dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Martha Freud legde elke ochtend Sigmunds kleren klaar en deed zelfs de tandpasta op zijn tandenborstel. Leo Tolstoj had alle tijd om te schrijven omdat hij, zoals zijn vrouw toevertrouwde aan haar dagboek, ‘in 32 jaar niet eenmaal vijf minuten aan het bed van een ziek kind heeft gezeten om mij wat rust te gunnen.’ Vera Nabokov was niet alleen de huishoudster en kinderopvoeder, maar ook Vladimirs immer beschikbare secretaresse en redacteur.

De Amerikaanse schrijfster Lorrie Moore kreeg moppers van de New York Times Book Review omdat ze zestien jaar had gedaan over een bundel met acht verhalen: ‘Eén verhaal per twee jaar? – Ik voelde me teleurgesteld.’ Waarop ze uitlegde dat zij, in tegenstelling tot Nabokov, een alleenstaande moeder was met een voltijds onderwijsbaan, die alles zelf doet. Ze verzuchtte: ‘Alle schrijvers hebben een Vera nodig.’

Onwillekeurig dacht ik aan een van de vele seksistische uitspraken van Thierry Baudet: ‘Ik weet wel dat vrouwen over het algemeen minder excelleren in een heleboel beroepen en minder ambitie hebben. Vaak ook meer interesse hebben in gewoon meer familieachtige dingen enzo.’

‘In de loop van de geschiedenis is de tijd van vrouwen altijd onderbroken en gefragmenteerd geweest’, schreef journalist Brigid Schulte in The Guardian. Het ritme van hun dagen werd bepaald door de zorg voor het huishouden en familieleden. Maar om creatief te kunnen zijn, om kunst, ideeën of verhalen te scheppen, heb je tijd nodig. Lange, aaneengesloten zeeën van tijd waarin je je kunt concentreren, in een staat van flow kunt raken waarin je zonder besef van tijd met de muze danst. ‘Dat is echter een luxe die vrouwen zich nooit hebben kunnen permitteren, in ieder geval niet zonder van egoïsme beschuldigd te worden.’

Ik geloof niet dat dit tegenwoordig fundamenteel anders is: van vrouwen wordt nog steeds onbaatzuchtige zorgzaamheid verwacht. Voor moeders geldt dat ze best iets voor zichzelf mogen, maar je kinderen horen het belangrijkste te zijn. Vrouwen doen het meeste huishoudelijke werk. En zelfs als de klusjes eerlijk verdeeld zijn, dragen vrouwen vaker de mentale last ervan. Zij zijn de manager en het geheugen van de familie: zij weten dat gymkleren echt vandaag in de was moeten, dat de melk op is, dat de jongste nog moet oefenen met lezen. Aan veel heteromannen gaat dit voorbij tot hun vrouw vraagt of ze willen helpen.

Schrijver Kim Brooks noemt dit treffend ‘de achtergrondruis van het ouderschap. Het zachte, constante gebrom van nerveuze spanning.’ Die spanning botst hardvochtig met de zeeën van geconcentreerde tijd die nodig zijn om te creëren. Niet in de laatste plaats omdat het niet echt de bedoeling is dat je als vrouw die spanning loslaat. Je dient bijvoorbeeld niet zo op te gaan in je eigen geestelijke universum dat je vergeet je kinderen eten te geven of een verjaardagscadeau voor je schoonmoeder te kopen. Dat kan alleen als je een Vera hebt.

Vrouwen betalen hier een hoge prijs voor. ‘Ik zou me nooit meer vrijwillig in deze staat van dienstbaarheid begeven’, zegt schrijfster Rufi Thorpe in een prachtig essay in Vela Magazine. ‘Ik ben ten diepste onvrij.’

Het is niet zo dat ze het moederschap onaangenaam vindt. ‘Het probleem is niet wat ik doe. Het is wat ik niet doe, namelijk: elke dag schrijven, maar ook het leiden van een leven van de geest.’ Er is een conflict tussen het egoïsme van een kunstenaar en de onzelfzuchtigheid van een moeder. ‘Wanneer ik met mijn kinderen ben is het mijn taak om zo weinig mogelijk behoeftes te hebben, zodat ik in die van hen kan voorzien. (..) Het is mijn taak om voor hen onzichtbaar te zijn.’

Wanneer seksisten zeggen dat vrouwen nou eenmaal minder ambitieus zijn, wissen ze dit conflict uit. Ineens klinkt het alsof dit een natuurlijke toestand is. De vrouwen die hun zeeën van creatieve tijd verloren aan de rol van onzichtbare manager zijn weggepoetst uit hun eigen verhaal.

Schulte vertelt hoe ze ooit de beroemde psycholoog Csikszentmihalyi interviewde, die als eerste het fenomeen flow beschreef. Ze vroeg of zijn onderzoek ook iets zei over de vraag of vrouwen net zoveel mogelijkheden hebben om in een flow te raken als mannen. ‘Hij dacht een moment na, en vertelde me toen een verhaal over een vrouw die de tijd uit het oog verloor tijdens het strijken van de shirts van haar man.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Wanneer de mannen voetballen, kleuren alle straten hier oranje met rood-wit-blauw. Maar nu was ons huis als enige in de wijk versierd met vlaggetjes. ‘Hup Holland Hup’, stond erop, en een leeuwin in zwart profiel.

Het was een heerlijk wereldkampioenschap, met prachtige vrouwen: gespierd, sterk, spelend voor de male gaze van niemand, maar wel voor hun team, zichzelf en het genot van hun eigen snelheid en kracht. En toch waren veel mannen zuur: ‘Dit telt nauwelijks als voetbal.’ Een andere meneer twitterde: ‘Troela’s zijn te slap en traag om te voetballen’, met een verwijzing naar ‘de natuur’ en ‘evolutie’.

Zou het? Vlak na het WK las ik een Medium-artikel van wetenschapsjournalist Starre Julia Vartan, over fysieke kracht. De ‘iedereen weet toch’ is dat mannen veel sterker zijn dan vrouwen, zeker op atletisch gebied. Maar, schrijft Vartan, de cijfers laten wat anders zien.

Neem hardlopen. Mannen zijn weliswaar op kortere afstanden sneller, maar vanaf, zeg, een kilometer of 65 beginnen vrouwen het te winnen. Zo was het een vrouw die de Moab 240 won, een race van ruim 380 kilometer langs de Colorado River. En niet met een kleine marge: de nummer twee, een man, finishte tien uur later.

Waarschijnlijk komt dit doordat vrouwenspieren weliswaar kleiner zijn, maar vezels hebben die veel langer belastbaar zijn. Bovendien is hun stofwisseling efficiënter bij lange inspanning, en zorgt hun vetweefsel voor extra brandstof. Ook bezorgt pijn vrouwen minder stress. Tijdens de natte en ijskoude Boston Marathon van 2018 viel slechts 12 procent van de vrouwen uit, tegen 80 procent van de mannen, meldt Varan.

Over marathons gesproken: ook daar lopen vrouwen in. De toptijd voor een marathon is bij de mannen sinds 1976 maar een kleine 3 procent sneller geworden. Maar vrouwen verbeterden zich met ruim 14 procent, en komen dus snel dichterbij de tijd van de heren.

Wat daarbij van belang is, is dat de eerste vrouw pas in 1971 de Boston Marathon mocht lopen; mannen startten al in 1897. Dit doet ertoe, schrijft Vartan. Omdat veel sporten al veel langer door mannen worden beoefend, zijn er meer jongens die ermee beginnen, en kan er dus talent gevist worden uit een grotere vijver, waardoor het niveau aan de top hoger komt te liggen. Dit laatste is bij voetbal absoluut het geval: het eerste mannen-WK werd gespeeld in 1930, het eerste vrouwen-WK in 1991.

Het leuke is dat juist door zo’n fijn WK steeds meer meisjes gaan voetballen. In Barcelona spelen er inmiddels al zoveel jongedames dat de voetbalbond besloten heeft om de meiden van onder de 14 gewoon tegen de jongens te laten spelen. Die extra uitdaging maakte de meisjes nog beter. Om precies te zijn: ze verpletterden de jongens.

Geef ons een jaar of tien, vijftien, wil ik graag tegen de zure meneren zeggen. Dan zijn de voetbalvrouwen niet alleen heerlijk en prachtig; dan zijn ze beter dan de mannen. En wat een genot zal dat zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In mijn werkkamer hangt een citaat van fantasy-schrijver Daniel José Older: ‘Schrijven begint met vergiffenis.’ De persoon die je moet vergeven, ben je zelf. ‘Dit is wat meer mensen van schrijven weerhoudt dan wat dan ook: schaamte’, stelt Older. ‘Dat zeurende gevoel van ‘zou moeten’, ‘had gemoeten’ en ‘als ik nou maar…’. Schaamte leeft in het lichaam, het verkrampt onze spieren wanneer we achter ons toetsenbord zitten.’ Maar schrijven zou een creatieve reis moeten zijn, vindt hij, geen oefening in zelfkastijding. Dus maakt hij er speciaal tijd voor. ‘Ik vergeef mezelf dat ik niet eerder ben gaan zitten om te schrijven, dat ik gisteren vrij heb genomen, dat ik mijn leven leef. Die schaamte? Ik laat het los.’

De schrijvers die dit loslaten het meest nodig hebben, zijn volgens Older degenen die niet hetero zijn, niet cis, niet zonder beperking of ziekte, geen witte man. Voor ons, betoogt hij, is het schrijfproces doordrongen van schaamte, het idee dat we hier niet horen, dat we het niet verdienen om onze stem te laten horen. ‘Niets zal een schrijver meer hinderen dan dit.’

Ik moest hieraan denken toen ik The Gendered Brain las, een nieuw boek van neurowetenschapper Gina Rippon. Hoewel ze het woord schaamte niet gebruikt, gaat ze uitgebreid in op die onzekerheid, terughoudendheid en verkramping – die niet alleen in je spieren maar ook in je brein blijkt te zitten.

Rippon beschrijft een onderzoek waarin vrouwen in een hersenscanner een ruimtelijk inzichtstest deden. Wanneer ze vooraf te horen kregen dat dit typisch iets is waar vrouwen goed in zijn, gebruikten ze breingebieden die te maken hebben met visueel-ruimtelijke verwerking. Maar wanneer vrouwen was gezegd dat dames hier normaliter slecht in zijn, hadden ze juist veel activiteit in de hersendelen die betrokken zijn bij vooral geen fouten maken. Ze scoorden gemiddeld ook minder goed op de test.

Iets vergelijkbaars zagen wetenschappers bij vrouwen die een wiskunde-opgave maakten. Na neutrale instructies gebruikten ze hun brein zoals gebruikelijk is bij het oplossen van algebraproblemen. Maar vrouwen die aan genderstereotypen waren herinnerd, gebruikten delen die we associëren met sociale en emotionele verwerking.

Ouderwetse stereotypen zijn een extra last voor het vrouwenbrein, concludeert Rippon. Waar je je anders met volle hersenpower kunt storten op weloverwogen logica, verspilt je brein nu denkkracht aan het bezweren van angst en onzekerheid. De hersenen zetten daarmee een rem op zichzelf; ze worden een soort ‘innerlijke begrenzer’, wat zich vaak vertaalt in een neiging tot terugtrekken of zwijgen. Een ervaring die vrouwen delen met mensen die tot een etnische of seksuele minderheid behoren, stelt Rippon.

In een meer literaire interpretatie van dit fenomeen citeert Older de schrijfster Anaïs Nin: ‘Schaamte is de leugen die iemand je over jezelf heeft verteld.’ Om daaraan toe te voegen: ‘Laat een leugen niet kloten met je flow.’ Dat is geen zuiver wetenschappelijke conclusie, maar wel een zeer waardevol advies.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een keurslijf, noemde een collega het laatst: al die politieke correctheid, het geklooi met genderneutrale voornaamwoorden, de toenemende druk om in boeken, films en series te zorgen dat allerlei mensen gerepresenteerd zijn, en dus niet hoofdzakelijk witte mannen en soms een witte vrouw.

Een dwangbuis, vond hij het. Een verhaal waarin een schrijver met opzet zorgt dat de personages niet allemaal wit, meestal-man, hetero, cis, zonder beperking en monogaam zijn, dat kan niet anders dan een geforceerde geschiedenis worden. Een moeizame en kunstmatige vertelling zal het zijn, een knieval van de kunsten voor de morele chantage van een kleine groep gemarginaliseerde mensen, het resultaat onleesbaar of onkijkbaar voor iedereen, behalve voor de meest vastberaden social justice warrior.

Mijn collega is niet de enige die er zo over denkt. Het is hip om je te verzetten tegen de ‘censuur van de gekwetste minderheid’, om filosoof Sebastien Valkenberg te citeren. Zelfs feministisch ex-boegbeeld Fay Weldon deed in een Volkskrant-interview een duit in dat zakje. In een gesprek over trans mensen vertelde ze dat ze de aandacht voor mensen die ‘zeggen dat ze zielig zijn’ om ‘aandacht en begrip’ te krijgen, ziet als een vorm van ‘pure tirannie’. ‘Onze samenleving doet denken aan de oude Sovjet-Unie’, zei ze. ‘Voor een dwarse opinie word je misschien niet naar de goelag gestuurd, maar wel wordt je elke mogelijkheid ontnomen om nog ergens je mening te geven.’ (Als antwoord daarop schreef ze een buitengewoon transfoob boek, dat gewoon wereldwijd werd uitgegeven.)

Weldon stinkt in een valse tegenstelling: die tussen de vrijheid om te zeggen wat je wilt aan de ene kant, en politiek correctheid aan de andere kant. Maar de twee zijn niet elkaars antithese. Meer aandacht voor inclusiviteit en representatie zorgt er niet voor dat een schrijver niets meer mag zeggen, maar juist dat die meer kan vertellen.

Zo las ik afgelopen december de Broken Earth-trilogie (vertaald als De gebroken aarde) van N.K. Jemisin. De hoofdpersoon is, net als de schrijfster, een vrouw van kleur; de andere vertellers zijn dat eveneens, of zijn genderneutraal. Veel karakters blijken trans, bi, homo, lesbisch of polyamoreus te zijn, of een beperking te hebben. Vaak zijn ze dat terloops, bijna achteloos; gender, beperkingen en seksualiteit zijn geen redenen om tot het in de literatuur zo vaak aanwezige cliché van de ‘innerlijke strijd met het anders-zijn’ te vervallen; er is geen belegen identiteitsworsteling als Leitmotiv. In plaats daarvan krijgt de lezer een weergaloos, intens, gelaagd, maatschappijkritisch en tegelijkertijd bloedstollend verhaal voorgeschoteld over het einde van de wereld.

In de jaren zeventig schreven twee wetenschappers: ‘Representatie in de fictiewereld betekent dat je sociaal bestaat; afwezigheid betekent symbolische vernietiging.’ Het is geen tirannie om te willen bestaan. Het is niet geforceerd om een wereld te scheppen waarin iedereen zich kan herkennen. Inclusiviteit is geen keurslijf. Het is rijkdom.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het zijn riskante tijden, als je de alarmerende geluiden in de krant mag geloven: de genderideologen rukken op. Zo was er ex-predikant Piet de Vries, die in het Algemeen Dagblad zei: ‘Toen de nazi-ideologie zich opdrong, zwegen de kerken. Nu dringt de genderideologie zich op en zwijgen de kerken weer te vaak.’ Nou is De Vries ook een van de Nederlandse initiatiefnemers van de boosaardige Nashville-verklaring, en dus Opperdwaallicht van de Week. Maar ook uit minder verwrongen hoek werd gewezen op dit nakende gevaar.

In de Volkskrant waarschuwden filosoof/advocaat Bas Hengstmengel en psychiater/opiniemaker Esther van Fenema dat genderideologen hun waarden willen opleggen en proberen af te dwingen wat mensen moeten denken. Dit alles gaat gepaard met ‘zachte dwang’, ‘zachte despotie’ en ‘zuivering van taal, onderwijs en media’.

Het werd niet helemaal duidelijk wie die dekselse genderideologen precies zijn, maar ik vermoed dat het gaat om mensen zoals ik: lieden die weigeren zichzelf en anderen tot de stereotiepe man-vrouwtweedeling te beperken, die vinden dat uit een geslachtsdeel niet automatisch een rolpatroon of identiteit voortvloeit, en die de hele glorieuze regenboog aan menselijke verscheidenheid omarmen.

Wat me fascineert, is dat mensen als Hengstmengel en Van Fenema zichzelf geen ideologen vinden. Zij vinden dat ze enkel afgaan op De Feiten. ‘Gender is primair een biologisch verankerde eigenschap’, schrijven ze. We kunnen het ons niet veroorloven om ideeën te hebben die niet met dat feit overeenkomen, en mogen de ‘biologische realiteit niet uit het oog verliezen’.

Nou hebben wetenschappers over die biologische realiteit de afgelopen jaren wel het een en ander gepubliceerd: dat hersenen een mozaïek zijn van het mannelijke en het vrouwelijke, dat hormonen geen gedrag voorschrijven, enzovoorts. Het is dan ook een wat, ehm, ‘bijzondere’ keuze om een achterhaald roze-blauw spruitjesluchtwereldbeeld met een flinke snuf gouwe ouwe Anatomie ist Schicksal te verkopen als ‘de feiten’. Al zie ik dit vaker, bijvoorbeeld bij traditionele evolutiepsychologen die boostwitteren over ‘genderideologie’ als collega’s opperen dat mannen niet altijd stoer hoeven zijn, maar die het idee dat vrouwen van nature zelden interesse hebben in wetenschap enthousiast tot universele realiteit verheffen.

Laten we echter wel wezen: beweren dat gender een ‘biologisch verankerde eigenschap is’, is ook een vorm van genderideologie. Het is alleen minder eenvoudig als zodanig te herkennen. Conservatieve genderdenkbeelden gaan vaak al zo lang mee dat veel mensen aan die ideeën gewend zijn geraakt. De ideeën voelen zelfs zo vertrouwd en juist dat ze kleuren hoe mensen de werkelijkheid zien. En zo vervormen ze de feiten; de feiten waar, om de cirkel rond te maken, conservatieve genderideologen zich steeds zo graag op beroepen.

Laat me, omdat het kan, een voorbeeld met sperma geven. Onlangs liep ik in museum CORPUS door het binnenste van de mens. Bij de baarmoeder zagen we een bevruchting. Het vertelde het gebruikelijke verhaal: dappere zaadcellen leggen een gevaarlijke tocht af langs akelige zuren, linke slijmlagen en verstrikkende trilhaartjes. Alleen de stoutmoedigsten komen in de buurt van de hoofdprijs, en de allersterkste mag haar claimen: de eicel, die daar al die tijd maar gewoon een beetje lag te wachten.

Dit lijkt allemaal heel feitelijk, maar het is op het onjuiste af doorspekt met conservatieve genderideologie. Biologen weten al decennia dat zaadcellen geen actieve, heldhaftige zwemkampioenen zijn, maar eerder halfsneue spartelaars met in hun midden wat mazzelaars. En de eicel ligt niet passief te wachten; ze lokt en leidt de zaadjes met chemische signalen en vloeistofstromen, en er zijn zelfs aanwijzingen dat ze kiest welk zaadje haar mag bevruchten. Een eitje is geen trofee voor de stoerste zaadcel; ze is een zakenpartner, en misschien zelfs wel de baas.

‘Ideologen boeken resultaten omdat de samenleving in verwarring is’, schrijven Hengstmengel en Van Fenema. Als ik op mijn mildst ben, denk ik: het moet ook wel ingewikkeld zijn, voor conservatieven. Al die gelijkheid, nieuwe kennis, herziene feiten – waar is je houvast als zelfs eicellen emanciperen? Ik hoor heimwee in de woorden van Hengstmengel en Van Fenema, naar een tijd toen de wereld nog overzichtelijk was: twee genderhokjes, elk met een eigen rol, en wie daar niet in paste, zweeg en leed in stilte. Maar ik denk dat ik voor veel regenboogmensen spreek als ik zeg dat ik niet verward ben doordat ik nu mezelf mag zijn; ik ben vrij.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Geen verjaardagen vergeten. Zien dat je kind alweer is gegroeid en nieuwe broeken kopen. Je zieke schoonmoeder na een week vragen hoe het nu gaat. Niet alleen de namen van alle vriendjes van je kinderen onthouden, maar ook hun hobby’s en voedselallergieën. Het huis uitmesten en dingen die kapot of overbodig zijn wegdoen. Weten waar alle spullen die door een huishouden slingeren het beste opgeborgen kunnen worden, en ze daar tijdens het opruimen ook echt neerleggen in plaats van er een iets keuriger stapel van maken op een plek waar het net wat minder in de weg ligt.

Het zijn voorbeelden van ‘emotional labour’: de tijd en energie die met name vrouwen steken in het soepel laten lopen van het huishouden en relaties, en die veel mannen zo volkomen voor lief nemen dat ze het niet eens opmerken. Het is noodzakelijk maar ook onzichtbaar, ondankbaar en uitputtend werk, en draagt zodoende flink bij aan genderongelijkheid.

Ik moest hieraan denken toen een Volkskrant-redacteur me dit voorlegde: tijdens hun Oktober Opruim Challenge waren er vijfduizend mensen lid geworden van de bijbehorende facebookgroep. Slechts tien procent was man.

Schrijver Jan Heemskerk had wel een verklaring. ‘Mannen hebben een hogere rommeltolerantie.’ Bovendien hoefden vrouwen het toch maar te vragen, als ze iets opgeruimd wilden hebben. ‘Het is erg makkelijk om meer gedaan te krijgen van een man. Subtiele hints werken alleen niet. Cabaretier Roué Verveer had in zijn show een stukje over hoe hij steeds over de vuilniszak in de gang heen stapte, totdat zijn vrouw boos werd. Zij begreep niet dat hij niet doorhad dat die zak naar buiten moest. Vráág het gewoon.’

Dat is dan weer een treffend voorbeeld van wat striptekenaar Emma in de steengoede Guardian-comic You should’ve asked de ‘mentale last’ noemt. ‘Wanneer een man van zijn vrouw verlangt dat zij hem dingen vraagt, ziet hij haar als manager van het huishouden. Dus is het aan haar om te weten wat er gedaan moet worden en wanneer.’ Dit levert twee problemen op. Ten eerste is de verantwoordelijkheid en daarmee de stress van dit moeten-weten volstrekt eenzijdig verdeeld. En ten tweede is manager zijn op zichzelf een fulltime baan, terwijl mannen van vrouwen natuurlijk ook nog verwachten dat ze niet alleen managen maar ook minstens de helft van de klusjes zelf opknappen.

Veel mannen doen graag alsof hun huiselijke niet-zien een soort natuurwetenschappelijke wetmatigheid is: ze hebben er ‘nou eenmaal’ minder mee, vrouwen zijn er ‘van nature’ beter in. Ik betwijfel het. Om een vuilniszak buiten te zetten heb je geen bovenmannelijke superkrachten nodig: oogbollen en armen zijn voldoende. En verwachten deze mannen werkelijk dat ik geloof dat hun sekse wel ‘van nature’ megageschikt is om, zeg, een bedrijf met 10.000 werknemers te runnen, maar dat in de smiezen houden wanneer je kind nieuwe gympen nodig heeft ‘nou eenmaal’ een schier onmogelijke opgave is?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.