dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Mannen zijn hard nodig’, zei meester Tjeerd tegen een NOS-verslaggever. Ze waren op bezoek bij een school waar in maart voor één dag enkel heren voor de klas stonden, als protest tegen de verjuffing van het basisonderwijs. Dat er veel meer vrouwen dan mannen voor de klas is volgens de actievoerende meesters namelijk een probleem. ‘Kinderen hebben behoefte aan een mannelijk rolmodel’, aldus Tjeerd. Meester Edmin: ‘Jongens kunnen alles leren van een juf, behalve hoe ze een man worden. Daar hebben ze echt een meester voor nodig.’

‘Jongens worden in hun jongensidentiteit onderdrukt’, stelde jongenspedagoog Maarten Willemsen zelfs, een paar dagen eerder in het AD. Jongens hebben van nature een drang tot wedijveren, exploreren en een behoefte aan actie, maar daar doen juffen onvoldoende mee. ‘Laat jongens uitrazen!’ stond er in dikke letters boven het artikel.

Alleen dankzij een meester kunnen jongens opgroeien tot Echte Mannen, begrijp ik. Of, althans, zo kunnen wítte jongens opgroeien tot Echte Man. Want dit hele issue, van jongens die door juf tekortgedaan worden in hun prille mannelijke essentie, is vervlochten met kleur. In het NOS-item waren bijna alleen maar witte kinderen te zien. En je hoort zelden iemand beweren dat, zeg, Marokkaans-Nederlandse jongetjes meer moeten kunnen ‘uitrazen’. Sterker nog, ik vermoed dat als Mohammed eens lekker uitraast, hij onmiddellijk tot kleine straatterrorist gebombardeerd wordt.

Wanneer we een maatschappelijk debat voeren over de mannelijkheid van jongens van kleur gaat het vooral over socialisatie, stelt genderwetenschapper Juliet Williams in een artikel uit 2013. In deze discussie benoemen we wel de culturele verschillen, opvoeding en economische achterstelling van biculturele jongens, maar zelden of nooit hun natuurlijke inborst. Hun mannelijkheid telt als een constructie, terwijl de mannelijkheid van witte jongens wordt gezien als een aangeboren essentie. Op deze manier verheffen we het gedrag van witte jongens (en mannen) tot de belichaming van ‘authentieke mannelijkheid’, schrijft Williams. En daardoor zijn we als samenleving meer geneigd ruimte te maken voor de mannelijkheid van witte jongens dan voor die van jongens van kleur.

Het wrange hieraan is dat eind jaren negentig de eerste zorgen over verjuffing en een tekort aan mannelijke rolmodellen juist gingen over zwarte jongens. In zwarte Amerikaanse achterstandswijken waren zorgzame vaders, sportcoaches, meesters en andere toffe voorbeeldmeneren zo schaars, dat onderzoekers zich afvroegen aan wie deze jongens zich moesten spiegelen op hun weg naar volwassenheid. Een terechte vraag, die werd ingepikt door de conservatieve filosoof Christina Hoff Sommers, die kleur en klasse uit de kwestie wegmoffelde, waardoor het probleem al gauw vooral over witte middenklassejongens leek te gaan.

Maar juist zij hebben vaak plenty mannen in hun leven: papa, opa, buurman, voetbalcoach, muziekleraar. Rolmodellen zat. Hoezo hebben ze dan een meester nodig om van te leren hoe ze een man worden? Zou een juf voor de klas echt leiden tot ‘onderdrukking van hun jongensidentiteit’? En wat doen we eigenlijk voor de identiteit van jongens van kleur?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Wat begon als een leuk experiment werd een eye-opener. Schrijver Lucy Rycroft-Smith ging een maand lang mannenkleren dragen. Het was een verademing, meldde ze op The F-word. Zo comfortabel; geen hakken, knellende pantyboordjes of buikindrukkend ondergoed. Overal handige zakken. Je hoeft nooit je adem in te houden, en niet om de haverklap superzelfbewust in spiegels of winkelruiten te kijken of alles nog snor zit. Nu ze dit wist, voelde ze zich met terugwerkende kracht belazerd door vrouwelijke vrouwenkleding. ‘Elke keer als ik het huis uit ging om ook maar iets te doen dat enigszins belangrijk was, voelde ik me oncomfortabel, en hoe belangrijker de gelegenheid, hoe oncomfortabeler het was. .. Dit is patriarchaat in actie.’

Haar ervaring deed me denken aan een fraaie Engelse term, ‘performing femininity’. De schoonheid zit hem in de dubbele betekenis van het woord ‘performance’: het betekent zowel ‘prestatie’ als ‘optreden, voorstelling’. Oftewel: vrouwelijkheid uitstralen is zowel werk als een show. Blogger Sonya Krzywoszyja schreef erover: elke ochtend ga ik douchen, scheer m’n oksels, doe dagcrème op, parfum, foundation, concealer, lippenstift, mascara, ‘flatterend’ ondergoed, ‘flatterend’ jurkje. Ik dacht hier nooit bij na, zei ze, ik deed dit omdat ik dacht dat iedereen dat deed.

Het fascinerende hieraan is dat veel vrouwen dit zien als een eigen, vrije keus. Ik voel me sterker op hoge hakken, zeggen ze. Of: ik krijg zelfvertrouwen als ik weet dat ik er aantrekkelijk uitzie. Maar hoe eigen die overwegingen ook aanvoelen, helemaal vrij zijn ze niet. Zoals journalist Megan Murphy op Feminist Current stelt: ‘Het is omdat ik geboren ben als vrouw in een cultuur die vrouwen leert om boven alles waarde te hechten aan hun uiterlijk, dat ik heb geleerd dat eyeliner me mooier maakt. En dat niet alleen; ook dat ik ernaar moet te streven om mooier te zijn. Ik moet eraan werken.’

Hieraan meedoen is dat ook meer dan een kwestie van individuele keuzes en voorkeuren. Meegaan in de performance of femininity kan voor een vrouw veel voordelen hebben, maar het betekent ook dat ze zich niet actief verzet tegen het gedachtegoed dat net onder de oppervlakte ligt. Het persoonlijke is politiek; je vrouwelijk uitdossen is niet alleen een uiting van hoogstpersoonlijke identiteit, maar ook een manier om jezelf acceptabeler te maken. Het benadrukt het verschil tussen man en vrouw; je zet jezelf lichamelijk apart van mannen, wat je minder bedreigend maakt. En het laat zien dat je akkoord gaat met bepaalde schoonheidsidealen en met het werk dat het kost om daar aan te voldoen. Het bestendigt de status quo.

Het staat elke vrouw natuurlijk vrij om hier volkomen schijt aan te hebben. Maar er is wel iets te winnen – zowel politiek als persoonlijk. Want na een maand in mannenkleren wil Rycroft-Smith niet meer terug naar haar performance of femininity. Ze wil zich nooit meer onnodig oncomfortabel of zelfbewust voelen, schrijft ze. En wie kan zeggen dat dat niet heerlijk klinkt?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het begon met twee kussentjes. Op het ene stond in roze geborduurde letters: ‘Life would be better if we wore more tutus’. Op het andere, in blauw: ‘Life is much better when I drive my daddy’s car’. De kussentjes lagen bij Zara Home, en waren op de foto gezet door een aardige twitteraar die weet dat ik dit soort huis-, tuin- en keukenseksisme verzamel, en me daarom wees op dit cliché-uit-het-boekje: meisjes houden van balletrokjes, jongens van auto’s.

Maar wacht even, reageerde een jongeman, dat die kussentjes roze en blauw zijn betekent niet dat Zara Home ze voor respectievelijk meisjes en jongens heeft bedoeld. Dat is jouw interpretatie.

Zou het? In onze cultuur zijn de kleuren roze en blauw al decennia lang alomtegenwoordig in gebruik als genderkleurcodering. Het roept echter wel een interessante vraag op: hoe komen we eigenlijk aan die codering?

Eén van de, ehm, ‘interessantere’ verklaringen kwam van Britse hersenwetenschappers, die een paar jaar geleden concludeerden dat dames en heren nu eenmaal een aangeboren oertijdvoorkeur voor roze of blauw hebben. In de tijd dat wij mensen nog als jager-verzamelaars over de aardbol hupsten, moesten de vrouwen namelijk de kleur van vers fruit goed herkennen, terwijl de mannen op pad gingen om groot wild aan hun speer te rijgen. En zoals iedereen weet is al het fruit rood en zijn buffels blauw.

Flauwekul natuurlijk – helemaal als je het historisch bekijkt. Geschiedkundige Jo Paoletti deed onderzoek naar kinderkleding door de eeuwen heen, en vertelt in een artikel op Smithsonian.com over een foto uit 1884, van president Franklin D. Roosevelt als klein jochie. Daarop heeft hij lang haar en een witte jurk aan. Dat was toen normaal voor kinderen, legt Paoletti uit; het hele genderonderscheid in kleding, haardracht en kleurcodering is vrij recent. Zo kregen jongetjes en meisjes pas vanaf de jaren veertig verschillende outfits aan. Het spande er zelfs nog even om hoe de kleurcodering zou uitpakken: sommige warenhuizen adviseerden ouders juist om jongens in het roze te hullen.

Kinderen pikken zulke culturele indelingen trouwens best snel op. In Zoete kinderen eten geen suiker, het nieuwe boek van Ionica Smeets, las ik over een aardig experiment. Kinderen tussen de zeven maanden en vijf jaar oud mochten van Amerikaanse onderzoekers steeds kiezen tussen twee balletjes; het ene roze, het andere blauw, groen of geel. ‘Jongens en meisjes tot twee jaar pakten even vaak het roze balletje als dat van een andere kleur’, schrijft Smeets. ‘Vanaf twee jaar kozen de meisjes steeds vaker roze, terwijl jongens de roze balletjes begonnen te vermijden.’ Niet toevallig is dat ook de leeftijd waarop peuters in de smiezen beginnen te krijgen wat hun sekse is, en dat daar een soort groepslidmaatschap aan vast zit, met allerlei verwachtingen en ongeschreven regels.

Geen kwestie van interpretatie dus, dat roze en blauw, maar van jong geleerd is oud gedaan.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het was een interessant stukje interviewgebeuren, in de New Scientist NL. Neurobioloog Dick Swaab vertelde over zijn nieuwe boek, Ons creatieve brein, dat draait om de interactie tussen onze culture omgeving en de ontwikkeling van onze hersenen. Daarmee stapt hij wat af van zijn gebruikelijke alles-is-aangeboren-en-daar-doe-je-verder-geen-schnurd-aan-Evangelie. Maar voordat u en ik samen een feministische happy dance doen omdat onze nationale knuffelhersenwetenschapper eindelijk het nature-nurture-licht gezien heeft: die invloed van de culturele omgeving, die geldt volgens Swaab voor van alles, maar niet op gendergebied.

In het vraaggesprek met New Scientist zegt hij bijvoorbeeld: ‘In het AMC, het academisch ziekenhuis in Amsterdam waar ik werk, zijn verplegers voornamelijk vrouwen. (..) Maar je ziet bijvoorbeeld weinig vrouwelijke dirigenten, om maar wat te noemen.’ En in zijn boek schrijft hij: ‘Asha ten Broek trekt dapper ten strijde tegen de reclame-industrie, die volgens haar de jongens-meisjesstereotypen zou versterken en zo een blijvende invloed zou hebben op de beroepskeuze van kinderen. Ik zie het bewijs niet (..).’

Vermoedelijk zou ik me gevleid moeten voelen door dat woord ‘dapper’, maar mijn behoefte aan koekjes van Swaab blijkt vrijwel nul te zijn. Veel interessanter vind ik dat zinnetje: ‘Ik zie het bewijs niet’. Wat zeggen andere wetenschappers eigenlijk over de vraag of beroepskeuze aangeboren is?

Het Handbook of gender research in psychology bevat een heel hoofdstuk over gender en beroepskeuze; dat treft. Ja, inderdaad doen de seksen vaak ander werk, zegt onderwijspsycholoog Helen Watt daarin, maar vergeet de culturele variatie niet: in India en voormalig Sovjet-staten doen bijvoorbeeld veel meer dames aan bèta-wetenschap dan in westerse landen.

Het onderzoeksoverzicht dat Watt geeft, laat zien dat beroepskeuze wel degelijk met stereotypen te maken heeft. Zo schrijft ze dat (westerse) ouders al vanaf jonge leeftijd andere carrièreverwachtingen overbrengen aan hun spruiten (m/v). Tegen jongens benadrukken ze het belang van een productief leven. Meisjes krijgen vaker te horen dat ze vooral werk moeten vinden waarmee ze gelukkig zijn. En in de media beheerst het stereotype van de vrouwelijke professional die worstelt met werk en zorg het beeld.

Slechts éénmaal verwijst Watt naar vakliteratuur waaruit zou blijken dat aangeboren hersenbiologie iets met beroepskeuze te maken heeft. Twee psychologen opperen dat de hoeveelheid testosteron in de baarmoeder er wellicht mee te maken heeft. Maar zelfs zij schrijven: ‘We benadrukken dat biologie geen lotsbestemming is, dat sociale factoren ook invloed hebben op psychologische sekseverschillen (..) en dat het vinden van hormonale invloeden (..) geen rechtvaardiging is voor de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen.’

Lijkt me helder, professor Swaab.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Dus deze zomer gingen we vrouwen bevrijden. In Nice liepen eind augustus vier politiemannen het strand op. Daar lag een vrouw te zonnen in een zwarte legging, blauwe blouse en dito hoofddoek. Ze kreeg een bon, omdat haar lichaamsbedekking in strijd was met de ‘goede zeden en secularisme’. En ze moest verplicht kleren uitdoen.

De oom-agenten hadden op dat moment de wet aan hun zijde. Een Franse rechter had geoordeeld dat verhullende strand-outfits als de boerkini – die deze vrouw niet droeg, maar dat blijkbaar terzijde – terecht verboden zijn, onder meer omdat het kan worden beschouwd als ‘een ontkenning van het vrouwelijk lichaam’. Of vrouwen uit eigen vrije keuze zulke kuise kledij assorti dragen, doet volgens de rechter niet terzake. Bloot zult u zijn, huid zult u tonen, en wie dat niet verkiest, die dwingen we, want zo werkt vrijheid tegenwoordig in onze prachtige westerse democratie.

De Franse Raad van State verklaarde sindsdien dat het boerkiniverbod in strijd is met een heel clubje wetten, maar toch is de redenering van de rechter interessant, want deze gedachtegang hoor je tegenwoordig vaak. En dus vraag ik me af: zou het dragen van een badpak of bikini dan een vorm van ‘erkenning van het vrouwelijk lichaam’ zijn? En wat erkennen we dan precies?

Misschien erkennen we dat volgens velen de belangrijkste functie van het vrouwenlichaam nog steeds is om op een conventionele westerse manier mooi en aantrekkelijk te zijn. Immers: toen de Britse tv-kok Nigella Lawson een paar jaar geleden op het strand van Sydney ook een boerkini droeg, vond de communis opinio dat prima. Verschil met de vrouw in Nice: Lawson bedekte haar lichaam niet om levensbeschouwelijke redenen, maar ter behoud van een porseleinen velletje. Ze wilde liever niet kreeftkleurig op televisie (zei ze eerst), of haar ex-man had een nogal dwingende voorkeur voor een bleke body (zei ‘een vriend’ later tegen de Britse tabloids). Hoe het ook zij: jezelf omsluieren om er mooier van te worden, bleek nergens tot nationale verontwaardiging te leiden.

Dat de boerkini-discussie stiekem meer lijkt te gaan over schoonheid dan over vrijheid bleek ook uit iets anders: de vele boerkinigrappen over dikke vrouwen. HP/De Tijd twitterde een foto van een pootjebadende hoofdloze dikke vrouw, met daarbij: ‘Wat mij betreft dragen véél meer mensen zo’n boerkini’. Parool-columnist Mano Bouzamour schreef dat hij wel wat zag in een boerkiniplicht voor ‘stevige kastanjes’. ‘De boerkini verbieden is een slecht idee. Van sommige vrouwen zou je toch bijna willen eisen dat ze in zo’n allesverhullend badpak zwemmen?’

Ik vraag me af: is dat dan geen ‘ontkenning van het vrouwelijk lichaam’?

Het vrouwenlichaam is nog steeds een lievelingsplek om normen en waarden op te projecteren. Van religieus tot seculier, van de plicht om je mooi te tonen tot de eis om je dikke lelijkheid te bedekken. Eén ding hebben al deze zaken gemeen: met vrijheid voor vrouwen heeft het niets te maken.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Dick Swaab wil een prinsessenjurk voor me kopen. In zijn nieuwe boek, Ons creative brein, beschrijft de bestverkopende neurobioloog hoe hij in Disneyland allerlei meisjes vol plezier in zulke jurkjes zag rondlopen. ‘Ik heb nog gekeken of ik zo’n jurk voor Asha ten Broeke kon kopen – maar helaas, ze waren er niet in volwassen maten. Zo jammer! Ik zag haar er in gedachten al in lopen!’

De passage is vast een reactie op de discussie die wij de afgelopen jaren voerden. Ik had regelmatig kritiek op de suffe stereotiepe rollen die veel Disney-prinsessen vertolken (te passief, te bezig met mooi zijn, overdreven afhankelijk van hun prinsen assorti), en botste met Swaab omdat hij meent dat zulke stereotypen een biologische basis hebben. Misschien denkt hij dat ik van deze sceptische gedachten zal genezen als ik zelf eens een roze tuttelfroezeljurk draag?

Ik besluit het Swaab te vragen, en bel hem op. Eerste vraag: waarom zo’n jurk? ‘Ik heb de neiging om gekke relaties te leggen, waar ik dan zelf plezier om heb en waar de meeste mensen niet om kunnen lachen’, legt hij uit. Gezien de boze twitterophef die al ontstond lijkt me dat een vrij accurate analyse.

Daarna benadrukt hij dat wij het over veel dingen eens zijn. ‘Ik denk dat wij op dezelfde lijn zitten, dat mensen een enorme variatie laten zien, van jongs af aan. En dat we het publiek moeten overtuigen dat ze dat moeten accepteren.’ Die gedachtegang lees ik ook in zijn nieuwe boek. Swaab schrijft over de invloed van onze culturele omgeving op ons brein en ons gedrag, hoe ieder individu een mozaïek is van mannelijke en vrouwelijke kenmerken, zelfs dat hij het leuk vindt dat Lego tegenwoordig ook poppetjes van vrouwelijke wetenschappers maakt. Olé!

Hij zegt er wel meteen bij dat je kinderen die graag met genderconform speelgoed spelen dat niet moet afnemen. Volgens mij wil ook niemand dat. Swaab vertelt echter over kinderen in Zweden die ‘geen typisch jongens- of meisjesspeelgoed in handen krijgen’. Maar zelfs in kinderdagverblijf Egalia – zo grondig genderneutraal dat ze niet eens woorden als ‘hij’ en ‘zij’ gebruiken – staan volgens diverse reportages de tractors en poppen gebroederlijk naast elkaar. Het lijkt erop dat Swaab hier in een hoax is gestonken.

En over stinken gesproken: ondanks zijn puike aandacht voor variatie en cultuur blijft Swaab bij het idee dat allerhande genderstereotypen een afspiegeling zijn van biologische verschillen (m/v). Speelgoedvoorkeur, bijvoorbeeld, is volgens hem tientallen miljoenen jaren geleden geëvolueerd. ‘Je kunt de paralellen vinden in de dierenwereld’, zegt hij. Om precies te zijn: er is een onderzoek van psycholoog Melissa Hines waaruit blijkt dat ook bij aapjes de meisjes het liefst met een pop moederen en huiselijk met een pannetje spelen, en de jongens graag met een autootje of bal verpozen.

Wacht even, zeg ik aan de telefoon, die studie ken ik natuurlijk. En daaruit bleek ook dat de jongensapen van alle speelgoed het liefst speelden met een hondenknuffel. Die stond te boek als genderneutraal, maar lijkt zo’n harig pluchebeest niet meer op een apenbaby dan een kale mensenpop? En: hoe weet zo’n meisjesaap nou wat ze ‘als vrouwtje’ met een pan moet? Apen koken toch niet?

Daar geeft Swaab geen antwoord op. Hij weet wel dat de meisjesapen moedergedrag vertoonden, en de jongensapen niet. ‘Je moet het werk van Hines nog maar eens bekijken’, voegt hij toe. Dat doe ik meteen. In de onderzoekspaper staat weliswaar een foto van een meisjesaap die lijkt te snuffelen aan het achterwerk van een popje (zoals apenmama’s doen), maar het sekse-onderscheid dat Swaab noemt, staat verder nergens vermeld.

Maar geen nood: Swaab heeft nog een argument. ‘Je ziet al die stereotypen ook in verschillende maatschappijen. Dat stereotype gedrag dat je hier bij baby’s ziet, zie je ook bij Chinese baby’s.’ Interessant, zeg ik, heeft iemand daar onderzoek naar gedaan? ‘Nee, nee’, zegt hij. ‘Het is iets dat me zo opvalt.’ Oh.

‘Als ik een prinsessenjurk tegenkom in een volwassen maat, dan krijg je hem’, zegt Swaab nog, voordat we ophangen. Dat treft: Sylvia Witteman twitterde al een link naar een webwinkel vol verkleedkleren voor dikke vrouwen. Persoonlijk vind ik een ‘warrior goddess’-kostuum wel wat, of desnoods een ‘evil queen’-gewaad, maar ze hebben ook een ruime collectie suikerzoet prinsessenspul. Swaabs uitgever heeft m’n adres. Mijn onvrouwelijke hart klopt vol verwachting.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.