dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Een activist. Een slachtoffer. Politiek correct. Het zijn allemaal woorden die de afgelopen week gebruikt werden om Gloria Wekker te beschrijven. Ze is trouwens antropoloog, om precies te zijn een gepensioneerd hoogleraar gender en etniciteit. Onlangs verscheen haar boek over witte onschuld. ‘Onschuld tussen aanhalingstekens, hè’, zei ze erbij, in een Vrij Nederland-interview.

De boodschap van haar boek is eenvoudig te begrijpen, maar voor velen moeilijk te verteren. Wekker beschrijft een paradox: onze samenleving kent duidelijk racisme en een geschiedenis van kolonialisme, maar toch vinden de meeste Nederlanders zichzelf de onschuld zelve: ze zijn immers supermegatolerant, en patronen die op het tegendeel duiden, worden ontkend. Het racisme en kolonialisme maken dat allerlei ongelijkheidsbevorderende denkbeelden in de haarvaten van onze cultuur zitten, en de ontkenning ervan maakt dat die denkbeelden onbesproken, onbekritiseerd, en dus onverminderd haarvaterig blijven. Dat is niet zo’n gezellige boodschap, en professionele meninghebbers konden al dan niet bewust de verleiding niet weerstaan om Wekker verkeerd te begrijpen of te diskwalificeren.

Zo betoogde Arnon Grunberg woensdag in zijn Voetnoot dat Wekkers vaststelling dat witte onschuld niet bestaat, betekent dat er dus sprake moet zijn van ‘collectieve schuld’. En die notie maakt weer de weg vrij voor collectieve straffen, wat onrechtvaardig is. Maar, zoals Trouw-redacteur Seada Nourhussen twitterde, heeft het woord ‘onschuld’ nóg een betekenis, namelijk een soort argeloosheid, zoals dat van een kind. ‘Ik geloof niet dat Grunberg dat niet snapt.’

Een woord als ‘slachtoffer’ blijkt zeer bruikbaar als je iemand wilt wegzetten. Naast de letterlijke betekenis – ‘iemand die buiten schuld schade lijdt’ – is het een verwijt: een slachtoffer is iemand die er niet het beste van heeft willen maken, maar liever berustend klaagt over haar lot of omstandigheden. Dat heet dan ‘in de slachtoffer-rol kruipen’, of, zoals VVD’er Dilan Yesilgöz in Buitenhof tegen Wekker zei, ‘het slachtofferschap cultiveren’. Die tweede betekenis van ‘slachtoffer’ is een neoliberalisme-dingetje; het komt voort uit de nadruk op eigen verantwoordelijkheid en de maakbaarheid van het leven. Daardoor ‘mogen slachtoffers geen slachtoffers meer zijn, maar alleen nog daders’, schrijft socioloog Mieke van Stigt op socialevraagstukken.nl.

Ook het begrip ‘activist’ heeft vaak zo’n dubbele betekenis. Met name wanneer de ene partij het in een discussie als label op een andere partij plakt, geldt het als een vies woord, dat riekt naar boze irrationaliteit en onoprechtheid. Het heeft wat gemeen met de term ‘politiek correct’: ook die impliceert dat je dingen zegt die je niet werkelijk meent. Dat het niet gaat om een eerlijke hartenkreet of een doordacht standpunt, maar om iets dat je enkel zegt voor persoonlijk gewin – om een duister links politiek doel te bereiken, of zodat anderen je cool en oké vinden, of op zijn minst geen lul (m/v).

Elma Drayer dichtte Gloria Wekker in haar column van vorige week activistische boosheid toe, door te verwijzen naar het artikel in Vrij Nederland en te stellen dat de antropoloog de interviewer, Greta Riemersma, ‘op hoge toon de les leest’. Zowel de hoge toon als het leslezen blijkt Drayer er zelf bij te hebben verzonnen; navraag bij Riemersma leert dat Wekker op dit punt tijdens het interview een en al kalmte was. Drayer beticht Wekker vervolgens van denkarmoede, en met een sneer en een misinterpretatie heeft ze een academicus die twintig jaar lang onderzoek heeft gedaan naar racisme weggezet als irrationeel.

Wekker vindt zichzelf geen slachtoffer, zegt ze in het interview: ‘Ik zie niet in waarom ik een slachtoffer zou zijn als ik een situatie analytisch blootleg.’ Politiek correct vindt ze geen vieze woorden: ‘Geef mij maar meer politieke correctheid. (…) Racisme was er altijd, maar steeds meer mensen vinden het normaal om grof te zijn.’ En of ze naast academicus ook activist is? ‘Ja, ik ben geen wetenschapper geworden voor het nageslacht of om een of andere ivorentorentheorie te lanceren. Het gaat mij om het hier en nu, en ik houd mij bezig met allerlei soorten ongelijkheid.’

En dat is natuurlijk precies hoe het moet zijn: wetenschappers die hun kennis gebruiken om deel te nemen aan het maatschappelijk debat, die op basis van onderzoek de status quo uitdagen en die aan slecht onderbouwde stoelpoten zagen. Die blijven analyseren als commentatoren assorti hen een activist of slachtoffer noemen, en die zich altijd vrij voelen om lastige kwesties aan te snijden. Ook – of vooral – als dat ongezellig en oncomfortabel is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Komt er wetenschapsnieuws voorbij op het NOS-journaal, dan kunt u gerust even naar het toilet.’ Die kijktip gaf ik een jaar of vier geleden in een column. Aanleiding was een serie journaalitems die leken te gaan over serieus onderzoek, maar die bij nadere inspectie totale kullebulcake met science-slagroom bleken te zijn. NOS-opperhoofd Marcel Gelauff haalde destijds zijn schouders erover op. Natuurlijk vond hij feiten belangrijk, maar ter blunderpreventie onderzoekspapers lezen, daar begonnen ze bij de NOS niet aan. In een interview met het universiteitsblad van de TU Delft bleek hij ook in hogere postmoderne sferen te verkeren: ‘Wat vroeger voor waar werd aangenomen, wordt inmiddels weer ondergraven. Absolute waarheden bestaan niet.’

Zou er inmiddels iets verbeterd zijn? Het kritiekloze item over neuromarketing dat het achtuurjournaal maandag uitzond, geeft weinig reden tot optimisme. Twee reclamemakers uit het bedrijfsleven wezen naar mooie gekleurd-gevlekte hersenscanplaatjes, noemden quasi-achteloos het genotscentrum en de orbitofrontale cortex, de voice-over vertelde hoe breinscanners in onze diepste onbewuste kunnen kijken, en de presentator zei opgewekt dat ‘neuromarketing reclamemakers in staat stelt om ons nog geraffineerder te beïnvloeden’, en verwees naar de site of app voor meer informatie.

Daar stond zowaar iets dat leek op scepsis: een marketingprofessor mocht zich afvragen of het wel ethisch verantwoord is om het onderbewuste zo aan te spreken. Maar dat doen marketingmensen natuurlijk al heel lang. In de jaren dertig, toen psychoanalyse helemaal de hip was, probeerden ze met inktvlektests en sofa-sessies uit te vogelen hoe reclames het beste konden aansluiten op Freudiaanse onderbewustzijnsthema’s als seks en conflict. Het leidde tot interessante aanbevelingen. Een bedrijf dat kant-en-klare cakemix verkocht aan huisvrouwen diende bijvoorbeeld die mix zo te maken dat de dame er zelf nog wel een ei aan moest toevoegen. Dit zou haar schuldgevoel over haar gemakzucht verlichten, en bovendien was het ei een symbolisch vruchtbaarheidsoffer aan haar echtgenoot.

Maar terug naar de NOS. Want die miste door dit alles helaas-pindakaas het grootste bezwaar tegen neuromarketing: het is hoogstwaarschijnlijk apekool. Of, zoals de Britse neuropsycholoog Vaughan Bell vorig jaar in The Guardian schreef: ‘De heilige graal van neuromarketing is te kunnen voorspellen welke advertenties tot de hoogste verkoopcijfers leiden, nog voordat ze zijn uitgebracht, maar de realiteit is een mengeling van slechte wetenschap, bullshit en hoop.’

Bell heeft het dan niet over serieuze wetenschappers die met behulp van een hersenscanner proberen iets te leren over hoe consumenten beslissingen nemen, maar wel over neuromarketingbedrijfjes van het type dat de NOS zo attent aan het woord liet. Hun apparatuur is vaak niet best, hun studies zijn te klein en te eenmalig voor stellige conclusies, en de brug tussen hersenreactie en daadwerkelijk gedrag is in de praktijk vaak bijna onoverbrugbaar groot. De beslissing om te kopen is namelijk complex en hangt van allerlei factoren, ook sociale en financiële. Denken dat je zomaar een recht lijntje kunt trekken van een gescand brein met genotscentrum-bingo naar de kassa getuigt van een suboptimaal inzicht in la condition humaine.

Bovendien tieren de neurodenkfouten welig in deze business. Onderzoekers Sally Satel en Scott Lilienfeld schrijven in hun boek Brainwashed: the seductive appeal of mindless neuroscience onder andere over ‘reverse inference’. Dit is de neiging om het brein als magische antwoordmachine te gebruiken door van activiteit in bepaalde hersengebiedjes zomaar terug te redeneren naar iemands gevoelens of gedachten (en dat per se belangrijker te vinden dan wat iemand er zelf over zegt). Dit is geen goed idee, want elk deel in ons brein is betrokken bij talloze verschillende processen en gemoedstoestanden; een hersenscanvlekje zegt op zichzelf dus betrekkelijk weinig.

Het NOS-item over neuromarketing gaf onbedoeld een fraaie illustratie van ‘reverse inference’. Frans Bauer won een Loden Leeuw voor meest irritante BN’er in een reclame. Maar de hersenen vertellen wat anders, meldt de voice-over. Volgens de reclamemakers was Frans Bauer juist een reclametopper; hij was ‘de winnaar, qua effectiviteit’. Onderbouwing met harde cijfers verlangde de NOS niet. En nu de slechte wetenschap en de bullshit goedgemutst besproken waren, sloot het journaal af met hoop: de wetenschap maakt grote stappen, en reclamemakers verwachten er veel van.

Oftewel: u had inderdaad best even naar het toilet gekund.

=

In 2012 schreef ik, toen nog voor dagblad Trouw, twee columns over hoe de NOS liep te prutsen met hun wetenschapsnieuws.
De eerste, ‘Geklungel met wetenschap bij de NOS’ kunt u hier lezen.
De tweede, ‘Doet de NOS wetenschapsnieuws, dan kunt u rustig even plassen’ staat hier.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘U snapt er niks van’, mailt een mevrouw me. ‘Jongens en meisjes verschillen nou eenmaal van elkaar en dat komt door hun biologie en door de evolutie.’ Ze is een beetje chagrijnig. Dat overkomt me vaker. Blijkbaar zijn veel mensen erg gehecht aan het idee van biologische sekseverschillen.

Gelukkig hoef ik hier zelf vrij weinig van te vinden, want er zijn wetenschappers die licht schijnen op zulke zaken. Vorige maand nog; toen keken psychologen van de Universiteit van Sussex naar hoe we gender zien in de jongste ukkies. Daartoe lieten ze een groep volwassenen naar het geluid van huilende baby’s van drie maanden oud luisteren. Eerste vraag: denkt u dat deze baby een jongetje of een meisje is? De meeste volwassenen hadden daar wel een mening over. Van baby’s die hooggevooisd schreien nam men aan dat ze van het vrouwelijk geslacht waren, baby’s die een toontje lager huilen vond men een jongetje.

Dat is al een stereotiepe associatie, stellen de psychologen, want in werkelijkheid is er bij zuigelingen geen sekseverschil in krijsfrequentie. Dus hielpen de onderzoekers hun proefpersonen uit de droom, en vertelden ze hen welk geslacht de baby’s die ze hoorden in werkelijkheid hadden. Maar zelfs met deze nieuwe informatie konden de volwassenen in de studie hun vooroordelen niet loslaten. Want een babyjongetje met een hoog huiltje vonden ze toch wel ‘vrouwelijker’ dan een piepklein jochie dat lager weent. Idem voor meisjesbaby’s, maar dan andersom.

‘Het is intrigerend dat genderstereotypering al bij baby’s van drie maanden jong kan beginnen’, zei één van de betrokken psychologen, David Reby. En er zijn natuurlijk nog veel meer dan dit soort studies die hetzelfde beeld laten zien: kinderen worden hun hele leven bekeken door een stereotiepe bril. Volwassenen doen voortdurend aannames over hoe kinderen zich voelen, wat ze willen en wie ze zijn, en die aannames worden zeer gekleurd door vooroordelen over jongens en meisjes.

Maar wat pas echt bijzonder is, is hoe weinig invloed dat eigenlijk heeft. Een voorbeeld: in 2012 observeerden twee ontwikkelingspsychologen hoe peutertjes zich gedroegen op een kinderdagverblijf. De leidsters aldaar hadden de geijkte verschillen gezien: jongens stouter, meisjes liever. Maar toen de onderzoekers objectief gingen observeren zagen ze weinig sekseverschillen: jongens en meisjes waren even temperamentvol, even lastig, en even coöperatief.

En dat is dan weer een uitkomst die we ook goed kennen uit psychologisch onderzoek bij volwassen: uit grote meta-analyses naar sekseverschillen blijkt dat mannen en vrouwen in bijna alle eigenschappen gelijk of nagenoeg gelijk zijn aan elkaar. Verbale agressie, leiderschapskwaliteiten, assertiviteit, wiskundeknobbels: grote groepsverschillen tussen de seksen zijn er niet.

Laten we deze inzichten eens optellen: aan de ene kant het feit dat beide seksen van baby af aan gestereotypeerd worden, en aan de andere kant het feit dat ze desondanks qua psyche en gedrag nauwelijks van elkaar verschillen. Zou er tussen die twee feiten echt nog ruimte zijn voor een grote, doorslaggevende, verschil-scheppende invloed van evolutie en biologie op de seksen?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Zimbabwe vecht tegen een extreme droogte. Een grote hongersnood dreigt. Thomas (23) van StukTV weet nu hoe enorm zwaar dat is.’ Ik las het deze week per toeval op 7days.nl. Context: StukTV is een YouTube-kanaal met meer dan een miljoen abonnees waarop drie jongemannen – waaronder Thomas van der Vlugt – malle opdrachten van kijkers uitvoeren, zichzelf vrij grappig vinden, en dat filmen.

Belangrijker context: in Zimbabwe, maar ook bijvoorbeeld in Ethiopië en Malawi, is de oogst grotendeels mislukt en is er een groot tekort aan schoon drinkwater; vanwege onder meer El Niño heeft het al een paar jaar nauwelijks geregend. Het Rode Kruis vreest dat in het oosten en het zuiden van het continent misschien wel zeventig miljoen mensen getroffen gaan worden door de droogte. Er is in de Nederlandse media betrekkelijk weinig aandacht voor hun naderende rampspoed, en daarom leek het datzelfde Rode Kruis een goed idee om Thomas vier hele dagen lang, mét camera, in een Zimbabwaans dorpje onder te brengen, waar hij net zo leefde als de plaatselijke bevolking, en dus net zo weinig te eten had.

Thomas vervulde de rol van Goed Mens in Afrika met verve. Een breed scala aan goede bedoelingen droop van mijn scherm en vormde een plasje onder m’n tv. In interviews assorti benadrukte Thomas, zoals dit culturele script vereist, de uitzichtloosheid (‘hier hebben mensen gewoon honger, daar is niets aan te doen’), de urgentie (‘we moeten er wel nu iets aan doen, want het wordt alleen nog maar erger’), zijn eigen bittere afzien (‘ik dacht: ik moet wat eten, anders gaat het gewoon niet goed’) en hoe hij innerlijk bewogen was door zijn reis (‘een unieke levenservaring’ / ‘ik ben echt een beetje verliefd geworden op Afrika’ / ‘nu kan ik het leven hier echt ervaren, en dat is tof’). Er was zelfs sprake van enige persoonlijke groei bij de YouTuber, want de lokale armoede bleek naast ‘zwaar, jonge’ ook reuze inspirerend: ‘Wij maken ons heel druk om kleine dingen als een kapotte auto of fiets, maar eigenlijk gaat dat nergens over. Het totale gebrek aan materialisme hier, daar mogen we best meer waardering voor hebben.’

En ik dacht: is dit nou wat de wereld nodig heeft? Witte mensen die een paar dagen hongersnoodje spelen? Die dan komen uitleggen hoe erg het allemaal is in Afrika, en dat we de mensen daar dus onmiddellijk moeten gaan redden?

Uit eerdere discussies over vergelijkbare akkefietjes maak ik op dat het antwoord ‘nee’ is. Zo schreef journalist Bim Adewunmi eind 2014 in the Guardian over Band Aid 30 (die groep voornamelijk witte zangers die met een gerecyclede kersthit Afrika van ebola wilden redden). Een ‘paternalistische manier van denken over Afrika’, schreef ze; een populair narratief dat ons in het wester afschildert als ‘benevolent elders’ en hullie in het ellendige continent Afrika als immer arm en hulpbehoevend.

De Nigeriaanse mensenrechtenactivist Chitra Nagarajan beschreef het liedjesproject in een Al Jazeera-artikel als een klassiek voorbeeld van ‘white Western saviourism’. Het neemt de mensen die in Afrikaanse landen wonen hun agency af, constateerde ze, en ‘bestendigt het stereotype dat conflict, armoede en ziekte het enige verhaal van het continent is.’ De Keniaanse analist Abdullahi Halakhe voegde er nog aan toe: ‘Tevens is het idee dat Afrika in 2014 gered moet worden door een washed up groepje C-artiesten een pervers voorbeeld van een messias-complex.’

Natuurlijk: als ergens droogte en nood is, dan moet je soms graan en water brengen. En als er ergens een vreselijke besmettelijke ziekte uitbreekt, dan bied je hulp aan. Dat hoort gewoon bij goed internationaal nabuurschap. Maar wat deze kritiek zo treffend adresseert, is dat er ook een machtsongelijkheid is, die inherent is aan dit hele Europees-Afrikaanse-reddingsgebeuren: wij, rijke westerlingen, gunnen de mensen onder de evenaar geld en goed (en YouTube-sterren), uit de goedheid van onze collectieve harten, en mits de nood hoog en mediageniek genoeg is. Maar de redenen dat die ongelijkheid tussen deze continenten überhaupt bestaat, en de systemen die haar in stand houden, daarover praten we hier maar zelden – net als over het inzicht dat de stereotiepe verhalen over een (voor ons) prachtig en innerlijk-verrijkend maar tegelijkertijd (voor hen) ziek, zwak en zielig werelddeel meer kwaad dan goed doen.

Als we werkelijk willen helpen, dan doen we iets aan die ongelijkheid, in plaats van het sturen van Goede Mensen, en het verschepen van nog eens honderdduizend doekjes voor het bloeden.

===

PS Lees ook dit verhelderende artikel uit The Atlantic: The white-savior industrial complex, van Teju Cole. Hieronder een treffend citaat uit dat stuk:

Schermafdruk 2016-05-20 10.01.41

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik vind het zo leuk om in hun huisjes te kijken. Het zijn toch ook huisjes? Volgens mij noemen de mensen het zelf ook zo, het zijn hun huisjes geworden.’ (Premier Rutte op bezoek in een vluchtelingenkamp in Libanon, geciteerd in de Volkskrant, 3 mei 2016)

‘Kijk toch zelf, wat een ellende.’ ‘De wereld is ons vergeten’. (De vluchtelingen in datzelfde kamp)

‘Ik vind het voor de hand liggend om als er oorlog is en mensen moeten vluchten, die op te vangen in de landen daaromheen.’ (Rutte weer)

‘Joden die het zich konden veroorloven, probeerden overzee te vluchten.’ (De Groene Amsterdammer in een artikel uit 2009 over de vooravond van de Tweede Wereldoorlog)

‘Ze worden per kerende veerboot teruggestuurd.’ (PvdA-fractievoorzitter Samsom over zijn plan om vluchtelingen naar Turkije uit te zetten, in een interview in de Volkskrant, 26 januari 2016)

‘Het is nu zoo ver gekomen, dat van het asylrecht voor politieke vluchtelingen heden in ons land geen spoor meer bestaat.’ (Henriëtte Roland Holst in een brochure van de Internationale Rode Hulp, 1934)

‘We moeten toe naar een systeem waarin de overtocht zinloos wordt.’ (Samsom weer, nu over de bootvluchtelingen die om Europa te bereiken hun leven wagen op de Middellandse Zee)

‘Turkije hoopt dat het [plan van Samsom] een afschrikwekkende werking heeft en dat het nieuws zich snel zal verspreiden. Dan komen er waarschijnlijk minder vluchtelingen uit andere landen naar Turkije.’ (RTL Nieuws, 28 januari 2016)

‘Illegale joden werden vooral ook als afschrikking voor kandidaat-vluchtelingen naar Duitsland gerepatrieerd.’ (De Groene Amsterdammer, uit hetzelfde artikel)

‘VVD-fractieleider Halbe Zijlstra stelde dat de versobering [van de vluchtelingenopvang] nodig is, omdat de instroom toeneemt en het draagvlak onder de bevolking afneemt. Bovendien zal de opvang een afschrikwekkende werking hebben op doorreizende vluchtelingen.’ (Nu.nl, 14 oktober 2015)

‘Grenzen dicht. En voor immigranten uit islamitische landen die hier al zijn, starten we het proces van de-islamisering. Minder islam en nul asielzoekers erbij. Alleen op die manier kan Nederland zijn eigen identiteit terugkrijgen.’ (Geert Wilders in een interview met de Playboy, 4 februari 2016)

‘Vluchtelingen mogen de eerste weken geen contact met de buitenwereld hebben. Men, en meer in het bijzonder het hoofd van de vreemdelingenpolitie Heinrich Rothmund, was bang voor een Verjudung van Zwitserland, reden waarom niet lang na aankomst van dit groepje vluchtelingen de Zwitserse grens gesloten werd voor réfugiés.’ (NRC Handelsblad vertelde vorige week het verhaal van Dorry Aarts-Dreese, die in 1942 als joods kind met hulp van smokkelaars naar Zwitserland vluchtte)

‘Hongarije gaat de grens met Kroatië sluiten om de instroom van vluchtelingen en migranten een halt toe te roepen.’ (Volkskrant, 16 oktober 2015)

‘Zweden doet de deur dicht voor asielzoekers.’ (Trouw, 7 november 2015)

‘De stroom vluchtelingen naar Midden-Europa is voorbij, via welke route dan ook. De grenzen moeten gesloten blijven.’ (Oostenrijkse minister in Bild am Sontag, 13 maart 2015)

‘Eerste teruggestuurde vluchtelingen aangekomen in Turkije.’ (Nu.nl, 4 april 2016)

‘Sinds half januari zet Turkije vrijwel dagelijks illegaal zo’n honderd mannen, vrouwen en kinderen de grens met Syrië over. (…) De afgelopen maanden heeft Turkije (…) zijn landsgrens met Syrië gesloten voor iedereen behalve degenen die acuut medische hulp nodig hebben, en geschoten op sommigen die probeerden de grens op irreguliere wijze over te steken.’’ (Amnesty International, 1 april 2016)

‘Er is niet genoeg eten voor veel vluchtelingen die vastzitten op Lesbos. (…) “We horen berichten over lange rijen en gevechten om voedsel”.’ (De NOS las de notulen van UNHCR-hulpverleners ter plekke, 6 april 2016)

‘Traangas en rubberkogels tegen vluchtelingen bij grenshek Macedonië.’ (NOS, 10 april 2016)

‘Vanmiddag ontsnapten minderjarige kinderen uit een aparte ruimte in het kamp, waarna de bewakers enkele kinderen sloegen.’ (NOS-correspondent Lex Runderkamp nabij kamp Moria op Lesbos, 26 april 2016)

‘De wanhoop maakte zich van de ongelukkigen meester. Er waren er, die zich op de knieën wierpen en baden en smeekten om toch toegelaten te worden. De mensen bezwoeren bij hoog en bij laag dat onmiddellijke overbrenging naar concentratiekampen zou volgen. Zij die uit de kampen ontsnapt waren, deden wanhopige pogingen om de ambtenaren ervan te overtuigen dat zij groot gevaar liepen doodgeschoten te worden. Maar niets mocht baten.’ (Nieuwsblad van het Noorden over de uitzetting van een groep joodse vluchtelingen naar Duitsland, 24 november 1938)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘De anticonceptiepil voor mannen komt er nu echt aan’, kopte Vice.com vorige maand. Onderzoekers van de Universiteit van Minnesota hadden op een congres een ‘veelbelovende doorbraak’ wereldkundig gemaakt. Bij mannetjesdieren blijkt één bepaald uniek eiwit betrokken te zijn bij de spermaproductie; zet dat eiwit met een pil buitenspel, en het heerschap is steriel. ‘Alles wijst erop dat we op de goede weg zitten met deze nieuwe aanpak’, vertelde betrokken wetenschapper Gunda Georg er vrolijk bij.

Ik bewonder haar optimisme. Want dat de mannenpil er nu voorwaar echt binnenkort heus werkelijk aan komt, dat hoorden we al eerder. ‘Mannenpil op komst’, meldde het Parool in 1994. Een wekelijkse injectie met testosteron moest de zaadcelproductie stoppen. Twee jaar later in de Volkskrant: goed en slecht nieuws. De prik bleek bij 98,6 procent van de heren te werken, maar moest wel wekelijks in de bil gezet worden. Dat deed gemeen pijn, en daar bleken mannen gek genoeg niet zo voor te porren. In 1997 berichtte de Volkskrant echter over ‘nieuw optimisme over de mannenpil’. Een dagelijks tabletje van het hormoon desogestrel kon hetzelfde doen als die injecties, maar dan zonder zere bibs. ‘Als alles goed gaat, is ie er over een jaar of vijf’, vertelde farmaceut-van-dienst Organon erbij.

In 2000 ging dat nog goed. ‘Eerste proeven met mannenpil succesvol’, stond er boven een ANP-bericht. Geen van de pilslikkers maakte nog sperma aan – champagne! Maar in 2003 was men bij Organon alsnog afgestapt van het idee van een pil, en ging het in Trouw weer over injecties met met hormonen assorti. Dat weerhield de krant er niet van om opgewekt te koppen: ‘Mannenpil komt er binnen vijf jaar’. Helaas, in september 2006 viel het doek alsnog: ‘Mannenpil Organon mislukt’, meldde onder andere de Stentor.

Een ruime maand later waren er echter alweer hoopvolle tijdingen: ‘De pil voor mannen lijkt eraan te komen’, zette de Volkskrant boven een artikel over adjudine. Bij ratten bleek dat in staat de ‘organisatie in de zaadballen’ te ontregelen. Daarvoor was wel een prik ‘in de buurt van de testis’ nodig. Van adjudine hebben we verrassend genoeg sindsdien weinig meer gehoord.

Nog iets nieuws dan. In 2012 meldde het NRC: ‘Pil voor mannen komt een stapje dichterbij’. Bij muizen had een stof genaamd JQ1 de werking van eiwitten die de zaadproductie regelen in de war geschopt. De Volkskrant geloofde er alleen niets van: ‘Ik durf er vergif op in te nemen dat dit hem niet gaat worden’, zei een hoogleraar in die krant. JQ1 laat namelijk – oeps, sorry – ook de testikels krimpen.

In oktober vorig jaar durfde het NRC het nog één keer aan, met een rooskleurig ‘Mannenpil maakt onvruchtbaar door stijve zaadcelstaart’. Iets verderop in het bericht voegden ze daar wel aan toe: ‘Om de paar jaar staat in de krant dat de mannenpil er binnen een paar jaar is.’ Met andere woorden: eigenlijk geloven zelfs de optimisten er niet meer in. Nou ja, behalve Gunda Georg dan.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.