, hoe ze leren praten, luisteren, kijken, bewegen, met anderen omgaan – wat wetenschappers weten, weten ze van hen.

De afgelopen vijf jaar zijn steeds meer psychologen, pedagogen en onderwijskundigen dit als probleem gaan zien. Er doemen ongemakkelijke kwesties op. Zo is het de vraag of de huidige inzichten wel iets zeggen over kinderen die niet westers, wit en welgesteld zijn. En onderzoekers blijken maar heel weinig te weten over de kinderen waar we ons als samenleving juist het meeste zorgen over maken: de arme kinderen, kinderen uit etnische minderheden, van laagopgeleide ouders, of die naar Nederland zijn gevlucht of gemigreerd. Het zijn deze groepen kinderen die oververtegenwoordigd zijn in statistieken over taalachterstanden, vroegtijdig schooluitval, gedragsproblemen, criminaliteit. Over hun problemen is van alles bekend, maar over hun normale psychologische ontwikkeling nauwelijks.

Om een idee te geven van de omvang van dit fenomeen: in 2010 telden onderzoekers tijdens een internationale conferentie over het psychologisch wel en wee van zuigelingen hoeveel presentaties er gingen over proefpersoontjes uit kansarme gezinnen. Ze kwamen niet verder dan één procent. Ter vergelijking: in de Verenigde Staten groeit 20 tot 40 procent van de kinderen op in armoede, in Nederland gaat het om een kleine 14 procent.

=

Dat de ontwikkelingspsychologie drijft op witte middenklasse-kinderen heeft een praktische en een theoretische reden. De praktische: het zijn juist hun ouders die zich aanmelden voor onderzoek. Pedagoog Hanna Mulder van de Universiteit Utrecht kan er uit eigen ervaring over meepraten. Ze rondde net een onderzoek af naar de vraag hoe het wereldbeeld en de manier van denken van kinderen van 14 maanden verandert als ze gaan lopen. Zo bleek al eerder dat kinderen die lopen meer met hun moeder interacteren dan kinderen van dezelfde leeftijd die nog kruipen.

Om aan jonge proefpersonen te komen, vroeg Mulder bij de gemeente Utrecht de adressen op van ouders met nageslacht in de juiste leeftijd. Die stuurde ze een brief en een folder, met een uitnodiging om naar haar lab te komen. Het aantal reacties is doorgaans klein, vertelt ze. ‘En de ouders die reageren op dit type onderzoek, zijn bijna altijd ouders die de weg kennen op de universiteit, bijvoorbeeld omdat ze zelf ook gestudeerd hebben.’

De theoretische reden: psychologen hebben heel lang gedacht dat het niet uitmaakte dat ze vooral oog hadden voor zo’n specifieke laag van de bevolking. Decennialang namen onderzoekers gewoon aan dat de kennis die ze onder deze groep vergaarden universele principes over le condition humaine zouden blootleggen.

Tot vijf jaar geleden. Toen publiceerde antropoloog Joe Henrich samen met twee collega’s van de University of British Columbia een artikel dat deze aanname grondig op losse schroeven zette en de blik van de meerderheid van de gedragswetenschappers deed kantelen. Dit is wat Henrich schreef: de mensen die we in de psychologie bestuderen, zijn WEIRD. Ze komen uit een cultuur die ‘western, educated, industrialized, rich en democratic’ is, en daarmee zijn ze atypisch, want de meeste mensen in de wereld komen niet uit zo’n cultuur. En binnen westerse landen zijn burgers die meedoen aan onderzoek gemiddeld ‘WEIRDer’ dan de rest, en daarmee ook al niet bijster representatief. Kortom: als je wilt generaliseren over ‘de mensheid’ of ‘de Nederlander’, dan moet je dan allicht niet bij die rare witte, westerse, hoogopgeleide middenklasse zijn.

Uit experimenten blijkt dat Henrich gelijk heeft. Zo dachten psychologen lang dat alle mensen zes basisemoties hebben – blijdschap, woede, verdriet, walging, angst, verrassing – en dat daar universele gezichtsuitdrukkingen horen. Maar toen psychologen naar Namibië togen om daar het nomadische Himba-volk te vragen of zij plaatjes van deze gezichtsuitdrukkingen alsjeblieft per emotie wilden sorteren, lukte dat maar deels. Grote angstogen werden keurig op een stapel gelegd, net als lachende gezichten, maar de boze, walgende en verdrietige gezichten konden de Himba niet uit elkaar houden.

=

Ook kinderen blijken vatbaar voor zulke krachtige culturele effecten. Henrich geeft in zijn artikel een voorbeeld dat gaat over hoe kinderen leren hoe dingen in de natuur heten. Westere kinderen leren als eerste de namen van categorieën: dat is een boom, een vis, een vogel. Maar niet-westerse kinderen die in kleine verzamelaars- of boerengemeenschappen wonen, leren doorgaans juist eerst de soortnamen: een beuk, een zalm, een spreeuw.

En ook binnen een land kunnen kinderen uit meer of minder WEIRDe groepen zich heel anders ontwikkelen. Ruimtelijk inzicht is een goed voorbeeld. Wetenschappers dachten altijd dat jongens hier – waarschijnlijk om aangeboren, hersentechnische redenen – beter in waren dan meisjes. Totdat psycholoog Susan Levine naar Chicago ging om daar het ruimtelijk inzicht van bijna 550 zes-jarigen te testen, die ze opsplitste naar het opleidingsniveau en inkomen van de ouders. Toen ontdekte ze dat dit sekseverschil bij arme kinderen niet bestond. Levine denkt dat dit onder meer komt doordat in deze gezinnen geen geld is voor apart jongens- en meisjesspeelgoed.

=

Dit is geen puur academisch probleem. Inzichten in hoe jongens en meisjes van elkaar verschillen zijn belangrijk voor docenten en hoe ze les geven. En ook in andere opzichten leunt ons onderwijssysteem zwaar op de kennis over leren en nadenken die ontwikkelingspsychologen in de loop der decennia hebben opgebouwd. Maar als die kennis alleen geldt voor WEIRD-kinderen, krijgen de andere kinderen dan wel wat ze nodig hebben? En lopen we niet het risico dat we hen langs een witte middenklasse-meetlat leggen, waardoor zij juist ‘raar’ lijken?

Psycholoog Anne Fernald van Stanford University vreest van wel. In een artikel over wat zij de ‘gelegenheidssteekproef’ in ontwikkelingsonderzoek noemt, schrijft ze dat zelfs al het riskant is om claims te doen als ‘zuigelingen zijn zich bewust van bepaalde natuurkundige principes (zoals: als je iets van de tafel duwt valt het naar beneden) als ze drie maanden oud zijn.’ Zulke uitspraken gelden wellicht voor de specifieke zuigelingen die we in die specifieke onderzoeken bestudeerd hebben, zegt Fernald, maar we framen ze vaak onterecht alsof ze gelden voor alle kinderen, ongeacht hun vroegste ervaringen.

Zo’n frame schept bovendien een bepaalde norm. Een voorbeeld. Wanneer ‘WEIRDe’ ouders tegen hun kleine kinderen praten, benoemen ze vooral objecten. ‘Kijk, een boot, een auto, je navel, sokken’, enzovoorts. Maar Japanse ouders hebben het vooral over sociale interacties en beleefdheidsvormen: ‘Kijk, ik geef jou iets. Alsjeblieft. Geef jij dat aan mij? Dankjewel!’. Het resultaat is dat Japanse peuters wat minder zelfstandig naamwoorden kennen. Wie deze peuter tegen die westerse meetlat zou leggen en bijvoorbeeld zou vragen om op een plaatje allerlei boerderijdieren te benoemen, zou – onterecht – aanwijzingen vinden voor een taalachterstand.

Hetzelfde geldt voor andere ontwikkelingsgebieden. Onderwijskundige Casper Hulshof van de Universiteit Utrecht geeft de motoriek van jonge kinderen als voorbeeld. Elke ontwikkelingspsycholoog kent de stadia van liggen naar lopen, vertelt hij. Een kind begint met liggen, gaat zich oprichten, rollen, kruipen, staan en uiteindelijk lopen. Nog even afgezien van het feit dat heel veel kinderen zich anders ontwikkelen, zijn de culturele verschillen groot. In sommige delen van Afrika trainen ouders hun kinderen van jongs af aan in hun motoriek: ze zetten junior in zithouding, en laten de beentjes loopbewegingen maken. Niet verrassend: deze kinderen leren eerder lopen dan bijvoorbeeld de gemiddelde Nederlandse baby. ‘En er zijn ook volkeren waarin ouders hun kinderen de eerste drie jaar van hun leven op hun rug dragen’, zegt Hulshof. ‘Die kinderen gaan dus vrij laat lopen, en dat blijkt ook niet nadelig.’ Toch zouden op een Nederlands consultatiebureau de nodige alarmbellen afgaan.

‘Je kunt je dus afvragen: wat is normaal?’ zegt Hulshof. ‘Ontwikkelingspsychologie gaat uit van bepaalde normen, en die normen gaan uit van onszelf, van die witte middenklasse. We zeggen eigenlijk: wij doen het goed, zij doen het anders. We zijn WEIRD-centrisch.’

=

Dat is in de afgelopen vijf jaar geen enorme sprongen zijn gemaakt met het ont-WEIRDen van de ontwikkelingspsychologie, is geen onwil van de wetenschappers. De publicatie van Joe Henrich over hoe ‘raar’ de traditionele proefpersonen zijn, leeft nog steeds. Eerder spelen praktische kwesties een rol: het is niet gemakkelijk om arme, laagopgeleide, gekleurde ouders met hun kind naar het lab te krijgen.

De Amerikaanse psycholoog Anne Fernald huurde om die reden een huis in East Palo Alto, een arme stad ten zuiden van San Francisco. Een Spaanssprekende postdoc ging er wonen om het vertrouwen van de inwoners te winnen. Het werkte, en Fernalds team kon uitgebreid onderzoek doen naar de snelheid waarmee peuters van laagopgeleide ouders woordjes verwerken.

Ook in Nederland loont het als er onderzoekers uit de WEIRDe comfort zone komen. Zo deed Elma Blom van de Universiteit Utrecht afgelopen najaar onderzoek naar de voordelen van tweetaligheid van kinderen met ouders van Turkse of Marokkaanse afkomst. Meestal wordt die tweetaligheid – nogal WEIRD-centrisch – alleen als probleem bestudeerd, bijvoorbeeld in onderzoek naar taalachterstanden. Maar Blom ontdekte dat juist een kind van laagopgeleide migrantenouders er ook mee boft: zij hebben een beter werkgeheugen, waardoor ze meer informatie tegelijkertijd kunnen onthouden en verwerken.

Zo’n project met zulke proefpersonen kost wel meer moeite, weet ook pedagoog Hanna Mulder uit ervaring. ‘Je moet echt met je onderzoek naar de kinderen toegaan, naar peuterspeelzalen, op huisbezoek. Ik heb in een onderzoek weleens een gezin met de taxi laten komen’, vertelt ze. Bovendien kost het extra tijd en geld. Geen dingen die wetenschappers doorgaans in overvloed hebben. Maar ze zijn het erover eens dat het goed zou zijn, zeker voor de kinderen waar we ons zorgen over maken, om beter naar ze te kijken – verder dan onze rare neus lang is.

 

Met dank aan Louis Tavecchio (emeritus hoogleraar pedagogiek, Universiteit van Amsterdam) en Guuske Ledoux (wetenschappelijk directeur van het Kohnstamm Instituut)

 

=

Kader: Joe Henrichs spelletjes

De eerste keer dat Joe Henrich zich afvroeg of westerse mensen wel echt model staan voor de rest van de wereld, was in de zomer van 1995. Als jonge master-student antropologie ging hij veldwerk doen bij de Machiguenga, een Peruaans volk dat leeft van tuinbouw. Hij vroeg ze mee te doen aan een spel voor twee personen. De eerste verdeelde een geldbedrag, bijvoorbeeld 10 euro, in een deel voor hemzelf en een deel voor de tweede speler. Die tweede speler mag vervolgens kiezen of hij de verdeling accepteert. Doet hij dat niet, dan krijgt niemand iets. In westerse landen deelt speler 1 eigenlijk altijd ongeveer fifty-fifty; anders verwerpt speler 2 de deal omdat hij die oneerlijk vindt. Psychologen namen altijd aan dat dit overal zo gaat – maar dat was niet wat Henrich zag. Hij zag dat bij de Machiguenga speler 1 vaak 9 euro voor zichzelf houdt en slechts 1 euro aan speler 2 gunt. Speler 2 gaat daarmee akkoord. Hij redeneert: ik kwam met niets, en vertrek met iets. Hoe zou dat in andere niet-westerse culturen zijn, peinsde Henrich, en begon aan een zoektocht die twee decennia zou duren.

 

=

Kader: Hoe WEIRD is de psychologie eigenlijk precies?

Dat wilde de Amerikaanse onderzoeker Jeffrey Arnett ook weleens weten. Dus bekeek hij zes psychologische topvakbladen, en turfde in de publicaties tussen 2003 en 2007 hoeveel proefpersonen er westers waren. Hij kwam uit op 96 procent. Voor de duidelijkheid: westerse mensen zijn slechts 12 procent van de wereldbevolking. Nog twee opmerkelijke feiten: bijna 70 procent van de psychologische proefpersonen kwam uit de Verenigde Staten, en van hen had ruim driekwart Europese voorouders.

 

=

Kader: meisjes met wiskundeknobbels

Nog zo’n idee dat psychologen moesten herzien toen onderzoekers in een wat meer diverse poel proefpersonen gingen vissen: dat jongens van nature een beter brein hebben voor wiskunde. Weliswaar bleek dat onder witte Amerikaanse pubers de jongens flink oververtegenwoordigd zijn in de categorie Grote Talenten, maar onder zwarte en Latino tieners was er geen sekseverschil, en onder de wiskundeknobbels met een Aziatische achtergrond waren juist de meisjes in de meerderheid.

 

 

 

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De periode vlak na de bevalling staat niet bekend als een seksuele glorietijd. De meeste vrouwen hebben pijn en weinig zin. Hoe komt dat? En wat kun je eraan doen?

In het ziekenhuis was ik er nog apetrots op: de vijftien hechtingen die de gynaecoloog nodig had om de benedenboel weer in elkaar te zetten na de bevalling van mijn eerste kind. Misschien was het de euforie van het kersverse moederschap, of de high van de pijnstillers die ik vlak voor het persen had gekregen, maar ik voelde me helemaal het heertje met mijn gehavende onderstel.

Hoe anders was dat de volgende ochtend. Ik ging na het ontwaken op het randje van het bed zitten, en kwam daar ogenblikkelijk op terug. Ook lopen was buitengewoon onplezierig, bukken nog erger. En toen ik me na een week per ongeluk op mijn hurken liet zakken om in de supermarkt een potje groente van het onderste schap te pakken, was de pijn zo fel dat ik spontaan over de blikken met sperziebonen begon heen te huilen. Ik kon me niet voorstellen dat ik mijn arme vagina ooit nog opnieuw zou willen gebruiken als uit- of ingang voor wie of wat dan ook. Of er ook maar iemand bij in de buurt zou laten. Van seks kon dus beslist geen sprake meer zijn. Dus: sorry, lieve echtgenoot. Mijn geboortekanaal is tot nader order gesloten voor publiek.

Veel vrouwen denken er na het baren zo over. De periode na het uitpersen van de vrucht van je lendenen staat niet bekend als seksuele glorietijd. Sowieso mag er op vroedvrouwvoorschrift de eerste zes weken niet gepenetreerd worden: de baarmoedermond staat dan nog wat open, en dat levert infectiegevaar op. Maar ook daarna vliegen de vonken er in de meeste slaapkamers nog niet vanaf. Ongeveer de helft van de vrouwen heeft in de drie maanden na de bevalling geen seksuele eetlust van betekenis, en een half jaar erna wil nog steeds 37 procent liever aan haar lijf geen polonaise. Veel vrouwen hebben het gevoel dat hun eens zo sexy vulva niet meer hetzelfde is; het voelt niet zoals vroeger, minder vertrouwd. Bij ongeveer tweederde van de moeders doet vrijen in de eerste drie maanden ook nog eens pijn. Bij eenderde is dat na zes maanden nog zo. Hoe komt dat? En, ook niet onbelangrijk: wat kun je eraan doen?

Scheuren en andere ongemakken

Om te beginnen: die pijn is niet zo vreemd. Vaginaal bevallen is een tamelijk gewelddadig proces. Zelfs als een baby extreem soepel en gesmeerd op de wereld wordt gezet, komt er flinke druk te staan op het perineum (het stukje tussen vagina en anus) en het bekken, en ontstaan er haarscheurtjes in de vagina. Dat laatste is op zich niet erg, want in de vagina zitten – gelukkig maar! – bijna geen zenuwen. Die druk op het perineum, echter, bezorgt vier op de tien vrouwen na het baren nog flinke pijn. Niet in de laatste plaats omdat er onder druk weleens wat stukgaat.

Uit een onderzoek van het UMC Utrecht onder 377 vrouwen die voor het eerst een kind kregen, blijkt hoe vaak dat gebeurt. Van de dames in de studie kreeg ruim 46 procent een knip. Zo’n 31 procent had een eerste- of tweedegraadsscheur opgelopen (waarbij alleen de vagina en eventueel het bindweefsel onder de huid beschadigd raakt) en 6 procent een derde- of vierdegraadsscheur (waarbij de onderkant tot aan of in de kringspier kapot gaat).

Huub van der Vaart, hoogleraar urogynaecologie aan het UMC Utrecht, was bij dat onderzoek betrokken. ‘De eerste drie maanden na de bevalling hebben heel veel vrouwen problemen. Dit is een natuurlijk proces. De meeste vrouwen mogen verwachten dat het na zes maanden weer normaler wordt.’ Slechts in enkele gevallen duurt het langer, bijvoorbeeld bij vrouwen die wel erg heftig uitgescheurd zijn. Dat heeft volgens Van der Vaart meer impact. ‘Er zit zowel een lichamelijke als een emotionele kant aan. Zo kunnen vrouwen vaak hun poep en plas niet goed ophouden. Dit is taboe, vrouwen schamen zich daarvoor. Ze zijn bang dat ze tijdens het vrijen winden gaan laten of ontlasting verliezen.’

Maar zelfs in dat geval is de situatie allesbehalve hopeloos, meldt Van der Vaart geruststellend. Van de zestien vrouwen die tijdens zijn onderzoek die een derde- of vierdegraadsscheur opliepen, hadden dertien een jaar na dato weer gewoon seks. ‘Het belangrijkste is dat het bij de meeste vrouwen weer goed komt.’

Dit ‘goedkomen’ is trouwens vooral een kwestie van ‘tijd heelt alle wonden’. Nadat een scheur is dichtgegroeid, ontstaat er littekenweefsel dat een tijdje nodig heeft om soepel te worden. Sommige ziekenhuisbrochures geven als tip dat je dit kunt versnellen door een crème met vitamine E op het litteken te smeren. Dat is geen onverdeeld goed idee. Er is geen wetenschappelijk bewijs dat het helpt, maar in een studie onder mensen met littekens in hun gezicht bleek wel dat één op de drie proefpersonen van de vitamine E eczeem kreeg. Niet iets dat je een arme, herstellende flamoes toewenst.

Borstvoeding maakt droog

Maar scheuren en andere onderkant-technische ellende is niet het enige dat pasbevallen vrouwen van stomende seks weerhoudt. Een andere factor die een rol speelt is borstvoeding. Van der Vaart legt uit hoe het zit: ‘Als je borstvoeding geeft, blijft je menstruatie langer uit. Je hebt dus geen cyclus. Maar daardoor maakt je lichaam ook minder van het hormoon oestrogeen aan, waardoor je wat droger kunt zijn. Oestrogeen zorgt er namelijk voor dat de vagina beter doorbloed raakt, wat belangrijk is voor het vochtig worden tijdens het vrijen.’

Dit mechanische ongemak is eenvoudig te verhelpen met de aanschaf van een tube glijmiddel. Maar seks gaat natuurlijk over meer dan de vagina, en borstvoeding heeft ook andere effecten. Zo vinden sommige vrouwen of hun partners het verminderd geil dat er tijdens de daad wat melk uit de tepels kan komen – ook al is ook dit helemaal normaal. Of ze hebben moeite om borsten in de categorie ‘lust en aanverwante leukigheid’ te plaatsen nu er elke paar uur een baby uit drinkt. Het is lastig om de ‘pappie’ of ‘mammie’ van je kind als woest aantrekkelijke minnaar te zien, ook los van de borstvoeding: weinig activiteiten zijn minder sexy dan opgedroogde diarree uit de haren van je zuigeling pulken, of tijdens het zoenen ontdekken dat de trui van je lief naar babykots ruikt.

En dan zijn er nog de psychologische gevolgen van weinig oestrogeen. Seksuoloog Ellen Laan van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam vertelt dat vrouwen vlak na de bevalling vaak nog helemaal niet op seks zijn ingesteld. ‘Hormonaal lijkt deze periode op de periode na de menopauze, dus je hebt minder zin, bent minder opwindbaar.’

Waarschijnlijk heeft dat een evolutionaire reden, zegt Laan. In de oertijd hadden kinderen een grotere overlevingskans als ze niet al te snel een broertje of zusje kregen. Zo hadden ze de zorg, aandacht en bescherming van hun moeder een tijd voor zichzelf alleen. Een hormonaal aangestuurd gebrek aan wiplust helpt daarbij.

Niet tegen heug en meug

Rest de vraag: hoe wordt het voor pasbevallen vrouwen weer spannend tussen de lakens? Ellen Laan benadrukt dat je beter niets kunt overhaasten. ‘Als de gynaecoloog of verloskundige zegt dat je na zes weken weer seks kunt hebben, denken de meeste mannen: oh, het mag weer. En de meeste vrouwen denken: oh, moet het nu al?’

Die zes weken zegt niets over of je er klaar voor bent, stelt Laan. En het is met seks beslist niet hetzelfde als met fietsen: als je eraf valt moet je er zo snel mogelijk weer op klimmen, of het nou nog zeer doet of niet. ‘Mijn advies is: begin vooral niet aan coïtus als je nog pijn hebt, bijvoorbeeld van een scheur of knip, of doordat je vagina droger is of je minder makkelijk opgewonden raakt. Als je er dan tegen heug en meug aan gaat beginnen, zo van “nou vooruit, het moet maar, steek hem er maar in”, dan gaat het pijn doen.’

En die pijn kan leiden tot juist tot nóg minder zin. Uit onderzoek blijkt namelijk dat onze trek in seks voor een belangrijk deel bepaald wordt door onze eerdere ervaringen in bed. Het is een leerproces als alle andere: wie tijdens het vrijen wordt beloond met orgasmes en fijne gevoelens, zal meer daarvan willen, wie juist pijn en narigheid meemaakt zal die ervaring het liefst – deels onbewust – willen vermijden. Ga je dan toch weer met frisse tegenzin en angst in je hart seksen, dan loop je het risico om in een vicieuze cirkel terecht te komen waarin de hankypanky eigenlijk nooit meer lekker is en de goede zin als sneeuw voor de zon is verdwenen.

Vooral vrouwen die het voor hun bevalling ook al minder leuk hadden in bed, zijn gevoelig voor dit proces. ‘Je ziet vaak dat als er problemen zijn met seks na de bevalling, dat die er voor die tijd ook al waren’, vertelt Laan. En die problemen kunnen behoorlijk hardnekkig zijn. ‘Gemiddeld lopen vrouwen vijf jaar rond met pijnklachten voordat ze bij een seksuoloog komen. Ze denken dan vaak: het is het litteken dat pijn doet. Het is niet goed gehecht, of niet goed aan elkaar gegroeid. Maar dat is bijna nooit het geval – het is die vicieuze cirkel.’

Creatief met seks

Gelukkig is daar wel iets aan te doen. ‘Praat erover met je partner’, adviseert Huub van der Vaart. ‘Zodat je van seksualiteit kunt genieten zonder bang te zijn voor pijn.’ Ook Ellen Laan geeft een aantal tips. Met stip op één: wees creatief met seks. Bedenk dat het meer is dan een piel in een doos stoppen, en dat bij vrouwen de clitoris de koningin van het bal is, niet de vagina. ‘Vergeet wat “normaal” is, gooi die ballast overboord. Ga friemelen, strelen, likken’, stelt Laan voor. Penetratie kun je beter pas weer doen als de pijn weg is, je helemaal opgewonden bent en als je vagina weer nat is. Neem de tijd om eerst weer vertrouwd te raken met je eigen edele delen. Sommige gynaecologen of verloskundigen raden vrouwen aan om na een paar weken met een spiegeltje het ‘strijdperk’ te bestuderen; dat kan erg geruststellend zijn, want het is vaak minder erg dan je dacht. En wees niet bang om jezelf aan te raken en te bevredigen – ook zo leer je je benedenverdieping weer kennen.

Vergeten wat normaal is geldt ook, of misschien zelfs vooral, voor vaders. Laan: ‘Mannen denken vaak: het moet twee keer per week, want anders is er iets mis, of ben ik geen echte man. Dus niet omdat ze lust voelen, maar omdat ze denken dat het zo hoort. Maar het is zonde als je seks zo vertaalt in “hoe vaak”. Zo mis je de kans om echt aandacht voor elkaar te hebben. De beste minnaars zijn de mannen die niet haasten en niet pushen.’

Nog een tip: ‘Jonge ouders hebben vaak het idee dat ze altijd beschikbaar moeten zijn voor hun kind. Maar je moet de tijd nemen. Neem een slot op de slaapkamerdeur.’ Maar forceer het niet: ‘Jonge ouders zijn vaak moe. Ik denk: als je moe bent, moet je slapen.’

En daarnaast heeft het ook gewoon zo zijn tijd nodig. Ergens tussen de zes en twaalf maanden na de bevalling raken bijna alle vrouwen ontzwangerd en klaar om te gaan met die banaan. Bij mij was het na een maand of tien. Mijn dochter zat in de kamer folders in stukjes te scheuren, en ik hurkte om haar iets aan te geven. ‘Hé!’, riep ik naar mijn man, ‘ik kan op mijn hurken zitten zonder dat het zeer doet!’ Hij keek me veelbetekenend aan. Mijn geboortekanaal had er weer zin in.

=

Kader: Groot hoofd, klein gaatje

Apen doen slechts zo’n twee uur over het baren, en hun onderkant blijft daarbij veelal intact. Bij mensen, daarentegen, duurt de bevalling van het eerste kind gemiddeld een uur of negen, en meer dan de helft van de vrouwen scheurt of heeft een knip of keizersnede nodig. Waarom is bevallen voor ons zo moeilijk?

De meest gehoorde verklaring is dat het een samenloop van omstandigheden is. Toen we van apen evolueerden in mensen, zijn er twee dingen gebeurd: we gingen rechtop lopen, en we kregen een relatief groot brein. Op zichzelf niet zo problematisch, ware het niet dat je om goed op twee benen te kunnen lopen een smaller bekken nodig hebt dan voor een vierpotig bestaan. En door dat smallere bekken persen wij vervolgens baby’s die, wegens die flinke hersenen, een groter hoofd hebben. Een onhandige combinatie.

Niet alle wetenschappers zijn er trouwens van overtuigd dat dit de reden is. Critici van de ‘groot hoofd, klein gaatje’-theorie wijzen erop dat als de vrouwelijke heupen gemiddeld maar zo’n drie centimeter breder waren geweest, mensen dezelfde bekken-babyhoofd-ratio zouden hebben als de soepelbarende chimpansees. Zij denken daarom dat de krappe pasvorm van de moderne vrouwelijke benedenverdieping een kwestie is van domme evolutionaire pech. Niet alles heeft een reden, zeggen ze: zo past je wijsvinger precies in je neus, maar daar zit verder ook niets achter.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Op papier is prostitutie een normaal, legaal beroep, maar in de praktijk ontberen sekswerkers veel rechten die andere werknemers of zelfstandigen wel hebben. Niet dat dit betekent dat ze gered moeten worden. Integendeel: ‘Sekswerk is werk, net als elk ander normaal beroep. Geef ons dezelfde rechten.’

‘Eigenlijk is het uitbuiting. Ja, gewoon uitbuiting.’ Zo omschrijft sekswerker Hella Dee de situatie in het bordeel waar ze werkt. Dat werk doet ze als zelfstandige, maar toch moet ze vijftig procent van wat ze verdient aan de bordeelhouder afstaan als kamerhuur. Wanneer ze ziek is, of als ze zwanger zou raken, of arbeidsongeschikt, krijgt ze geen cent. Ze mag van haar exploitant buiten de club geen contact met haar klanten hebben – dan is ze haar plekje in het bordeel kwijt. En dat wil ze niet, want het is in haar woonplaats beste plek om te werken.

Wie echter denkt dat Hella Dee (24, werkpseudoniem) een slachtoffer is, heeft het mis. Op de vraag of ze door haar exploitant weleens ergens toe gedwongen wordt, moet ze hartelijk lachen: ‘Nee, natuurlijk niet.’ In haar werk bepaalt ze haar eigen grenzen, en als een klant haar niet aanstaat, bijvoorbeeld omdat hij onbeleefd is, dan gaat ze gewoon niet met hem in zee.

De keuze voor de prostitutie, maakte ze zelf en vrijwillig. ‘Ik heb een gelukkige jeugd gehad en ben afgestudeerd, maar ik wist al sinds ik als tiener seks ontdekte dat ik dit werk graag wilde doen. Ik vind seksualiteit gewoon heel interessant’, vertelt ze. Toen ze achttien was, solliciteerde ze daarom bij een escortbureau, maar daar werd ze afgewezen: te jong. ‘Mannen willen geen seks met dochters, zei de bedrijfsleidster.’ Een paar jaar later was er in dit bordeel wel plek voor haar. ‘Het werk bevalt zo goed dat ik heb besloten van sekswerk mijn langetermijncarrière te maken. Mensen zeggen dat de happy hooker niet zou bestaan. Nou, ik bén die happy hooker. Ik ben een vakidioot, ik houd ervan om iemand een good time te geven. Maar wel het liefst als zelfstandige, zodat ik mijn inkomen gewoon helemaal zelf kan houden en mijn klanten echt van mij zijn.’

 

Schaarse vergunningen

Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Prostitutie mag dan op papier een legaal beroep zijn, de branche kent zoveel speciale regels en wetten dat er van normaal ondernemerschap nauwelijks sprake kan zijn. Zo hebben sekswerkers niet het recht om zomaar voor zichzelf te beginnen. Wanneer je als, zeg, ondernemer in de IT wilt starten, meld je je bij de Kamer van Koophandel en de Belastingdienst, je huurt een bedrijfspand en je kunt aan de slag. In de prostitutie ligt dat ingewikkelder: gemeentes moeten er een vergunning voor verlenen, en daar zijn ze niet scheutig mee. Daarin lijkt het wel wat op het starten van een horecagelegenheid, maar er is een groot verschil. Veel gemeenten hebben in 2000, toen het bordeelverbod werd opgeheven, alle exploitanten (seksclubs, raamverhuurders, escortbureaus) die op dat moment actief waren een vergunning gegeven, en besloten het daar verder bij te laten. En zelfs als een gemeente wel nog vergunningen verstrekt, gaan die zelden of nooit naar individuele zelfstandige sekswerkers, vertelt Hella Dee. Een rapport van het Wetenschappelijk Documentatie Centrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie bevestigt dit beeld: het is in vrijwel alle gemeentes zeer moeilijk om een nieuw seksbedrijf te beginnen.

Door deze ‘halfzachte legalisering’ is er geen marktwerking in deze branche en hebben exploitanten een enorme macht, waardoor het type uitbuiting waar Hella Dee mee te maken kan blijven voortbestaan. Sterker nog, uit een rapport van het Platform Positieverbetering Prostituees en de Vereniging Vrouw en Recht Clara Wichmann blijkt dat de het volkomen normaal is dat sekswerkers in clubs de helft van hun inkomen overhandigen aan hun exploitant. De regels die gemeentes opstelden met de beste bedoelingen – overlast voorkomen, de prostitutieboel in goede banen te leiden, met in het achterhoofd de wens om vrouwen te beschermen tegen mensenhandel en andere onfrisse zaken – hebben zo een kwalijk neveneffect: ze maken sekswerkers ook kwetsbaar omdat ze niet hun spullen kunnen pakken en voor zichzelf kunnen beginnen.

Eén van de ‘oplossingen’ voor dit probleem is om onvergund te gaan werken, zegt Hella Dee, die ook voorzitter is van de belangenorganisatie Sekswerk Nederland. ‘Wat ik veel zie is dat vrouwen zich bij de Kamer van Koophandel inschrijven als masseur of persoonlijk verzorger, en onder die noemer sekswerk doen.’ Zelf wil ze dat liever niet. De politie denkt bij onvergunde prostitutie al snel aan criminaliteit, en ze is bang dat bijvoorbeeld haar vriend dan in de problemen komt omdat de politie in hem een potentiële mensenhandelaar ziet.

 

Mensenhandelslachtoffer, op papier

Sekswerkers die achter het raam werken, lopen weer tegen andere dingen aan. Zoals de Roemeense Felicia Anna (28, werkpseudoniem). Ze is via een vriendin het vak ingerold. Terwijl haar Nederlandse vriend (meegekomen om te vertalen, maar dat bleek niet nodig) naast haar aan de cafétafel een colaatje drinkt, vertelt ze hoe dat ging: ‘Zij werkte hier al op de Wallen, en vroeg me of mij dat ook wat leek. Ik heb er een tijd over na lopen denken, of ik dat wel wilde, maar uiteindelijk dacht ik: ik ga het gewoon proberen en kijken of ik dat werk aan kan.’ Haar vriendin en diens partner hielpen haar, met een lening voor de reiskosten en een plek om te logeren terwijl zij naar de gemeente en andere instanties ging om aan de noodzakelijke werkpapieren te komen. Die schuld heeft ze terugbetaald met geld dat ze verdiende achter het raam.

Technisch gezien maakt dit haar een slachtoffer van mensenhandel. Dat komt door de manier waarop de wet in elkaar steekt. Volgens artikel 273f ben je strafbaar als je iemand ‘aanwerft, medeneemt of ontvoert’ met de bedoeling dat die persoon in een ander land in de prostitutie gaat werken. Dat betekent dat het ook strafbaar is om een buitenlandse vrouw te helpen om naar Nederland te komen nadat ze uit vrije wil heeft besloten dat ze hier als sekswerker aan de slag wil gaan. In andere mensenhandelgevoelige branches is zoiets geen probleem; zo is het volkomen legaal dat uitzendbureaus in Oost-Europa seizoensarbeiders ‘aanwerven’ en naar ons land ‘medenemen’ om hier asperges te steken of aardbeien te plukken.

Ook hier spelen goede bedoelingen een rol. Beleidsmakers willen niet dat Saban B.-achtige schurken onbestraft blijven omdat ze kunnen zeggen: ‘Ja, maar ze wilde het zelf.’ En ze vrezen dat ons land zonder deze wettelijke bepaling wel heel aantrekkelijk wordt voor criminele mensenhandelaars, omdat we immers prostitutie ook al gelegaliseerd hebben. Het neveneffect is dat een vriendin die een vliegticket voorschiet dus al strafbaar is. En, nog schadelijker: dat er dus geen uitzendbureaus zijn die sekswerkers-in-spé op een nette, veilige manier naar Nederland kunnen helpen komen. ‘Bijna alle meisjes die ik ken op de Wallen zijn via een kennis hierheen gekomen’, vertelt Felicia Anna. ‘Maar meisjes die niemand kennen zijn vaak op schimmige mensenhandelaars aangewezen. Dat maakt ze vatbaar voor echte uitbuiting.’

Dit geldt niet voor haar. ‘De wet kan wel zeggen dat ik slachtoffer ben van mensenhandel, maar dat zegt niets over de keuzes die ik heb gemaakt of hoe onafhankelijk ik ben’, zegt Felicia Anna. ‘Ik houd van mijn werk. Ik verdien genoeg geld om te doen wat ik wil. In de prostitutie kun je een hoop geld kunt verdienen, meer dan in de meeste andere banen. En ik heb vrijheid: geen baas die me vertelt wat ik moet doen.’ In tegenstelling tot Hella Dee hoeft ze geen percentage van haar inkomen af te staan; ze betaalt alleen een vast bedrag aan raamhuur. Desgevraagd verduidelijkt ze dat nog: ‘Nee, ik heb geen pooier. En nee, niemand dwingt me.’

 

Onlosmakelijk verbonden?

Hoe vaak dwang voorkomt, weet eigenlijk niemand zeker (zie kader). De schattingen lopen extreem uiteen, en vaak worden de begrippen dwang, uitbuiting en mensenhandel door elkaar gebruikt, terwijl ze beslist niet hetzelfde betekenen. Zelfs de Nationaal Rapporteur Mensenhandel maakte zich in een rapport uit 2013 zorgen over de kwaliteit van de cijfers: zo is soms niet duidelijk hoe schattingen tot stand zijn gekomen of is er sprake van onvolledige of onjuiste data. Hierdoor blijft het gissen naar het antwoord op belangrijke vragen: is de vrees dat legalisering leidt tot meer mensenhandel wel terecht? En komen in de prostitutie echt meer misstanden voor dan in andere branches?

Toch is het idee dat prostitutie en onvrijwilligheid innig verstrengeld zijn met elkaar ontzettend populair, zowel bij hulporganisaties, politici als de media. Zo stelt hulporganisatie Fier: dat ‘het een illusie is dat prostitutie en mensenhandel te scheiden zijn.’ ChristenUnie-Kamerlid Gert-Jan Segers betoogde in de Volkskrant: ‘Prostitutie en mensenhandel zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. We gedogen moderne slavernij.’

Gedwongen prostitutie mag dan een ernstig en reëel probleem zijn, voor vrijwillige sekswerkers werkt de voortdurende van associatie van hun vak met slachtofferschap en criminaliteit stigmatiserend. Een stigma waar Felicia Anna mee te maken kreeg toen ze een huis wilde huren. Ze vertelt hoe ze zes maanden zocht naar een appartement. ‘En dan ging ik er een bekijken, vroegen ze wat ik deed, en als ik dan de volgende dag terugbelde was het appartement ineens niet meer beschikbaar.’ Een openhartige medewerker van een huurbemiddelingsbureau mailde haar dat het lastig ging worden: vrijwel alle particuliere verhuurders hebben als criterium dat ze geen mensen uit de seksindustrie willen. Een woning kopen was voor haar ook geen optie: vijftien banken wezen haar verzoek om een hypotheek af, ondanks dat ze toen al een paar jaar goed geld verdiende als zelfstandig ondernemer.

Wie wel aan prostituees willen verhuren, zijn huisjesmelkers – wat sekswerkers weer extra kwetsbaar maakt. ‘Ik betaalde 1500 euro per maand voor een flatje dat vies was, waar de muizen over het aanrecht renden en niets werkte, behalve de tv’, zegt Felicia Anna. ‘En toen ik eens naar de politie ging omdat ik een conflict had met mijn huisbaas, wilden die me niet eens aanhoren. Ze hebben me drie uur lang vragen gesteld over Bulgaarse jongens die ik niet kende, maar die blijkbaar bij mij in de straat woonden en verdacht werden van mensenhandel.’

Ook escort Roos Schippers (‘rond de vijftig’) loopt tegen problemen aan als gevolg van het stigma. Ze begon zo’n dertig jaar geleden met sekswerk. ‘Ik studeerde aan de kunstacademie en had geld nodig. Ik wilde het niet aan m’n ouders vragen, en na een paar baantjes waarin ik mezelf pas écht prostitueerde – schoonmaak, model staan – heb ik me gemeld bij een klein bordeeltje.’ Het werk beviel, maar de bordeelhouder niet, en dus begon ze voor zichzelf. Legaal, want hoewel er toen nog een bordeelverbod was, was sekswerk zelf niet verboden. Tijdens de legalisering in 2000 kreeg haar eenvrouws-escortbureau, samen met de andere actieve exploitanten, van haar gemeente een vergunning. ‘Dat gaf de bank genoeg vertrouwen om me een hypotheek te geven. Maar toen ik nog geen jaar later bij dezelfde bank een lopend krediet wilde aanvragen, hadden ze hun beleid al veranderd. Sorry mevrouw, schreven ze, het is niet persoonlijks, maar we willen niet samenwerken met een criminogene branche.’

Als sekswerker krijg je sowieso vrijwel nooit een zakelijke of persoonlijke lening, vertelt Schippers. ‘Daarom zwermen er om de branche malafide mensen heen die wel even in dat gat willen springen. Het is niet moeilijk om te zien hoe dat de positie van de sekswerker verzwakt en dwang en manipulatie in de hand werkt.’ Op de vraag of ze een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft, lacht ze: ‘Wie gaat me die nou geven?’ (Zie ook het tweede kader, onderaan dit artikel)

 

Sekswerk is werk

Als antwoord op deze problemen door stigmatisering en halfzachte legalisering beginnen sekswerkers zich steeds beter te organiseren. Hella Dee schat dat alle belangenorganisaties samen een netwerk vertegenwoordigen van duizenden prostituees. ‘Dit is wat we willen zeggen: sekswerk is werk, en moet behandeld worden als elk ander normaal beroep’, stelt Hella Dee. ‘Geef ons dezelfde rechten. Betrek sekswerkers bij beleid over prostitutie en zorg dat we dezelfde zakelijke mogelijkheden krijgen als andere beroepsgroepen.’

Wat ze niet willen, is gered worden van het vak waarvoor ze zelf hebben gekozen. ‘Rights not rescue’, is het internationale motto. Dit betekent niet dat het ze koud laat dat er in hun branche ook vreselijke misstanden plaatsvinden. Maar zowel Hella Dee, Felicia Anna als Roos Schippers verwachten dat ook vrouwen die wel echt slachtoffer zijn van mensenhandel geholpen zijn bij een nog wat enthousiastere legalisering van hun vakgebied. Hella Dee zegt: ‘Als het vergunningstelsel wordt opgegooid, stoppen veel vrouwen met onvergund werken en dat scheelt de politie tijd – tijd die ze kunnen besteden aan het opsporen van slachtoffers van dwang en zware uitbuiting.’ Roos Schippers: ‘Als je een genormaliseerde branche hebt, maakt dat het onderscheid tussen vrijwillig en dwang veel groter. Dwang springt er dan echt uit.’

‘De beste bescherming van vrouwenhandelaren is het stigma en de rechteloosheid van prostituees’, zegt mensenrechtenonderzoeker Marjan Wijers. In dat licht biedt het enthousiaster legaliseren van sekswerk een kans om zowel slachtoffers als vrijwillige sekswerkers te helpen. Want, zoals Roos Schippers zegt: ‘Als je sekswerk gaat legaliseren, dan moet je vervolgens niet versagen om een betere positie voor sekswerkers te faciliteren.’ Felicia Anna voegt eraan toe: ‘Wij zouden dezelfde rechten moeten hebben als andere mensen. We betalen belasting, we zouden niet gediscrimineerd moeten worden.’

 

=

Kader: Cijfers over mensenhandel

De schattingen over dwang in de prostitutie lopen uiteen van 10 tot 95 procent, zei Jojanneke van den Berge in haar EO-documentaire. Wie maakte welke schatting, en waar baseerden ze die cijfers op?

50 tot 95 procent: aantal onvrijwillig werkende Utrechtse prostituees, geschat door de Utrechtse zedenpolitie 2006 en 2008. Percentage duikt o.a. op in een beleidsstuk van hulporganisatie Fier, alleen gaat het dan op mysterieuze wijze ineens over 80 tot 95 procent van alle vrouwen in de vergunde prostitutie.

50 tot 85 procent: komt uit het ‘Schone schijn’-rapport uit 2008, van het Korps Landelijke Politiediensten, en is gebaseerd op schattingen van enkele politie-agenten.

70 procent: percentage gedwongen raamprostituees, ‘becijferd’ door het Openbaar Ministerie en beroemd geworden door Jojanneke’s documentaire. Losjes gebaseerd op het ‘Schone schijn’-rapport, gecombineerd met niet nader genoemde andere mensenhandelschattingen. Is ook – toevallig, aldus een woordvoerder van het OM – het aantal rechtszaken over mensenhandel waarbij het in 2012 en 2013 tot een veroordeling kwam.

55 procent: uit de Criminaliteitsbeeldanalyse 2012. De ‘berekening’ is nogal een ingewikkeld verhaal, omdat men slachtoffers en aangiftes door elkaar husselt en dat combineert met allerlei aannames en zachte cijfers. Let op, komt ie. Men nam het aantal mogelijke slachtoffers – let op: niet het aantal aangiftes – van mensenhandel volgens coördinatiecentrum mensenhandel CoMensha te vermenigvuldigen met 14. Gedachte hierachter: normaliter doet waarschijnlijk slechts 7 procent van de slachtoffers aangifte. Zo komt men op 11.000 slachtoffers van dwang. Gecombineerd met de aanname dat er 20.000 sekswerkers zijn in Nederland leidt dit tot een natte vinger van 55 procent.

30 tot 40 procent: een andere schatting ‘uit de hoek van de politie’, deze keer uit het rapport ‘Kwetsbaar beroep’ dat 2010 verscheen in opdracht van de Gemeente Amsterdam.

13 procent: aandeel Utrechtse sekswerkers dat ‘signalen van mensenhandel’ afgaf tijdens registratiegesprekken die de GG&GD Utrecht hield met 579 sekswerkers, volgens een rapport van de Gemeente Utrecht uit 2012.

10 procent: uit een enquête in opdracht van politieke partij Amsterdam Sociaal, gehouden onder 94 Amsterdamse raamprostituees. 10 procent zei ‘ja’ op de vraag of ze werden gedwongen tot dit werk. 99 procent zei vrijwillig voor het vak te hebben gekozen.

8 procent: een peiling van de christelijke hulporganisatie Het Scharlaken Koord, onder 202 sekswerkers. Men lijkt spijt te hebben van het eigen onderzoek; het staat niet meer op hun website, en hun manager spreekt in interviews nu over 70-90 procent.

Ook 8 procent: uit het Regioplan-rapport uit 2006, waarvoor beleidsonderzoekers 354 sekswerkers interviewden die door heel Nederland als escort, achter een raam of in een club, massagesalon of privéhuis werkten.

Minder dan 2 procent: uit de ‘Bestuurlijke monitor 2013 – Programma Prostitutie Amsterdam’ blijkt dat de Amsterdamse politie en de Dienst Stadstoezicht dat jaar meer dan 2600 ramen, escortbureaus en seksclubs controleerden. Zij troffen daar 11 signalen van mensenhandel aan. Daarnaast deden 32 mensenhandelslachtoffers aangifte.

 

=

 

Kader: Dienstverlening aan prostituees

Verhuurders: Bij woningcorporaties kunnen sekswerkers gewoon een huis huren, mits ze een inkomensverklaring van de belastingdienst hebben, laat branchevereniging Aedes weten. Klopt, maar ze mogen niet thuis werken, zeggen grote corporaties als Alliantie, Vestia, Portaal en Eigen Haard erbij. Bij bedrijven als Rotsvast, die bemiddelen tussen huurders en particuliere verhuurders, zijn sekswerkers niet welkom.

Banken: De ABN Amro beschouwt sekswerkers als gewone klanten, die zonder beperkingen een zakelijke rekening kunnen openen, of een lening/hypotheek kunnen afsluiten. ING idem, mits er vergund en ‘volstrekt legaal’ gewerkt wordt. De SNS Bank geeft prostituees geen hypotheek of lening, omdat zij veel uitbuiting, onderdrukking en misstanden in de branche zien. De Rabobank reageerde niet.

Verzekeraars: De Amersfoortse verzekert geen sekswerkers tegen arbeidsongeschiktheid, omdat het niet past bij hun profiel en ze de risico’s van de beroepsgroep niet goed kunnen inschatten. Om die laatste reden beginnen ook Delta Lloyd en de Achmea-merken er niet aan. Bij Nationale Nederlanden valt prostitutie buiten hun doelgroep. Aegon sluit de hele erotiekbranche uit wegens ‘het morele risico’.

Vakbonden: FNV Zelfstandigen heeft al een aantal sekswerkers onder haar leden. Ze vallen onder ‘dienstverlening’ en krijgen dezelfde service als andere leden in die groep. Het CNV laat weten dat als sekswerkers in loondienst zich zouden melden, ze intern bespreken of ze hun belangen gaan behartigen.

 

=

 

Kader: Pooierverbod

Tweede Kamerlid Gert-Jan Segers (ChristenUnie) wil het pooierverbod terug. Om slachtoffers van dwang te beschermen moet iedereen die zonder vergunning geld verdient aan een prostituee strafbaar worden.Sekswerker Hella Dee is niet enthousiast. ‘Jongens, dat pooierverbod gaat dus over ons personeel: chauffeurs/accountants/beveiliging’, twitterde ze. ‘Ik wil als zelfstandige escort gaan werken dit jaar. Hoe maakt een verbod op het inhuren van beveiliging mij veiliger?’. Ze vraagt zich af of dit een wet voor slachtoffers of tegen sekswerk is, omdat in het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie staat dat prostitutie mensonwaardig is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

We gebruiken maar tien procent van ons brein. Er zijn kinderen bij wie de linkerhersenhelft dominant is, en kinderen die het vooral van de rechter- moeten hebben. En jonge breinen leren het best wanneer de docent rekening houdt met de leerstijl en het type intelligentie van de leerling in kwestie.

Deze uitspraken klinken geloofwaardig – maar helaas zijn ze niet waar. Ze behoren tot de zogenoemde ‘neuromythes’; fabeltjes over de werking van het brein. Mythes die in en rond de klas welig blijken te tieren. Zo kwam afgelopen september Malmbergs vmbo-maatschappijleerboek Blikopener in de publiciteit met een krasse hersentechnische onjuistheid. ‘Meisjes hebben meer verbindingen tussen de linker- en rechterhersenhelft. Daardoor zijn ze beter in taal. En kunnen ze ook beter hun gevoelens uiten dan jongens’, stond in het boek te lezen. Het is een typisch voorbeeld: de redenering oogt plausibel, maar kloppen doet ze niet: alleen in kleine, relatief slecht uitgevoerde studies blijken de connecties tussen beide helften bij dames talrijker te zijn. Grotere en beter opgezette onderzoeken vinden geen verschil, of zelfs het tegenovergestelde effect.

Hoe wijdverbreid zulke neurononsens precies is in het onderwijs bleek in 2012 uit een onderzoek van Sanne Dekker en haar collega’s van de Vrije Universiteit. Zij vroegen meer dan honderd Nederlandse docenten in het basis- en voortgezet onderwijs om te reageren op stellingen over het brein. Sommige waren juist, sommige niet. Gemiddeld trapten de leerkrachten in bijna de helft van de hersensprookjes die ze voorgeschoteld kregen. Vooral bij mythes die samenhingen met commerciële onderwijsprogramma’s was het raak. Ook pijnlijk: maar liefst twee derde van de docenten kwam op school in aanraking met neuro-onzin.

Welke breinfabels waren in trek? De notie dat we maar tien procent van onze hersenen gebruiken, kan op het geloof van 47 procent van de leraren rekenen. Dit idee heeft zijn wortels in het begin van de vorige eeuw, toen één van de aartsvaders van de psychologie, William James, schreef dat de mens slechts eentiende van zijn mentale vermogens gebruikt. Moderne hersenscans laten echter zien hoe het echt zit: zelfs als je helemaal niets doet, is elk gebiedje in je brein actief.

Aanzienlijk meer docenten, wel 86 procent, geloven in de neuromythe dat we verschillen tussen leerlingen kunnen verklaren doordat bij sommigen de linker- en bij anderen de rechterhersenhelft dominant is. In werkelijkheid zijn beide helften zo innig met elkaar verbonden dat het hele onderscheid onzinnig is; bij vrijwel alles wat we doen werken links en rechts vliegensvlug en moeiteloos samen.

De ‘winnende’ mythe was deze: dat kinderen beter leren als je stof aanbiedt in een leerstijl die bij hun brein past. Maar liefst 96 procent van de leerkrachten is hiervan overtuigd. En wederom zegt de wetenschap iets anders. Zo deed de Britse onderwijskundige Frank Coffield in 2004 een analyse van alle studies naar leerstijlen. Zijn eerste conclusie: kinderen hebben niet één leerstijl, maar gebruiken er verschillende door elkaar, afhankelijk van de situatie. Zijn tweede: zelfs als bij een leerling toch één stijl dominant is, maakt het niet uit hoe de docent de stof aanbiedt. Of dat nou op een manier gaat die bij die leerstijl past of juist helemaal niet – het kind steekt er gemiddeld evenveel van op.

Coffields conclusies slaan vooral op de meestgebruikte leerstijlindeling, die onderscheid maakt tussen visueel, auditief en kinetisch ingestelde leerlingen. Maar ze gelden ook voor een ander populair idee binnen het onderwijs, namelijk dat van meervoudige intelligenties – ook al een concept waar de nodige fabelachtige haken en ogen aan zitten. Onder andere, zo stelt psychologiehoogleraar Daniel Willingham in het vakblad Education Next, omdat het idee van meervoudige intelligenties gebaseerd is op – alweer – een verkeerde manier van nadenken over het brein.

Dat zit zo. Aan de aanname dat er meerdere soorten intelligentie zijn, en dat er bij kinderen van nature één of twee uitspringen, ligt een veronderstelling ten grondslag. En wel deze: dat de totale slimheid van een brein is opgedeeld in een soort modules, die grotendeels onafhankelijk van elkaar opereren. Alleen dán zou je immers typische ‘muzikaal-ritmische’ kinderen kunnen hebben, bijvoorbeeld, die nauwelijks kaas hebben gegeten van het ‘logisch-mathematische’. Helaas voor de aanhangers van meervoudige intelligenties blijkt dat de hersenen juist niet zo te werken, legt Willingham uit. Decennia aan wetenschappelijk onderzoek laat juist zien dat iemands intelligenties allemaal nauw samenhangen met elkaar, en ook met iemands algehele iq. Van onafhankelijke modules is geen sprake, en dat maakt het zinloos om kinderen over aparte hersen-intelligentie-hokjes te verdelen.

Onderwijskundige Paul Howard-Jones, die ook meewerkte aan het onderzoek van de Vrije Universiteit, denkt dat al deze breinfabels vooral zijn ontstaan als gevolg van een communicatieprobleem. ‘Neurowetenschappers en docenten spreken een andere taal, hebben andere opvattingen over leren en verschillende professionele prioriteiten. Dit creëert een vacuüm waarin misverstanden gemakkelijk tot bloei komen’, zei hij in een interview in de New York Times. Een vacuüm dat in het onderwijs niet zelden opgevuld wordt door bedrijven die geld verdienen met trainingen, boeken en lespakketten die wetenschappelijk verantwoord en geloofwaardig klinken, maar zich baseren op neuromythes.

Meer algemene kennis over de hersenen beschermt hier niet tegen, ontdekten Sanne Dekker en co. In hun onderzoek waren het juist de docenten die het meest over het brein wisten die het vaakst voor hersenonzin vielen. Wat wellicht wel helpt, is wat meer aandacht voor de kloof tussen neurowetenschap en onderwijs. Kennis over het brein kunnen we niet zomaar het klaslokaal inschuiven – daarvoor zijn eerst goede onderwijskundige experimenten nodig. Ontbreken die, dan past neuro-terughoudendheid. Juist een school zou immers vrij moeten zijn van sprookjes.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De meeste vrouwen hebben geen spontaan libido (feit)

Volgens de psychiater Sigmund Freud is libido een oerdrift. Een soort honger dus, maar dan naar seks in plaats van naar een boterhammetje. Deze drift stelt het voortbestaan van de mensheid veilig, beredeneerde hij zo’n honderd jaar geleden. Immers: als er in ons niet met enige regelmatig een spontane behoefte aan een wip zou opborrelen, dan zouden we als soort onvoldoende nageslacht maken en sterven we hartstikke uit.

Mis, denken wetenschappers nu. Om te beginnen: libido lijkt helemaal niet zo op honger. Om maar eens een dwarsstraatje te noemen: als je niet eet ga je dood, maar zonder seks kun je heel oud worden. Bovendien, zo vertelde seksuoloog Emily Nagoski onlangs in New Scientist, weten we ondertussen dat zin in seks doorgaans niet zomaar uit de lucht komt vallen. Bij slechts tien tot twintig procent van de vrouwen is spontane geilheid het voornaamste startsignaal voor seks (bij mannen is dat ongeveer zeventig procent). De rest van de dames moet het hebben van wat wetenschappers ‘responsief verlangen’ noemen: je libido floept aan als je in een sexy situatie terecht komt. Pas wanneer je lief je zachtjes in je nek kust, denk je: ‘Oeh, van bil op de keukentafel, dát is best een goed idee.’

Zo bekeken is libido meer een emotie dan een drift. Het is ook de reden dat seksuologen vaak zeggen: zin moet je maken. Als je namelijk niet bij die tien tot twintig procent hitsig-uit-het-niets-vrouwen hoort, dan kun je zonder de juiste prikkels wachten op je libido tot je een ons weegt.

 

Vrouwen hebben van nature minder libido dan mannen (fabel)

Dus mannen voelen zich vaker spontaan wellustig dan vrouwen. Maar hebben vrouwen ook ook over de hele seksuele linie minder zin? Evolutiebiologen dachten lang van wel. Hun theorie ging terug tot in de verre prehistorie. Oermannen, zo redeneerden zij, hadden er baat bij om hun zaad in zoveel mogelijk oervrouwen te stoppen. Elke vrijpartij geeft immer kans op babytechnische bingo, en daarna kun je desgewenst gewoon weer vertrekken naar de volgende grot om daar je sergeant-majoor in de buur-oervrouw te stoppen. Nieuwe ronde, nieuwe kansen.

Oervrouwen hadden die luxe niet. Wanneer zij seksten, moesten ze er rekening mee houden dat ze zwanger konden worden, en een kind moesten baren en zogen. Allemaal dingen die een tikkie aan de tijdverslindende en energievretende kant zijn. Dus laat je je niet door zomaar elke lul de behanger bepotelen. Liever ben je kuis en kieskeurig, totdat je iemand vindt met goede genen die ook nog een beetje bij je wil blijven. Zo ritsel je een sterk, gezond kind en een papa die je helpt de babyboel voor elkaar te boksen.

Of niet? De afgelopen tien jaar ontdekten wetenschappers steeds meer dingen die in tegenspraak waren met deze theorie. Zo bleken aapvrouwen bepaald geen gebrek aan lust te hebben. Ze lonkten naar de alfa-mannen, wreven met hun apenflamoesjes tegen de hooggeplaatste apen, en doken de bosjes in met de lagergeplaatsten. En ook bij mensen ontbrak van de geëvolueerde vrouwelijke preutsheid ieder spoor. Want als mannen gemaakt zijn voor veel liefjes en vrouwen voor weinig, hoe kan het dan dat bijvoorbeeld mannelijke en vrouwelijke studenten ongeveer evenveel bedpartners hebben? En waarom blijkt uit onderzoek dat de overgrote meerderheid van de mannen hetzelfde ideaal heeft als de meeste vrouwen: een monogame relatie, en dus seks met één partner?

 

Libido zit in je brein, niet tussen je benen (feit)

Natuurlijk: als je opgewonden raakt, gebeurt er van alles tussen je benen. Je bloedtoevoer neemt toe, je vagina wordt vochtig, de clitoris zwelt alvast op in blijde verwachting van wat er komen gaat. Maar het echte commandocentrum van het libido zit niet daar beneden, maar in het brein.

Dat weten we uit experimenten waarbij vrouwen in het lab naar prettige porno mochten kijken. Ondertussen bekeken nieuwsgierige wetenschappers wat er van boven en onderen allemaal aan geilheid plaatsvond. Met een soort tampon met een lampje kunnen ze zien hoe enthousiast de vagina van hun proefpersoon is. Bij porno zit dat doorgaans wel snor – seksonderzoekers weten al een tijd dat niet alleen mannen maar ook vrouwen het prima kunnen op vieze filmpjes assorti.

Maar terug naar die vaginale geestdrift: of vrouwen die ook echt ervaren, blijkt dus aan het brein te liggen. In de hersenen zit een soort handrem, die standaard aanstaat. En zolang die aanstaat, voelt een vrouw zich niet geil en kan ze emotioneel onbewogen naar de meest sexy beelden kijken. Pas als vrouwen zich voldoende op hun gemak voelen, raakt een bepaald hersencircuit in de linkerhersenhelft uitgeschakeld, en voelen ze dat ook echt ze van onderen helemaal klaar zijn om te gaan met die banaan.

 

Er komt binnenkort een lustpil die het vrouwelijk libido verhoogt (fabel, waarschijnlijk)

Een soort Viagra voor vrouwen: dat zou flink kassa zijn voor de pillenindustrie. Aan de blauwe pilletjes die de mannelijke onderkant van een hangende tuin in een rijzende ster transformeren, verdiende fabrikant Pfizer sinds de lancering een slordige 30 miljard euro.

Toch wil het maar niet lukken met de lustpil voor dames. Kort na de lancering van Viagra voor mannen, begonnen de eerste tests op vrouwen. De clitoris heeft tenslotte een klein zwellichaampje, dus wie weet: misschien hebben libidoloze vrouwen wel een mini-erectiestoornis. Dat bleek niet het geval, waarna de geflopte anti-depressiepil Flibanserin het mocht proberen. Uit eerder onderzoek bleek namelijk dat vrouwen er als bijwerking weleens mild hitsig van werden. Maar helaas: ook hier geen jackpot. In 2013 kondigde producent Adriaan Tuiten het nieuwste wondermiddel aan: Lybrido. Het is een geilheidspil die uit twee laagjes bestaat. Binnenin zit Viagra (waarvan we al wisten dat het niets uithaalde) en buitenom zit een laagje testosteron. Dat hormoon werkt inderdaad bij sommige vrouwen lustverhogend, omdat een tekort aan testosteron bij beide seksen tot suboptimale wipzin leidt. Maar dit geldt lang niet voor alle vrouwen. Bovendien: wie het middel kwistig gebruikt kan er pukkels van krijgen, of een snor. En uit onderzoek bleek ook nog dat de pil – oh, ironie – kan zorgen voor hoofdpijn.

 

Een sexy vreemdeling is opwindender dan je man (feit)

‘Een onbekende man, type Idris Elba, die je tegen de muur van een steegje drukt en de kleren van je lijf scheurt. Hij verlangt zo naar je, hij vindt je zo geil en mooi, dat hij zich niet langer kan beheersen…’ Zulke scenario’s legt psycholoog en seksonderzoeker Marta Meana de vrouwen in haar lab voor. En reken maar van yes dat zowel hun poes als hun brein daar instemmend op reageert. Maar een ander scenario, waarin vrouwen de liefde bedrijven met een oude vriend of met de partner waar ze al tien jaar mee samen zijn, kan de gemoederen onder de riem slechts matig verhitten.

Volgens Meana’s onderzoek komt dat doordat vrouwen veel geilheid halen uit het idee dat een minnaar ze intens begeert. Vandaar ook dat veel vrouwen – naar schatting zo’n zestig procent – fantaseren over seks waarbij ze ruw worden overweldigd door een vreemdeling. In de meeste lange relaties, echter, is zulke allesverslindende passie vaak ver te zoeken. Uit studies blijkt dan ook dat vooral vrouwen naarmate een relatie vordert steeds minder vaak spontaan hitsig worden. Wat niet wil zeggen dat ze geen libido meer hebben; die moet alleen even op vakkundige wijze wakker geschud worden. Waarbij het volgens seksuologen overigens niet erg is als je tijdens het minnespel je ogen sluit en doet alsof je met een bloedgeile Idris Elba in een steegje staat.

 

Roodharige vrouwen hebben meer zin (fabel, waarschijnlijk)

Blonds have more fun, maar roodharigen hebben meer seks? Wel volgens seksonderzoeker Werner Habermehl. In 2006 kwam hij in het nieuws met een onderzoek onder honderden Duitse vrouwen, waarbij hij hun seksleven afzette tegen hun haarkleur. Hoeveel vrouwen precies of hoe hij hen precies bevraagd had, zei hij er niet bij. Wel vertelde hij dit aan een Britse krant: ‘Het seksleven van vrouwen met rood haar was duidelijk actiever dan dat van vrouwen met een andere haarkleur, met meer partners en meer seks dan het gemiddelde. Het onderzoek laat zien dat de vurige roodharige haar reputatie zeker waarmaakt.’ Voor lieden in een vaste relatie met een vrouw die ineens besluit tot een rood geverfde coupe had hij een waarschuwing: ‘Ze is op zoek naar iets beters.’

Naar aanleiding van Habermehls onderzoek speculeerden veel journalisten over de oorzaak van dit gepassioneerde verband. Zouden roodharige vrouwen wellust in hun DNA hebben? Of is het juist zo dat mannen hen anders benaderen, omdat die alvast rekening houden met het stereotype van de ontembare redhead? Volgens psycholoog Petra Boynton kunnen we ons beter eerst afvragen of Habermehls conclusies wel kloppen. Ze is sceptisch omdat de Duitser zijn resultaten nooit in een wetenschappelijk vakblad publiceerde en vaag blijft over de details van zijn onderzoek. Bovendien zijn er geen andere studies die zijn bevindingen bevestigen. Haar conclusie: dit nieuwtje was wellicht goed nieuws voor kappers, maar slechte wetenschap.

Oesters zijn goed voor je libido (fabel)

Het was de groothandelaar in verleidingskunsten Giacomo Casanova die ze beroemd maakte als lustopwekker: de oesters. Naar verluid at hij er altijd vijftig voordat hij overging tot zijn wulpse verovering du jour. Maar werkt dat bij gewone stervelingen ook?

Er zitten wel stoffen in oesters die de seksuele eetlust kunnen prikkelen, denken sommige wetenschappers. Zo bevatten de schelpdieren zink, wat in theorie de doorbloeding kan verbeteren – ook down under. En er zitten twee aminozuren in waar ratjes in een lab weleens meer geslachtshormonen van gingen aanmaken, wat in theorie zou kunnen leiden tot meer seksuele activiteit. Maar toch blijkt het verband tussen deze stoffen en libido in de praktijk weerbarstig. Al was het maar omdat je, om een effect te voelen, een half strand aan oesters moet verschalken. En om het feestje helemaal te bederven: het gevoel dat je teveel gegeten hebt is dan weer een bewezen libido-killer.

Hetzelfde geldt trouwens ook voor de meeste andere geilheidsmiddeltjes. Chocolade, rode peper, saffraan, ginseng: het doet allemaal niets, heel weinig, of het werkt alleen in onappetijtelijk hoge doses. Is er dan niets dat we kunnen doen om genitaal in vuur en vlam te geraken? Jawel. Voor sommige mensen helpt alcohol of marihuana; met mate, net genoeg om de remmen los te gooien. Maar het beste recept is heel simpel: lekker vaak klaarkomen. Mensen die niet tegen heug en meug vrijen en bijna altijd een orgasme krijgen, hebben (onbewust) vaker zin, omdat ze weten dat een nummertje vrijwel altijd prijs is.

 

Meer info: 

Interview met seksuoloog Emily Nagoski, over dat libido niet bestaat

http://www.newscientist.com/article/mg22630152.200-theres-no-such-thing-as-a-sex-drive.html#.VSOVRzusUWK

 

Waarom het idee dat vrouwen preuts zijn een mythe is

https://ashatenbroeke.nl/2014/01/07/de-mythe-van-de-kuise-vrouw/

 

Verhaal van een ‘red hot redhead’

http://www.nypress.com/lust-life-red-hot-redheads/

 

Petra Boynton over de vraag of roodharigen echt meer seks hebben

http://www.drpetra.co.uk/blog/do-redheads-really-have-more-sex/

 

Twitter-account van seksonderzoeker Justin Lehmiller

http://twitter.com/JustinLehmiller

 

Over de zoektocht naar een lustpil voor vrouwen

https://ashatenbroeke.nl/2012/10/23/hij-wil-zij-niet/

 

Discussie over de lustpil bij Pauw en Witteman

http://pauwenwitteman.vara.nl/media/303400

 

Meer over opwinding in het brein

https://ashatenbroeke.nl/2012/10/24/porna-vrouwen-worden-niet-zomaar-opgewonden/

 

Over lustopwekkende middeltjes

http://abcnews.go.com/Health/science-lore-aphrodisiacs/story?id=18494745&singlePage=true

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.