dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Ik weet niet hoe het met u zit, maar mij overkomt het zelden of nooit dat ik een grapje maak waarin ik onbedoeld nazi’s op een voetstuk zet. Evenmin duiken er in mijn lezingen per ongeluk extreem-rechtse signaalwoorden op.

De parlementariërs van het Forum voor Democratie (FvD) hebben echter met regelmaat zo’n oepsmomentje. NRC Handelsblad berichtte over Theo Hiddema, die tijdens een etentje met kandidaat-Kamerleden had gezegd ‘hoe leuk het was weer in een keldertje te zitten. Omdat de grootste beweging van de 20ste eeuw ook in een kelder was ontstaan.’ Een verwijzing naar Hitlers mislukte Bierkellerputsch in 1923, aldus het NRC. Volgens Hiddema was het ‘pure ironie’.

Thierry Baudet had in de oprichtingsspeech van zijn partij gesproken over een ‘boreaal Europa’, las ik bij De Correspondent. Een onfrisse term, die verwijst naar de pure, noordelijke afstamming van het arische ras en opduikt bij extreem-rechtse mispunten assorti, waaronder Jean-Marie Le Pen. Volgens De Correspondent is het ‘een codewoord, een dog-whistle. Het verwijst naar hetzelfde gedachtegoed van raszuiverheid dat in het Derde Rijk centraal stond.’ De FvD-woordvoerder wil niet uitleggen wat dit woord in Baudets toespraak deed, maar verwerpt de gelegde link als het aansmeren van ‘guilt by association’.

De twee voorvallen deden me denken aan een essay van schrijver Umberto Eco, in The New York Review of Books. Hij haalt toneelschrijver Ionesco aan, ‘alleen woorden tellen en de rest is slechts gekwebbel’, en stelt dat ‘taalkundige gewoontes vaak belangrijke symptomen zijn van onderliggende gevoelens.’

Eco’s essay gaat over fascisme. Een lastig woord, geeft hij toe, want fascisme kent zoveel gezichten dat het moeilijk is om te zeggen wat het precies is. We herinneren ons de Tweede Wereldoorlog, schrijft hij, en zeggen plechtig dat ‘zij dit nooit meer mogen doen’. Maar wie zijn ‘zij’? Het fascisme zal nu niet meer dezelfde vormen aannemen als toen. ‘Het zou zoveel gemakkelijker zijn, voor ons, als er iemand op het wereldtoneel verscheen die zei: ‘Ik wil Auschwitz heropenen, ik wil dat de Zwarthemden weer paraderen op Italiaanse pleinen’. Het leven is niet zo simpel.’

Toch denkt Eco dat er wel een aantal typische kenmerken zijn van wat hij Ur-Fascisme noemt, en waaraan we nieuwe fascisten zouden kunnen herkennen. Eco schrijft bijvoorbeeld dat fascisten vrijwel altijd beginnen met ‘een appèl tegen indringers.’ Het is daarbij van belang dat mensen zich belaagd voelen, met name de middenklasse; een eigenschap van Ur-Fascisme is dat het leven draait om strijd. Nog een kenmerk: de dreiging komt niet alleen van buitenaf, maar ook van binnenuit. Het is volgens Eco ook karakteristiek dat Ur-Fascisme de legitimiteit van het parlement en de regering in twijfel trekt.

Staat u me een kleine Baudet-bloemlezing toe. Naast zorgen over ‘homeopathische verdunning’ en zijn wens dat ‘Europa dominant blank en cultureel blijft zoals het is’, zei hij onder meer dat de immigratieproblemen straks ‘niet meer te behappen zijn’. De middenklasse ‘wordt weggedrukt’. ‘[We] leven op de rand van de totale instorting.’ ‘Onze vrije, tolerante (..) samenleving verkeert in levensgevaar – is zelfs dodelijk gewond.’ ‘We worden aangevallen door degenen die ons zouden moeten beschermen. (..) Het Westen lijdt aan een auto-immuunziekte.’ ‘Er zit een element van bedrog in de representatieve democratie.’ ‘We leven in een schijndemocratie, waarin verschillende politieke spelers tezamen een kartel vormen.’ ‘Leven met een valse vrede of ten strijde trekken’. ‘Het allerbeste zou zijn als wij absolute heersers zijn.’

Volgens Baudet & co zijn bijna al deze uitspraken onbegrepen grapjes, onhandig geformuleerd, uit context gehaald, bewust verkeerd geïnterpreteerd, en beslist geen racisme (‘gelul, bullshit’). Maar op een gegeven moment wordt de claim dat het allemaal een groot misverstand is onredelijk en ongeloofwaardig; dan is er een overduidelijk patroon. Bovendien: als je een politicus niet op zijn woorden mag afrekenen, waarop dan wel?

‘Ur-fascisme kan terugkomen in de meest onschuldige vermommingen’, schrijft Eco. ‘Het is onze plicht om het te bloot te leggen en te wijzen op alle nieuwe gevallen – elke dag, in elk deel van de wereld.’ Verzaken we die plicht? Veel media dekken Baudets fascisme toe met de mantel der neutraliteit; noemen hem verfrissend, verrassend. Steeds laat hij flitsen van zijn ware gezicht zien, en steeds blijkt men bereid net op dat moment even te knipperen. Maar zoals de wijze Maya Angelou zei: ‘When someone shows you who they are, believe them – the first time.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ben ik wel objectief genoeg? Die vraag heb ik mezelf vaak gesteld in de bijna dertien jaar dat ik nu wetenschapsjournalist ben. De wetenschap en de journalistiek hebben immers gemeen dat ze beide objectiviteit hoog in het vaandel hebben. Je dient je werk onbevooroordeeld te doen, zonder wensdenken of bijbedoelingen, met oog voor de feiten, en op zoek naar de waarheid. Dat is een prachtig ideaal, maar toch twijfel ik. Bestaat er wel zoiets als een onbevooroordeeld mens? Is de waarheid wel te vatten door een enkel individu? En als het antwoord op die vragen nee is, wat betekent objectiviteit dan nog?

Deze week zat ik weer over deze kwesties na te denken. Dat kwam door Ben Barres, een Amerikaanse neurowetenschapper, die vlak na kerst overleed. Ik had grote bewondering voor hem, om een reden die journalist Ed Yong kort na Barres’ dood mooi verwoordde in The Atlantic: ‘Right until the end of his life, Ben Barres made it his business to champion the unsung.’

Barres bekommerde zich om onbezongen helden. Aan Stanford University onderzocht hij gliacellen: de hersencellen die lang werden veronachtzaamd als slechts de steunploeg van de veel toffere en interessantere neuronen. Hij toonde aan dat gliacellen veel meer zijn dan dat – een inzicht dat enorm bijdroeg aan ons begrip van het brein.

Misschien nog invloedrijker was Barres bijdrage aan het debat over wetenschap en gender. In 2006 betoogde hij in het vakblad Nature dat de achterstelling van vrouwen aan universiteiten niet kwam doordat ze van nature minder geschikt waren, maar door discriminatie. Uiteraard onderbouwde hij deze stelling met onderzoek, maar hij schreef ook uit ervaring. Ben Barres was een trans man, en tot zijn transitie in 1997 had hij gewerkt onder de naam Barbara. Iets dat soms tot veelzeggende misverstanden leidde, vertelde Barres. Zoals toen een collega zei: ‘Ben Barres gaf een geweldige lezing vandaag, maar zijn werk is dan ook veel beter dan dat van zijn zus.’

Hoewel Barres publicatie destijds veel bijval kreeg, was er ook kritiek: hij zou, juist vanwege zijn ervaringen, niet objectief zijn. Dit in tegenstelling tot de wetenschappers waar hij commentaar op had, want die beriepen zich op ‘harde zaken’ als de natuur (m/v), hersenen, hormonen en genen.

Het is een dynamiek die me inmiddels bekend voorkomt. Als ik beargumenteer dat aangeboren man-vrouwverschillen niet erg groot zijn, wordt me steevast verteld dat ik niet objectief ben, want een feminist. Idem in discussies over obesitas: bijna altijd betwijfelt iemand mijn objectiviteit omdat ik dik ben. NRC-columnist en vrouw van kleur Clarice Gargard schreef onlangs hoe ze in een panel zat om over objectiviteit te praten, toen een aanwezige vroeg of ze wel ‘naar de andere kant keek’ wanneer ze over racisme schreef. ‘Alsof ik vanwege mijn kleur niet beschouwend zou kunnen kijken.’

Ik moest hieraan denken toen ik dinsdag het opiniestuk van historicus Hubert Peters las. Hij zette mede-historicus Piet Emmer, die betoogt dat het met de gruwelen en gevolgen van slavernij en kolonialisme relatief meevalt, tegenover antropoloog Gloria Wekker, die juist beweert dat deze zaken nog grote invloed hebben op ons denken. Peters kenschetste Emmer als weldenkend, integer en objectief, en Wekker als bitter en denklui.

Objectiviteit staat in al deze gevallen voor meer dan een ideale houding of werkwijze; het wordt ook een soort keurmerk, dat van buitenaf opgelegd of afgenomen kan worden. ‘Niet objectief’ is een ernstig verwijt, dat impliceert dat je niet de waarheid spreekt. Wat als objectief telt, heeft bovendien te maken met de status quo. ‘Hij is objectief’ betekent ook: ‘Wat hij zegt, komt overeen met het wereldbeeld van de gevestigde orde’. Of: ‘Aan de waarheid van dit standpunt zijn we gewend.’

De ironie is natuurlijk dat niemand als onbeschreven blad een maatschappelijke kwestie inwaait: nuchtere natuurwetenschappers hebben ook ervaringen, onfeministische mensen ook een ideologie, dunne mensen ook een gewicht, witte mensen ook een kleur, Piet Emmer ook een overtuiging. Objectiviteit is een nobel streven en een fantasma tegelijk.

‘Ben ik wel objectief genoeg?’ is dan niet de juiste vraag. Een betere vraag is: ‘Is mijn geest open genoeg?’ Sta open voor allerlei perspectieven, en luister vooral naar de mensen die we vaak minder goed horen: de minderheden, de dwarskoppen, de uitdagers van die status quo. Champion the unsung. Laten we de waarheid zoeken in verscheidenheid, niet in objectiviteit.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Held!!!’ ‘Super gedaan!’ ‘Ik had het niet beter kunnen uitleggen, hartstikke goed gezegd.’ ‘Goed uitgelegd! Was nodig.’ ‘Geweldig Arjen, je opent vele ogen volgens mij. Het was weer fantastisch vanavond!’

Het programma Zondag met Lubach had dit weekend een item over Zwarte Piet, en veel mensen lieten op twitter weten dat ze er blij mee waren. Of, om specifieker te zijn: veel witte mensen. Het was dan ook geen slechte uitzending. Lubach hield een geestige bespreking van de gebruikelijke argumenten voor en tegen Zwarte Piet, legde staatssecretaris Knops en premier Rutte vakkundig over de knie omdat die hadden laten weten dat ze een beetje eigenrichting op de snelweg niet zo’n punt vinden want ‘emoties’ en ‘kinderen niet confronteren met boze demonstranten’, en sprak zich tot slot uit tegen Zwarte Piet. Best puik.

Toch was niet iedereen bereid om Lubach onmiddellijk tot het heldendom te verheffen. Zo kwam de immer scherpzinnige anti-racist Arzu Aslan op twitter met een kritische analyse van Lubachs bewieroking. Waar zwarte activisten vanwege hun anti-Zwarte-Piet-uitspraken te maken krijgen met ellende en serieuze bedreigingen, zijn dezelfde woorden uit de mond van een witte man ineens welgesproken eye-openers. Een wit privilege waar Lubach zich niet van bewust toont. Bovendien krijgt hij nu alle lof, maar de activisten van kleur waaraan hij zijn inzichten te danken heeft laat hij in zijn progamma niet aan het woord. ‘This is how whiteness works’, schreef Aslan. ‘Lubach gets to be the hero van de strijd tegen zwarte piet.’

Net onder de oppervlakte van een moppig item in Zondag met Lubach zit een giftige dynamiek: dat veel mensen zich door hem wel laten overtuigen maar niet door de mensen die racisme letterlijk aan den lijve ondervinden. Het zegt veel over de machtsverhoudingen in Nederland.

Het is een dynamiek die me niet onbekend is. Vlak nadat ik in 2011 columnist was geworden, schreef ik over Zwarte Piet. Aanleiding was de gewelddadige arrestatie van Quinsy Gario en Jerry Afriyie bij de intocht in Dordrecht; ik schaam me ervoor dat ik toen, net als Lubach nu, hun naam niet noemde. Vanwege die column mocht ik aanschuiven bij het televisieprogramma Debat op 2, samen met zwarte activisten als Gario en Akwasi. Die wisten natuurlijk duizend keer beter waar ze over spraken dan ik als snotneuscolumnist die één stukje had getikt. Toch kreeg ik vaker het woord. De activisten werden weggezet als schreeuwers, maar de presentatrice complimenteerde mij achteraf met mijn redelijkheid.

Toen was ik trots. Ik had me laten gelden als beginnend opiniemaker en verstandige dingen gezegd. Allemaal waar, maar bovenal had ik geprofiteerd van de dynamiek dat witte mensen liever naar andere witte mensen luisteren. En door dat niet te zien en niet ter sprake te brengen, werkte ik daar aan mee.

In 2013 schreef ik hier dat het Zwarte Piet-debat laat zien dat in Nederland zwarte pijn minder waard is dan wit plezier. De positieve reacties waren talrijk. Allerlei witte mensen die tot op dat moment het zwarte activisme met enige weerzin hadden bekeken, waren nu de schellen van de ogen gevallen. Ik voelde me fijn; als witte mensen het nodig hebben dat ik de woorden van zwarte mensen voor hen vertaal naar iets dat ze wel willen verteren, is mijn rol dan niet, nou ja, nobel?

Het was weer die dynamiek. Begrijp me niet verkeerd: schelloze witte mensen maken is een jofel streven. Ik heb geen spijt van mijn anti-Zwarte-Piet-columns. Maar zelfs als je iets goeds doet, kun je onderdeel zijn van een fout systeem. Een symbool bestrijden zonder dat systeem te doorgronden, zonder kritisch te zijn over machtsverhoudingen waar je voordeel van hebt, is op zijn best een onvolledig en op zijn slechtst een schadelijk idee.

Wat kunnen witte mensen dan beter doen? In haar boek Witte onschuld reikt emeritus hoogleraar Gloria Wekker een uitstekend alternatief aan: ‘… het zich teweerstellen tegen witte onschuld, het zichzelf positioneren als wit, als een machtige raciale/etnische positie bezettend, het cognitief en emotioneel kennisnemen van de Nederlandse geschiedenis van imperialisme, van de vele vormen van wit privilege en dat privilege gebruiken om machtsverschillen te doorbreken …’.

Ik zou hier nog van alles aan kunnen toevoegen; ik zou haar advies kunnen herhalen in mijn eigen woorden, en daar zou het voor andere witte mensen misschien overtuigender van worden. Maar laat ik dat nu eens niet doen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Zo, dat was gênant. Twee weken geleden verscheen Anousha Nzume’s boek ‘Hallo witte mensen’, waarin ze racisme bespreekt door witte lezers een spiegel voor te houden. Ik had gehoopt dat wij, witte mensen, daar inmiddels voor open zouden staan. Het racismedebat is tenslotte al even gaande. Dat er systematische ongelijkheid bestaat, en wit privilege waar wij van profiteren, is genoegzaam bekend. Dat witte mensen een demografische groep zijn die je als zodanig kunt aanspreken op onrecht: idem dito. Je zou dus denken dat we een boek daarover ondertussen met enthousiasme, of op zijn minst met enige elegantie, kunnen ontvangen.

Het liep anders. Dat wil zeggen: het plafond is bijna niet meer te zien, zoveel witte mensen hangen er boven in de gordijnen. En ze wenen zo hard dat er onder hen een middelgrote vijver van witte tranen is ontstaan. Staat u me een bloemlezing toe.

Elma Drayer noemde het boek in haar Volkskrant-column ‘een product uit het giffabriekje dat identiteitspolitiek heet’ (merkt u het verkleinwoord op). Nzume is volgens haar een ‘gehoorzaam aanhanger van dit ideeëngoed’ die ‘probeert wijs te maken dat etniciteit allesbepalend is voor ons aller identiteit.’ Een interessant stukje stroman-gebeuren, want Nzume zegt in haar boek precies het tegenovergestelde: ‘De mens bestaat uit zoveel hokjes van identiteiten en je kunt tegelijkertijd een scala aan nadelen en voordelen ervaren.’

Verder stond het Drayer niet aan dat Nzume wil dat witte mensen verantwoordelijkheid nemen voor hun rol binnen een racistisch systeem. Volgens haar stond Nzume’s oordeel van tevoren vast: ‘Wie wit is, kan per definitie niet deugen.’ Nou schrijft Nzume letterlijk: ‘Wat ik dus níét zeg is: “Jij bent super slecht, voel je nu schuldig, slecht!”’ Dat maakt Drayers gebeten-hond-houding wat, ehm, bijzonder. Het wekt de indruk dat ze wil dat een boek over racisme nóg nadrukkelijker bevestigt dat wij, witte mensen, heus heel oké zijn. Anders is het zielig voor ons. En dan schrijft Drayer over Nzume dat ze ‘klaagt’ en ‘piept’.

Sylvia Witteman vond in haar column dat Nzume een ‘prekerig pamflet’ schreef dat ‘voornamelijk irriteert’. Ik maak daaruit op dat een boek over racisme dus niet alleen de tofheid der witte lieden moet bezingen, maar ook nog blij en vrolijk dient te zijn. Witteman heeft meer met een ander boek, een roman over een zwart Russisch meisje – geschreven door een witte schrijfster, die volgens Witteman blijkbaar de ervaringen van een vrouw van kleur beter kan verwoorden dan Nzume.

Presentator Pieter van der Wielen deed zijn witte plasje in het radioprogramma ‘Nooit meer slapen’. In een interview met Nzume ergerde hij zich hardop aan haar boek, omdat het ‘steeds maar ging over wit en zwart’. ‘Jij-bakken’, noemde hij het. Als ze iets wilde bereiken met haar boek kon ze volgens hem beter een andere toon aanslaan. Hij zat daarmee op een lijn met journalist Okke Ornstein, die blogde dat je het racismedebat niet moet overlaten aan ‘figuren zoals Anousha Nzume’, en haar woorden kenschetste als ‘infantiliseren’,‘gedram’, ‘zeuren’, en ‘antiracistische clickbait’. We moeten begrijpen dat witte mannen veel beter weten hoe je over racisme hoort te praten dan Nzume.

Maar de Witte Klapper van de Week kwam van Trouw-columnist Sylvain Ephimenco. Die vertelde afgelopen dinsdag zeer uitgebreid dat hij Nzume’s boek níét had gelezen, maar toch vond dat ze ‘vol op het orgel de wij/zij-retoriek hanteert’, om vervolgens te belanden bij het oordeel die je wist dat zou komen: Nzume is zelf een racist.

Ik verwonder mij over deze commentaren, omdat ze op een subtiele manier met zichzelf in tegenspraak zijn. Deze critici reppen niet over macht – waar Nzume dat steeds wel doet – en ontkennen daarmee dat dit een belangrijke rol speelt bij racisme. Maar tegelijkertijd benadrukken ze, door de woorden die ze gebruiken om Nzume weg te zetten en te kleineren, dezelfde machtsverhoudingen tussen witte en zwarte mensen die ze onbesproken laten. Ze hebben het niet over wit privilege, maar tegelijkertijd proberen ze met elke zin vast te houden aan het privilege om het racismedebat op hun voorwaarden te voeren.

Het is precies deze dynamiek die Nzume’s boek zo relevant maakt. Al zullen er natuurlijk altijd wenende witte mensen zijn bij wie een blik in de spiegel vooral leidt tot zelfmedelijden. Voor deze mensen, die liever de lengte van hun eigen tenen koesteren dan de stem van een vrouw van kleur, heb ik nog een laatste citaat van Nzume: ‘Echt: boehoe for you.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Mannen zijn hard nodig’, zei meester Tjeerd tegen een NOS-verslaggever. Ze waren op bezoek bij een school waar in maart voor één dag enkel heren voor de klas stonden, als protest tegen de verjuffing van het basisonderwijs. Dat er veel meer vrouwen dan mannen voor de klas is volgens de actievoerende meesters namelijk een probleem. ‘Kinderen hebben behoefte aan een mannelijk rolmodel’, aldus Tjeerd. Meester Edmin: ‘Jongens kunnen alles leren van een juf, behalve hoe ze een man worden. Daar hebben ze echt een meester voor nodig.’

‘Jongens worden in hun jongensidentiteit onderdrukt’, stelde jongenspedagoog Maarten Willemsen zelfs, een paar dagen eerder in het AD. Jongens hebben van nature een drang tot wedijveren, exploreren en een behoefte aan actie, maar daar doen juffen onvoldoende mee. ‘Laat jongens uitrazen!’ stond er in dikke letters boven het artikel.

Alleen dankzij een meester kunnen jongens opgroeien tot Echte Mannen, begrijp ik. Of, althans, zo kunnen wítte jongens opgroeien tot Echte Man. Want dit hele issue, van jongens die door juf tekortgedaan worden in hun prille mannelijke essentie, is vervlochten met kleur. In het NOS-item waren bijna alleen maar witte kinderen te zien. En je hoort zelden iemand beweren dat, zeg, Marokkaans-Nederlandse jongetjes meer moeten kunnen ‘uitrazen’. Sterker nog, ik vermoed dat als Mohammed eens lekker uitraast, hij onmiddellijk tot kleine straatterrorist gebombardeerd wordt.

Wanneer we een maatschappelijk debat voeren over de mannelijkheid van jongens van kleur gaat het vooral over socialisatie, stelt genderwetenschapper Juliet Williams in een artikel uit 2013. In deze discussie benoemen we wel de culturele verschillen, opvoeding en economische achterstelling van biculturele jongens, maar zelden of nooit hun natuurlijke inborst. Hun mannelijkheid telt als een constructie, terwijl de mannelijkheid van witte jongens wordt gezien als een aangeboren essentie. Op deze manier verheffen we het gedrag van witte jongens (en mannen) tot de belichaming van ‘authentieke mannelijkheid’, schrijft Williams. En daardoor zijn we als samenleving meer geneigd ruimte te maken voor de mannelijkheid van witte jongens dan voor die van jongens van kleur.

Het wrange hieraan is dat eind jaren negentig de eerste zorgen over verjuffing en een tekort aan mannelijke rolmodellen juist gingen over zwarte jongens. In zwarte Amerikaanse achterstandswijken waren zorgzame vaders, sportcoaches, meesters en andere toffe voorbeeldmeneren zo schaars, dat onderzoekers zich afvroegen aan wie deze jongens zich moesten spiegelen op hun weg naar volwassenheid. Een terechte vraag, die werd ingepikt door de conservatieve filosoof Christina Hoff Sommers, die kleur en klasse uit de kwestie wegmoffelde, waardoor het probleem al gauw vooral over witte middenklassejongens leek te gaan.

Maar juist zij hebben vaak plenty mannen in hun leven: papa, opa, buurman, voetbalcoach, muziekleraar. Rolmodellen zat. Hoezo hebben ze dan een meester nodig om van te leren hoe ze een man worden? Zou een juf voor de klas echt leiden tot ‘onderdrukking van hun jongensidentiteit’? En wat doen we eigenlijk voor de identiteit van jongens van kleur?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Op mijn koelkast hangt een geel briefje, waar in grote zwarte viltstiftletters op geschreven staat: ‘This is NOT normal’. Ik heb het daar afgelopen november geplakt, op advies van de Britse komiek John Oliver. Vlak na de verkiezing van Donald Trump presenteerde hij een aflevering van de satirische nieuwsshow Last week tonight. Een serieleugenaar is nu president, zei Oliver, en er is no way dat dat goed gaat aflopen. ‘Het gaat te gemakkelijk worden om te denken dat deze dingen normaal zijn (..) dus blijf jezelf eraan herinneren: dit is niet normaal.’

Waar Oliver hier voor waarschuwde, zijn ‘shifting baselines’; een term uit de ecologie, die duidt op kleine, geleidelijke veranderingen die herijken wat we normaal vinden. Bioloog en filmmaker Randy Olsen gaf ooit het voorbeeld van de Columbia River: daar zwemt nu twee keer zoveel zalm als in de jaren dertig. Wat fantastisch klinkt – als je 1930 als uitgangspunt neemt. Maar in 1930 zat er tien keer minder zalm in die rivier dan in 1800. Als je de ‘baseline’ laat verschuiven, lijkt het abnormale normaal, of zelfs positief.

Dit gebeurt ook in de politiek. Zoals klimaatactivist Jamie Henn vorig jaar in de Huffington Post schreef: we verlagen onze standaarden, en terwijl onze baselines shiften, accepteren we een degradeerde stand van zaken als alledaags, en worden radicale ideeën gewoon. ‘We leven in een tijd van gevaarlijk geheugenverlies, waarin de ‘nieuwe normaal’ zo snel wordt gecreëerd dat het moeilijk is om je vast te houden aan hoe het was en hoe het dus zou moeten zijn.’

Deze week leek die waarschuwing relevanter dan ooit, dus probeer ik te blijven terugdenken aan vroeger. Bijvoorbeeld toen Trump zaterdag na een bezoek aan de CIA in onsamenhangende zinnen loog over zijn inauguratie: over hoeveel mensen er waren geweest, zelfs over het weer. Terwijl de hele wereld had gezien hoe toehoorders tijdens zijn speech met regenponcho’s zaten te hannesen, vertelde Trump dat God speciaal voor hem de zon had laten doorbreken. Nog niet zo lang geleden had iemand dan discreet een dokter gebeld. Of anders wel toen hij zijn woordvoerder compleet Noord-Korea liet gaan, en een deel van zijn leugens liet herhalen. Maar nee.

Of toen Mark Rutte maandag een brief publiceerde waarin hij tegen niet-inheemse Nederlanders zei: ‘Doe normaal of ga weg.’ De NRC repte van een ‘fatsoensoffensief’. Ik kan me nog herinneren dat het ooit eervol was voor een premier om nadrukkelijk de eindbaas te zijn van álle mensen in Nederland. Onze baseline nu is een minister-president die zijn eigen volk verdeelt in eerste- en tweederangsburgers. En daarmee wegkomt.

Of toen ik las dat de Europese Commissie de ‘stroom’ vluchtelingen verder wil ‘indammen’ door Libië af te grenzen, zodat mensen niet meer in bootjes naar Italië komen. Een ‘beschermingswal optrekken’, noemen ze dat. Blijkbaar is zowel de watermetafoor als muurretoriek tegenwoordig salonfähig. De Commissie wil met die ‘beschermingswal’ voorkomen dat rechts-populisten à la Wilders en LePen de verkiezingen winnen. Het is een absurde paradox, maar ook een nieuwe normaal: om fascistische griezelpolitici dwars te zitten gaan andere bestuurders alvast hun xenofobe beleid uitvoeren.

Of toen ik hoorde wat zich afgelopen maandagavond in De Balie had afgespeeld. Een islamcritica in de zaal stelde voor om moslims het land uit te zetten, tot een maximum van een à twee procent van de totale bevolking. De discussieleider reageerde niet kritisch. Hij vroeg haar ook niet of het deporteren van een geloofsgroep niet een kilometer of 1933 te ver ging. Nee, hij vroeg rechtsfilosoof Paul Cliteur, die in panel zat: ‘Is dit juridisch een beetje rond te krijgen?’

Balie-opperhoofd Yoeri Albrechts toonde zich op twitter verbaasd dat mensen boos waren omdat hij ruimte had gegeven aan deze ‘opvatting waar ze het niet mee eens zijn’. Ik kan me nog herinneren dat het opperen van een etnische zuivering niet zomaar een mening was, maar onbespreekbaar. Maar het is blijkbaar normaal geworden om hier op een rustige manier over van gedachten te wisselen, alsof je het hebt over een kleine verbouwing aan je badkamer. ‘Goh, ja, een ligbad, zou dat kunnen?’

Deze shifting baselines zijn niet alleen verontrustend, ze zijn gevaarlijk. Verzet is nodig: tegen het nieuwe gewoon, tegen de bijna ongemerkt verlaagde standaarden, tegen het politieke geheugenverlies dat het maatschappelijk debat in zijn greep houdt. Om John Oliver te citeren: ‘Tatoeëer het desnoods op je kont. (..) dit is niet normaal. Het is fucked up.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.