Ik zie mezelf nog zitten, in de collegezaal, met een balpen tussen m’n tanden geklemd. De psychologiedocent stond te vertellen over een klassiek experiment van Fritz Strack uit 1988. Daaruit was gebleken dat die pen je gezicht tot een soort glimlach dwingt, en dat deze gezichtsuitdrukking, hoe geforceerd ook, invloed heeft op je stemming. Zo vind je cartoons grappiger met zo’n pen tussen je tanden. Onbewust redeneer je: ik grijns, dus ik vind dit blijkbaar leuk.
De docent liet de zaal een tamelijk flauw stripje zien. Ik voelde vooral de kramp in m’n wangen. ‘Vin jij di nou sufergraffig?’ vroeg ik aan de studiegenoot naast me.
‘Nee’, fluisterde ze, terwijl ze de pen uit haar mond en op haar schrijfblok liet vallen. ‘Je kwijlt, trouwens.’
Het is dan ook apekool, zo las ik woensdag in de Volkskrant. Zeventien laboratoria hebben het experiment van Strack opnieuw uitgevoerd, en dat had links, rechts en overal geen bal opgeleverd. ‘Het blijkt dus allemaal nep’, constateerde wetenschapsredacteur Maarten Keulemans. Over de psychologie als vakgebied zei hij: ‘De ene na de andere klassieker sneuvelt.’ En ook nog: ‘Een heel wetenschapsgebied loopt leeg.’ De kop was spitsvondig, maar keihard: ‘Alweer zo’n psychologisch lachertje’.
Toch ben ik nog steeds trots op de psychologie. Want juist hier maakt men nu tijd en geld vrij om voor verminderd sexy wetenschap als het herhalen van hoogbejaarde experimenten en het omschoppen van teergekoesterde heilige huisjes. Bovendien is de psychologie in, ehm, goed gezelschap: het is niet het enige vakgebied dat aan herhalen-lukt-nieteritis lijdt. Zoals Keulemans gisteren in het Commentaar schreef: ook in het hersenonderzoek, de voedingswetenschap, het proefdieronderzoek en het biomedisch onderzoek op cellen gaat het niet helemaal megajofel.
De genetica, nog zoiets. Wellicht weet u nog dat tot een paar jaar geleden met enige regelmaat een gen-voor-dit en een gen-voor-dat werd gevonden. Maar het destijds zo gehypte ‘homogen’, bijvoorbeeld, was na de eerste publicaties opeens jarenlang zoek. En dat ene botontkalkingsgen dat artsen vonden als dé grote veroorzaker van brekebenigheid? Dat bleek later één van honderden rolspelende genen te zijn en dus nauwelijks invloed te hebben. Oeps, sorry, okdoei.
Desalniettemin achtten veel mensen deze ‘hardere’ wetenschappen toch superieur aan soft psycho-gedoe. Zo zei voormalig KNAW-eindbaas (en geneticus en arts) Hans Clevers in een interview met De Kennis Van Nu: ‘In de biomedische wetenschappen bouwen we continu door op elkaars werk. (..) Blijkt mijn onderzoek niet te kloppen, dan zoemt dat rond.’ Psychologen bouwen volgens hem niet aan zo’n ‘kennishuis’.
Dat lijkt me een misvatting. Zo is op het werk van Strack zelfs een flink dorp gebouwd. Meer dan 1440 publicaties citeerden het oorspronkelijke experiment, telde Keulemans. Dit jaar nog verschenen er studies van Strack-geïnspireerde onderzoekers die potloden in de monden van autistische kinderen stopten, en lolly’s in peuters, om te kijken of de aldus uitgelokte gezichtsuitdrukkingen invloed hadden op hun emoties of geheugen. Het antwoord was trouwens in beide gevallen ‘ja’, wat best knap is van een bij-nader-inzien-niet-bestaand-effect.
En, laten we wel wezen: het grootste issue van de psychologie is natuurlijk niet dat het een softe bedoening is, of zelfs dat er statistisch behoorlijk wat gesjoemel aan het licht is gekomen (al is dat zeer ernstig). Het opperprobleem is dit: homo sapiens zijn verdraaid lastige studieobjecten. Ze zijn complex, rommelig en ook niet bijster consequent. En de methoden die psychologen hebben om ons innerlijke zooitje ongeregeld te bestuderen zijn niet zo verfijnd dat ze daar zomaar van alles over kunnen concluderen.
Ik hoorde ooit een fraaie vergelijking: psychologisch onderzoek doen is net zoiets als een stad verkennen, maar in plaats van dat je rustig om je heen mag kijken, kun je alleen in een klein handspiegeltje turen naar de reflectie van de gebouwen en straten om je heen. Elke reflectie is niet meer dan een fragment van een deel van het geheel, en als je je spiegeltje net iets anders draait, is wat je dacht te zien soms zo weer weg.
Dat betekent niet dat we de menselijke geest nooit zullen doorgronden. Het betekent wel dat het veel meer tijd, geld en moeite gaat kosten dan we vooraf hadden gedacht. En dat we nooit meer op basis van één experiment – hoe klassiek het ook is, hoeveel lol met balpennen het ook oplevert – kunnen zeggen dat we echt iets weten over de mens.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.