dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Het was bijna alsof er echt iets ergs was gebeurd. Een paar weken geleden stond fotograaf en model Arvida Byström in een Adidas-advertentie. Ik vond het een aardige foto: ze had zichzelf afgebeeld in een pastelkleurig jurk met kantjes en strikjes en heus korset, maar breeduit, met haar knieën uit elkaar en een stoere blik. En ze had haar benen niet geschoren.

Vooral dat laatste was volgens de onmiddellijk toegesnelde online haathordes natuurlijk helemaal fout. Byström was een ‘fucking feminazi’, gestoord, smerig, en kreeg op twitter allerhande gezellige verkrachtingswensen toegestopt. Dat verbaast me niet. In onze samenleving zijn er nog steeds strenge regels over hoe vrouwelijkheid precies vertolkt dient te worden, en twitter kennen we inmiddels als een beschavingstechnisch afvoerputje waar je mannen vindt die best willen proberen gehoorzaamheid aan die regels af te dwingen met intimidatie en de dreiging van seksueel geweld.

Zelf scheer ik al sinds mijn puberteit zelden of nooit iets. Dat komt voort uit een mix van idealisme en luiheid. Zeker sinds ik dochters heb wil ik niet alleen geloven maar ook laten zien dat een vrouwenlichaam goed is zoals het is en geen verbetering behoeft. En ik heb eigenlijk altijd wel iets leukers te doen dan mezelf ontharen. Zoals niets.

Veel mensen (lees: vooral mannen) voelen de behoefte om daar iets van te vinden. Ik had ooit een huisgenoot die vanwege mijn immer ongeschoren oksels niet naast me op de bank wilde zitten als ik een hemdje droeg. Hij vond dat ik iets met mouwen moest aantrekken. Als ik hem dan uitlachte, vertrok hij met veel misbaar naar zijn kamer, omdat hij het vies vond om in de buurt van mijn okselvacht te zijn.

En afgelopen zomer zaten mijn beenhaar en ik op het strand. Een langslopende man beklaagde zich over mij: ‘Gatverdamme, een wijf met harige poten…’ Hij trok een gezicht. Zijn kameraden lachten.

Ik lig daar niet wakker van. Maar ik ken veel vrouwen die het vooruitzicht van zulke opmerkingen erg stressvol vinden. Of die bijvoorbeeld voor hun werk een maatschappelijk goedgekeurd uiterlijk nodig hebben. Het leven is voor mij als vrouw al ingewikkeld genoeg als ik wel gewoon mijn benen en oksels scheer, vertellen ze me. Een beetje conformeren is veiliger. En met glazen plafonds en aanrandingen en seksisme en apenrotsen vol nare mannetjes mag je het jezelf potver-hier-en-de-gunder ook weleens makkelijk maken.

Mijn innerlijke realist vindt dat een valide afweging. Ik begrijp dat veel vrouwen hun kunstmatige kaalheid pas zullen opgeven als dat normaal is, of op zijn minst redelijk geaccepteerd. En sommige vrouwen zullen nooit willen stoppen met scheren. Wie ben ik om daarover te oordelen? Maar mijn innerlijke idealist hoopt toch dat vrouwen zich uiteindelijk in al hun harigheid zullen bevrijden. Minder opgelegde regels, meer eigen keuzes. Minder afgedwongen vrouwelijkheid, meer ongetemde vrouwenlichamen. Misschien kan de foto van Byström een begin zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Kijk, mama, wat we kunnen’, roepen mijn dochters vanuit het buitenzwembad. De jongste staat eerst op de handen en dan op de schouders van de oudste, en springt vanaf daar – ‘ik ben een dolfijn!’ – in het water. Ze spetteren op mijn boek, wat ik suboptimaal vind, maar tegelijkertijd ben ik dankbaar voor hun wilde onbevangenheid. In het water testen ze hun lichaam, vouwen het in bochten, kijken wat het allemaal kan – hoe snel, hoe hoog, hoe diep, hoe sierlijk. En ik realiseer me dat dit voor mijn oudste dochter, bijna een tiener, weleens de laatste zomer kan zijn dat ze haar lichaam ís, en niet heeft.

Het leven van meisjes kent een kantelpunt in hoe ze zich tot hun lichaam verhouden. Als ze jong zijn, zijn ze vanzelfsprekend één met hun kleine lijfje. Hun lichaam is van alles: een bron van vermaak, een instrument om de wereld mee te verkennen. Als het al beoordeeld wordt, is dat van binnenuit: dit doet zeer, dit voelt goed, dit was gaaf om te doen.

En dan, vaak nog voor het begin van de puberteit, verandert er iets. Meisjes gaan als van buitenaf naar hun lijf kijken, het van een afstandje beoordelen. Zichzelf zien als door de ogen van een ander, of van de samenleving die verwachtingen heeft over hoe jongedames eruit horen te zien, die eisen stelt. Tienermeiden worden een zelf met een lijf eraan vast. Het is de objectivering van het vrouwenlichaam, alleen dan niet als maatschappelijk issue, maar als buitengewoon intiem en hoogstpersoonlijk proces.

Schrijver Bregje Hofstede heeft het hierover in haar essaybundel De herontdekking van het lichaam. ‘Mijn lichaam komt als personage in mijn dagboek voor vanaf mijn twaalfde. In dat jaar doe ik mijn eerste hongerpoging en maakt het woord ‘sexy’ zijn debuut. Ik begin ook met demonteren: mijn bovenbenen kunnen mijn goedkeuring niet wegdragen, mijn billen wel, mijn buik vind ik een beetje bol.’ Soms noteert ze als jong meisje momenten waarop ze weer even haar lichaam wás: ‘Vandaag heb ik drie mooie uren in mijn lijf gehad.’

Het is een ongemakkelijke ontwikkeling, die Hofstede gladstreek op een herkenbare manier. Ze besloot dan maar een brein op pootjes te worden; ‘het idee dat ik het beste heel veel hoofd kon zijn en heel weinig lichaam’, schrijft ze. Dat loopt niet zo goed af. Hofstede krijgt een burn-out, die ze zeer lijfelijk ervaart. Ze kan niet meer lopen, valt van trappen, heeft hartkloppingen, hyperventileert. ‘Had ik het zo bont kunnen maken als ik van meet af aan anders met mijn lichaam was omgegaan?’ vraagt ze zich af. De rest van de essaybundel leest als een zoektocht naar die eenheid tussen lijf en geest die voor kleine meisjes nog vanzelf spreekt.

Het zou veel schelen als we onszelf nooit hadden hoeven scheiden, dacht ik. Als we altijd in ons lichaam mochten blijven. Ik gun dat mijn dochters zo.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Echte dames praten niet over poep. Dat ontdekte ik een paar jaar geleden, toen een vrouwenblad me vroeg om een stukje te schrijven over een nieuw boek, Hap, slik, weg van Mary Roach. Dat gaat over eten en spijsvertering, en aangezien ik altijd dol ben op een smerig verhaal, begon ik vrolijk te tikken over kak. Over hoe Elvis op de wc stierf aan een hartritmestoornis, volgens Roach omdat hij keihard probeerde te poepen, maar dat niet lukte. Over hoe de helft van je ontlasting bestaat uit bacteriën. Over hoe onderzoekers die een fecestransplantatie voorbereiden de donorshit een keertje extra door de blender halen als er veel klontjes in zitten.

Maar dáár zitten onze lezeressen niet op te wachten, mailde de redacteur-van-dienst geïrriteerd. Of ik niet wat leuke eet-weetjes had.

Ik moest hieraan terugdenken toen ik onlangs een stuk las van schrijver Katie MacBride, op het blog The Establishment. Haar punt: praten over poep is een feministisch issue. En wel om twee redenen.

Ten eerste omdat schijten – toch een vrij algemeen menselijke bezigheid – en vrouwen in de populaire cultuur moeilijk samengaan. MacBride vertelt over de film Bridesmaids, waarin de bruidsmeisjes in kwestie een lunch eten die niet lekker valt, wat leidt tot braakfonteinen en strontvulkanen. Ik snap dat dit qua humor niet iedereens kopje thee is, schrijft MacBride, en dat is prima. Maar het commentaar dat onder meer een Rolling Stone-recensent had op deze scène riekt naar dubbele standaarden en seksisme. Hij schreef: ‘Om eerlijk te zijn, de enige keer dat Bridesmaids de weg kwijtraakt, is wanneer ze doen alsof het The Hangover is in drag. Kerels en goorheid passen beter bij elkaar. Wie wil bruidsmeisjes hun lunch zien opkotsen en hun broeken zien volpoepen?’

De tweede reden die MacBride aanvoert is deze: in een samenleving waarin we blijven doen alsof alleen mannen weleens kakken, is praten over poep bijna onmogelijk voor bijvoorbeeld vrouwen met een darmziekte. Aandoeningen als prikkelbare darmsyndroom – met klachten als diarree of hele plotselinge aandrang die nauwelijks op te houden is – treffen vrouwen vaker dan mannen. Maar als echte dames niet beren, hoe kunnen vrouwen die hier last van hebben dit dan bespreekbaar maken, of eerlijk zijn over welke voorzieningen ze nodig hebben?

De besmuikte manier waarop we het nu over vrouwenshit hebben, biedt weinig ruimte voor zo’n goed drekgesprek. Neem de reclames van het buikyoghurtje Activia; die gaan eigenlijk over het voorkomen van dikke harde keutels, maar dat zal de fabrikant nooit zeggen. Hooguit wekken de commercials de suggéstie van poep, gesymboliseerd door lichtgekleurde bolletjes die door een schetsmatige darm zweven, en een vrouw die met een welgemanicuurde hand over haar navel wrijft om aan te geven dat alles weer helemaal koek en ei is van binnen.

Ik ben blij voor haar, maar voor een goed gesprek over darmziekte en ander schijterig ongemak hebben we meer nodig: een einde aan het taboe op vrouwenpoep.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik wil juist zo graag normáál zijn’, zei Selm Wenselaers in een interview in Volkskrant Magazine. Hij of zij (het maakt Selm niet uit) zat in de dinsdag uitgezonden documentaire Genderbende. Die ging over vijf jonge mensen die zich geen man of vrouw voelen, maar allebei, of geen van beide, of dus eigenlijk vooral gewoon zichzelf. Of, aldus Selm: ‘Het allerliefste zou ik willen dat het niet zo’n big deal was.’

‘Allemaal worstelen ze op hun eigen manier met het feit dat ze zich anders voelen’, vatte het Magazine-artikel de film samen. Maar die indruk had ik na het kijken niet. Eerder zag ik de geportretteerden worstelen met het feit dat ánderen vonden dat ze te vreemd zijn. Die anderen menen dat ze een gender moeten kiezen, dat ze een man óf een vrouw zouden moeten zijn, maar geen mix, of alles, of niks. Zoals Dennis Bijleveld, ook gevolgd in de documentaire, zei in het interview: ‘Mijn hele leven krijg ik al vragen als: voel je je een meisje of een jongen? Wil je blauw of roze aan? Wil je kort haar of lang haar? Het is altijd A of B, ertussenin of allebei is niet mogelijk. En ik weet de antwoorden gewoon niet.’

Ik ken die evenmin. Net als Dennis of Selm pas ik niet bijster goed in een genderhokje. Ik vind het op zich pruimbaar dat ik een vrouwenlichaam heb, maar van binnen voel ik me vaak meer man dan vrouw, wat dan weer beïnvloedt hoe ik eruit zie: herenschoenen, nooit make-up, kort haar, geen jurkjes. Het resultaat is een soort voortdurende wrijving tussen mijn eigen ruime opvattingen over gender en de benauwde definities die onze samenleving erop na houdt. Een lange reeks kleine en grote botsingen tussen wie je bent en wie je in onze maatschappij mag zijn.

Soms verlopen zulke botsingen vriendelijk, zoals die in Genderbende: je ontmoet iemand die geen bal snapt van jouw niet-opgehokte gendergebeuren, maar die persoon is er aardig of zelfs belangstellend over, dus is het misschien wat pijnlijk maar niet bedreigend. Helaas gaat het niet altijd zo. Ik moest denken aan het Movisie-rapport uit 2015, over kinderen die zich niet conformeren aan gendernormen: ‘[Ze] mochten bijvoorbeeld niet meedoen met de andere kinderen, werden uitgescholden of opgesloten in de wc.’ Ik dacht aan de dierbare vriend die bijna in elkaar geslagen werd omdat hij over straat liep in een rok. En aan de man die op Amsterdam Centraal achter me aan liep. ‘Hé, freak!’ riep hij, terwijl hij me ruw bij mijn bovenarm greep. ‘Ben je nou een man of een wijf?’

Ik vind dat een weinig verheffend sentiment. Maar de wetenschapsjournalist in mij vindt het ook interessant. Want zo’n man mag mij dan een freak noemen, uit onderzoek maak ik op dat mensen die zich aan genderhokjes weinig gelegen laten liggen juist stukken normaler zijn dan mannen van Mars en vrouwen van Venus.

Zo kwamen psychologen van de Universiteit van Rochester een paar jaar geleden met een analyse van dertien studies naar persoonlijkheid (m/v). Ze wilden weten of de seksen uiteen zouden vallen in twee aparte groepen; in een blauwe en een roze subsoort, zeg maar. Dat bleek niet het geval. Veruit de meeste mensen scoren op sommige eigenschappen aan het ‘mannelijke eind’ van het spectrum, en op andere weer aan de ‘vrouwelijke kant’. Zelfs de karaktertrek ‘mannelijke houding’ was niet exclusief voorbehouden aan de heren.

Voor ons brein geldt ongeveer hetzelfde, stelden neuropsycholoog Daphna Joel en haar collega’s ruim een jaar geleden vast. Ze bekeken de hersenscans van meer dan 1400 mensen, en constateerden dat het ontzettend zeldzaam is om een brein aan te treffen dat helemaal van Mars of van Venus komt. Eerder zijn we allemaal een unieke mix van breinkernmerken die ‘typisch mannelijk’ zijn, en ‘typisch vrouwelijk’, en daar tussenin. Naar aanleiding van Joels paper barstte een gezonde academische discussie los over of de gebruikte statistiek wel helemaal kek en kijf was (critici vonden van niet, Joel vond van wel) en of je aan een hersenscan nu wel of niet iemands geslacht kunt aflezen (ligt eraan, maar beslist niet met zekerheid). Maar de hoofdconclusie bleef staan: onze hersenen zijn een mozaïek van mannelijke, vrouwelijke en genderneutrale elementen.

Ik vraag me soms af of dat is waarom zoveel mensen in onze samenleving zo krampachtig gehecht zijn aan dat idee van twee genderhokjes: juist omdat die hokjes eigenlijk niet bestaan, en nooit helemaal echt zijn geweest.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Mannen zijn hard nodig’, zei meester Tjeerd tegen een NOS-verslaggever. Ze waren op bezoek bij een school waar in maart voor één dag enkel heren voor de klas stonden, als protest tegen de verjuffing van het basisonderwijs. Dat er veel meer vrouwen dan mannen voor de klas is volgens de actievoerende meesters namelijk een probleem. ‘Kinderen hebben behoefte aan een mannelijk rolmodel’, aldus Tjeerd. Meester Edmin: ‘Jongens kunnen alles leren van een juf, behalve hoe ze een man worden. Daar hebben ze echt een meester voor nodig.’

‘Jongens worden in hun jongensidentiteit onderdrukt’, stelde jongenspedagoog Maarten Willemsen zelfs, een paar dagen eerder in het AD. Jongens hebben van nature een drang tot wedijveren, exploreren en een behoefte aan actie, maar daar doen juffen onvoldoende mee. ‘Laat jongens uitrazen!’ stond er in dikke letters boven het artikel.

Alleen dankzij een meester kunnen jongens opgroeien tot Echte Mannen, begrijp ik. Of, althans, zo kunnen wítte jongens opgroeien tot Echte Man. Want dit hele issue, van jongens die door juf tekortgedaan worden in hun prille mannelijke essentie, is vervlochten met kleur. In het NOS-item waren bijna alleen maar witte kinderen te zien. En je hoort zelden iemand beweren dat, zeg, Marokkaans-Nederlandse jongetjes meer moeten kunnen ‘uitrazen’. Sterker nog, ik vermoed dat als Mohammed eens lekker uitraast, hij onmiddellijk tot kleine straatterrorist gebombardeerd wordt.

Wanneer we een maatschappelijk debat voeren over de mannelijkheid van jongens van kleur gaat het vooral over socialisatie, stelt genderwetenschapper Juliet Williams in een artikel uit 2013. In deze discussie benoemen we wel de culturele verschillen, opvoeding en economische achterstelling van biculturele jongens, maar zelden of nooit hun natuurlijke inborst. Hun mannelijkheid telt als een constructie, terwijl de mannelijkheid van witte jongens wordt gezien als een aangeboren essentie. Op deze manier verheffen we het gedrag van witte jongens (en mannen) tot de belichaming van ‘authentieke mannelijkheid’, schrijft Williams. En daardoor zijn we als samenleving meer geneigd ruimte te maken voor de mannelijkheid van witte jongens dan voor die van jongens van kleur.

Het wrange hieraan is dat eind jaren negentig de eerste zorgen over verjuffing en een tekort aan mannelijke rolmodellen juist gingen over zwarte jongens. In zwarte Amerikaanse achterstandswijken waren zorgzame vaders, sportcoaches, meesters en andere toffe voorbeeldmeneren zo schaars, dat onderzoekers zich afvroegen aan wie deze jongens zich moesten spiegelen op hun weg naar volwassenheid. Een terechte vraag, die werd ingepikt door de conservatieve filosoof Christina Hoff Sommers, die kleur en klasse uit de kwestie wegmoffelde, waardoor het probleem al gauw vooral over witte middenklassejongens leek te gaan.

Maar juist zij hebben vaak plenty mannen in hun leven: papa, opa, buurman, voetbalcoach, muziekleraar. Rolmodellen zat. Hoezo hebben ze dan een meester nodig om van te leren hoe ze een man worden? Zou een juf voor de klas echt leiden tot ‘onderdrukking van hun jongensidentiteit’? En wat doen we eigenlijk voor de identiteit van jongens van kleur?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Wat begon als een leuk experiment werd een eye-opener. Schrijver Lucy Rycroft-Smith ging een maand lang mannenkleren dragen. Het was een verademing, meldde ze op The F-word. Zo comfortabel; geen hakken, knellende pantyboordjes of buikindrukkend ondergoed. Overal handige zakken. Je hoeft nooit je adem in te houden, en niet om de haverklap superzelfbewust in spiegels of winkelruiten te kijken of alles nog snor zit. Nu ze dit wist, voelde ze zich met terugwerkende kracht belazerd door vrouwelijke vrouwenkleding. ‘Elke keer als ik het huis uit ging om ook maar iets te doen dat enigszins belangrijk was, voelde ik me oncomfortabel, en hoe belangrijker de gelegenheid, hoe oncomfortabeler het was. .. Dit is patriarchaat in actie.’

Haar ervaring deed me denken aan een fraaie Engelse term, ‘performing femininity’. De schoonheid zit hem in de dubbele betekenis van het woord ‘performance’: het betekent zowel ‘prestatie’ als ‘optreden, voorstelling’. Oftewel: vrouwelijkheid uitstralen is zowel werk als een show. Blogger Sonya Krzywoszyja schreef erover: elke ochtend ga ik douchen, scheer m’n oksels, doe dagcrème op, parfum, foundation, concealer, lippenstift, mascara, ‘flatterend’ ondergoed, ‘flatterend’ jurkje. Ik dacht hier nooit bij na, zei ze, ik deed dit omdat ik dacht dat iedereen dat deed.

Het fascinerende hieraan is dat veel vrouwen dit zien als een eigen, vrije keus. Ik voel me sterker op hoge hakken, zeggen ze. Of: ik krijg zelfvertrouwen als ik weet dat ik er aantrekkelijk uitzie. Maar hoe eigen die overwegingen ook aanvoelen, helemaal vrij zijn ze niet. Zoals journalist Megan Murphy op Feminist Current stelt: ‘Het is omdat ik geboren ben als vrouw in een cultuur die vrouwen leert om boven alles waarde te hechten aan hun uiterlijk, dat ik heb geleerd dat eyeliner me mooier maakt. En dat niet alleen; ook dat ik ernaar moet te streven om mooier te zijn. Ik moet eraan werken.’

Hieraan meedoen is dat ook meer dan een kwestie van individuele keuzes en voorkeuren. Meegaan in de performance of femininity kan voor een vrouw veel voordelen hebben, maar het betekent ook dat ze zich niet actief verzet tegen het gedachtegoed dat net onder de oppervlakte ligt. Het persoonlijke is politiek; je vrouwelijk uitdossen is niet alleen een uiting van hoogstpersoonlijke identiteit, maar ook een manier om jezelf acceptabeler te maken. Het benadrukt het verschil tussen man en vrouw; je zet jezelf lichamelijk apart van mannen, wat je minder bedreigend maakt. En het laat zien dat je akkoord gaat met bepaalde schoonheidsidealen en met het werk dat het kost om daar aan te voldoen. Het bestendigt de status quo.

Het staat elke vrouw natuurlijk vrij om hier volkomen schijt aan te hebben. Maar er is wel iets te winnen – zowel politiek als persoonlijk. Want na een maand in mannenkleren wil Rycroft-Smith niet meer terug naar haar performance of femininity. Ze wil zich nooit meer onnodig oncomfortabel of zelfbewust voelen, schrijft ze. En wie kan zeggen dat dat niet heerlijk klinkt?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.