dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Het was een gemiste kans, afgelopen dinsdag in de Tweede Kamer. D66 had twee moties ingediend die het leven van zzp’ers misschien niet leuker maar wel makkelijker konden maken. De moties waren een soort poging tot puinruimen, als reactie op de soepzooi die het kabinet vorig jaar heeft veroorzaakt door de wet-DBA in te voeren.

De wet-DBA is een zeer onsympathiek stukje regelgevingsgebeuren. Wat zeg ik, voor zzp’ers zoals ik is het een gedrocht. Het idee is dat zzp’ers voortaan met hun opdrachtgevers afspreken dat ze hun werk doen volgens een modelovereenkomst; een door de Belastingdienst goedgekeurd standaardcontract waarin de aard van de arbeidsrelatie omschreven staat. Zo’n modelovereenkomst moet zekerheid geven over de onderlinge verhoudingen, en zou moeten garanderen dat opdrachtgever en zzp’er niet achteraf-oeps-toch als werkgever en werknemer worden aangemerkt en allerlei loondienstige premies en heffingen moeten gaan betalen.

Dat klinkt puik, maar harde garanties, daar zijn noch de Belastingdienst noch verantwoordelijk staatssecretaris Wiebes scheutig mee. Dus is er grote onzekerheid in zzp-land over de uitvoering van de wet, en durven veel opdrachtgevers niet meer met personeelloze zelfstandigen in zee te gaan. Naar schatting 50.000 zzp’ers hadden hier al last van, en de verwachting is dat dit aantal volgend jaar fors gaat stijgen zodra de Belastingdienst de hele DBA-bups ook echt gaat handhaven.

De ironie is dat de regering de wet destijds presenteerde in een dikke walm van goede bedoelingen: dit ging zzp’ers behoeden voor akeligheden als schijnzelfstandigheid. Ik denk echter dat we het erover eens kunnen zijn dat broodroof niet de jofelste beschermingsstrategie aller tijden is. Freelance cameraman Jan Rein Hettinga, bijvoorbeeld, ziet zijn eenmanszaak al helemaal in de puree raken. In een veelgelezen open brief aan Wiebes beschrijft hij hoe hij vreest dat hij straks alleen nog via een uitzendbureau of aanverwante constructie voor zijn vele opdrachtgevers kan werken. ‘Dan lever ik mijn vrijheid en zakelijke speelruimte in (…) En waarom mijnheer Wiebes? Wat heb ik misdaan?’

De moties van D66 wilden iets doen aan al die onzekerheid: de regering moest beloven dat welwillende ondernemers en opdrachtgevers geen boetes zouden krijgen, en Wiebes moest de mogelijkheden voor een ondernemerstoets gaan verkennen. Het idee achter die ondernemerstoets is dat starters door een daartoe bevoegde instantie stevig aan de tand gevoeld worden over hoe hun toko zal gaan reilen en zeilen. Doorstaan ze de test, dan zijn ze ondernemer. Gewoon, bam, hopla, en dan geen geëikel meer. Twee prima plannen, zou je zeggen, maar ons parlement besloot beide moties niet te steunen.

Dat is jammer, maar natuurlijk niet onverwacht. Want coalitiepartijen VVD en PvdA hebben al jaren de pik op zzp’ers. Zzp’ers krijgen namelijk een belastingvoordeel, de zelfstandigenaftrek, waar de regeringspartijen hun begerige bezuinigingsoog op hebben laten vallen. Eerst probeerden ze daarom de cijfers zo te martelen dat schijnzelfstandigheid onder zzp’ers een kolossaal probleem leek. Dat zou ingrijpen rechtvaardigen, maar helaas werden ze ingehaald door de feiten; een onderzoek van de Erasmus Universiteit kwam in 2013 niet verder dan een schijnzelfstandigheidspercentage van twee procent.

Nou, mopperden zzp’ers, laat ons dan met rust; wij willen liever aan onze zaak geen polonaise, dankjefeestelijk. Maar de mening van zzp’ers deed er niet zo toe; het regeringsideaal blijft dat wij professionele einzelgängers, voor ons eigen bestwil, in ‘normale banen’ worden geschoven, waar we keurig de volle mep aan belastingen en premies betalen, en deel uitmaken van een lekker ouderwets overzichtelijk sociaal-economisch landschap, zonder malle fratsen als individuen die zelf in alle vrijheid hun ondernemende ding doen. Dat die banen er vaak gewoon niet zijn, ja, uh, dat, uh, nou.

Ik vind het moeilijk om de wet-DBA niet te zien als een nieuwe poging om zoveel mogelijk zzp’ers door verlies van opdrachtgevers en inkomsten uit hun ondernemerschap te manipuleren. Want laten we wel wezen: als onze bewindspersonen werkelijk iets voor zzp’ers zouden willen doen, dan zijn er nuttiger maatregelen te bedenken. Zo zouden ze iets kunnen regelen voor zzp’ers die nu geen arbeidsongeschiktheidsverzekering kunnen afsluiten, bijvoorbeeld omdat ze een chronische ziekte hebben. Ze zouden zzp’ers deels vrij kunnen stellen van vermogensheffing op hun spaargeld, omdat dit vaak ook het ziektepotje, het zorgverlofgeld en investeringsbudget is. En het belangrijkste: ze zouden kunnen ophouden met steeds tijdens het spel de spelregels te veranderen.

=

Klik hier om andere columns en blogs van mij over zzp-leed te lezen

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Dus deze zomer gingen we vrouwen bevrijden. In Nice liepen eind augustus vier politiemannen het strand op. Daar lag een vrouw te zonnen in een zwarte legging, blauwe blouse en dito hoofddoek. Ze kreeg een bon, omdat haar lichaamsbedekking in strijd was met de ‘goede zeden en secularisme’. En ze moest verplicht kleren uitdoen.

De oom-agenten hadden op dat moment de wet aan hun zijde. Een Franse rechter had geoordeeld dat verhullende strand-outfits als de boerkini – die deze vrouw niet droeg, maar dat blijkbaar terzijde – terecht verboden zijn, onder meer omdat het kan worden beschouwd als ‘een ontkenning van het vrouwelijk lichaam’. Of vrouwen uit eigen vrije keuze zulke kuise kledij assorti dragen, doet volgens de rechter niet terzake. Bloot zult u zijn, huid zult u tonen, en wie dat niet verkiest, die dwingen we, want zo werkt vrijheid tegenwoordig in onze prachtige westerse democratie.

De Franse Raad van State verklaarde sindsdien dat het boerkiniverbod in strijd is met een heel clubje wetten, maar toch is de redenering van de rechter interessant, want deze gedachtegang hoor je tegenwoordig vaak. En dus vraag ik me af: zou het dragen van een badpak of bikini dan een vorm van ‘erkenning van het vrouwelijk lichaam’ zijn? En wat erkennen we dan precies?

Misschien erkennen we dat volgens velen de belangrijkste functie van het vrouwenlichaam nog steeds is om op een conventionele westerse manier mooi en aantrekkelijk te zijn. Immers: toen de Britse tv-kok Nigella Lawson een paar jaar geleden op het strand van Sydney ook een boerkini droeg, vond de communis opinio dat prima. Verschil met de vrouw in Nice: Lawson bedekte haar lichaam niet om levensbeschouwelijke redenen, maar ter behoud van een porseleinen velletje. Ze wilde liever niet kreeftkleurig op televisie (zei ze eerst), of haar ex-man had een nogal dwingende voorkeur voor een bleke body (zei ‘een vriend’ later tegen de Britse tabloids). Hoe het ook zij: jezelf omsluieren om er mooier van te worden, bleek nergens tot nationale verontwaardiging te leiden.

Dat de boerkini-discussie stiekem meer lijkt te gaan over schoonheid dan over vrijheid bleek ook uit iets anders: de vele boerkinigrappen over dikke vrouwen. HP/De Tijd twitterde een foto van een pootjebadende hoofdloze dikke vrouw, met daarbij: ‘Wat mij betreft dragen véél meer mensen zo’n boerkini’. Parool-columnist Mano Bouzamour schreef dat hij wel wat zag in een boerkiniplicht voor ‘stevige kastanjes’. ‘De boerkini verbieden is een slecht idee. Van sommige vrouwen zou je toch bijna willen eisen dat ze in zo’n allesverhullend badpak zwemmen?’

Ik vraag me af: is dat dan geen ‘ontkenning van het vrouwelijk lichaam’?

Het vrouwenlichaam is nog steeds een lievelingsplek om normen en waarden op te projecteren. Van religieus tot seculier, van de plicht om je mooi te tonen tot de eis om je dikke lelijkheid te bedekken. Eén ding hebben al deze zaken gemeen: met vrijheid voor vrouwen heeft het niets te maken.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Dick Swaab wil een prinsessenjurk voor me kopen. In zijn nieuwe boek, Ons creative brein, beschrijft de bestverkopende neurobioloog hoe hij in Disneyland allerlei meisjes vol plezier in zulke jurkjes zag rondlopen. ‘Ik heb nog gekeken of ik zo’n jurk voor Asha ten Broeke kon kopen – maar helaas, ze waren er niet in volwassen maten. Zo jammer! Ik zag haar er in gedachten al in lopen!’

De passage is vast een reactie op de discussie die wij de afgelopen jaren voerden. Ik had regelmatig kritiek op de suffe stereotiepe rollen die veel Disney-prinsessen vertolken (te passief, te bezig met mooi zijn, overdreven afhankelijk van hun prinsen assorti), en botste met Swaab omdat hij meent dat zulke stereotypen een biologische basis hebben. Misschien denkt hij dat ik van deze sceptische gedachten zal genezen als ik zelf eens een roze tuttelfroezeljurk draag?

Ik besluit het Swaab te vragen, en bel hem op. Eerste vraag: waarom zo’n jurk? ‘Ik heb de neiging om gekke relaties te leggen, waar ik dan zelf plezier om heb en waar de meeste mensen niet om kunnen lachen’, legt hij uit. Gezien de boze twitterophef die al ontstond lijkt me dat een vrij accurate analyse.

Daarna benadrukt hij dat wij het over veel dingen eens zijn. ‘Ik denk dat wij op dezelfde lijn zitten, dat mensen een enorme variatie laten zien, van jongs af aan. En dat we het publiek moeten overtuigen dat ze dat moeten accepteren.’ Die gedachtegang lees ik ook in zijn nieuwe boek. Swaab schrijft over de invloed van onze culturele omgeving op ons brein en ons gedrag, hoe ieder individu een mozaïek is van mannelijke en vrouwelijke kenmerken, zelfs dat hij het leuk vindt dat Lego tegenwoordig ook poppetjes van vrouwelijke wetenschappers maakt. Olé!

Hij zegt er wel meteen bij dat je kinderen die graag met genderconform speelgoed spelen dat niet moet afnemen. Volgens mij wil ook niemand dat. Swaab vertelt echter over kinderen in Zweden die ‘geen typisch jongens- of meisjesspeelgoed in handen krijgen’. Maar zelfs in kinderdagverblijf Egalia – zo grondig genderneutraal dat ze niet eens woorden als ‘hij’ en ‘zij’ gebruiken – staan volgens diverse reportages de tractors en poppen gebroederlijk naast elkaar. Het lijkt erop dat Swaab hier in een hoax is gestonken.

En over stinken gesproken: ondanks zijn puike aandacht voor variatie en cultuur blijft Swaab bij het idee dat allerhande genderstereotypen een afspiegeling zijn van biologische verschillen (m/v). Speelgoedvoorkeur, bijvoorbeeld, is volgens hem tientallen miljoenen jaren geleden geëvolueerd. ‘Je kunt de paralellen vinden in de dierenwereld’, zegt hij. Om precies te zijn: er is een onderzoek van psycholoog Melissa Hines waaruit blijkt dat ook bij aapjes de meisjes het liefst met een pop moederen en huiselijk met een pannetje spelen, en de jongens graag met een autootje of bal verpozen.

Wacht even, zeg ik aan de telefoon, die studie ken ik natuurlijk. En daaruit bleek ook dat de jongensapen van alle speelgoed het liefst speelden met een hondenknuffel. Die stond te boek als genderneutraal, maar lijkt zo’n harig pluchebeest niet meer op een apenbaby dan een kale mensenpop? En: hoe weet zo’n meisjesaap nou wat ze ‘als vrouwtje’ met een pan moet? Apen koken toch niet?

Daar geeft Swaab geen antwoord op. Hij weet wel dat de meisjesapen moedergedrag vertoonden, en de jongensapen niet. ‘Je moet het werk van Hines nog maar eens bekijken’, voegt hij toe. Dat doe ik meteen. In de onderzoekspaper staat weliswaar een foto van een meisjesaap die lijkt te snuffelen aan het achterwerk van een popje (zoals apenmama’s doen), maar het sekse-onderscheid dat Swaab noemt, staat verder nergens vermeld.

Maar geen nood: Swaab heeft nog een argument. ‘Je ziet al die stereotypen ook in verschillende maatschappijen. Dat stereotype gedrag dat je hier bij baby’s ziet, zie je ook bij Chinese baby’s.’ Interessant, zeg ik, heeft iemand daar onderzoek naar gedaan? ‘Nee, nee’, zegt hij. ‘Het is iets dat me zo opvalt.’ Oh.

‘Als ik een prinsessenjurk tegenkom in een volwassen maat, dan krijg je hem’, zegt Swaab nog, voordat we ophangen. Dat treft: Sylvia Witteman twitterde al een link naar een webwinkel vol verkleedkleren voor dikke vrouwen. Persoonlijk vind ik een ‘warrior goddess’-kostuum wel wat, of desnoods een ‘evil queen’-gewaad, maar ze hebben ook een ruime collectie suikerzoet prinsessenspul. Swaabs uitgever heeft m’n adres. Mijn onvrouwelijke hart klopt vol verwachting.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik zie mezelf nog zitten, in de collegezaal, met een balpen tussen m’n tanden geklemd. De psychologiedocent stond te vertellen over een klassiek experiment van Fritz Strack uit 1988. Daaruit was gebleken dat die pen je gezicht tot een soort glimlach dwingt, en dat deze gezichtsuitdrukking, hoe geforceerd ook, invloed heeft op je stemming. Zo vind je cartoons grappiger met zo’n pen tussen je tanden. Onbewust redeneer je: ik grijns, dus ik vind dit blijkbaar leuk.

De docent liet de zaal een tamelijk flauw stripje zien. Ik voelde vooral de kramp in m’n wangen. ‘Vin jij di nou sufergraffig?’ vroeg ik aan de studiegenoot naast me.
‘Nee’, fluisterde ze, terwijl ze de pen uit haar mond en op haar schrijfblok liet vallen. ‘Je kwijlt, trouwens.’

Het is dan ook apekool, zo las ik woensdag in de Volkskrant. Zeventien laboratoria hebben het experiment van Strack opnieuw uitgevoerd, en dat had links, rechts en overal geen bal opgeleverd. ‘Het blijkt dus allemaal nep’, constateerde wetenschapsredacteur Maarten Keulemans. Over de psychologie als vakgebied zei hij: ‘De ene na de andere klassieker sneuvelt.’ En ook nog: ‘Een heel wetenschapsgebied loopt leeg.’ De kop was spitsvondig, maar keihard: ‘Alweer zo’n psychologisch lachertje’.

Toch ben ik nog steeds trots op de psychologie. Want juist hier maakt men nu tijd en geld vrij om voor verminderd sexy wetenschap als het herhalen van hoogbejaarde experimenten en het omschoppen van teergekoesterde heilige huisjes. Bovendien is de psychologie in, ehm, goed gezelschap: het is niet het enige vakgebied dat aan herhalen-lukt-nieteritis lijdt. Zoals Keulemans gisteren in het Commentaar schreef: ook in het hersenonderzoek, de voedingswetenschap, het proefdieronderzoek en het biomedisch onderzoek op cellen gaat het niet helemaal megajofel.

De genetica, nog zoiets. Wellicht weet u nog dat tot een paar jaar geleden met enige regelmaat een gen-voor-dit en een gen-voor-dat werd gevonden. Maar het destijds zo gehypte ‘homogen’, bijvoorbeeld, was na de eerste publicaties opeens jarenlang zoek. En dat ene botontkalkingsgen dat artsen vonden als dé grote veroorzaker van brekebenigheid? Dat bleek later één van honderden rolspelende genen te zijn en dus nauwelijks invloed te hebben. Oeps, sorry, okdoei.

Desalniettemin achtten veel mensen deze ‘hardere’ wetenschappen toch superieur aan soft psycho-gedoe. Zo zei voormalig KNAW-eindbaas (en geneticus en arts) Hans Clevers in een interview met De Kennis Van Nu: ‘In de biomedische wetenschappen bouwen we continu door op elkaars werk. (..) Blijkt mijn onderzoek niet te kloppen, dan zoemt dat rond.’ Psychologen bouwen volgens hem niet aan zo’n ‘kennishuis’.

Dat lijkt me een misvatting. Zo is op het werk van Strack zelfs een flink dorp gebouwd. Meer dan 1440 publicaties citeerden het oorspronkelijke experiment, telde Keulemans. Dit jaar nog verschenen er studies van Strack-geïnspireerde onderzoekers die potloden in de monden van autistische kinderen stopten, en lolly’s in peuters, om te kijken of de aldus uitgelokte gezichtsuitdrukkingen invloed hadden op hun emoties of geheugen. Het antwoord was trouwens in beide gevallen ‘ja’, wat best knap is van een bij-nader-inzien-niet-bestaand-effect.

En, laten we wel wezen: het grootste issue van de psychologie is natuurlijk niet dat het een softe bedoening is, of zelfs dat er statistisch behoorlijk wat gesjoemel aan het licht is gekomen (al is dat zeer ernstig). Het opperprobleem is dit: homo sapiens zijn verdraaid lastige studieobjecten. Ze zijn complex, rommelig en ook niet bijster consequent. En de methoden die psychologen hebben om ons innerlijke zooitje ongeregeld te bestuderen zijn niet zo verfijnd dat ze daar zomaar van alles over kunnen concluderen.

Ik hoorde ooit een fraaie vergelijking: psychologisch onderzoek doen is net zoiets als een stad verkennen, maar in plaats van dat je rustig om je heen mag kijken, kun je alleen in een klein handspiegeltje turen naar de reflectie van de gebouwen en straten om je heen. Elke reflectie is niet meer dan een fragment van een deel van het geheel, en als je je spiegeltje net iets anders draait, is wat je dacht te zien soms zo weer weg.

Dat betekent niet dat we de menselijke geest nooit zullen doorgronden. Het betekent wel dat het veel meer tijd, geld en moeite gaat kosten dan we vooraf hadden gedacht. En dat we nooit meer op basis van één experiment – hoe klassiek het ook is, hoeveel lol met balpennen het ook oplevert – kunnen zeggen dat we echt iets weten over de mens.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Natuurlijk moeten vrouwen niet beoordeeld worden op hun uiterlijk. Kom nou. Ze zijn zoveel meer dan hun haar, hun figuur, hun gezicht, hun benen. Een vrouw dien je af te rekenen op haar ideeën, talenten en idealen; vraag je liever af of ze competent is dan of je haar mooi vindt. Aan de andere kant willen veruit de meeste vrouwen er toch fraai uitzien, feministen incluis. Kekke laarsjes, hip jurkje, mascara, corrigerend ondergoed. ‘Dat ik nu ook feminist ben, betekent toch niet dat ik mijn benen niet meer mag scheren?’ vroeg een kennis me ooit.

Het is een fascinerende tegenstelling, vorige maand treffend omschreven door Sarah Sluimer in een Volkskrant-column. Vrouwen willen dat hun lijf gezien wordt, schrijft ze, maar tegelijkertijd willen ze meer zijn dan hun lichaam. ‘Ja, we zijn strijders voor gelijkheid. Maar wees niet bang: dat betekent niet dat we lelijk zijn. Ja, we verafschuwen het seksisme waar vrouwen dag in dag uit slachtoffer van zijn. Maar dat doen we wel terwijl we er beschikbaar uit zien.’ Sluimer vervolgt met nog een observatie: ‘Er wordt immers alleen maar naar je geluisterd als je leuk bent om naar te kijken (…) Seksualiteit is ons kapitaal, of we nou willen of niet.’

Daar heeft Sluimer gelijk in. In 2014 concludeerde het Sociaal Cultureel Planbureau dat aantrekkelijke mensen wel twintig procent meer kans hebben om uitgenodigd te worden voor een sollicitatiegesprek. Daarmee was een leuk snoetje belangrijker dan toch niet superfutiele zaken als opleiding of werkervaring.

Ook de loonkloof tussen man en vrouw is groter voor dames die we in onze maatschappij om de een of andere reden als onaantrekkelijk beoordelen. Zo tellen dikke vrouwen in onze samenleving als gemiddeld minder mooi, en die blijken in een onderzoek onder 23.000 Amerikaanse en Duitse vrouwen dan ook bijna 30.000 dollar per jaar minder te verdienen dan superslanke collega’s. Forse mannen krijgen zo’n gewichtsboete niet; die verdienen zelfs meer dan hun magere werkvloergenoten.

Twee Amerikaanse sociologen constateerden in mei dat die relatie tussen salaris en knapheid vooral afhangt van hoe verzorgd je eruit ziet. Dus als je als verminderd esthetische dame toch moeite steekt in make-up, een hakje en glans-en-dans-haar, dan ontkom je daarmee grotendeels aan de ‘straf’ die je wel krijgt wanneer je onaantrekkelijk bent en daar bovendien slonzige schijt hebt. Dit alles geldt uiteraard alleen voor vrouwen, niet voor mannen.

Ik denk dat we het er allemaal over eens kunnen zijn dat al deze manieren van vrouwen afrekenen op hun uiterlijk ontzettend suf zijn, alsmede verkeerd en hoogst onfeministisch. Maar moeten we dan als feministen collectief onze mascara verbranden? Misschien wel. Want hoe kun je je zo’n vrouwonvriendelijk mooi-is-meer-systeem verwerpen, en er toch aan meedoen? Aan de andere kant: is het is het wijs om je te verzetten tegen een schoonheidsideaal als je daar – letterlijk – een prijs voor moet betalen? En wie durft er onder die voorwaarden nog ongecamoufleerd lelijk te zijn?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Als het niet allemaal zo wrang was, zou ik Maurits Hendriks dankbaar zijn. Het gebeurt immers niet vaak dat iemand zo treffend in het klein iets illustreert dat in het groot mis gaat in onze maatschappij.

Hendriks is chef de mission van ons olympische TeamNL, en nam in die hoedanigheid de afgelopen weken een aantal veelbesproken beslissingen: hij stuurde turner Yuri van Gelder naar huis omdat die niet netjes binnen de lijntjes had gekleurd, en zette sporters die naast de medailles hadden gegrepen vervroegd op iets dat al snel de ‘loservlucht’ werd gedoopt.

Maar interessanter dan die beslissingen, is het commentaar dat Hendriks erbij gaf. Zo toonde hij zich zeer teleurgesteld in het grote aantal vierde plaatsen. Het waren er tien stuks in totaal: ‘Een hard gelag’, zei hij tegen de NOS. En die loservlucht, dat was volgens Hendriks noodzaak, al hadden de spelers het als ‘een grote opoffering’ ervaren. ‘Het wringt met de olympische gedachte. Maar wij mogen het prestatieklimaat niet verliezen’. Oftewel: de sporters zijn er voor de medailles, de medailles niet voor de sporters.

Wat Hendriks hier doet, is de mensen in zijn kleine micro-universum verdelen in twee groepen: winnaars en verliezers. Alsof er een essentieel verschil tussen de twee bestaat, alsof ze gescheiden worden door meer dan tamelijk dagelijkse lulligheid als een klein ongeluk of een snufje pech. Vervolgens zet hij de verliezers de oceaan over. Het doet me een beetje denken aan hoe burgers in vroeger eeuwen de melaatsen apart zetten in kolonies buiten te steden – doodsbang om besmet te raken.

Het is een onderscheid dat ik vaker zie. Arjen Lubach liet tijdens Zomergasten een fragment zien van een man die Kindersuprise-figuurtjes ontwerpt. De man komt wat zonderling over, een beetje breekbaar. Wanneer hem wordt gevraagd wat zijn droom is, zegt dat hij altijd droomt dat hij kan vliegen. Lubach spreekt vervolgens over ‘een familie van zielige mensen’. Hij vindt ze ontroerend en wil ze knuffelen, wat best lief is, maar ook betuttelend. En het benadrukt andermaal de afstand tussen zielige mensen en succesvolle luitjes zoals Lubach zelf.

Nog zoiets. Sociaal geograaf Josephine Bersee sprak eerder deze maand in een Volkskrant-opiniestuk over ‘de elite’ en ‘de achtergeblevenen’. Zij voegde nog een extra ingrediënt toe aan het narratief van winnaars en verliezer: het niet redden, zielig zijn, aan het kortste eind trekken – dat is een kwestie van verwijtbaarheid en schuld. Wie zijn weg naar de top niet weet te vinden, had beter zijn best moeten doen. ‘Waar zijn de zelfanalyse en de goede intenties van de laagopgeleiden? Hebben ze het besef dat ze zelf iets zouden moeten en/of kunnen verbeteren aan hun positie?’ vraagt Bersee. En: ‘…de achtergebleven groep [zal] zich moeten realiseren dat ze zelf hun houding moeten veranderen om te voorkomen dat ze overbodig wordt.’

Het is een zeer neoliberaal en voor velen ook een geruststellend idee: niet alleen bestaat de wereld heel overzichtelijk uit winnaars en verliezers, tot welke groep je bekomt te behoren is ook nog eens een beheersbare kwestie. Neoliberalisme bezweert onheil: winnaars hoeven niet te vrezen dat ze elk moment zomaar tot het loserschap kunnen vervallen, en wie toch dreigt af te glijden, kan zich optrekken aan de gedachte dat als je maar de juiste ‘mindset’ vinden je heus geen loser zult worden.

Het is een ideologie waar de zelfhulpindustrie garen bij spint. Die verkoopt miljoenen boeken, gevuld met de illusie dat falen een hoogstpersoonlijk issue is. ‘Ze staan voor een heel beperkte, individualistische benadering van problemen’, zei de Deense psycholoog Svend Brinkmann deze week in Trouw. Hij noemt zelfhulpboeken ‘een symptoom van een problematische cultuur waarin we proberen te overleven door onszelf op onszelf te richten.’ Het maakt dat grotere, structurele, maatschappelijke kwesties blijven liggen, merkt hij op.

De enigen voor wie de neoliberale leugen troost noch bezwering biedt, zijn de mensen die al veel verloren hebben; de zieken, de zwakken, de overvraagden, de gediscrimineerden, de pechvogels. Zij weten vaak dondersgoed dat het niet hun mindset was, laat staan hun schuld – er kan een hoop een hoop gebeuren in een mensenleven waar je geen controle over hebt. Het zou fijn zijn als we dat als samenleving zouden erkennen: verliezen hoort bij het bestaan. Het is gewoon soms het onvermijdelijke gevolg van het feit dat je iets hebt durven proberen. Dat is niet iets negatiefs, of iets dat koste van alles vermeden moet worden. We kunnen niet allemaal altijd winnaars zijn. En dat is oké.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.