dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Hij was paars en gezwollen, vertelde zijn vader aan de Volkskrant, en zijn longen, hart, lever en nieren deden het nauwelijks meer. Zes keer werd hij gereanimeerd. Na een lijdensweg van bijna drie weken zetten zijn ouders de beademing stil.

Maurits, een jongen van 17 die nooit wat had gemankeerd, is dood. In bed gekropen met iets wat leek op een griepje, maar wat een besmetting met meningokokken type W bleek te zijn.

Het is de nachtmerrie van elke ouder: je brengt je hangerige kind naar bed, en het wordt nooit meer gezond wakker.

De overheid wist twee jaar geleden al dat deze meningokok riskant was; het aantal dodelijke besmettingen steeg, in Groot-Brittannië was de noodklok al geluid. Toch ging door getreuzel ons rijksvaccinatieprogramma pas onlangs van start, en dan vanwege schaarste eerst alleen voor dreumesen en 14-jarigen. Maar daar kun je omheen klussen, las ik. De vader van Maurits hoorde artsen op tv zeggen dat zij hun kinderen allang hadden laten inenten. Een GGD-woordvoerder meldde dat je dit voor 90 euro voor de bakker kunt krijgen. Duizenden ouders bleken al zo’n prik te hebben gekocht voor hun kadetje.

In huize Ten Broeke werden onmiddellijk vaccins besteld. Maar terwijl de doktersassistente een naald in het armpje van mijn jongste dochter zette, kon ik de gedachte niet van me afschudden dat er hier iets grondig mis was.

Niet met het vaccin, natuurlijk: je kinderen laten inenten tegen een potentieel dodelijke ziekte is een voortreffelijk idee. Maar wel met deze gang van zaken. Waar het rijksprogramma een prettig socialistisch tintje heeft – de staat die uit collectieve middelen vaccins aanschaft en onder burgers verdeelt – is zelf een prik kopen voor je kind een kapitalistische handeling. Een kwestie van de vrije markt in jouw voordeel gebruiken.

Maar, overwoog ik in het behandelkamertje van de huisarts, wat moeten ouders die slechts met moeite rondkomen? Terwijl ik hier opgelucht ademhaal omdat mijn kinderen straks geïmmuniseerd zijn, kunnen zij die bescherming niet betalen. Ik profiteer van een systeem dat anderen dupeert.

Dat profiteren, dat gebeurt uiteraard voortdurend; het geldt zelfs als volkomen normaal. Mensen die genoeg geld hebben, kunnen daarmee afstand scheppen tussen zichzelf en narigheid: ze kunnen veiliger auto’s kopen, betere huizen, meer zorg, gezonder eten. Zulk gedrag wordt niet alleen gelegitimeerd maar zelfs vanzelfsprekend gemaakt door wat columnist George Monbiot ‘het dominante verhaal’ van onze tijd noemt: dat van het neoliberaal kapitalisme.

Dit verhaal gaat zo: bijna alle sociale, economische en politieke problemen kunnen worden opgelost in een vrije markt, waarin mensen en bedrijven met elkaar concurreren. Dit zorgt voor innovatie, groei en welvaart, want competitie zet iedereen aan tot hard werken. De vrije markt is namelijk ook een meritocratie: wie lekker aanpoot, wordt beloond en kan dus meer kopen. Dit idee wordt ook vaak omgekeerd: wie veel beloning ontvangt, zal het wel verdiend hebben.

Het probleem is dat dit alleen op papier zo werkt. In de praktijk wordt de kans op beloning niet alleen bepaald door ijver en talent, maar ook door mazzel en afkomst. Rijke ouders, bijvoorbeeld, beschermen hun kinderen tegen competitie op de vrije markt door beter onderwijs voor ze te betrekken. Neoliberaal kapitalisme slaagt er zo niet goed in om armoede uit te bannen. De grootste tekortkoming van dit systeem, stelt sociologieprofessor Erik Olin Wright dan ook, is dat het zich kenmerkt door ‘armoede te midden van overvloed’.

Armoede te midden van overvloed: het is een situatie waar we aan gewend zijn. Maar terwijl ook mijn oudste dochter gevaccineerd wordt, vraag ik met af: is dit goed? Dankzij de vrije markt kan ik betere kansen voor mijn kinderen kopen; betere overlevingskansen zelfs. Maar is een systeem waarin ik met andere ouders moet concurreren om de gezondheid van onze kinderen niet een ziek systeem? Waarom zouden we accepteren dat kinderen van welgestelde ouders meer kans hebben om gevrijwaard te blijven van een enge ziekte dan kinderen van arme ouders? Hebben zij dat echt verdiend?

De vrije markt is alleen vrij voor wie zich dat kan veroorloven. Mijn dochters krijgen een Wuppie omdat ze niet gehuild hebben, en ik moet denken aan dat liedje van het Klein Orkest: ‘Alleen als je geld hebt, dan is de vrijheid niet duur.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Sinds kort weet ik dat Patty Brard een maagverkleinende operatie heeft ondergaan. Dit was geen kennis waar ik per se enorm op zat te wachten; ik ben geen fan. Want hoewel ik vrienden heb die erg tevreden zijn met hun maagverkleining, kan ik me er niet overheen zetten dat het ook een vorm van verminking is.

Een chirurg haalt een gezond orgaan grotendeels weg, om het maagstompje verderop aan je darmen te fabrieken. Nu kun je alleen nog muizenbeetjes eten, zodat je lichaam vervalt tot een soort post-operatieve hongersnood. Een ernstige ingreep, die toch niet zelden wordt omgeven door een lichtvaardigheid die me de kriebels geeft. Zo meldt een patiëntenfolder van het Franciscus Gasthuis: ‘Op termijn voelt u zich herboren, zoals de meeste mensen die u zijn voorgegaan.’ Alsof het gaat om een weekendje naar zee.

Brard is er evenwel zeer gelukkig mee, las ik in de Volkskrant Magazine. ‘Ik heb de ervaring van een 63-jarige in een lichaam dat ik jonger heb getoverd.’ Gevraagd naar de reden van haar bariatrische besluit noemt ze gezondheidsissues, maar de druppel was het moment dat ze bij een diner geen mooie kleren had om aan te doen. Ook was ze uitgemaakt voor zeekoe, en had een SBS-mevrouw haar als presentatrice afgeserveerd met de woorden: ‘Je bent niet fris & fruitig meer.’ Brard: ‘Wat ze eigenlijk zei: “Je bent te dik”.’

Het deed me denken aan het verhaal van de mede-maagverkleinende Sonja Silva. Voorheen was ze dik en, aldus een stuk in Vrouw, een ‘voormalig presentatrice’. Ze walgde van zichzelf, maar na de operatie is haar zelfvertrouwen terug en is ze gelukkig met haar spiegelbeeld. ‘Hier had ik jaren van gedroomd!’ Inmiddels is ze weer presentatrice, zonder het ‘voormalig’.

Iets hieraan zit me niet lekker. Dat zou natuurlijk aan mijn weerzin tegen die operatie kunnen liggen. Of het is dat ik me niet kan herinneren wanneer ik voor het laatst een zwaarlijvige presentatrice op tv zag. Of dat ik weet dat dikke vrouwen aanzienlijk minder verdienen dan hun slanke collega’s, terwijl dikke mannen geen salaris inleveren. Of dat sociologen dit verklaren vanuit het feit dat vrouwen veel meer op hun uiterlijk worden beoordeeld dan mannen, en dat de seksistische maatschappelijke norm bovendien voorschrijft dat ze klein zijn en weinig ruimte innemen. Of wellicht is het dat er ongeveer evenveel obese mannen als vrouwen zijn, maar dat uit diverse onderzoeken blijkt dat van alle mensen die een maagverkleinende operatie ondergaan er zo’n 80 procent vrouw is.

Ik krijg hier de behoefte van om ongemakkelijke vragen te stellen. Zoals: is een maagverkleining niet, veel meer dan artsen en patiënten willen toegeven, een cosmetische ingreep, waarbij gezondheid op zijn best bijvangst is, of misschien zelfs een smoes? En wat zegt het over onze samenleving als vrouwen bereid zijn om in hun organen te laten snijden, alleen of vooral om te voldoen aan een schoonheidsideaal?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mijn nieuwe boek is er! Het heet Calm. The. Fuck. Down. en het is een bundel van mijn beste, leukste, verdrietigste, strijdbaarste columns uit de Volkskrant, Opzij, Trouw en het UT-nieuws.

Waarom was iedereen Charlie, maar niemand bootvluchteling? Als alle politici zich druk maken over de rechtse onderbuikgevoelens, wie luistert er dan naar linkse onderbuiken? Hoe komt het dat we zieke vrouwen minder serieus nemen dan zieke mannen? Waarom is het kabinet niet blij met zzp’ers, is sletvrees al op de basisschool een issue en waarom wilde neurobioloog Dick Swaab een prinsessenjurk voor Asha kopen?

Dit vonden lezers ervan:

“De columns zijn goed en helder geschreven en naast strijdbaarheid bevatten de columns ook veel humor.”

“De onderwerpen die in dit boek aan bod komen hebben (helaas) de afgelopen jaren weinig aan relevantie ingeboet. Zwarte piet, vluchtelingen, neoliberalisme, genderdiscriminatie: het is bijna deprimerend om te merken hoe weinig we opgeschoten zijn. Asha behandelt deze onderwerpen stuk voor stuk feitelijk onderbouwd, messcherp en vooral: met een staaltje empathie en perspectief die in het huidige media landschap nog wel eens ontbreken.”

“Ze gaat geen onderwerp uit de weg en spreekt haar oprechte verbazing en verontwaardiging over zaken heel helder uit. .. Niet zozeer lichte als wel verplichte kost! Een aanrader wat mij betreft.”

“Een boek met messcherpe columns, waarin Asha ten Broeke duidelijk niet op haar mondje is gevallen.”

“Ze vertelt niet alleen wat er mis is, maar herinnert ons aan hoe het anders kan, aan waardes die écht belangrijk zijn in het leven: verbondenheid, geborgenheid, solidariteit. En dit alles met de haar kenmerkende rijke en humoristische beeldspraak en nerdy tongue-in-cheekness.”

“En dat doet ze ook nog eens op een puntige, luchtige manier met een taalvirtuositeit om van te smullen.”

 

Het voorwoord:

Het was een warme dag, en in mijn armen lag een baby van een paar dagen oud. Mijn eerste kind, haar kleine vuistje om mijn pink geklemd, de woorden hello world! op haar romper, keek me met grote bruine ogen aan. Ik meende er vertrouwen in te zien, in zichzelf, in mij en in de wereld. En waarom zou ze dat niet hebben? Ze had tot nu toe niets dan liefde en zorg gekend. Iedereen die ze tegenkwam vond haar fantastisch, ze was veilig, gezond, en in al haar behoeftes werd onmiddellijk voorzien.

Ze gaapte, en op dat moment voelde ik het voor het eerst: een grote, vurige ontevredenheid. Mijn lieve, sterke, geweldige dochter, dacht ik, deze wereld is niet goed genoeg voor jou.

Optimisten als Johan Norberg en Steven Pinker vertellen ons dat het juist heel puik gaat met onze aardkloot en haar bewoners, zeker vergeleken met vroeger. ‘We moeten een beter historisch bewustzijn ontwikkelen’, zegt Pinker in Humo. ‘Dan beseffen we hoe vreselijk het leven was in veruit het grootste deel van de menselijke geschiedenis, hoe normaal het was om te sterven van de honger of te vechten in de oorlog.’ Nu is dat anders. De voedselzekerheid is toegenomen, dus we hoeven niet meer elke dag te piekeren of we morgen wel te eten hebben. Er komen minder mensen om door geweld. Vaccins, betere medische zorg en goede hygiëne hebben kindersterfte teruggedrongen. Als Norberg zich toch zorgen maakt, pakt hij graag de statistieken erbij, vertelt hij in de Volkskrant, om te kijken ‘hoe de mensheid zich heeft ontwikkeld de afgelopen honderden jaren. Hoe het leven er van generatie op generatie steeds beter uit is gaan zien. En dan denk ik: ja, mijn kinderen zullen het waarschijnlijk ook weer beter hebben dan ik.’

Ik ben niet zo optimistisch. Veel van die vooruitgang is immers duurbetaald, door de natuur te slopen en uit te putten, diersoorten uit te roeien en mensen elders in de wereld uit te buiten. Het overgrote deel van de rijkdom is in handen van een klein groepje individuen. De vermogensongelijkheid binnen landen neemt toe, de sociale mobiliteit neemt af. Ondanks alle vooruitgang hebben veel mensen nog steeds te maken met onderdrukking, discriminatie en geweld. Natuurlijk wil ik niet terug naar een tijd zonder antibiotica, kunstmest of stemrecht. Maar als je het mij vraagt, gaat het niet eens bij benadering zo goed als zou moeten.

Dat ik geen optimist ben, wil echter niet zeggen dat ik niet hoopvol ben. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen die twee begrippen, zegt schrijver Barbara Ehrenreich in haar boek Smile or die. Optimisme, stelt ze, kun je samenvatten als denken dat de boel nu best in orde is, dat alles op zijn pootjes terecht zal komen en dat anders na regen heus zonneschijn zal volgen. Optimisme is een cognitieve keuze, schrijft ze, een bewust gevormde verwachting over de toekomst. Hoop is iets anders. ‘Hoop is een emotie, een smachtend verlangen, waarvan we de ervaring niet helemaal onder controle hebben.’

Ik denk niet dat alles zomaar oké wordt, maar ik verlang wel tamelijk emotioneel en ongecontroleerd naar van alles. Zo smacht ik bijvoorbeeld naar een betere wereld voor mijn kinderen. Naar een duurzame en respectvolle wereld, waarin mensen elkaar niet uitbuiten of onderdrukken, dieren beschaafd behandelen en ontzag hebben voor de natuur. Waarin geld niet de voornaamste maatstaf van succes is, en economisch groei niet de graadmeter van een succesvolle democratie. Waarin we ons gedragen alsof we de aarde niet hebben geërfd van onze ouders, maar te leen hebben van onze kinderen.

En ik geloof dat we dat kunnen. Want we wonen op een schitterende planeet en mensen zijn over het algemeen aardige, slimme, bijzondere en vindingrijke zoogdieren. We halen op dit moment alleen niet het beste in onszelf naar boven, omdat we gevangen zitten in allerlei akelige, schadelijke systemen en structuren: neoliberaal kapitalisme, seksisme, racisme, neokolonialisme, erfelijke armoede en machtsongelijkheid. Maar we hebben ook onszelf op de maan gezet, piramides gebouwd, de wereldzeeën bevaren, uit pure nieuwsgierigheid deeltjesversnellers en telescopen in elkaar gezet. We hebben de gedichten van Ada Limón en Maya Angelou, het derde pianoconcert van Rachmaninoff, de liedjes van Damien Rice en Nina Simone, de boeken van Alice Walker en Margaret Atwood, de idealen van Jane Goodall en Nelson Mandela.

En er zijn zoveel doodgewone mensen met een groot hart die het mooie en goede waarderen. Mensen die gul zijn in een tijd waarin het normaal is om een ander weinig te gunnen. Mensen die het delen van warmte en wijsheid belangrijker vinden dan winnen of scoren. Mensen die boos zijn vanuit een groot gevoel voor rechtvaardigheid, niet vanuit verongelijktheid. Mensen die kwetsbaar durven zijn in een samenleving waarin gekwetstheid wordt weggehoond als verwijtbare tekortkoming of aanstellerij. Mensen die aardig en bedachtzaam blijven wanneer haat en moedwillig onbegrip welig tiert.

Een diersoort die dit allemaal heeft, moet in staat zijn om een prachtige wereld te scheppen. We kunnen veel beter dan we nu doen.

Het is precies dit gevoel van chronische ontevredenheid gemengd met radicale hoop, dat vurige verlangen dat het voortreffelijke in ons het zal winnen van de corrupte systemen die onze wereld verpesten, dat aan de basis ligt van mijn columns. Soms zorgt die basis dat ik me boos maak, soms vrolijk. Soms voel ik de onbedwingbare behoefte om met mijn woorden een vinger te maken die opzettelijk en herhaaldelijk in een zere plek pookt, en soms heb ik juist mijn buik vol van de harde, pijnlijke toon van het publieke debat en wil ik alleen maar ‘calm the fuck down’ roepen. Hoe het er ook uitkomt, elk stukje is een oprechte poging om iets zinvols bij te dragen, om tegelijkertijd kritisch en constructief te zijn. Een verzet tegen wat afschuwelijk is, maar met bescherming van wat kostbaar is; hard voor de macht, maar zacht voor de mens.

Ik hoor zo nu en dan van lezers dat ze zich daardoor gesterkt voelen, of dat het ze op andere gedachten brengt, of dat het ze kracht geeft om te vechten voor iets wat ze de moeite waard vinden. Dat is veel, veel meer dan ik had durven wensen toen ik zeven jaar geleden begon als columnist. Het maakt me een dankbaar mens, en laat mijn hoop alleen maar groeien.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een invasie van grondstofbeluste ruimtewezens die boosaardig zijn en bovendien tentakels hebben. Geavanceerde klimaatbeheersingsatellieten die doordraaien en zorgen voor hagelstormen, tsunami’s en tornado’s. Een reusachtige meteoriet die altijd in de buurt van Noord-Amerika dreigt in te slaan. Een zonnevlam die zorgt dat neutrino’s ineens microgolven afgeven, waardoor de kern van de aarde oververhit raakt, met een nieuwe zondvloed tot gevolg. Onze zon die supernova gaat, waarop wij allen gered moeten worden door de acteur die Dylan speelde in de serie Beverly Hills 90210.

Ik ben dol op zulke rampenfilms. Ik houd van de spectaculaire verwoesting van computergeanimeerd natuurgeweld en schermvullende explosies. Het leed dat volgt heeft een zekere netheid, zodat je wel voelt dat er iets op het spel staat maar nooit echt van streek raakt. Baby’s huilen wel, maar raken niet verminkt. Honderdduizenden mensen sterven, maar nooit te confronterend in beeld. En als er al iemand uitgebreid doodgaat, is dat verdrietig maar waardig (nooit met snot en poep) en functioneel (meestal bedoeld om een hoofdpersoon aan te zetten tot kordaat ingrijpen). Het is de Apocalyps, maar dan smaakvol, zodat het niet je trek in popcorn bederft.

Aan het eind van de film is er bovendien altijd een held die alles ten goede keert, en een mensheid die, nu ze oog in oog staat met haar nakende vernietiging, boven zichzelf uitstijgt. Zelfopofferend en dapper worden zowel de wereld als de gewone mens gered. Er volgt ter nazorg een close-up van een Indiase straatjongen die dolblij zijn verloren gewaande hond knuffelt, een jong stel kijkt hoopvol naar de opklarende lucht, juichende burgers omarmen elkaar omdat het weliswaar kielekiele was, maar toch goed kwam.

Dit is natuurlijk allemaal nep. In het echt gaan rampen niet over moed, zelfopoffering of eenheid. Ze gaan over geld.

Neem de Cascadia subductiezone. Dit geologisch instabiele gebied loopt van Noord-Californië naar Vancouver, en onderzoekers weten zeker dat hier een Hele Grote Aardbeving gaat plaatsvinden. Sterker nog: die beving is al overtijd. Het zal allerlei rampenfilm-gerechtigde taferelen opleveren: miljoenen gebouwen worden weggevaagd, een tsunami van misschien wel meer dan 30 meter hoog zal de Amerikaanse Westkust overspoelen. In een New Yorker-artikel komt Doug Dougherty aan het woord. Hij is het hoofd van een onderwijsdistrict aan de kust van Oregon, en overziet vier scholen met in totaal 1600 leerlingen. Drie daarvan liggen zo laag dat bij die tsunami alle kinderen zullen verdrinken. Dus wilde hij een nieuwe, hoger gelegen campus laten bouwen. Dat kost ongeveer evenveel als een rampenfilm maken – maar hij kreeg de financiering niet rond.

Duurder maar dichter bij huis is er de kwestie van de maatregelen tegen klimaatverandering. Onze regering vindt dat allemaal echt supermegabelangrijk, maar ondertussen waarschuwen experts dat we met het huidige broeikasbeleid op weg zijn naar een opwarming van 3 graden. Het tijdschrift New Scientist gaf deze week een tamelijk apocalyptische opsomming van de gevolgen: nog tijdens de levens van onze kleinkinderen krijgen alle bewoonde continenten te maken met zware hittegolven, droogtes, bosbranden, overstromingen en hongersnoden. Om deze catastrofe te voorkomen moet het roer radicaal om: een revolutie op het gebied van transport, energie en ontbossing is nodig, en we moeten onmiddellijk af van onze honger naar economische groei.

Ik heb zowel onze overheid als het bedrijfsleven nog niet kunnen betrappen op enig enthousiasme voor deze noodzakelijke maar peperdure revolutie. Wel las ik dat Rutte & co zeer in hun nopjes waren met het feit dat de BV Nederland veel kan verdienen aan het verkopen van dijken en deltawerken aan landen als Bangladesh en Indonesië. Want, nou ja, waarom zou je veel geld uitgeven aan het voorkomen van verdere opwarming als je er ook rijk van kunt worden, door arme landen zeer kostbare maatregelen tegen klimaatrampen te verkopen?

‘De geschiedenis van de mensheid is er een van stupiditeit, ontkenning en getreuzel, gevolgd door een heroïsche laatste poging om het tij toch nog te keren’, schreef de New Scientist. Ik hoop dat het zo zal gaan. Dat levens belangrijker zullen blijken dan geld, dat het welzijn van gewone mensen zwaarder zal wegen dan de invloed van het kapitaal, dat dappere helden de mensheid zullen aanzetten tot eendrachtige belangeloosheid. Dat het in het echt afloopt zoals in de film: een onbewolkte lucht, een jongen knuffelt zijn hond. Apocalyps, popcorn, happy end.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De Wet van Godwin luidt: ‘Naarmate een online discussie langer duurt, stijgt de kans dat er een vergelijking wordt gemaakt met nazi’s of Hitler naar 1.’ Gesprekken over #MeToo hebben, in mijn ervaring, een wetmatigheid die hier op lijkt. Als zo’n gedachtewisseling maar voldoende tijd wordt gegund, is de kans bijna 1 dat iemand zegt: ‘Ik vind het heel goed dat het gebeurt, maar moet het nou zó?’ Vaak gevolgd door een voorbeeld van een man die volgens de vraagsteller weliswaar niet van alle smetten vrij is, maar ook niet zo boosaardig dat hij het verdient om geofferd te worden op het online altaar van toegesnelde feministische wraakgodinnen.

Het aardige is dat dit, in tegenstelling tot het gros van de nazivergelijkingen, een interessante opmerking is. Er spreekt een bepaalde psychologische wrijving uit, een innerlijke worsteling met conflicterende waarden. Het is een disharmonie die ik herken.

Aan de ene kant geloof ik hartstochtelijk in tweede kansen. Ik ben stellig van mening dat mensen de mist in mogen gaan. Maar weinig mensen zouden een goed leven hebben als dat leven permanent in het teken moest staan van de grootste fout die ze ooit maakten. Publieke vernedering vervult me met afschuw.

Aan de andere kant juich ik de sociale en politieke veranderingen die uit #MeToo zijn voortgekomen keihard toe. Eeuwenlang is de prijs van misbruik door mannen met macht betaald door de slachtoffers, en nu worden op grote schaal daders ter verantwoording geroepen. Ik vind het hartverwarmend om te zien dat deze slachtoffers hierbij steun krijgen van met name veel feministische vrouwen, die een cultuur willen scheppen waarin het normaal wordt om slachtoffers van verkrachting en aanranding te geloven, ook als waarheid en schuld niet objectief zijn vast te stellen.

Dit alles is veel meer dan een ‘noodzakelijke correctie op mannelijk gedrag’, zoals Ian Buruma het onlangs noemde. Het is een revolutionaire machtsverschuiving, en een cruciale stap op de weg naar een rechtvaardiger en gelijkwaardiger wereld.

Ik moet bekennen dat ik er vrij goed mee kan leven dat deze waarden soms met elkaar botsen. De menselijk geest is immers altijd wel ergens in tegenspraak met zichzelf. En consequent zijn is sowieso een overschatte eigenschap; het leidt tot een zeker gebrek aan flexibiliteit en nuance in het denken.

Maar de afgelopen weken bekruipt me het gevoel dat het niet langer mogelijk is om stilletjes zowel tegen publieke vernedering als voorstander van #MeToo te zijn. Dat komt wellicht doordat het eerste steeds wordt neergezet als onherroepelijk gevolg van het laatste. Neem de kwestie Ian Buruma. Hij voelde zich genoodzaakt op te stappen als hoofdredacteur van de New York Review of Books nadat hij in dat tijdschrift een onvoldoende boetvaardig essay van een van misbruik beschuldigde ex-radiopresentator publiceerde. ‘#MeToo blijkt ook indirect carrières te kunnen knakken’, oordeelde het NRC. Zelf zei Buruma in Vrij Nederland: ‘Nu sta ik zelf aan de schandpaal.’ En: ‘Ik ben nu zelf ook veroordeeld door Twitter, zonder vorm van proces.’

Het zijn woorden die echoën wat daders zeggen wanneer ze zichzelf verdedigen: #MeToo verwoest levens. #MeToo is iets dat hen is aangedaan. Misschien kon hun gedrag niet helemaal door de beugel, maar de feministische volkswoede heeft hen zo hevig gedupeerd, dat zij nu de echte slachtoffers zijn.

Maar is dat wel zo? NRC-columnist Rosanne Hertzberger wees erop dat tweede kansen voor daders ruimschoots voorhanden zijn. De ongewenst-masturberende komiek Louis CK treedt weer op, die ex-radiopresentator stond wel met zijn verhaal in een superprestigieus blad, en Amerika’s bekendste pussygrabber werd gewoon president. Er bestaat, naast een cultuur waarin slachtoffers geloofd en gesteund worden, ook nog steeds een cultuur waarin mannen wegkomen met seksueel geweld, zij het niet meer ongeschonden.

Het doel van #MeToo is niet publieke vernedering, maar het platbranden van die cultuur. Bij mijn weten verlangt niemand dat daders levenslang werkloze paria’s blijven. Ik gun elk mens na oprecht berouw een nieuw begin. Maar zolang daders het afleggen van rekenschap voor hun wangedrag zoveel erger blijven vinden dan hun misbruik, zie ik even niet hoe. Dus schuurt het, en wringt het, en worstelen we.

En misschien is dat ook niet zo erg. Misschien is het juist goed dat we ons soms ongemakkelijk voelen bij #MeToo. Revoluties zijn niet bedoeld om behaaglijk te zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik was 10 toen ik tijdens een gymnastiekuitvoering mijn arm steeds voor mijn dikke buik hield. Ik schaamde me. Ik wilde ook wel een arm voor mijn dijen houden, maar dat lukte niet.

Ik was 11 toen ik in mijn dagboek schreef: ‘Ik wil niet dik zijn. Waarom ben ik zo’n vies vet varken?’

Ik was 14 toen mijn ouders uit elkaar gingen. Maandenlang at ik bijna niks. Mensen zeiden: ‘Wauw, wat zie je er goed uit.’

Ik was 15 toen ik me oké genoeg voelde om weer normaal te gaan eten. Ik kwam wat aan. Mensen vroegen: ‘Gaat het wel goed met je?’

Ik was 16 toen ik verkering kreeg met een jongen die niet bij me paste. Maar ik bleef bij hem, want wie wil mij nou?

Ik was 18 toen het me een tijdje niet kon schelen hoe dik ik werd. Misschien kon mijn dikke lichaam een fort zijn, en mijn vet een muur die mannen op afstand hield, zodat ik nooit meer verkracht zou worden.

Ik was 20 toen een geweldige man tegen me zei dat hij me prachtig vond. Ik antwoordde dat alles aan hem mooi was. We geloofden elkaar niet.

Ik was 23 toen ik durfde hopen dat mijn Grote Liefde het meende wanneer hij zei dat hij van me hield, precies zoals ik was.

Ik was 24 toen de verloskundige zei dat mijn zwaarlijvigheid me nu al een onverantwoordelijke moeder maakte.

Ik was 25 toen onze hypotheek ineens veel duurder uitpakte omdat de premie voor de gekoppelde levensverzekering werd verhoogd vanwege mijn gewicht.

Ik was 27 toen ik, ochtendmisselijk want opnieuw zwanger, in het ziekenhuis een fles suikerwater moest leegdrinken, omdat de gynaecoloog niet kon geloven dat ik echt geen diabetes had.

Ik was 29 toen ik naar een huisarts ging. Dokter, zei ik, ik heb ‘s ochtends altijd zulke stijve, pijnlijke gewrichten. Dat is vervelend, zei hij. Misschien moet je proberen af te vallen.

Ik was 30 toen ik na een gesprek bij Pauw & Witteman even op twitter keek. ‘Ze is zo vet dat ze haar uit de studio hebben moeten takelen’, schreef iemand.

Ik was 32 toen ik me, ziek als een hond, bij een arts meldde. Oh, zei de dokter. Heb je al geprobeerd af te vallen?

Ik was 33 toen ik nieuw buikindrukkend ondergoed ging kopen. En ineens dacht ik: nee. Mijn buik is niet strak, want daar droeg ik twee baby’s. En mijn gênante flubberarmen, die hielden een goede vriend vast terwijl hij huilde om zijn gebroken hart. Mijn dikke benen droegen me naar het bos wanneer alles teveel was. Dit lichaam verdient het niet om ingesnoerd te worden. Het verdient compassie en respect.

Ik ben 35, en vorige week las ik dat een op de vijf mensen met obesitas content is met hun gewicht. Dat leek me goed nieuws, al had ik zelf op meer tevredenen gehoopt. Mijn optimisme werd niet breed gedeeld. ‘Verontrustend dat volwassenen een ongezond lichaam als normaal ervaren’, meldde JOGG (Jongeren op Gezond Gewicht). Bij Dit is M bespraken vier dunne mensen het nieuws als een probleem dat om een oplossing vraagt. Op sociale media mengde ongeloof zich met afkeuring: weten die dikkerds dan niet dat ze heel ongezond zijn? Wees eens niet zo gelukkig met jezelf. Wees anders. Wees minder. Wees niet.

Deze mensen denken dat ontevreden zijn met je lichaam het begin is van een slanker en dus beter leven. Dat ze dikke mensen voor hun eigen bestwil moeten aanmoedigen tot zelfhaat. Dit is een misvatting. Die zelfhaat was het startpunt. Het is een van de eerste dingen die dikke kinderen over hun lichaam leren. Het wordt gevoed door een maatschappij die ons nooit laat vergeten dat ons lijf niet deugt. Ons hele leven betalen we de prijs: met geld, met pijn, in de spreekkamer, in de liefde. Desondanks tevreden kunnen zijn met je lichaam is een prestatie. Het is een overwinning. Wij, blije dikkerds, wij zijn feniksen, uit de as van afwijzing en stigmatisering herrezen. En zo zijn we op ons best. Misschien niet dun, maar wel gelukkig.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.