dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

We zijn in Nederland niet bijster consequent als het over gendersegregatie gaat. Vrouwen en mannen apart laten zitten tijdens een debat in de Balie? Schande. Mensen de mogelijkheid bieden in afwezigheid van de andere kunne te zwemmen? Kamervragen. Maar een geslachtelijk gesplitst avondje naar de bioscoop is juist gezellig. En sekse-gescheiden poepen en plassen, dat is een recht dat velen zich niet zomaar laten afnemen.

Dat weerhield het Ministerie van Onderwijs en de gemeentes Utrecht, Arnhem en Amsterdam er niet van om deze maand toch genderneutrale toiletten in te voeren. Dat is goed nieuws voor alle mensen die qua uiterlijk niet eenduidig in een roze of blauw hokje passen. Zij krijgen in openbare wc’s te maken met rare blikken, worden weggestuurd, en soms zelfs uitgescholden, bespuugd, geduwd of geslagen. Met genderneutrale wc’s is dat probleem keurig opgelost, zou je denken, maar toch konden de plee-technische overheidsbeslissingen niet alleen op bijval rekenen. Zo meldde AT5 dat de Amsterdamse ambtenaren ‘met afschuw’ reageerden op het besluit van hun gemeenteraad, berichtte de Telegraaf over ‘ophef’, en sprak de immer eloquente blog GeenStijl over het ‘doordrammen van genderideologie’.

Nadere inspectie van deze reuring du jour leert dat de argumenten tegen genderneutrale wc’s uiteen vallen in twee categorieën: a) veel mannen zijn zwijnen en daar wil je als vrouw dus geen toilet mee delen, en b) dit-is-vermoeiend-hebben-jullie-niet-belangrijkers-te-doen-laat-me-met-rust.

Dat zwijn-argument, daar zit zeker iets in. In veel herentoiletten riekt het rijkelijk naar gespetterde urine; fris is anders. Maar dit is niet zozeer een gendergerelateerd euvel alswel een natuurkundig issue. Als je een straal vloeistof – zeg, een plasje – vanaf enige hoogte richting een hard oppervlak – zeg, een urinoir – laat klateren, dan blijkt dat die straal zich nog in de lucht opsplitst in kleine druppeltjes. Wanneer die druppeltjes het oppervlak raken, worden ze eventjes geplet, waarna ze deels terugkaatsen in allerlei richtingen. (U bent vast blij dat u dit nu weet.)

Volgens wetenschappers die zich hebben bekwaamd in de vloeistofdynamica kun je dit voorkomen door de urine zo snel mogelijk (dus pre-druppelvorming) de pisbak te laten raken, bijvoorbeeld door op de zijkanten te mikken. Bij staand plassen in een wc-pot helpt zulks echter niet, omdat de klaterafstand dan zo groot is dat er onherroepelijk druppels en spetters ontstaan. Zitten is de enige rationele oplossing, maar ervaring leert dat niet iedereen daar emotioneel toe in staat blijkt. Geen nood: het is een kleine moeite om ergens achterin de genderneutrale toiletruimte een hoekje vrij te maken waar deze volhardende sta-plassers (m/v/overig) penis of plastuit ter hand kunnen nemen om henzelf en hun omgeving lekker te bespetteren.

Dan het niets-belangrijkers-te-doen-argument. Het was veelgehoord in de wc-discussie; de Krant van Wakker Nederland schreef erover, en ook collega Elma Drayer gebruikte het in haar column. Drayer vond dat lokale politici zich beter ook druk konden maken over de deerniswekkende toestand van toiletten voor rolstoelgebruikers. Beslist een belangrijk onderwerp – maar desalniettemin blijft het niets-belangijkers-verwijt een drogreden. Zo vertegenwoordigen ook rolstoelonvriendelijke wc’s niet het Summum der Intermenselijke Ergheid. Zou je het niets-belangrijkers-argument consequent toepassen, dan moet elk gesprek over maatschappelijke misstanden uiteindelijk gaan over de holocaust – dat is immers altijd de allerbelangrijkste vreselijkheid. En hoewel we de holocaust zeker herhaaldelijk en uitputtend moeten bespreken, is het hoog tijd dat we de niets-belangrijkers-redenering ontmaskeren als wat het eigenlijk is: een smoes om iemand de mond te snoeren die een onderwerp agendeert dat je niet aanstaat.

En dat mondsnoeren, dat gebeurt veelvuldig in dit soort discussies. Het wordt gevoed door de onuitgesproken verwachting dat minderheden assorti slechts stilletjes bestaan – dat ze geen lawaai maken, niet met hun tengels aan de status quo komen, en al helemaal niets opeisen. Hooguit mogen ze iets vragen, maar het is meestal niet echt de bedoeling dat er op hun verzoek ook dingen veranderen – tenzij de meerderheid besluit dat ze vandaag nobel, tolerant en progressief is, en dat het de minderheid dus gegund wordt. Het gegunde mag de meerderheid echter liever geen moeite kosten; een toiletruimte delen met anders-gesekste lieden is blijkbaar voor velen al teveel gevraagd. Een schrale houding, want het besluit om genderneutrale wc’s in te voeren is natuurlijk gewoon een besluit om, hokjes-be-damned, elkaar beter te verdragen en meer rekening met elkaar te houden. En dat zou geen aanleiding moeten zijn voor verontwaardiging en ophef, maar voor optimisme en vrolijkheid.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De harige aap wil weten of de naakte aap een bal bij zich heeft. Door op een touchscreen met symbolen en afbeeldingen te drukken, kan hij een zinnetje maken: ‘Vraag. Bezoeker. Hebben. Bal.’ De bezoeker is Harvard-professor Steven Wise, die in de documentaire ‘Unlocking the cage’ op bezoek gaat bij een chimpansee die niet alleen met behulp van een computer om speelgoed kan vragen, maar ook gesproken opdrachten kan uitvoeren. Zo maakt hij desgevraagd de veters los van een onderzoeker, en trekt vervolgens haar schoenen uit.

De documentaire, vorige week uitgezonden door de VPRO, draait om de vraag of chimpansees ook mensenrechten moeten krijgen. Dat is niet zo’n raar idee als het lijkt. Wetenschappers zagen al jaren hevig aan de stoelpoten van het idee dat mensen de kroon op de evolutie zijn. Even afgezien van akkefietjes als reizen naar de maan en filosoferen over de zin van des levens: op huis-, tuin- en keukenniveau lijken chimps en homo sapiens meer op elkaar dan ze van elkaar verschillen. Zo delen we bijna al ons DNA, vertonen onze hersenen relevante overeenkomsten, en hebben chimpansees menselijke trekjes als autonomie, rationaliteit, inlevingsvermogen. Ze hebben bovendien persoonlijkheden, tonen emoties, gaan betekenisvolle relaties aan en kunnen als klap op de evolutionaire vuurpijl zelfs een beetje rekenen.

Toch vallen chimpansees volgens zowel het Amerikaanse als het Nederlandse rechtssysteem in de categorie ‘dingen’ (zoals bushokjes en schoudertassen), en niet in de categorie ‘personen’ (zoals u en ik, maar ook een groothandel in scheetkussens of een brievenbusfirma). En dat moet anders, bepleit Wise, want alleen personen kunnen ook echt zelf rechten hebben. En alleen als een dier rechten heeft, kan iemand die namens het beest in een rechtbank opeisen – bijvoorbeeld het recht op lichamelijke soevereiniteit, of in vrijheid leven in een natuurlijke omgeving. Er zijn steeds meer mensen die dit best een snor plan vinden. Uit een Gallup-peiling blijkt dat 32 procent van de Amerikanen vindt dat dieren rechten moeten krijgen. Dat is acht procent meer dan in 2008.

Het is dan ook geen onredelijke claim. Zoals filosoof Erno Eskens twee jaar geleden in de Volkskrant zei: ‘Je kunt strijden over de definitie van wat een persoon is, maar dat dieren eigen wensen hebben en een eigen levensagenda, is aantoonbaar.’ Dat ‘eigen wensen’ is belangrijk: het gaat hier om rechten die samenvallen met de intelligentie en aard van het beestje. Daaruit volgt dat niet alle dieren alle mensenrechten hoeven krijgen; geen kip hoeft vrijheid van meningsuiting, en niemand zal namens de lokale fruitvliegpopulatie een recht op soevereiniteit kunnen claimen.

Meestal gaat de discussie daarom alleen over de meest autonome en slimste zoogdieren. Er is een rijtje dat steeds terugkomt in artikelen en televisie-uitzendingen: mensapen, dolfijnen, olifanten. Soms ook honden, maar dat is alweer lastiger, want als Bello mensenrechten heeft, mag je hem dan ‘s nachts nog wel opsluiten in een bench omdat hij anders je sneakers opeet? Dilemma’s, dilemma’s. Niemand belooft dat dit een gemakkelijk debat gaat zijn.

Laat ik het dan nog wat ingewikkelder maken. Want ik mis een dier in de standaardopsomming: het varken. Varkens hebben meer cognitieve vaardigheden dan een drie-jarige, zou een Cambridge-hoogleraar al in 2002 hebben gezegd. Sindsdien zijn er flink wat studies gepubliceerd naar slimme zwijntjes. Zo kunnen varkens commando’s in gebarentaal aanleren, net als dolfijnen. Ze nemen, net als mensapen, emoties over van soortgenoten. Ze hebben, net als chimps, verschillende persoonlijkheden en kunnen anticiperen op de toekomst. Een overzichtsartikel dat vorig jaar verscheen – wel gesponsord door dierenrechtenorganisatie Farm Sanctuary – constateerde dat varkens gedragsmatig vergelijkbaar zijn met honden en chimpansees.

Het meenemen van varkens in het debat over dieren en mensenrechten maakt de kwestie een factor-vermoeiend-veel complexer. Maar nu we deze discussie toch voeren, is het niet redelijk om hen eruit weg te moffelen omdat ze net wat minder aaibaar zijn, of omdat het economisch wat ongezellig is om mensenrechten te geven aan een diersoort als er ook een bedrijfstak is die miljarden euro’s omzet door de beesten in tamelijk gruwelijke omstandigheden vet te mesten en om hals te helpen. De waarheid is natuurlijk dat varkens die mensenrechten juist daarom misschien nog wel harder nodig hebben dan dolfijnen, olifanten en mensapen.

En dat een groothandel in scheetkussens wel rechten heeft, maar deze prachtige, slimme dieren niet, kan niet anders dan een grote vergissing zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het begint met lichte koorts, en opgezette klieren in de hals. In de neusholte, en soms ook in de keel en luchtwegen, ontstaat een grijze aanslag. Dat maakt slikken en ademhalen lastig. De bacteriën die deze problemen veroorzaken, laten ook gifstoffen los op het lichaam. Als die in de bloedbaan terechtkomen, kunnen ze het hart, de longen of de nieren aantasten. Er kan onomkeerbare zenuwschade optreden, met spierzwakte of verlamming. Behandeling is mogelijk, maar niet altijd succesvol. Wanneer de ziekte de organen of zenuwen bereikt, of het ademhalen zeer bemoeilijkt, kan ze dodelijk zijn.

Ik neem het u niet kwalijk als u niet meteen weet welke ziekte dit is; ik moest het ook opzoeken. Het gaat om difterie – een hoogst ongezellige aandoening die in ons land nauwelijks meer voorkomt, met dank aan het rijksvaccinatieprogramma. En toen ik erover las, dacht ik: ik hoop van harte dat dat zo blijft.

Gerust ben ik er niet op. Ik hoor de laatste jaren op het schoolplein steeds meer ouders vertellen dat hun kleine kadetjes ‘vaccin-vrij’ door het leven gaan. Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat dit een trend is, schreven Hidde Boersma en Annemiek Verbeek afgelopen zaterdag in Sir Edmund. Zo verwacht de uitvoerder van dat rijksvaccinatieprogramma, het RIVM, dat straks niet tien maar twintig procent van de ouders zal twijfelen over inenten of niet.

Volgens Boersma en Verbeek zijn niet-prikkers vooral hoogopgeleide moeders en vaders, van die bewust levende onbespoten-komkommer-types, wars van autoriteit – mensen zoals ik, dus. Ze voelen zich ongemakkelijk in de moderne maatschappij, waar een onbetrouwbare overheid samen met het grootkapitaal de scepter zwaait en de planeet langzaam maar zeker om zeep helpt. Ze vinden het belangrijk om in die smerige, onnatuurlijke wereld hun lichaam en dat hun oempaloempa’s gezond en puur te houden. En vaccins – het product van de gecombineerde schurkigheid van die overheid en de farmaceutische miljardenindustrie – zijn allesbehalve zuiver. Volgens niet-prikkers bevatten ze allerlei schadelijke stoffen die ernstige bijwerkingen kunnen veroorzaken, en in hun afweging zijn vaccins daarom veel riskanter dan de infectieziekten die ze uitbannen.

Het is niet dat deze ouders ongeïnformeerd zijn. Sterker nog: velen hebben zich langdurig in het onderwerp verdiept. Maar helaas negeren ze het feit dat er, qua schadelijke stoffen, meer kwik in een broodje tonijn zit dan in een vaccin, en meer formaldehyde in een peer dan in een prik. Of dat de bijwerkingen zelden of nooit ernstiger zijn dan een pijnlijke arm en een enkele keer hoge koorts. Wetenschap is voor hen ook weer zo’n vage, oncontroleerbare autoriteit, die je beter met argwaan kunt benaderen.

Nou is die argwaan niet geheel misplaatst; zeker in farmaceutische kringen wordt er ter winstcijfer-spekking weleens gerommeld met resultaten. Maar de werkzaamheid van vaccins is geen half-frauduleus twijfelgevalletje. Vaccins hebben in India polio uitgeroeid. In de Verenigde Staten hebben ze gezorgd dat het aantal doden aan de mazelen, polio, rode hond, en bof met honderd procent is afgenomen. In Nederland zijn ze de reden dat er niet meer elk jaar 100 tot 10.000 mensen aan difterie sterven, maar nul.

De ongeschreven spelregels van de vaccinatiediscussie vereisen dat ik nu lippendienst bewijs aan het recht van iedere ouder om een eigen keuze te maken, en dat ik iets zeg over individuele afwegingen en respect daarvoor. Maar dat ga ik niet doen. Want al deel ik de zorgen over de moderne maatschappij, ik heb geen begrip voor mensen die denken dat het riskeren van stikkende kinderen met orgaanfalen een intelligente keuze is voor een pure manier van leven, of een zinnige vorm van verzet tegen kapitalistische snoodaards assorti.

Vaccineren doe je namelijk niet alleen voor je eigen kind, maar ook voor de groepsimmuniteit. Als bijna iedereen ingeënt is, kan een ziekteverwekker zich niet verspreiden – en dat beschermt de allerkwetsbaarsten, zoals kinderen die te piep of te ziek zijn voor een prik. Daarmee is het vaccineren van je nageslacht, naast jofel voor je eigen vrucht, ook een morele plicht. Dat steeds minder mensen dat zo voelen, is een trend waarvan ik hoop dat hij niet doorzet. Maar doet hij dat wel, dan zit er maar één ding op: de overheid moet vaccineren verplicht maken. Groepsimmuniteit is te belangrijk voor de volksgezondheid om over te laten aan wetenschapsnegerende twijfelaars. Want anders begint het straks weer met lichte koorts, en opgezette klieren in de hals.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik ben stiekem een beetje op Justin Trudeau, de minister-president van Canada. Hij noemt zichzelf een feminist, en dat doet hij met grote regelmaat. En wanneer mensen dat dan opvallend vinden, dan zegt hij erbij dat hij daarmee doorgaat totdat niemand zulks meer opmerkelijk acht, omdat het tenslotte gaat over gelijkheid, respect en een betere wereld. Hij vertelt hoe hij niet alleen zijn dochter maar ook zijn zoons wil opvoeden in de geest van feministisch gedachtegoederen assorti. Hij stelde vorig jaar een kabinet samen dat voor de helft uit vrouwen bestaat, en toen iemand hem vroeg waarom, zei hij: ‘Omdat het 2015 is.’ Oh, en hij kan een superblitse truc waarbij hij baby’s op zijn handen laat staan.

Ik ben dus een beetje op Trudeau. En mannen in mijn omgeving mogen dan chagrijnig brommen dat het natúúrlijk allemaal een ‘zorgvuldig gecultiveerd imago’ is, ik denk: als je toch iets zorgvuldig cultiveren gaat, imagotechnisch of anderszins, dan heel graag feministische normen en waarden, alsjeblieft, dankjewel.

Maar misschien wel een van de meest feministische dingen die Trudeau kan gaan doen, wordt zelden als zodanig herkend: misschien gaat hij wel de premier zijn die het basisinkomen invoert in Canada. Sinds Trudeau aan de macht is, gonst het in maple-leaf-land van de berichten over gratis geld. De provincie Ontario wil wel een proef doen. Ook in Quebec is men wild enthousiast.

Het idee achter het basisinkomen is simpel: in plaats van ingewikkelde regelingen met bijstandsuitkeringen, werkloosheidswetten, toeslagen en wat dies meer zij, geef je elke burger een som geld die hoog genoeg is om sober van te leven. De onderliggende gedachte is net zo eenvoudig: dat het grootste probleem van armoede is dat mensen geen geld hebben (en niet, zoals onze regering lijkt te denken, dat arme burgers naar alsmede werkschuw tuig zijn). Het gewenste gevolg: als je iedereen gratis geld geeft, dan verdwijnt armoede, en lossen mensen de issues die vaak hand in hand gaan met armoede – weinig opleiding, geen startkapitaal voor een bedrijfje, enzovoorts – zelf op. Uit de testen die er al mee gedaan zijn, blijkt dat het nog werkt ook.

Waar het niet zo vaak over gaat is dat zo’n basisinkomen een inherent feministische politieke keuze is. In vrijwel alle landen ter wereld zijn het immers vrouwen die het zwaarst en het vaakst getroffen worden door armoede. Maar dat niet alleen. Een basisinkomen verzekert vrouwen ook van hun financiële onafhankelijkheid. En dat is dan weer een belangrijke stap in bijvoorbeeld de strijd tegen huiselijk geweld en huwelijksdwang. Bovendien hoeft geen vrouw meer zo arm te zijn dat ze geen anticonceptiemiddelen of abortus kan betalen. Zo zorgt het basisinkomen voor meer reproductieve vrijheid.

Als Trudeaus feminisme meer is dan een stukje imagocultiveringsgebeuren, wil hij dit vast vlot in orde gaan maken. De vrouwvriendelijke daad bij het vrouwvriendelijke woord. Ik ga er vanuit dat het lukt. En dat ik daarna nog een beetje meer op Trudeau ben.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een activist. Een slachtoffer. Politiek correct. Het zijn allemaal woorden die de afgelopen week gebruikt werden om Gloria Wekker te beschrijven. Ze is trouwens antropoloog, om precies te zijn een gepensioneerd hoogleraar gender en etniciteit. Onlangs verscheen haar boek over witte onschuld. ‘Onschuld tussen aanhalingstekens, hè’, zei ze erbij, in een Vrij Nederland-interview.

De boodschap van haar boek is eenvoudig te begrijpen, maar voor velen moeilijk te verteren. Wekker beschrijft een paradox: onze samenleving kent duidelijk racisme en een geschiedenis van kolonialisme, maar toch vinden de meeste Nederlanders zichzelf de onschuld zelve: ze zijn immers supermegatolerant, en patronen die op het tegendeel duiden, worden ontkend. Het racisme en kolonialisme maken dat allerlei ongelijkheidsbevorderende denkbeelden in de haarvaten van onze cultuur zitten, en de ontkenning ervan maakt dat die denkbeelden onbesproken, onbekritiseerd, en dus onverminderd haarvaterig blijven. Dat is niet zo’n gezellige boodschap, en professionele meninghebbers konden al dan niet bewust de verleiding niet weerstaan om Wekker verkeerd te begrijpen of te diskwalificeren.

Zo betoogde Arnon Grunberg woensdag in zijn Voetnoot dat Wekkers vaststelling dat witte onschuld niet bestaat, betekent dat er dus sprake moet zijn van ‘collectieve schuld’. En die notie maakt weer de weg vrij voor collectieve straffen, wat onrechtvaardig is. Maar, zoals Trouw-redacteur Seada Nourhussen twitterde, heeft het woord ‘onschuld’ nóg een betekenis, namelijk een soort argeloosheid, zoals dat van een kind. ‘Ik geloof niet dat Grunberg dat niet snapt.’

Een woord als ‘slachtoffer’ blijkt zeer bruikbaar als je iemand wilt wegzetten. Naast de letterlijke betekenis – ‘iemand die buiten schuld schade lijdt’ – is het een verwijt: een slachtoffer is iemand die er niet het beste van heeft willen maken, maar liever berustend klaagt over haar lot of omstandigheden. Dat heet dan ‘in de slachtoffer-rol kruipen’, of, zoals VVD’er Dilan Yesilgöz in Buitenhof tegen Wekker zei, ‘het slachtofferschap cultiveren’. Die tweede betekenis van ‘slachtoffer’ is een neoliberalisme-dingetje; het komt voort uit de nadruk op eigen verantwoordelijkheid en de maakbaarheid van het leven. Daardoor ‘mogen slachtoffers geen slachtoffers meer zijn, maar alleen nog daders’, schrijft socioloog Mieke van Stigt op socialevraagstukken.nl.

Ook het begrip ‘activist’ heeft vaak zo’n dubbele betekenis. Met name wanneer de ene partij het in een discussie als label op een andere partij plakt, geldt het als een vies woord, dat riekt naar boze irrationaliteit en onoprechtheid. Het heeft wat gemeen met de term ‘politiek correct’: ook die impliceert dat je dingen zegt die je niet werkelijk meent. Dat het niet gaat om een eerlijke hartenkreet of een doordacht standpunt, maar om iets dat je enkel zegt voor persoonlijk gewin – om een duister links politiek doel te bereiken, of zodat anderen je cool en oké vinden, of op zijn minst geen lul (m/v).

Elma Drayer dichtte Gloria Wekker in haar column van vorige week activistische boosheid toe, door te verwijzen naar het artikel in Vrij Nederland en te stellen dat de antropoloog de interviewer, Greta Riemersma, ‘op hoge toon de les leest’. Zowel de hoge toon als het leslezen blijkt Drayer er zelf bij te hebben verzonnen; navraag bij Riemersma leert dat Wekker op dit punt tijdens het interview een en al kalmte was. Drayer beticht Wekker vervolgens van denkarmoede, en met een sneer en een misinterpretatie heeft ze een academicus die twintig jaar lang onderzoek heeft gedaan naar racisme weggezet als irrationeel.

Wekker vindt zichzelf geen slachtoffer, zegt ze in het interview: ‘Ik zie niet in waarom ik een slachtoffer zou zijn als ik een situatie analytisch blootleg.’ Politiek correct vindt ze geen vieze woorden: ‘Geef mij maar meer politieke correctheid. (…) Racisme was er altijd, maar steeds meer mensen vinden het normaal om grof te zijn.’ En of ze naast academicus ook activist is? ‘Ja, ik ben geen wetenschapper geworden voor het nageslacht of om een of andere ivorentorentheorie te lanceren. Het gaat mij om het hier en nu, en ik houd mij bezig met allerlei soorten ongelijkheid.’

En dat is natuurlijk precies hoe het moet zijn: wetenschappers die hun kennis gebruiken om deel te nemen aan het maatschappelijk debat, die op basis van onderzoek de status quo uitdagen en die aan slecht onderbouwde stoelpoten zagen. Die blijven analyseren als commentatoren assorti hen een activist of slachtoffer noemen, en die zich altijd vrij voelen om lastige kwesties aan te snijden. Ook – of vooral – als dat ongezellig en oncomfortabel is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Komt er wetenschapsnieuws voorbij op het NOS-journaal, dan kunt u gerust even naar het toilet.’ Die kijktip gaf ik een jaar of vier geleden in een column. Aanleiding was een serie journaalitems die leken te gaan over serieus onderzoek, maar die bij nadere inspectie totale kullebulcake met science-slagroom bleken te zijn. NOS-opperhoofd Marcel Gelauff haalde destijds zijn schouders erover op. Natuurlijk vond hij feiten belangrijk, maar ter blunderpreventie onderzoekspapers lezen, daar begonnen ze bij de NOS niet aan. In een interview met het universiteitsblad van de TU Delft bleek hij ook in hogere postmoderne sferen te verkeren: ‘Wat vroeger voor waar werd aangenomen, wordt inmiddels weer ondergraven. Absolute waarheden bestaan niet.’

Zou er inmiddels iets verbeterd zijn? Het kritiekloze item over neuromarketing dat het achtuurjournaal maandag uitzond, geeft weinig reden tot optimisme. Twee reclamemakers uit het bedrijfsleven wezen naar mooie gekleurd-gevlekte hersenscanplaatjes, noemden quasi-achteloos het genotscentrum en de orbitofrontale cortex, de voice-over vertelde hoe breinscanners in onze diepste onbewuste kunnen kijken, en de presentator zei opgewekt dat ‘neuromarketing reclamemakers in staat stelt om ons nog geraffineerder te beïnvloeden’, en verwees naar de site of app voor meer informatie.

Daar stond zowaar iets dat leek op scepsis: een marketingprofessor mocht zich afvragen of het wel ethisch verantwoord is om het onderbewuste zo aan te spreken. Maar dat doen marketingmensen natuurlijk al heel lang. In de jaren dertig, toen psychoanalyse helemaal de hip was, probeerden ze met inktvlektests en sofa-sessies uit te vogelen hoe reclames het beste konden aansluiten op Freudiaanse onderbewustzijnsthema’s als seks en conflict. Het leidde tot interessante aanbevelingen. Een bedrijf dat kant-en-klare cakemix verkocht aan huisvrouwen diende bijvoorbeeld die mix zo te maken dat de dame er zelf nog wel een ei aan moest toevoegen. Dit zou haar schuldgevoel over haar gemakzucht verlichten, en bovendien was het ei een symbolisch vruchtbaarheidsoffer aan haar echtgenoot.

Maar terug naar de NOS. Want die miste door dit alles helaas-pindakaas het grootste bezwaar tegen neuromarketing: het is hoogstwaarschijnlijk apekool. Of, zoals de Britse neuropsycholoog Vaughan Bell vorig jaar in The Guardian schreef: ‘De heilige graal van neuromarketing is te kunnen voorspellen welke advertenties tot de hoogste verkoopcijfers leiden, nog voordat ze zijn uitgebracht, maar de realiteit is een mengeling van slechte wetenschap, bullshit en hoop.’

Bell heeft het dan niet over serieuze wetenschappers die met behulp van een hersenscanner proberen iets te leren over hoe consumenten beslissingen nemen, maar wel over neuromarketingbedrijfjes van het type dat de NOS zo attent aan het woord liet. Hun apparatuur is vaak niet best, hun studies zijn te klein en te eenmalig voor stellige conclusies, en de brug tussen hersenreactie en daadwerkelijk gedrag is in de praktijk vaak bijna onoverbrugbaar groot. De beslissing om te kopen is namelijk complex en hangt van allerlei factoren, ook sociale en financiële. Denken dat je zomaar een recht lijntje kunt trekken van een gescand brein met genotscentrum-bingo naar de kassa getuigt van een suboptimaal inzicht in la condition humaine.

Bovendien tieren de neurodenkfouten welig in deze business. Onderzoekers Sally Satel en Scott Lilienfeld schrijven in hun boek Brainwashed: the seductive appeal of mindless neuroscience onder andere over ‘reverse inference’. Dit is de neiging om het brein als magische antwoordmachine te gebruiken door van activiteit in bepaalde hersengebiedjes zomaar terug te redeneren naar iemands gevoelens of gedachten (en dat per se belangrijker te vinden dan wat iemand er zelf over zegt). Dit is geen goed idee, want elk deel in ons brein is betrokken bij talloze verschillende processen en gemoedstoestanden; een hersenscanvlekje zegt op zichzelf dus betrekkelijk weinig.

Het NOS-item over neuromarketing gaf onbedoeld een fraaie illustratie van ‘reverse inference’. Frans Bauer won een Loden Leeuw voor meest irritante BN’er in een reclame. Maar de hersenen vertellen wat anders, meldt de voice-over. Volgens de reclamemakers was Frans Bauer juist een reclametopper; hij was ‘de winnaar, qua effectiviteit’. Onderbouwing met harde cijfers verlangde de NOS niet. En nu de slechte wetenschap en de bullshit goedgemutst besproken waren, sloot het journaal af met hoop: de wetenschap maakt grote stappen, en reclamemakers verwachten er veel van.

Oftewel: u had inderdaad best even naar het toilet gekund.

=

In 2012 schreef ik, toen nog voor dagblad Trouw, twee columns over hoe de NOS liep te prutsen met hun wetenschapsnieuws.
De eerste, ‘Geklungel met wetenschap bij de NOS’ kunt u hier lezen.
De tweede, ‘Doet de NOS wetenschapsnieuws, dan kunt u rustig even plassen’ staat hier.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.