dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Het was nooit belangrijker dan nu om tolerantie, medeleven en solidariteit te tonen.’ Dat zei António Guterres, vertrekkend Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen bij de Verenigde Naties, twee weken geleden. Dat ‘nu’, dat was omdat er in 2015 misschien voor het eerst ooit zestig miljoen mensen op de vlucht zijn, waarvan de helft kinderen. Medeleven en solidariteit lijken mij daarop een uitstekende reactie. Maar de tolerantie mag hij houden. Sterker nog: ik zou het begrip in het nieuwe jaar het liefst helemaal wegdoen. Want ondanks dat tolerantie een knuffelbegrip van netjes-progressief Nederland is, is het ook een vergiftigde maatschappelijke appel die werkelijke vooruitgang in de weg staat.

Want: wat is tolerantie precies? Wat betekent het bijvoorbeeld als ik zeg dat ik u tolereer? Het woord zelf heeft al in zich dat ik u dan eigenlijk niet zo zie zitten. Immers: niemand tolereert een lieve vriend, of een zomermiddag op een terras. ‘Het is niet logisch om te zeggen dat we iets tolereren tenzij we denken dat het op de een of andere manier verkeerd is’, schrijft de Amerikaanse sociologiehoogleraar Suzanne Waters in haar boek The tolerance trap. En zo houdt het juist onverdraagzaamheid in stand, stelt ze; dat wat getolereerd wordt blijft altijd ‘minder dan’.

Bovendien cultiveert tolerantie machtsongelijkheid. Tolerantie is iets dat geschonken wordt; een gift, uit goedertierenheid, van de geprivilegieerden aan de mensen die iets doen of zijn dat eigenlijk niet helemaal optimaal of geaccepteerd is, maar ach, vooruit met de geit. Ook dat zit al in het begrip zelf besloten: ik kan bijvoorbeeld wel zeggen dat ik Mark Rutte als premier ‘tolereer’ – wat mij betreft is hij noch een lieve vriend, noch een zomermiddag – maar aangezien ik nagenoeg geen macht heb over zijn aanstelling als eindbaas van Nederland, klinkt deze woordkeuze vrij merkwaardig.

Historicus en columnist Zihni Özdil schrijft hierover in zijn pamflet Nederland mijn vaderland. In 2012 kwam SIRE met een ideële campagne die onze collectieve innerlijke tolerantie wilde aanwakkeren. In een tv-spotje dronk een witte man muntthee bij een stereotiep ogend Marokkaans gezin, en ging hij Turks olieworstelen. Het idee: als je tolerant bent, doe je onverwachte ervaringen op, en dat is supermegahipleuk!

Klinkt positief, maar de machtsongelijkheid erin wordt door Özdil scherp gezien: ‘Deze SIRE-commercial is ironisch genoeg een briljante illustratie van wat er mis is met tolerantie. “De ander” wordt erin betutteld en in het hokje van “de leukste kleurling” of “de exotische verrassing” geplaatst, waar je vooral eens in de zoveel tijd leuke stereotiepe dingen mee kunt doen die zogenaamd in “hun cultuur” horen.’ Waters noemt tolerantie daarom een soort culturele standaardpositie die we innemen ‘wanneer ongelijkheid niet kan worden overwonnen maar complete uitsluiting politiek niet kan worden gerechtvaardigd.’

En doordat tolerantie een gift vanuit ongelijkheid is, zitten er ook onherroepelijk grenzen aan. Net zoals je iemand voor zijn verjaardag geen blanco cheque geeft, zo bestaat er geen onvoorwaardelijke tolerantie. Natuurlijk tolereren we vluchtelingen, maar geen 1500 in een dorp. Natuurlijk zijn we tolerant ten opzichte van ‘de gekleurde medemens’, zolang ze maar niet te hard tegen Zwarte Piet protesteren. Tolerantie tegenover homo’s is belangrijk, zolang ze maar niet tongzoenen op straat. Alle goede wil ten spijt blijft tolerantie steeds een cadeau, geen recht waar iemand aanspraak op mag maken.

Het is dan ook niet voor niets dat activistische minderheden zelden of nooit vragen of we ze willen tolereren, maar pleiten voor rechten, stelt Waters. De suffragettes vroegen niet of we vrouwen alsjeblieft wilden accepteren, maar eisten stemrecht en gelijke betaling. Mensen met een beperking willen niet getolereerd worden, ze willen dat de openbare ruimte voor hen veilig toegankelijk is.

Zulke veranderingen vragen echter veel meer van een samenleving dan tolerantie. ‘Om vrij en ten volle te leven moet men niet “getolereerd” worden, maar geïncludeerd, soms zelfs gevierd’, betoogt Waters. ‘Het ethische alternatief voor discriminatie en onverdraagzaamheid is niet tolerantie maar rationeel denken en inzetten op gelijkheid. Respect en erkenning en ergens horen zijn de gouden standaard, niet een lauwe tolerantie die de deur naar diepe vrijheid dichtdoet.’

Volgens politiek filosoof Slavoj Žižek is tolerantie wat je overhoudt als vooruitgang is mislukt; een modus waar een maatschappij op terugvalt om te voorkomen dat de sociale orde uitgedaagd wordt. Hij wijst erop dat Martin Luther King het in zijn toespraken nooit over tolerantie heeft gehad. Ik zou zeggen: laten we daar in 2016 een voorbeeld aan nemen. Laat we niet falen in ons streven naar diepe vrijheid voor iedereen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ze hebben geweren, ze kunnen op ons schieten omdat ze erg, erg gemeen zijn, papa’, zegt een jongetje van een jaar of drie tegen zijn vader. Ze staan op de Parijse straat voor de concertzaal Bataclan, waar mensen zoveel doden van de bloedige aanslag herdenken. ‘Zij hebben misschien geweren, maar wij hebben bloemen’, antwoordt de vader. ‘Om mee te vechten tegen de geweren.’

‘De bloemen en de kaarsen zijn hier om ons te beschermen’, stelt zijn zoontje vast. En de verslaggever die het gesprek heeft laten filmen, vraagt hem: ‘Voel je je nu beter?’ Ja, zegt de jongen, ‘ik voel me beter.’

Het was één van de vele momenten van schoonheid in de zwarte dagen van de afgelopen week. Toen vrijdagnacht de straten van Parijs niet meer veilig waren, lieten inwoners van de stad via twitter weten dat vreemden die nergens heen konden bij hen een open deur zouden vinden. Mensen citeerden Martin Luther King Jr.: ‘Darkness cannot drive out darkness: only light can do that. Hate cannot drive out hate: only love can do that.’ Een kunstenaar tekende het vredesteken, met de Eiffeltoren in het hart. Een muzikant zette een vleugel voor Bataclan neer, en speelde John Lennon: ‘Imagine all the people, living life in peace.’

En we voelden ons beter. Het is een bekend en logisch verschijnsel, dat mensen na zoiets gruwelijks troost zoeken bij elkaar. ‘Sociale steun maakt minder kwetsbaar voor rampgerelateerde stress’, zouden psychologen het noemen. Een wat zakelijke manier om te zeggen dat in tijden van grote duisternis weinig zo helend is als je verbonden weten. Dat wanneer de wereld te lelijk wordt, we bijna instinctief bij elkaar kruipen, op zoek naar warmte, liefde, solidariteit en hoop.

En misschien is dat wel wat ons onderscheidt van de terroristen van IS, dacht ik. Er is geen hoop in de straten van Raqqa. Er komt geen liefde voort uit een bomgordel. Er zit geen warmte in sterven voor het kalifaat.

Het was een gedachte die ik graag wat langer had willen koesteren. Wij team Levensvreugde, zij team Martelaarsdood. We zouden deze strijd kunnen winnen zonder ooit een oorlog uit te roepen. Het liep anders.

Het begon met bommen op Raqqa. President Hollande had geen schoonheid in gedachten, maar oorlog, en wraak op de barbaren. Defensie-expert Ko Colijn vertelde de NOS hoe riskant zulke bombardementen zijn. ‘Er wonen nog altijd 400.000 mensen. De kans dat je burgerslachtoffers maakt, is heel groot.’ Volgens de NOS waren er ook berichten die meldden dat de IS-strijders al niet meer in Raqqa waren; dat zij de bui hadden zien hangen en de stad hadden verlaten.

Ik dacht: het kan bijna niet anders of dat betekent dat iemand heeft besloten dat het niet uitmaakt als er onschuldige burgers sterven door Franse bommen. En ik vroeg me af: als Franse gevechtsvliegtuigen de dood laten neerregenen op Raqqa, is dat dan niet barbaars? Is dat dan geen terrorisme? En ik voelde me niet meer beter.

De Telegraaf had maandag een zwarte voorpagina, met een opsomming van eerdere aanslagen. Het IS-bloedbad in Beiroet van vorige week ontbrak, net als Kenia, Irak, Jemen, Ankara, Nigeria. En ik dacht: wat zegt het over onze samenleving dat de grootste krant van Nederland alleen westerse doden en vakantiebestemmingen heeft geteld?

Er werd een vluchteling geïnterviewd op de Franse televisie. Hij was van IS-gebied naar Europa gekomen, om eindelijk veilig te zijn. Zijn ogen waren vol angst. En ik dacht aan Wilders, die nog voordat de bodybags waren dichtgeritst de massamoord in de schoenen van mannen als hem had proberen te schuiven: ‘Sluit de Nederlandse grenzen. Nu! Bescherm de Nederlandse bevolking!’

De Britse krant the Daily Mail plaatste dinsdag een cartoon die vluchtelingen afbeeldde als ratten die probeerden Europa binnen te komen. Een oplettende twitteraar had er een prent naast gezet uit Nazi-Duitsland: bijna dezelfde, maar dan met de Joden als ratten. En ik vroeg me af: hoe gingen we in een paar dagen van kaarsjes, John Lennon en saamhorigheid naar 1937?

De verschillen tussen Europa en IS zijn goddank enorm, maar tegelijkertijd kleiner dan ik zou willen. Er is geen hoop in gevechtsvliegtuigen. Er komt geen liefde voort uit vreemdelingenhaat. Er zit geen warmte in ‘eigen doden eerst’. Ja, wij hebben bloemen. En bommen. En bommen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Je kunt farmaceuten veel verwijten (en dat zullen we ook, verderop) maar niet dat ze niet vasthoudend zijn. Eind augustus kreeg alweer een nieuwe libidopil voor vrouwen in de Verenigde Staten groen licht van de daartoe gerechtigde instantie, de FDA. Deze keer heeft het middel de schilderachtige naam Addyi – ik weet ook niet hoe je dat uitspreekt – en werkt hij niet op de geslachtsdelen, maar op het lusteloze vrouwenbrein.

De media deden hun gebruikelijke libidopilroutine. De pil werd gepresenteerd als ein-de-lijk een antwoord op al die vrouwen die geen wipzin meer hebben. Er kwam een vrouw aan het woord die reikhalzend had uitgekeken naar zo’n mommy’s little helper, omdat ze na jaren van Atacama-achtige seksdroogte eindelijk wel weer eens stevig van soppenstein wil met manlief. ‘Het is slechts dit ene ding dat voorkomt dat we werkelijk gelukkig zijn’, dat soort werk.

En dan, ergens in de laatste alinea’s, frutten de journalisten van dienst er nog even wat verplichte mitsen en maren tussen. Er blijken ineens wat tamelijk nare bijwerkingen te zijn (misselijkheid en flauwvallen) en een expert komt vertellen dat de gemeten libido-effecten zeer klein zijn: ‘De sop is de kool niet waard’. Als extragratisbonus blijkt dat je bij deze pil niet mag drinken; en aangezien je er elke avond eentje moet slikken, betekent dat geheelonthouding.

Dat feit is op zichzelf waarschijnlijk al genoeg om Addyi bij te zetten op het Kerkhof der Mislukte Vrouwenlustpillen. Daar zou het dan in goed gezelschap zijn van Viagra (deed niks bij de dames), Flibanserin (idem) en verschillende tabletten met testosteron (werkten enigszins, maar hadden – ironiemomentje – hoofdpijn als bijwerking, en sommige vrouwen kregen er een snor van).

Maar dat zijn akkefietjes vergeleken bij de andere problemen waar dit type pil mee kampt. Namelijk dit: dat de vraag van de vrouwen – ‘Hoe word ik weer geil van mijn vent’ – en het antwoord van de industrie – ‘Met onze wonderpil!’ – niet altijd naadloos op elkaar aansluiten. Als het lustprobleem hem bij de vrouw bijvoorbeeld niet zozeer zit in het ‘geil’ alswel in het ‘mijn man’, dan kunnen de pillendraaiers niet veel betekenen. Van een lustpil stopt je man immers niet ineens met zijn gewoonte om zijn teennagels schoon te poeren met een gebaksvorkje, en het verhelpt evenmin dat zijn ochtend-adem zo aanstootgevend is dat je er desgewenst ook een middelgroot Mongools leger mee tot staan kan brengen.

Want hoewel de farmaceuten zich in allerlei bochten wringen om een laag vrouwenlibido als hersenaandoening te framen, is het brein vaak niet de oorzaak, maar de relatie. Uit onderzoek blijkt namelijk dat mannen en vrouwen, als de verkering nog fris en fruitig is, ruwweg evenveel goesting hebben. Na een paar jaar samenwonen, echter, wordt zij steeds minder vaak spontaan hitsig, terwijl zijn goede zin gelijk blijft. En dan is de boot aan. Een boot waar farmaceuten flinke dollartekens van in hun ogen krijgen. Alleen: monogamie, daar bestaat geen pil tegen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er verdrinken kinderen in de Middellandse zee. En wat is er verder nog te zeggen over die arme bootvluchtelingen? De hele week al stond deze krant vol intelligente analyses van redelijke mensen. Maar nog kan mijn verstand er niet bij. De afgelopen dagen voel ik me een met stomheid geslagen konijn, gevangen in de koplampen van een wereld die ik niet meer begrijp of herken.

Waarin mensen aannemen dat alle bootvluchtelingen moslims zijn.
Waarin dat uitmaakt.
Waarin het blijkbaar oké is om te kiezen welke voor de poorten van de hel weggetrokken vluchtelingen je wel blieft, en welke niet.
Waarin doodsbange mannen, vrouwen en kinderen op gammele bootjes eigenlijk terroristen-in-de-dop zijn die de democratie verfoeien en per ommegaande de sharia willen invoeren.
Waarin mensen dat écht geloven.

Waarin we verbaasd zijn dat er mensen naar hier komen uit een continent dat wij al eeuwenlang leegroven, om de welvaart, de kansen en de veiligheid te halen die we zelf van hen gestolen hebben.
Waarin mensen dan zeggen: het zijn gelukzoekers, veel te duur, aanzuigende werking, Afrikaans probleem, stuur ze terug.
Waarin twitteraars vluchtelingen uit Syrië vergelijken met brandnetels, en met ongewenste gasten die zullen spugen op het vloerkleed van onze rechtstaat.

Waarin columnist Theodor Holman in het Parool opschrijft dat het hier zo goed toeven is omdat wij mensenrechten erkennen, om nog geen drie zinnen later te stellen dat hij diezelfde rechten alleen wil gunnen aan mensen die hij zelf uitkiest. ‘Ik wil niet al te veel visite opgedrongen krijgen in mijn eigen huis.’
Waarin lezers dat een intelligent geluid vinden.
Waarin nog maar pas geleden iedereen Charlie was, maar nu niemand een bootvluchteling.
Waarin onze regeringsleiders door Parijse straten marcheerden voor de vrijheid van meningsuiting, maar geen politicus nog durft te spreken over het recht op leven.
Waarin we ons in nationale rouw dompelden voor de slachtoffers van een vliegramp, maar mensen screensavers maken van de foto’s van de slachtoffers van scheepsrampen; ‘600 uitkeringen minder.’

Waarin een meisje van vier, vijf in een groene legging en roze rokje levenloos in het water ligt, en voor mijn huilend geestesoog het lijkje steeds maar weer verandert in mijn jongste dochter, die ook zo van roze rokjes houdt.
Waarin er ook mensen zijn die niet hun eigen kind zien drijven, maar zeggen: opgeruimd staat netjes.
Waarin ik denk: als door een speling van het lot alles niet daar maar hier geopolitiek naar de vliegende tering was gegaan, of als mijn wieg door puur toeval ergens anders had gestaan, dan had ik misschien ook op zo’n bootje gezeten, de kleine lijfjes van mijn kinderen tegen me aangedrukt, biddend tot een god waarin ik niet geloof (want wat moet je anders) of we alsjeblieft, alsjeblieft mogen blijven leven en het beloofde land mogen vinden.

Waarin een Kroatische kapitein vertelt hoe hij de lichamen van twee moeders zag drijven, hun handen verstrengeld met die van hun verdronken kinderen, en ik niet eens mijn ogen hoef te sluiten om me te verplaatsen in die moeders en hoe ze, in een wanhopige poging hun kleintjes wat gerust te stellen in hun doodsnood, hun handjes stevig vastnamen. Als we gaan, liefste schatten, dan gaan we samen. Wat er ook gebeurt, hoe erg dit ook wordt, mama laat jullie niet alleen.

Waarin mensen dan op Facebook zeggen: ‘Weer een feestje.’

En terwijl ik zo zit te konijnen, moet ik denken aan de woorden van één van mijn lievelingsdichters, Hans Andreus: ‘Dood is dood. Men neemt zich mee en is niet mee te nemen. En ik ben eenzelfde. Maar leg mij bloot, omdat ik zien wil wie ik toch nog ben. Ik moet toch een mens zijn die ik herken.’

Er verdrinken kinderen in de Middellandse zee. En mannen, en vrouwen. Als wij dat toestaan, als wij toestaan dat onze regering niet groots en meeslepend ingrijpt, wat legt dat dan bloot over ons? Zijn wij dan nog mensen die wij herkennen?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Bioloog Midas Dekkers wil niet onfeministisch zijn, vertelde hij afgelopen vrijdag in deze krant. Een prettig sentiment, dat ik altijd zeer toejuich. Helaas liet Dekkers op zijn verstandige woorden onmiddellijk een ‘maar’ volgen. Om precies te zijn zei hij: ‘Ik wil niet antifeministisch zijn, maar ik denk niet dat de holenvrouw ook maar iets in te brengen had. De mannetjes zorgden voor de groep als geheel. De vrouwtjes alleen voor haar eigen jongen.’

Het staat Dekkers natuurlijk vrij om te fantaseren over onderdanige oervrouwen – hoewel ik wil voorstellen dat hij dit voortaan, net als andere mannen, slechts doet in de privacy van zijn eigen slaapkamer. Immers: wanneer een bioloog zich zo uitlaat in een bericht over onderzoek van de universiteit van Exeter naar de post-menopauzale perikelen der orka-oma’s, zou de argeloze lezer zomaar kunnen denken dat Dekkers opmerking over de onmondige holenvrouw iets met wetenschap te maken heeft. En dat lijkt me een misverstand dat we beslist moeten voorkomen.

Wat ons aller Midas hier deelde, is namelijk geen diep academisch inzicht, maar een staaltje pop-evolutiepsychologie. Er zijn wel onderzoekers die zich hiermee bezig houden, maar doorgaans is het meer een literair genre dan een serieuze wetenschapstak. Het is groot gemaakt door lieden als Barbara en Allan Pease, die probeerden uitspraken als ‘mannen kunnen niet luisteren en vrouwen niet kaartlezen’ te verkopen met behulp van verhaaltjes over het leven van de mens in de prehistorie.

Het idee erachter is dat mensen zijn geëvolueerd in nogal ongeëmancipeerde omstandigheden, en dat dit onze hersenen en hormonen (m/v) zo heeft gevormd dat we nu niets anders kunnen dan verlangen naar dezelfde taakverdeling als in de prehistorie. Die was als volgt: dames bevonden zich de ganse dag in en om de grot, alwaar ze wat voor het nageslacht zorgden en af en toe wat vruchten verzamelden. De heren ging uit jagen en kwamen op zondag thuis om de buffel te snijden. ‘Na de maaltijd zaten de mannen rond het vuur. De vrouwen gingen door met de verzorging van de kinderen en zorgden ervoor dat de mannen genoeg te eten en rust kregen’, schrijft het echtpaar Pease erover.

Mocht u denken dat dit beeld van de prehistorie verdacht veel weg heeft van een ouderwets idyllisch middenklasse kerngezinnetje met kostwinner en huisvrouw: dat kan kloppen. De gelijkenis komt door de manier waarop pop-evolutiepsychologie werkt: iemand observeert iets in de huidige samenleving, of heeft heimwee naar vroeger, en verzint daar een oerverhaal bij. Schrijvers stoppen hier; onderzoekers proberen dat oerverhaal voor de vorm nog een beetje te toetsen. Ze kijken bijvoorbeeld naar dierengedrag (apen zijn favoriet, maar als het beter uitkomt mag er ook gewinkeld worden in andere diersoorten), naar exotische jager-verzamelaarsvolkeren die nog zouden leven zoals onze verre voorouders (flauwekul natuurlijk – alsof alleen landbouwende culturen zich sinds de steentijd ontwikkelden) of naar moderne mensen (dan is het cirkeltje rond).

Eén van mijn favoriete voorbeelden van dit soort zelfbewijzende gezelligheid komt van een stel Britse neurowetenschappers. Een paar jaar geleden claimden zij dat de vrouwelijke voorkeur voor de kleur roze niet cultureel is, maar het breintechnisch ingebakken product van evolutie. Daartoe hadden ze wel 37 migranten bestudeerd – vers uit China, dus niet besmet met de westerse alomtegenwoordigheid van roze meisjesprullaria. En, warempel, ook onder deze migranten waren de dames meer van de roodtinten en de mannen meer van het blauw.

De onderzoekers negeerden het feit dat we roze en blauw pas sinds de jaren veertig aan respectievelijk meisjes en jongens koppelen, en zochten de oorzaak in het pleistoceen. Toen moesten de dames de kleur van rijp fruit goed herkennen, dus raakten ze gespecialiseerd in de kleur rood (we laten bananen en sinaasappels en dergelijke blijkbaar even buiten beschouwing). Tevens was het, vanwege hun prehistorische zorgtaken, belangrijk dat vrouwen de verschillende tinten op blozende kinderwangetjes goed wisten te onderscheiden; volgens de Britten zodat ze optimaal konden inspelen op de emoties en behoeftes van hun kindekes teer. Ik verzin het niet.

Deze alles zou tamelijk onschuldig zijn, vermakelijk zelfs, ware het niet dat pop-evolutiepsychologie vaak net genoeg op echte wetenschap lijkt om niet herkend te worden als wat het is: cirkelredenerende kullebul die geen enkele functie heeft dan het bevestigen van de maatschappelijke status quo van dertig jaar geleden. Hoewel, in één ding wil ik de pop-evolutiepsychologen wel gelijk geven: dat Midas Dekkers ruwweg hetzelfde brein heeft als een holbewoner, geloof ik meteen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Elk jaar weet dit gezeur.’ Daarmee wuifde Henk Westbroek afgelopen maandag aan tafel bij Pauw & Witteman de zwarte piet-technische bezwaren van kunstenaar Quinsy Gario weg. Dit was nadat hij Gario langdurig had uitgelachen, en voordat hij tegen hem ging schreeuwen. Erg verheffend was het niet.

Maar ondanks dat bij Pauw & Witteman weglachen het nieuwe luisteren lijkt, hebben Gario en de zijnen links en rechts natuurlijk wel een puntje of wat. Ze vinden zwarte piet racistisch; een ‘koloniale oprisping’ die geen plek meer heeft in het moderne veelkleurige Nederland.

Op die analyse is nuchter bekeken weinig af te dingen. Want zwarte piet, zijn imago van kindervriend ten spijt, ís blackface: de gitzwarte, goudberingde, roodbelipte negerkarikatuur die we nog zo goed kennen uit oude Sjors & Sjimmies – ‘Jimmie leuk vinden!’ –, bedacht op een moment in de negentiende eeuw dat het concept beschaving nog niet voldoende was ingedaald om al tot afschaffing van de slavernij te leiden.

De tegenwerping dat piet een schoorsteenveger is en derhalve zwart van roet, is overduidelijk flauwekul – tenzij je denkt dat in schoorstenen afropruiken en lippenstiften verstopt zitten die, du moment dat hij zich aldaar begeeft om cadeaus te bezorgen, spontaan op het pietengezicht springen. En zelfs dan zou hij bij aankomst op de stoomboot nog een schone en dus huidkleurige snoet moet hebben, want dan zitten de cadeaus immers in het scheepsruim en heeft pietermans nog geen schoorsteen van binnen gezien.

Dus is dit waar we elk jaar weer in collectieve knusheid naar kijken: een optocht met een blanke heer, hooggezeten op een wit paard, die waardig naar de menigte wuift terwijl zijn op negerslaven geïnspireerde knechten om hem heen dartelen, deugnieterig en dom doen, en de goedheiligman met hand- en spandiensten ondersteunen, zoals dat een goede ondergeschikte betaamt.

Dat kinderen hier in al hun leeftijdsgerelateerde naïviteit geen racisme maar een feestje in zien, is nauwelijks relevant. Het probleem is dat hun ouders, die wél kennis hebben van slavernij, dondersgoed weten hoe een schoorsteenveger eruit hoort te zien en aan wie bij herhaling dat blackface-dingetje is uitgelegd, toch hun ogen sluiten voor het feit dat we in ons land elk najaar weer in opperste vrolijkheid één van de duisterste bladzijden uit onze geschiedenis in feestvorm gieten.

En dan vinden we het gek dat veel nakomelingen van die slaven dit niet helemaal super-toppie-gezellig vinden. De oprechte gekwetstheid van zwarte mensen leidt zelfs tot grote woede, want niemand mag het in zijn hoofd halen om ‘een leuk kinderfeest te verpesten’. Alsof kinderen niet evenveel lol hebben met groene, gele en rode pieten, zoals in 2006, toen de NPS in een vlaag van helaas tijdelijke wijsheid regenboogpieten uitvond. Kleuters in den lande kropen helemaal niet massaal depressief en hevig getraumatiseerd in hun bed. Ze vierden gewoon lekker sinterklaas.

Dit in tegenstelling tot, wederom, flink wat volwassenen. Het regende klachten bij de NPS. Medewerkers werden bedreigd. In kranten spraken columnisten en briefschrijvers over ‘cultuurbarbaren’, ‘multicultikoorts’, en over hoe willen afschaffen van – aldus de toentertijdse Telegraaf – ‘negertjes in de knechtenrol’ een voorbeeld is van ‘totaal doorgeslagen angst voor discriminatie’. Nee, bespottelijk, want piet hoort gewoon zwart en ‘ze’ moeten met hun fikken van ‘ons’ feest afblijven, anders rotten ze maar op naar hun eigen land. En dat maakt ons geen racisten, dat is gewoon gezond verstand. Kutnegers.

Het is deze nationale allergische reactie op het zwarte pieten-debat die me echt zorgen baart. Want wat zegt dit over Nederland? Wat leren kinderen hier nou van? Dat volwassenen op een facebookbericht van Pauw & Witteman over Quinsy Gario reageren met (sic): ‘Ze moeten die vent een steen om de nek binden en tussen de haaien gooien laat hem lekker optiefen die malloot’? En dat de verontwaardiging die op zo’n opmerking volgt vele, vele malen kleiner is dan de woede op iemand die kritiek durfde te hebben op zwarte piet?

Ik vrees dit: dat het oké is om iemand die laat weten dat hij door jou gekwetst is uit te lachen en weg of dood te wensen. Dat de bezwaren van een zwarte minderheid ondergeschikt zijn aan de feestelijkheden van de witte meerderheid. Dat zwarte pijn minder waard is dan wit plezier. En dát, lieve mensen, is puur, onversneden racisme.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.