dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Waarschuwing: er is een acuut geval van sletvrees geconstateerd op basisschool De Paradijsvogel in Den Haag. Hemdjes met spaghettibandjes zijn er niet meer toegestaan, want te sexy, en ook hotpants en korte topjes zijn tegen de regels. Directeur Nienke Opstal-Klint wil leerlingen zo tegen zichzelf en tegen haar personeel in bescherming nemen: ‘Meisjes hebben in groep 5, 6 soms al vrouwelijke vormen zonder dat zij door hebben dat ze daarmee gevoelens bij sommige mannen kunnen losmaken. Ik wil niet in de situatie komen dat een meester de hele dag uitkijkt op meisjes zonder bh in strakke hemdjes.’ Het Algemeen Dagblad concludeerde afgelopen woensdag: ‘Vroegrijpe leerlingen die graag met hun blote navel of beginnende borsten willen pronken, doen dat maar op het strand of in de kinderdisco, maar niet op haar school.’ (Let op: het AD dus, niet De Speld.)

In de woordkeuze alleen al – ‘pronken’, ‘gevoelens losmaken’ – klinkt een tamelijk verknipt wereldbeeld door. Alsof pre-adolescente meisjes van acht, negen, tien jaar oud zelfbewuste verleidsters zijn die je met kuisende kledingvoorschriften in toom dient te houden. Alsof het zien van een naveltje of de contouren van een ontluikend tietje de meester onmiddellijk in lustige geiligheid doet ontsteken. Alsof dat, mocht zulks onverhoopt wel gebeuren, iets is dat aan het meisje ligt. En alsof je meisjes kunt leren dat verkrachting nooit komt door een kort rokje als je ze tegelijkertijd leert dat spaghettibandjes ‘gevoelens kunnen losmaken’.

Zo’n uitbraak van schoolse sletvrees is natuurlijk niet nieuw, al raken normaliter vooral middelbare scholen besmet. Zo kwam het Stanislascollege in Delft eerder deze week in het nieuws omdat het in een brief aan de ouders meldde dat naakte meisjesnavels vanaf nu niet meer de school in mogen. De reden: de leerkrachten waren van al dat zichtbare vel en vlees danig van hun theewater geraakt. In 2013 speelde er iets vergelijkbaars: toen stuurden scholen meisjes naar huis omdat hun shorts zo kort waren dat soms de bibs onder de zoom uitpiepte. Een soort herhaling van de ophef ruwweg tien jaar eerder, toen – net als nu – korte topjes in de mode waren, en scholen over elkaar heen buitelden om blote buikjes uit de klaslokalen assorti te weren.

Communicatiewetenschapper Linda Duits deed onderzoek naar aanleiding van dat eerste navel-akkefietje, en toen in 2013 de kont-commotie losbarstte schreef ze erover op The Post Online. Ze betoogde dat de school voor kinderen een veilige plek moet zijn, waar ze dingen kunnen uitproberen om zo te achterhalen wat gepast gedrag is. Als schoolbesturen en onderwijzers daar als een soort fatsoenshelikopters boven gaan hangen en allerlei kledingkeuzes gaan verbieden om het te sexy zou zijn, dan leren kinderen daar niks van. Of althans, ze leren volgens Duits wel een les, maar de verkeerde: ‘Wanneer leraren meisjes van school sturen omdat zij vinden dat hun kleding te ver gaat, geven scholen een signaal af dat de seksuele invulling van deze leraren de voorrang heeft boven wat meisjes zelf vinden.’

Bovendien zijn leerkrachten daarmee zélf degenen die meisjes seksualiseren. Want bloot hoeft voor de meisjes in kwestie helemaal niet per se over seks te gaan, ontdekte Duits toen ze tijdens haar studie met de meiden ging praten. De keuze voor blote kleding hing vooral sterk samen met schokkende zaken als het weer en de mode. Duits: ‘Niet al hun bloot was sexy bedoeld – en wat zij onder sexy verstonden leek in weinig op wat volwassenen daar van maakten. De connotaties die volwassenen hadden bij buiktruitjes en zichtbare strings vonden de meisjes bespottelijk.’

En dat bleek ook toen het AD een Stanislas-scholier aan het woord liet. Tessa van 14 vertelde dat ze zelf alleen naveltruitjes naar school draagt met een vest erover. ‘Mijn ouders willen het ook niet hebben en ik begrijp dat wel. Je trekt wel heel erg de aandacht. Ik draag ze dan ook alleen zonder vestje op vakantie. Dan voel ik me vrijer.’ Vrijer, dus. Niet sexy’er. Ook hier spreekt de woordkeuze boekdelen.

Dat vrije gevoel, dat is kostbaar, juist voor meisjes. Zij komen al veel te snel terecht in een wereld waarin een gevoel van lichamelijke vrijheid schaars is. Het is niet aan scholen om daar vroegtijdig aan te morrelen door in onschuldig of experimenteel bloot meteen volwassen seks te zien. Laat staan dat we van basisschoolmeisjes mogen verwachten dat ze zich al bewust zijn van het effect dat hun lijfje kan hebben op mannen, nog voordat ze de kans hebben gekregen om hun eigen veranderende lichaam te leren kennen.

 

Foto: FreeImages.com/Ollie Zee/Stockphoto, posed by model, illustrative purpose only

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘De moderne westerse man is als de ijsbeer, van wie het territorium steeds verder inkrimpt.’ Dat schreef columnist Max Pam vorige maand in de Volkskrant (€). Zijn aanleiding, onder andere: dat ‘bijna alle’ West-Europese defensieministers vrouw zijn. Dat klopt niet (in de EU zijn er van de 28 slechts 4 vrouw, telde blogger Sander Philipse prompt), maar Pam redeneerde vrolijk door. Hij had namelijk ook nog drie films gezien die ‘het beeld bevestigen dat de macht van de man in alle opzichten tanende is.’ Al die films speelden in vroeger tijden, en gingen over mannen die om de een of andere reden in een of andere wildernis een of andere uitdaging te wachten stond die een of andere vorm van stoerheid vereiste.

Zo trok Leonardo DiCaprio, hevig verwond door een Grizzly-beer, op cinematografisch hoogstaande wijze door Yellowstone Park, onderwijl belaagd door pelsjagers en natives (Pam zegt: indianen) die het met verregaand fanatisme op zijn hachje voorzien hebben. ‘De eenzame man in strijd met mens en dier, en met de elementen’, schrijft Pam. Ik meen er een soort heimwee in te horen: zulke pure, rauwe, echte mannelijkheid, dat zie je tegenwoordig niet veel meer, met al die vrouwen met de broek aan, die de boel maar links en rechts lopen te feminiseren alsof het niks kost.

Maar is die heimwee wel terecht? Is er niet een goede reden dat we in onze cultuur langzaam maar zeker afscheid nemen van de ‘echte man’? Volgens de Amerikaanse journalist Soraya Chemaly is die er zeker. Een paar jaar geleden schreef ze in een artikel dat volgens haar niet de feminisering van de samenleving kwalijk is, maar juist de nadruk op een soort mannelijke oernatuur. Jongens hebben er last van, omdat ze zich genoodzaakt zien om naar strijd en stoerheid te verlangen – ook als dat niet in hun karakter ligt, al was het maar om aan de verwachtingen te voldoen. Belangrijke eigenschappen als empathie en zorgzaamheid raken ze dan kwijt, vreest Chemaly. Ze stelt: ‘Jongens dwingen om alle vrouwelijke kanten van zichzelf te verwerpen vermindert hun kansen op geluk’.’ En: ‘Mannelijkheid ontmenselijkt jongens.’

Ook hoogleraar sociologie Michael Kimmel voorziet problemen. In zijn boek Guyland beschrijft hij hoe jongens lijden aan de overgang van knaap naar man. ‘Lost boys’, noemt hij ze, die – vaak tevergeefs – proberen hun innerlijke real man te vinden in veel bier, veel seks en brute ontgroeningsrituelen. Zij zouden er juist bij gebaat zijn als mannelijkheid voor meer zou staan dan voor dat harde, rauwe en eenzame. Integriteit, bijvoorbeeld, en warmte, en respect.

Dit wil natuurlijk niet zeggen dat stoerheid niet meer mag bestaan. Ik gun iedereen – man én vrouw – de kans om zich indien gewenst te meten met uitdagingen en wildernissen assorti. En als Pam zich in Yellowstone Park wil laten aanvreten door een beer, moet hij dat vooral niet laten. Maar heimwee naar de ‘echte man’? Nee.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Een bevrijding van de druk constant iets te moeten.’ Dat zei zanger Douwe Bob in een verklaring over het liedje waarmee hij Nederland gaat vertegenwoordigen op het Eurovisie Songfestival. Het heet Slow Down, en mijn hart maakte een bescheiden sprongetje. Niet omdat ik denk dat het gaat winnen (sorry, Douwe Bob), maar wel omdat het een protestsong is, en ik houd erg van protestsongs. Op lange autoritten, wanneer ik kans zie om mijn kinderen wat muzikale opvoeding op te dringen – ze kunnen immers nergens naartoe – zet ik daarom vaak zo’n nummer op.

Veel van die nummers zijn ouder dan ik, en niet zelden hebben ze ongeveer hetzelfde thema als Slow Down. ‘Laat maar vallen want het komt er toch wel van, het geeft niet of je rent’, zingt Doe Maar in onze auto. We hebben ook Herman van Veen: ‘Opzij, opzij, opzij, maak plaats, maak plaats, maak plaats, we hebben ongelooflijke haast.’

Wat deze liedjes uit het eind van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig gemeen hebben, is dat ze de samenleving bekritiseren. Daar ligt de lat te hoog, daar loopt de druk de spuitgaten uit, en daar we hebben geen tijd meer voor wat echt belangrijk is (‘Maar liever weet ik wie jij bent, voordat het te laat is’). En daarin verschillen deze nummers dan weer van de song van Douwe Bob. Want in dezelfde verklaring zei hij nog iets, dat me trof omdat het veel zegt over de huidige tijdsgeest: ‘Slow Down is een protestnummer tegen mezelf, tegen de snelheid waarmee ik in Amsterdam leef.’ En: ‘Je moet je niet gek laten maken’. Douwe Bob protesteert niet tegen de maatschappij, maar tegen zichzelf, het individu.

Dat doet me denken aan het werk van de Vlaamse psycholoog Paul Verhaeghe. In zijn boek Identiteit uit 2012 beschreef hij hoe we in een neoliberale en hyperindividualistische samenleving terecht zijn gekomen, waarin we als waarheid hebben aangenomen dat het slagen of falen van een mens het directe resultaat is van zijn eigen inspanningen of het gebrek daaraan. Loop je jezelf voorbij, of slaag je anderszins niet in het zijn van een puike, succesvolle burger? Dan heb je geen pech gehad maar persoonlijk gefaald, en moet je dus ook jezelf maar weer op de rit zien te krijgen. Een protestlied dat zich niet richt tegen maatschappelijke omstandigheden maar tegen jezelf die zich niet gek moet laten maken is een bijna pijnlijk rake illustratie van dit wereldbeeld.

En dat terwijl er vele uitstekende redenen zijn om kritiek te hebben op de huidige maatschappij. Afgelopen dinsdag nog stond op de voorpagina van deze krant te lezen dat ruim een kwart van de werkende moeders en bijna een kwart van de werkende vaders het gevoel heeft dat ze thuis tekort schiet; voor ruwweg 1 op de 8 geldt dat ook voor op het werk. Vooral vrouwen voelen zich opgejaagd en zwaar belast, omdat ze in hun vrije tijd meer ‘emotiewerk’ doen. In november berichtte het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat inmiddels 1 op de 7 werknemers burnoutklachten heeft. Het is niet meer vreemd als je een vriendin vraagt hoe het gaat, dat ze dan antwoord: ‘Druk’. Zoals een antropoloog zei, in Scientific American: ‘Het zou goed kunnen dat we bezig zijn burnout te normaliseren.’

Niets van dit alles komt als een verrassing. Een snelle blik in de CBS-database leert dat het aantal opgebrande werknemers al jaren zoetjesaan stijgt: in 2007 was het 1 op de 9, in 2010 was het 1 op de 8. En terwijl ik me aan het inlezen was voor deze column kwam ik een bericht tegen dat ik acht jaar geleden zelf schreef, over een onderzoekje van de Volkskrant, Daarin hadden vrouwen met een baan en kinderen laten weten dat alles altijd maar op hun bord terecht kwam, en dat ze bijna altijd gestrest waren. ‘Werkende moeder: moe en opgejaagd’, kopte ik. En zelfs toen was dat eigenlijk al geen nieuws meer. Ach, laten we eerlijk zijn: Doe Maar en Herman van Veen zagen dit massale bezwijken onder de druk meer dan dertig jaar geleden al aankomen.

Ik denk dat het tijd wordt dat we het falen van het neoliberale ideaal definitief aan onszelf gaan toegeven. Als individuen zichzelf konden bevrijden van die druk van ‘constant iets te moeten’, dan hadden ze dat inmiddels heus wel gedaan. Natuurlijk, het is aantrekkelijk om te denken dat we allemaal met de juiste inzet en het juiste inzicht (of het juiste liedje) onszelf in ons eentje kunnen veranderen in mega-succesvolle alles-is-oké-olé-olé-burgers – maar realistisch lijkt me dat niet. Want als de samenleving het probleem is, hoe kan het eenzame individu dan de oplossing zijn?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Dit is radicaal, omdat we zeggen dat er niet een zo’n nauwe standaard is voor hoe een mooi lichaam eruit ziet’, zegt een grijzende man met een hippe bril in een lieflijk reclamefilmpje. Hij is senior productontwerper bij Mattel; het filmpje gaat over de nieuwe Barbies, die onlangs voor het eerst ook verschenen in andere lichaamsvormen dan onmogelijk dun. (Onmogelijk is hier geen overdrijving. Barbies taille is zo smal dat er in haar buikholte geen ruimte zou zijn voor organen, en haar voeten zijn zo klein ze in het echt alleen op handen en voeten zou kunnen lopen.)

Het meeste opzien baarde de introductie van een iets molliger Barbie; curvy noemt Mattel het. In voornoemd filmpje spelen schattige meisjes – geen jongens, je moet niet overdrijven – blij lachend met hun gevarieerde modepopjes, en vertellen hoe megajofeltof zij het vinden dat Barbies er nu allemaal anders uitzien. Een Mattel-medewerker zegt nog iets over het vieren van verschillen, en alzo veranderde het bedrijf van de ene op de andere dag van absurde-schoonheidsideaal-verheerlijker in erelid van de Idealistisch-Feministische Superclub.

In werkelijkheid is deze verandering niet zozeer uitgelokt door alle kritiek die Mattel kreeg op het promoten van een onrealistisch wenslijf aan jonge meisjes wiens zelfbeeld nog volop in ontwikkeling is, alswel door Barbies immer dalende verkoopcijfers. Diversiteit omdat het moet, dus. Maar wat de beweegredenen van Mattel ook zijn, de interessantere vraag is natuurlijk of die meisjes (en jongens) met dat ontwikkelende zelfbeeld iets aan een rondere Barbie gaan hebben.

Een lastige vraag, want al zijn er genoeg studies die suggereren dat de constante culture nadruk op het belang van een slank lijf niet helpt, veel onderzoek naar Barbie herself is er niet. In 2006 lieten drie Britse psychologen 162 meisjes plaatjes kijken van Barbies of een realistischer gevormde Emme-pop. De jongste Barbie-meisjes waren minder tevreden over hun eigen kinderlijfjes, en hadden een dunner ideaal lichaamsbeeld. Bij de oudste was er geen verschil. Toen Nederlandse wetenschappers deze studie een paar jaar later echter herhaalden, vonden ze geen Barbie-zelfbeeld-effect. Wel constateerden ze dat meisjes die met een Barbie speelden minder van de aanwezige chocoladepinda’s snoepten; een aanwijzing dat er toch iets niet helemaal lekker zat.

Alleen: is dat ‘iets’ wel het zelfbeeld van jonge meisjes? Misschien niet, of niet direct. Een medewerker van Mattel vertelde aan een Time-journaliste dat ze met de nieuwe curvy pop focusgroepstudies hadden gedaan met jonge meisjes. Als die dachten dat er geen volwassenen toekeken, bleek dat ze de mollige pop vaak uitkleedden, uitlachten en voor ‘vet’ uitscholden. Ze deden in het klein wat onze maatschappij voortdurend in het groot doet: dikke mensen (met name dikke vrouwen) afkeuren. Het zou natuurlijk prachtig zijn als een volslanke Barbie daar iets tegen zou kunnen beginnen. Zelfs als ze ons alleen maar leert dat het probleem veel groter is dan de vorm van een pop.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Onze manier van leven loopt gevaar. Dat stelde VVD-fractievoorzitter Halbe Zijlstra vorige week in een interview met dagblad Trouw. ‘Wij doen in Nederland heel veel concessies aan de manier van leven, onze waarden’, zei hij, en gaf als voorbeeld dat sommige Amsterdamse schoolbesturen Tweede Pinksterdag misschien wel wilden inruilen voor het Suikerfeest. ‘Elke keer een stapje weg van de Nederlandse achtergrond en cultuur’, noemde Zijlstra dit. Waarmee meteen glashelder was wie er volgens hem tot de categorie ‘onze’ of ‘Nederlandse cultuur’ behoren: moslims niet.

Nou heb ik een donkerbruin vermoeden dat de meeste Nederlanders, ongeacht hun geloof, op Tweede Pinksterdag vooral een lekker lang weekend vieren. Dit besef lijkt echter niet in Zijlstra te zijn uitgestort, want hij bouwt in de rest van het interview lustig verder op deze in zijn ogen riskante ontwikkeling. Zo is volgens de VVD’er ook de vrije samenleving in gevaar, bijvoorbeeld zodra scholen rekening houden met moslimleerlingen en daarom een ‘Je suis Charlie’-poster verwijderen. Hij vindt dat het verkeerde signaal. ‘Is er kritiek op zo’n poster, dan moet je zeggen: jongens, vrijheid van meningsuiting, zo zit het hier in elkaar.’

Prima standpunt, op zich, en dat maakt het extra jammer dat Zijlstra iets verderop in het interview zulke gedachtegoedtechnische vrijheden alleen reserveert voor mensen die hij eerder in de categorie ‘onze’ had ondergebracht. Moslims, bijvoorbeeld, hebben er minder recht op. ‘Zij redeneren vanuit hun eigen waardenpatroon’, stelt Zijlstra, en vervolgt: ‘Maar juist dan moet je als maatschappij heel helder zeggen: als je hier wil leven, dan moet je je aan onze waarden gaan houden.’ Wil je dat niet, dan ga je maar gezellig naar Saoedi-Arabië. (Ik verzin dit niet; hij zei dat echt.)

Salafisten moeten volgens Zijlstra helemaal hun mond houden. ‘In die salafistische kringen worden dingen geroepen en gezegd die echt ondermijnend zijn voor onze democratische rechtsstaat’, stelt hij. Het gaat hem niet enkel om dwaallichten die oproepen tot haat en geweld – dat is immers al verboden – maar ook om huis-, tuin- en keukenorthodoxen. ‘Die zijn niet gewelddadig in daad, maar in woord wordt onze maatschappij totaal verworpen.’ Vervolgens praat Zijlstra wat over hoe zij dan niet op de goede plek op de aardbol zitten, over het corrigeren van immigranten, het bestrijden van mensen met onaangepaste denkbeelden, het eisen van aanpassing aan ‘onze’ maatschappij, en zegt hij: ‘Daar waar wettelijk dingen nodig zijn, zullen we dat regelen.’

Naar aanleiding van deze interviewuitspraken voel ik me genoodzaakt om iets op te biechten. Beste meneer Zijlstra: ik wil u graag laten weten dat ook ik onze huidige samenleving verwerp. Ik verwerp regeringspartijen die met de bovenlip het liberalisme belijden, en met de onderlip (of -buik) onwelgevallig verklaarde minderheden hun vrijheden wil ontnemen. Ik verwerp politici die denken dat je kleingeestige ideeën moet bestrijden met een verbod in plaats van met betere ideeën. En ik verwerp een samenleving dat zo’n diepgewortelde afkeer kent voor ‘de ander’ dat bij voorstellen als die van Zijlstra niet alle jaren-dertig-alarmbellen afgaan.

Vanwege dat verwerpen streef ik naar de oprichting van een links-feministische heilstaat – laten we het ‘het falifaat’ noemen. In het falifaat doen we alles om Zijlstra’s interpretatie van de democratische rechtstaat te ondermijnen. In het falifaat maken we wetten die emancipatie bevorderen in plaats van minderheidsmeningen onderdrukken, is gelijkheid tussen man en vrouw of homo en hetero veel meer dan alleen een stok om een moslim mee te slaan, zijn oorlogsvluchtelingen onvoorwaardelijk welkom simpelweg omdat we ooit in Genève bij het kruisje tekenden voor hun mensenrechten, en eten politici liever hun blauwe zijden stropdas op dan sommige waarden of religies ondergeschikt te maken aan andere.

Het hypocriete neoliberale patriarchaat roep ik uit tot vijand van het falifaat, omdat het jokt: het beweert er te zijn voor alle burgers, maar probeert ondertussen een de facto dictatuur van de vermogende en/of mondige meerderheid te stichten.

Een waarschuwing: mijn plannen voor de verwerping van de samenleving moet niet worden weggewuifd alleen omdat ik een ongelovige witte jonge vrouw ben met een ruime voorraad Nederlandse voorouders. Ik ben al lange tijd ernstig aan het radicaliseren; als u mijn laptop zou onderzoeken, dan zou u daar concreet bewijs aantreffen van plannen om uit te reizen naar een land dat beter bij mijn ideologie past, zoals IJsland, of misschien Canada.

Dus ik vraag het u, meneer Zijlstra: is het u echt menens, met wat u in het interview zei? Want dan nodig ik u bij deze uit om ook mij te komen verbieden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

We kunnen weer een nieuw begrip toevoegen aan de lange, lange lijst van dingen die ouders tegenwoordig moeten: ‘gezonde slaaphygiëne’. Ik kende het niet, maar het staat in de concept-richtlijn over slaapproblemen bij kinderen van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ). Dit kenniscentrum ondersteunt organisaties in de jeugdgezondheidszorg. Als je als vader of moeder dus aanklopt bij bijvoorbeeld de consultatiebureau-arts omdat je kleine smurf niet goed slapen wil, is er dikke kans dat deze richtlijn gaat voorschrijven welk advies je meekrijgt.

En daar komt dus ‘slaaphygiëne’ om de hoek kijken. Dit blijken gewoontes te zijn die ervoor zorgen dat je kindeke teer vanaf een levensmaandje of zes elke avond zonder strubbelingen in zijn eigen kamertje naar bed gaat, kusje krijgt, zoet uit zichzelf in slaap valt, en daarna niemand meer stoort met iets lastigs als wakker worden of bang zijn. Het getuigt van slechte slaaphygiëne als je als ouder bij je kind blijft tot het inslaapt, als kinderen post-kusje nog ‘huilen, drammen en roepen om de ouders’, of als je ‘ongewenste gewoontes’ hebt ontwikkeld, zoals het wiegen van je onrustige uk.

Mochten deze kwalijke praktijken leiden tot slaapproblemen, dan heeft het NCJ een aantal adviezen. Zo stellen ze voor dat ouders hun dreumes, peuter of kleuter in bed leggen, en het kind dan alleen laten met de boodschap dat papa en mama niet meer terugkomen, hoe het kind ook roept, huilt of schreeuwt. Ouders dienen vanaf dat moment tegen hun impulsen in alle nachtelijke angst en verdriet van hun kind strikt te negeren. Zo moet het kind ‘zelf-troostend’ gedrag leren ontwikkelen, wat volgens de concept-richtlijn moet leiden tot ‘normale, gezonde slaap’. Ouderschapsblog Kroost.org had deze week stevige kritiek op deze aanpak. Schrijver Linda Rikkers noemde een ‘oproep tot verwaarlozing’ en citeerde een lactatiekundige die het ‘geïnstitutionaliseerde mishandeling’ vond.

Zelf vind ik het vooral erg vreemd, het idee dat het voor een jong kind normaal is om de hele nacht alleen te slapen. En dat het dan ook nog goed is – gezond, zelfs – als het kuikentje leert dat er niemand komt als het overstuur raakt.

Ik moest denken aan een interview dat ik een paar jaar geleden las in Discover Magazine, met antropoloog Carol Worthman, hoogleraar aan Emory University. Ze vertelde hoe hedendaagse jager-verzamelaarsvolkeren slapen. Meerdere generaties kruipen bij elkaar op grote hopen; vrouwen met baby’s, broertjes bij zusjes, oude mensen, vrienden die het vuur nog even opstoken voordat ze hun ogen sluiten. Het is er zelden stil; minnaars hebben seks, dieren maken geluid, mensen worden soms even wakker en praten wat. Zo’n omgeving is belangrijk, volgens Worthman. ‘Het geeft je subliminale signalen over wat er gebeurt, dat je niet alleen bent, dat je veilig bent in de sociale wereld.’

En dat geldt niet alleen voor jager-verzamelaars. In veruit de meeste culturen slapen mensen niet alleen, en kinderen zeker niet. Volgens Worthman is zo’n gemeenschappelijke en interactieve manier van slapen juist de norm, en is de westerse manier van slapen de rare uitzondering. En collega’s zijn dat met haar eens. Antropoloog Meredith Small van Cornell University vertelt in haar boek Our babies, ourselves over een studie naar 186 niet-geïndustrialiseerde samenlevingen: in geen van die culturen slapen baby’s alleen. Vaak slaapt iedereen samen in dezelfde ruimte, of slapen de jongsten bij hun moeder of beide ouders en de oudere kinderen bij elkaar. Small schrijft ook over onderzoek bij de Maya in Guatamala. Toen een wetenschapper de Maya-vrouwen vertelde over hoe we in het westen onze kleintjes naar hun eigen bed brengen, waren de moeders hevig geschokt. Ze hadden diep medelijden met onze eenzame kinderen.

Antropologen denken dat onze westerse slaapgewoontes ontstaan zijn tijdens de industrialisatie, onder invloed van het opkomende ideaal van individualisme, maar ook het idee dat je kinderen niet moet verwennen met teveel aandacht. En de nadruk op arbeidsproductiviteit: je moet goed slapen en fit op, want je baas verwacht dat je overdag hard en dutjesloos werkt. Zo ontstond er hier een cultuur van slaaptechnische mafkezen – maar dat weten kleine kinderen natuurlijk nog niet. Dus huilen die ‘s nachts als ze bang zijn en alleen; geen idee dat hun papa en mama zich de volgende dag weer gewoon moeten staande houden in een veeleisende postindustriële samenleving die vaak vrij beroerd past bij algemeen menselijke behoeften zoals het langdurig nachtelijk troosten en vasthouden van je kind. En ja, logisch dat dat soms problemen geeft. Maar of dat nou een kwestie is van ‘ongezonde slaaphygiëne’? Ik zou eerder zeggen: van matige cultuurhygiëne.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.