dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Achttien jaar was ik, toen ik vanuit mijn studentenkamer snikkend mijn moeder belde omdat ik niet ongesteld was geworden. Ze kwam meteen en reed me in haar autootje naar het ouderlijk huis. De onderweg aangeschafte zwangerschapstest bood duidelijkheid: ik was niet in verwachting. Een opluchting, want ik was jong, student, en mijn toenmalige relatie rammelde aan alle kanten. Wat had ik in hemelsnaam gemoeten als ik wel zwanger was geweest? Een abortus was voor mij geen optie; ik kom me niet voorstellen dat ik een pril levensbegin uit mijn eigen schoot zou laten verwijderen.

Hoe anders was mijn leven tien jaar later: een fantastische man, twee prachtige dochters, een journalistieke carrière. Toch voelde ik me weer precies zoals die dag in mijn studentenkamer. Met onvaste stem vertelde ik mijn lief dat ik ondanks mijn trouwe Pilslikkerij vijf dagen over tijd was. M’n jongste was op dat moment een paar maanden oud. Elke nacht was een gebroken nacht. De pijn van de spoedkeizersnede, de bekkeninstabiliteit tijdens de zwangerschap en de angst die ik voelde toen we met spoed naar het ziekenhuis reden omdat ik in de achtste maand de kleine niet meer voelde bewegen, lagen nog vers in mijn geheugen. En terwijl ik met mijn man sprak, wist ik: als ik zwanger ben, ga ik ervoor zorgen dat dit kind niet geboren wordt. Ons gezin voelt af. De gedachte aan een nieuwe bewoning van mijn baarmoeder vervulde me met weerzin. Ik ben te moe, te rauw en te klaar.

De Republikeinse politici die vorige week in het nieuws kwamen vanwege hun abortusstandpunten hebben overduidelijk geen idee hoe dit voelt. Senaatskandidaat Todd Akin viel vooral op door zijn malle standpunt dat vrouwen van verkrachting niet zwanger kunnen worden, en dat verkrachting dus geen legitieme grond is voor abortus. En ook vice-presidentskandidaat Paul Ryan heeft een bijzonder vrouwonvriendelijk abortusverleden, schreef het Amerikaanse tijdschrift Mother Jones. Zo stemde hij als afgevaardigde voor elk wetsvoorstel dat het recht op abortus zou inperken – zelfs als het leven van de moeder in gevaar is.

Ook in Nederland zijn er partijen die vrouwen graag het recht op abortus zouden ontzeggen. Elke keer dat ik mannelijke politici daarover hoor praten, denk ik aan de dagen dat ik dacht dat ik die keuze moest gaan maken. Beide keren wist ik tot in het diepst van mijn botten wat er moest gebeuren; een oerlijfelijk weten dat zo verstrengeld was met mijn lichamelijke soevereiniteit, dat elke andere optie uitgesloten was.

Mannen kunnen niet – nooit – weten hoe het voelt om te moeten beslissen of je tegen je zin in een levend wezen in je eigen diepste binnenste gaat laten groeien. Een ongewenste zwangerschap is geen rit die je even uitzit. Alleen al daarom zouden de heren politici zich verre moeten houden van anti-abortusuitspraken. Die beslissing komt alleen de vrouw toe die de klus moet klaren. Vrouwen zijn geen slaven: niemand mag hun lichamen dwingen te baren. Een zwangerschap kan en mag geen verplichting tot moederschap scheppen. Caitlin Moran verwoordde in haar boek How to be a woman prachtig waarom: “Ik kan het niet eens zijn met een samenleving die me zou verplichten om te gokken hoe goed ik kan liefhebben als ik daartoe gedwongen word.”

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Zelfs als we weten waarom we struikelen, vinden we nog steeds een manier om te vallen.’ Deze prachtige zin is een citaat van Jonah Lehrer, voormalig journalistiek superster en bestsellerauteur, die als specialist in psychologie en hersenwetenschappen schreef voor de meest prestigieuze tijdschriften en kranten ter wereld. De afgelopen weken is hij met duizelingwekkende vaart van zijn voetstuk gevallen.

Het begon in juni, toen aan het licht kwam dat hij sinds zijn aanstelling bij het tijdschrift The New Yorker steeds hele alinea’s overschreef uit zijn eigen oude artikelen. Zelfplagiaat is tot daar aan toe, maar vervolgens onthulde journalist Michael Moynihan dat Lehrer in zijn meest recente boek ‘Imagine’ een aantal citaten van Bob Dylan uit zijn duim had gezogen. Hiermee geconfronteerd jokte Lehrer dat hij via Dylans manager toegang had gekregen tot een speciaal archief, waaruit de anekdotes en citaten kwamen. Moynihan groef verder, ontdekte dat dit niet waar was, waarop Lehrer zijn bedrog toegaf: “Ik raakte in paniek. Het spijt me heel erg dat ik heb gelogen.”

Onthulling op onthulling
En er was meer. Lehrers laatste twee boeken bleken vol neurowetenschappelijke fouten te staan. In meerdere artikelen had hij zelfverzonnen informatie toegevoegd aan bestaande anekdotes zodat ze beter in zijn verhaal pasten. Onthulling volgde op onthulling. Lehrer nam ontslag bij The New Yorker, zijn Amerikaanse uitgever haalde ‘Imagine’ uit de schappen. In Nederland besloot men het boek niet meer bij te drukken.

Maar veel interessanter dan de individuele boevigheid van Lehrer is hoe dit kon gebeuren. Er werd geopperd dat de faam die Lehrer ten deel viel als sterschrijver hem te veel was geworden. Om aan de verwachtingen te voldoen, zou hij begonnen zijn de journalistieke kantjes eraf te lopen en feiten te verzinnen om nog mooiere verhalen te kunnen vertellen. Ik zie gelijkenissen met de zaak-Diederik Stapel: alweer een hoogvlieger die onder de hoge druk bezwijkt en feiten inruilt voor beeldschone conclusies.

Ted-cultuur
Journalist Felix Salmon brengt Lehrers werkwijze in verband met wat hij de ‘Ted-cultuur’ noemt. In de beroemde Ted-talks geven schrijvers, wetenschappers en zakenlieden onder de slogan ‘ideas worth spreading’ vakkundig gelikte lezingen vol fraaie anekdotes over hun Ene Grote Idee. Elke lezing weer vallen alle puzzelstukjes op hun plek en oogt de wereld even heel wonderbaarlijk. De immense populariteit van Ted – de toplezing is online meer dan 11 miljoen keer bekeken – geeft aan hoeveel mensen behoefte hebben aan zo’n aangeharkt universum. Blijkbaar zitten slechts weinigen te wachten op het cognitieve ongemak van de realiteit, met haar rommeligheden en tegenstrijdige feiten. Dus worden de Ted-sprekers, en tot hun ontmaskering ook de Lehrers en Stapels van deze wereld, als helden onthaald.

De prijs is, aldus politicoloog Evgeny Morozov, dat de ‘ideas worth spreading’ verworden tot ‘ideeën die geen voetnoot nog kan ondersteunen’. Als de verleiding groot genoeg is, maken de bejubelde sprookjesvertellers in de Ted-cultuur de werkelijkheid ondergeschikt aan hun prachtige verhalen en grootse ideeën.

Met zijn kennis van de psychologie moet Lehrer geweten hebben hoeveel mensen op dit punt struikelen. Maar dat weerhield hem er niet van te vallen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

“Met deze bezuiniging kunnen ze me net zo goed de zelfmoordpil van Drion geven.” Dat was de reactie van Pompe-patiënt Monique Pijnacker Hordijk op het uitgelekte conceptvoorstel van het College voor Zorgverzekeringen om het peperdure medicijn tegen haar vorm van de ziekte niet meer te vergoeden. Patiënten met de ziekte van Fabry idem dito.

De discussie die vervolgens losbarstte heb ik vanaf de zijlijn gevolgd, vol twijfels over de  dilemma’s die prijskaartjes aan mensenlevens altijd oproepen. “Zorgen voor zieken en kwetsbaren is een teken van beschaving”, zei een vriend, waar ik van harte mee instemde. “Alles van waarde is weerloos”, citeerde medisch journalist Aliëtte Jonkers de dichter Lucebert op haar blog op artsennet.nl. Ze stelde voor eerst eens te kijken waarom die medicijnen voor Pompe en Fabry zo duur zijn: in 2010 kostte het 55 miljoen terwijl er maar enkele honderden patiënten zijn. Helemaal mee eens.

Maar ik ben het ook eens met mensen die wel iets zien in het niet meer vergoeden van Pompe- en Fabry-medicijnen. Wetenschapsjournalist Elmar Veerman redeneerde op twitter bijvoorbeeld: het kost 15 miljoen om een volwassen Pompe-patiënt omgerekend één kwalitatief goed levensjaar te geven. Als we daar de grens niet trekken, waar dan wel? Kan dat geld elders niet meer goeds doen? “We laten namelijk heel veel mensen wel creperen.”

Inderdaad: wie 55 miljoen heeft, heeft de verantwoordelijkheid om die zo efficiënt mogelijk in te zetten. Aan de andere kant: die 55 miljoen is er niet zomaar, die moet iemand eerst afpakken van kwetsbare patiënten die kunnen sterven als gevolg van die beslissing.

Dit doet me denken aan een klassiek dilemma, populair onder psychologen die moreel gedrag bestuderen. Een op hol geslagen trein dendert op een perron met vijf mensen af, die zeker zullen doodgaan als niemand ingrijpt. Jij hebt een knop, waarmee je een wissel kunt omgooien. De mensen zijn gered, de trein rijdt verder op een ander spoor. Nadeel: daar staat een man, die zal sterven als gevolg van de wissel. De meeste mensen kiezen ervoor om de knop toch in te drukken, want: één dode is beter dan vijf.

Dat ligt anders wanneer je geen knop voor je hebt, maar naast de man op de spoorbrug staat. Wederom is het leven van vijf mensen in gevaar, tenzij jij hem over de reling kiepert, zodat zijn levenloze lichaam de trein doet ontsporen. Hiertoe is bijna niemand bereid. Onze emotionele weerzin tegen het eigenhandig om hals helpen van een voorbijganger wint het van de rationele rekensom over buiten je blikveld gewonnen en verloren levens.

Het leidt geen twijfel dat buiten ons blikveld vele duizenden mensen leven en sterven door politieke keuzes. Als een kabinet bezuinigt op ontwikkelingshulp zal dat levens kosten doordat voedsel, schoon drinkwater en goede gezondheidszorg schaarser worden. Deze beslissing kan alleen genomen worden omdat hij moreel gezien vergelijkbaar is met de wisselknop indrukken: je hoeft niemand in de ogen te kijken. Mensen met Pompe of Fabry moeten echter eigenhandig voor de morele trein worden gegooid. Hun vergoeding stopzetten is zeker de meest rationele optie. Het lijkt er echter niet op dat politici daar emotioneel toe bereid zijn. Dat stelt me gerust. Maar of het ook juist is, weet ik niet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Praktisch haar, verstandige schoenen en een houthakkershemd. Zo ziet het clichébeeld van de prototype lesbische vrouw er ongeveer uit. De aanname die aan dat beeld ten grondslag ligt is dat lesbiennes een soort heteromannen zijn, maar dan zonder piemel. Dat klinkt stereotiep, als iets dat alleen mensen denken die nog nooit een lesbische vrouw in het wild hebben gezien. Toch deelt het gros van de wetenschappers diezelfde aanname. Homoseksualiteit, zo gaat de redenering, is een vorm van ‘genderomkering’: al voor hun geboorte zijn onder invloed van met name testosteron de hersenen van homomannen vervrouwelijkt, en die van lesbiennes vermannelijkt. Maar steeds meer onderzoekers twijfelen aan het bewijs dat lesbiennes onder invloed van een hoge dosis prenataal testosteron op heteromannen zijn gaan lijken.

 

Een van de onderzoekers die vindt dat de huidige theorie nuancering behoeft, is neurowetenschapper Simon LeVay. Hij ging in 1991, in navolging van onder meer Dick Swaab, op zoek naar een homogebiedje in de hersenen van overleden mannen van beider oriëntaties. Hij vond er een – niet dezelfde als Swaab, overigens – en was op slag wereldberoemd. Twee jaar geleden schreef hij een boek, Gay, straight, and the reason why, over dit onderzoek en de vele andere studies die er gedaan zijn naar de oorzaak van homoseksualiteit.

 

In dat boek zet hij alle bevindingen rondom genderomkering op een rijtje. Lesbiennes hebben iets meer grijze massa in hun hersenen dan heterovrouwen, hoewel niet zoveel als heteromannen. Hun amygdala (het emotiecentrum van het brein) gaat qua grootte ook richting man, en reageert bovendien samen met de hypothalamus (waar onder andere seksueel gedrag wordt geregeld) heteroman-achtig wanneer ze vrouwenferomonen ruiken.

 

Maar als lesbiennes in een hersenscanner erotische foto’s van vrouwen te zien krijgen, reageert hun brein juist weer precies zo als dat van een heterovrouw die naar erotische mannenfoto’s kijkt. Hetzelfde geldt voor hun vagina’s. Net als bij heterovrouwen zijn die weinig kieskeurig: ze raken extra doorbloed – een teken van opwinding – van erotiek van alle typen, ook als er seks te zien is die niet past bij hun eigen voorkeur. Of er nu vrijende mannen, heterostellen, lesbische vrouwen en zelfs apen te zien zijn, de vagina floept aan. Mannenpenissen daarentegen komen alleen omhoog voor porno die past bij de oriëntatie van de eigenaar.

 

Ook op psychologisch vlak regeert de onduidelijkheid. Taalvaardigheid staat te boek als een echt vrouwending, maar lesbische vrouwen scoren er net zo slecht op als heteromannen. Dat levert punten op voor de genderomkeringstheorie, die meteen weer moeten worden ingeleverd omdat lesbiennes op test voor ruimtelijk inzicht – een heteromannending – nauwelijks beter scoren dan heterovrouwen. Kortom: of we nu kijken naar het brein of naar gedrag, we worden niet verpletterend door eensluidend bewijs voor de testosteron-maakte-lesbiennes-tot-piemelloze-heteroman-theorie.

 

Het probleem is wellicht dat we verschillende typen lesbiennes te veel over één kam scheren, mailt LeVay vanuit zijn tent in Yosemite Park. Lesbische vrouwen (en homomannen trouwens ook) noemt hij een psychologische collage van zowel eigenschappen die typisch zijn voor hun sekse, en eigenschappen die atypisch zijn. Die collage is voor hem overigens geen reden om de twijfelen aan het idee dat homoseksualiteit voor de geboorte ontstaat onder invloed van testosteron. ‘Ik denk dat die hypothese vrij goed bewezen is.’ Vervolgens nuanceert hij: ‘Maar het kan zijn dat het niet het hele verhaal is, en het zou voor sommige niet-heterovrouwen een grotere rol kunnen spelen dan voor andere.’

 

LeVay verwijst naar een studie van een collega-onderzoeker, Marc Breedlove, hoogleraar neurowetenschap aan Michigan State University, die keek naar de lengteverhouding tussen de wijsvinger en de ringvinger van lesbische vrouwen. Bij mannen is die verhouding kleiner dan bij vrouwen; een verschil dat in verband is gebracht met testosteronblootstelling in de baarmoeder. Bij lesbiennes met een meer mannelijke identiteit – ‘butch’, in het Engels – is die vingerverhouding lager dan bij de qua identiteit meer vrouwelijke ‘femme’-lesbiennes. ‘Dat is een aanwijzing dat we aandachtiger moeten kijken naar individuen, in plaats van uit te gaan van brede groepen als “homo” of “hetero”.’

 

Dat is precies wat psycholoog Lisa Diamond van de University of Utah heeft gedaan. In haar boek Sexual fluidity vertelt ze hoe ze voor haar onderzoek honderd vrouwen meer dan tien jaar volgde, om te kijken hoe hun seksualiteit zich zou ontwikkelen. De meerderheid van die vrouwen was niet heteroseksueel. De uitkomsten van dat onderzoek, en het bestuderen van een hele berg literatuur over vrouwelijke seksualiteit, hebben haar kijk op ‘de lesbienne’ grondig verandert.

 

Zo blijkt de vrouwelijke seksualiteit, zoals de titel van haar boek al doet vermoeden, een stuk vloeibaarder te zijn dan die van mannen; iets wat zowel geldt voor lesbiennes als voor heterovrouwen. Met ‘vloeibaar’ bedoelt Diamond dat vrouwen die verlangen, gedrag en identiteit lang niet altijd met elkaar overeenkomen. Uit een onderzoek uit 2011 van Boise State University psychologiehoogleraar Elizabeth Morgan bleek bijvoorbeeld dat van de jonge, hoogopgeleide heterovrouwen zestig procent zich aangetrokken voelt tot andere vrouwen. Van deze groep gaat lang niet iedereen ook op lesbische vrijersvoeten, en zelfs vrouwen die dat wel deden noemen zich niet altijd lesbisch.

 

Bovendien veranderen verlangen, gedrag en identiteit gedurende een vrouwenleven; waar mannenhomoseksualiteit meestal een vrij stabiel gegeven is, willen vrouwen nog wel eens van voorkeur wisselen. Bij de niet-heteroseksuele vrouwen die Diamond volgde, veranderde twee derde minstens één keer van identiteit. Dat kon alle kanten op zijn: van lesbisch naar bi, van bi naar hetero, van hetero naar lesbisch. Een van de weinige patronen die Diamond erin kon herkennen was dat de seksualiteit van vrouwen naarmate ze ouder worden minder helder gedefinieerd raakt: steeds meer vrouwen voelen zich thuis in de categorie ‘ongelabeld’: niet precies hetero, niet exact lesbisch, en ook niet echt bi. Dit in tegenstelling tot wat onderzoekers op basis van de testosteron- en genderomkeringsgedachtes vaak aannemen: dat iemands ware oriëntatie ontdekt kan worden, en biseksualiteit of ongelabeld zijn een soort overgangsfase vormen naar het moment waarom je weet of en omarmt dat je geboren bent als lesbienne of hetero.

 

Ter illustratie van dit vloeibare proces haalt Diamond in haar boek het bekende voorbeeld aan van actrice Anne Heche, die na een heteroseksueel leven verliefd werd op comédienne Ellen DeGeneres. Toen hun relatie na drie jaar op de klippen liep, trouwde Heche al vrij snel met een cameraman. Volgens sommigen betekenden deze dubbele wissel dat ze een soort neplesbienne was, maar dat idee is volgens Diamond dus onjuist. In feite zijn Heche’s gevoelens en acties juist heel kenmerkend voor vrouwen.

 

Dat we ons niet massaal van bewust zijn van de vloeibaarheid van de vrouwelijke seksualiteit wijdt ze aan het feit dat onze manier van denken over seksualiteit heel lang bezien is door een mannelijke bril. De meeste studies naar homoseksualiteit zijn gedaan onder mannen, zegt ze, en dat heeft het onderzoek naar vrouwen zeer beïnvloed. ‘Heterovrouwen die verliefd werden op hun vriendinnen, lesbische vrouwen die een tijdje verkering hadden met een mannen, van hen werd aangenomen dat ze uitzonderingen waren. In andere woorden, ze waren lastige ruis die de echte data over seksuele oriëntatie in de war schopten.’ Cijfers die Diamond aanhaalt ondersteunen dat idee: sinds 1990 zijn er twee keer zo veel wetenschappelijke publicaties verschenen over mannelijke homoseksualiteit dan over vrouwelijke. ‘Het lijkt erop dat onderzoekers hun aandacht hebben verlegd naar mannen omdat hun bevindingen bij mannen zoveel consistenter en veelbelovender waren.’

 

Diamond is er dan ook niet van overtuigd dat het idee genderomkering correct is. ‘Dit is natuurlijk een stereotype over homoseksualiteit die al lang meegaat en zijn wortels heeft in de theorieën over homoseksuele pathologie die werden voorgesteld aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw.’ Nichten en manwijven, dat werk. In haar nuancering van dit stereotiepe beeld gaat ze nog wat verder dan LeVay. Niet alleen pleit ze ervoor om het idee van genderomkering op de helling te zetten, ze denkt ook dat juist bij vrouwen veel meer factoren een rol spelen dan alleen baarmoederlijke hormoonniveaus. Lesbische vrouwen hebben het wanneer ze gevraagd worden naar hun liefdesleven veel vaker over keuzes, en over omstandigheden. Net als de vrouwelijke vloeibaarheid contrasteert dat met het idee dat wetenschappers op basis van mannen en testosteron hebben over seksuele oriëntatie: iets stabiels dat zich voor je geboorte al vast staat.

 

Vrouwenwetenschapper Rebecca Jordan-Young van Barnard University gaat zelfs nog een stapje verder dan dat. In 2010 publiceerde zij het boek Brain storm waarin ze uitgebreid de vloer aanveegt met het idee dat een testosteronmarinade foetushersenen in het smaakje man of vrouw, homo of hetero creëert. Prenatale hormonen bieden wat haar betreft helemaal geen goede verklaring voor wat dan ook. En dat komt volgens haar niet door het gebrek aan onderzoek naar onder meer lesbische vrouwen. ‘De data zijn niet alleen zwak, ze zijn grotendeels tegenstrijdig [aan de testosterontheorie].’

 

Tot die conclusie komt ze niet zomaar. Voor haar boek las Jordan-Young alle belangrijke wetenschappelijke onderzoeken die er de afgelopen jaren zijn verschenen over testosteron en de vermannelijkende invloed van dit hormoon op het brein. Het onderzoek dat gedaan is naar meisjes met een aandoening die congenital adrenal hhyperplasia (CAH) heet, is een veelzeggend voorbeeld van dat onderzoek. Bij kinderen die CAH hebben is er iets mis met de bijnieren, waardoor ze onder meer al in de baarmoeder grote hoeveelheden mannelijke geslachtshormonen, waaronder testosteron, aanmaken. Meisjes met CAH komen vaak ter wereld met een clitoris die zo groot is, dat hij wat op een penis lijkt. Ook hun brein wordt gedurende de hele zwangerschap blootgesteld aan mannelijke hoeveelheden testosteron, wat hen de perfecte test maakt voor de genderomkeringsgedachte.

 

Jordan-Young geeft toe dat uit de onderzoeken die zijn gedaan naar CAH-meisjes blijkt dat ze zich als kind wat meer als jongens gedragen. Ze stoeien meer, en zijn wat minder geïnteresseerd in het hele roze-glitter-poppen-gebeuren. Dat gedrag hoeft niet per se door de hoge dosis testosteron te komen, benadrukt ze. Zo zijn meiden met suikerziekte ook jongensachtiger; een aanwijzing dat het hebben van een medische kwaal an sich een rol speelt.

 

Bovendien blijkt noch het tomboy-gedrag van de meisjes met CAH, noch hun hoge prenatale testosteronniveau te voorspellen dat ze later lesbisch worden. De CAH-meiden geven weliswaar van hun tienertijd wat vaker toe te fantaseren over seks met een vrouw, qua gedrag zijn ze uiteindelijk niet vaker homoseksueel.

 

‘Ondanks dat men zeer liberaal was met de statistiek’, concludeert Jordan-Young, ‘laten de mensen met de meest extreme cross-sekse hormoonblootstelling weinig, zo niet helemaal geen, verschuiving zien in seksuele oriëntatie.’ Het hele idee van genderomkering onder invloed van testosteron kan wat haar betreft dan ook de prullenbak in. Aldus Jordan-Young: het is tijd om het eeuwenoude idee achter ons te laten dat homomannen en lesbiennes psychologisch gesandwiched zitten tussen de tegenpolen van de heteromannelijkheid en heterovrouwelijkheid.

 

 

 

==

 

Kader:

 

Wil het echte homorat opstaan?

 

Veel onderzoek naar de link tussen seksuele oriëntatie en testosteron wordt gedaan op ratten. Dat is echter niet onproblematisch, want wanneer is een rat nou homo? Een heterorattenvrouw met zin laat dit merken door haar kont omhoog te steken. Een vrouwtje die in plaats hiervan probeert een andere dame te bestijgen, geldt als lesbisch – zij laat immers ‘mannelijk’ seksueel gedrag zien. Het vrouwtje dat door een vrouwenrat bestegen wordt, is daarmee echter geen lesbienne. Bij de mannetjes is het al net zo verwarrend. Een mannetjesrat die zijn achterwerk opsteekt, geldt als homo, want hij doet ‘het’ op de vrouwelijk manier. Maar bij rammen (een ander dierbaar onderwerp van oriëntatie-onderzoek) tellen juist degenen die slechts andere rammen van achteren nemen als homo; de ontvangende rammen krijgen het label hetero. Bijkomstige eigenaardigheid: als een rattendame in feministische sferen besluit een man te bestijgen, dan zijn ze allebei homo.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Zesenhalf miljoen Nederlanders zijn te zwaar, becijferde het Centraal Bureau voor de Statistiek deze week. Wetenschappers Remco Haversmans en Wilma Waterlander zoeken de oorzaak in de supermarkt. Ongezond eten is veel goedkoper dan gezonde kost. Willen we iets doen aan overgewicht, dan moet dat anders. Maar welk prijsbeleid werkt beter, de snacktaks of de fruitkorting?

Een korting op groente en fruit is het beste, daar is gezondheidswetenschapper Wilma Waterlander van overtuigd. Ze promoveerde vorige maand aan de Vrije Universiteit op deze kwestie. “Ik heb zelf meerdere experimenten uitgevoerd, en we vonden consequent dat korting hielp, en taks geen effect had.” Die experimenten deed ze met behulp van een computerprogramma waar op tamelijk realistische wijze mensen door een virtuele supermarkt kunnen lopen. Tijdens het lopen kunnen ze, net als in het echt, spullen in hun karretje gooien. De opdracht is om inkopen te doen zoals ze dat normaal ook zouden doen; een opdracht waar proefpersonen zich doorgaans goed aan houden.

In die supermarkt varieerde Waterlander, zonder dat haar proefpersonen het wisten, de prijzen: soms kreeg het ongezonde eten een dikke taks, soms een kleintje. Soms was er korting op gezonde voeding, soms niet. Zo kon ze bekijken welke prijsmaatregel het beste werkte.

Een korting zorgde ervoor dat mensen meer groente en fruit gingen kopen: bijna een kilogram per week per gezin meer. Vergelijkbare resultaten vond Waterlander in de echte supermarkt. “Mensen kregen bonnen, waarmee ze bij de Plus of C1000 een half jaar lang korting kregen op groente en fruit. Aan de kassabonnetjes die bij ons werden ingeleverd konden we zien dat ze ook echt gezonder inkopen gingen doen. En aan het eind van de studie voldeed 62 procent aan de norm van twee stuks fruit en twee ons groente per dag. Dat was voor het experiment maar 40 procent.”

Dat klinkt allemaal zeer fraai, maar Remco Havermans, psycholoog aan de Universiteit Maastricht, is sceptisch. “Wij hebben ook een aantal virtuele supermarktexperimenten gedaan waarin we een korting op eten met weinig calorieën per honderd gram – vooral groente, fruit, maar bijvoorbeeld ook kabeljauw, sambal en waterijs – vergeleken met een taks op eten met een hoge caloriedichtheid, zoals chocola en chips. Daarin vonden we dat een korting juist averechts werkt. Mensen die korting krijgen kopen inderdaad obligaat hun twee ons groente en twee stuks fruit. Vervolgens houden ze op hun budget geld over. En daarvan kopen ze dan weer extra snoep.” Havermans benadrukt dat hij niet de enige is die dit resultaat vindt. “Onderzoekers van de State University New York in Buffalo komen tot dezelfde conclusie. En Waterlander vindt in haar studies het effect zelf trouwens ook.”

Dat klopt, blijkt uit Waterlanders publicaties. In een experiment waarin de virtuele supermarkt korting gaf op alle gezondere producten, laadden de mensen met de hoogste kortingen ook de meeste calorieën in hun mandje. “Daarom is het ook belangrijk om alleen korting te geven op groente en fruit, en niet óók nog op gezond eten als vis of volkorenbrood, zoals wij in het eerste experiment deden, en zoals Havermans doet”, verklaart Waterlander. Een vervolgexperiment bevestigde dat idee. “Zo heb je wel de prijsprikkel, maar niet genoeg geld over voor snoep. Wel korting geven dus, maar niet teveel.” De publicatie van dat vervolgexperiment laat inderdaad zien dat de strikte groente- en fruitkorting er niet voor zorgt dat mensen in totaal meer calorieën gaan kopen. In plaats daarvan kopen ze er evenveel.

Om die reden is Havermans maar matig enthousiast. “Het is natuurlijk heel mooi dat mensen met een korting meer groente en fruit kopen, maar het gaat mij om het bestrijden van overgewicht. Waterlander is misschien tevreden als mensen gezonder eten, maar je wordt niet dunner van meer groente en fruit. Ik ben pas tevreden als mensen ook echt minder calorieën kopen en eten.”

En dat krijgt hij in zijn experimenten wel voor elkaar met een snacktaks. “In een Amerikaanse kantine waar we op een lunch met veel calorieën 25 of 50 procent taks hadden geheven, kozen de aanwezigen beduidend vaker voor een gerecht met minder calorieën. En ook in de virtuele supermarkt vonden we dat effect.” In hetzelfde experiment ontdekte Havermans dat het vooral impulsieve mensen zijn die gevoelig zijn voor zo’n prijsprikkel: was er een korting op gezond eten dan kochten ze 1000 kilocalorieën meer, maar bij een taks kochten ze 500 kilocalorieën minder. Niet onbelangrijk, want dikke mensen zijn gemiddeld impulsiever dan dunne. En we weten dat mensen die minder calorieën kopen, er thuis ook minder eten, beamen Havermans en Waterlander allebei.

Van een fruitkorting ga je dus gezonder eten maar niet minder, en van een snacktaks wel minder maar niet gezonder. Een combinatie zou natuurlijk helemaal mooi zijn: in totaal minder eten, maar ook met een groter aandeel voor groente en fruit. Helaas werkt het niet zo, zegt Havermans. “Uit onze experimenten blijkt jammergenoeg dat de effecten van een korting en een taks elkaar opheffen.”

Waterlander heeft daarbij praktische bezwaren tegen een taks. “Is een belasting van 25 of 50 procent wel realistisch? Ik denk het niet. Een taks is moeilijker in te voeren dan een korting, omdat de voedingsindustrie in dat geval inkomsten gaat mislopen. Mensen gaan immers minder kopen. Een fruitkorting kost ook geld, maar dat verdienen ze deels terug doordat ze meer gaan verkopen. Bovendien wordt de prijs van groente en fruit nu kunstmatig hoog gehouden door supermarkten, omdat ze op die manier compenseren voor het feit dat producten als koffie, bier en wasmiddel onder de inkoopprijs aanbieden. Als de overheid daarop ingrijpt, kan groente en fruit goedkoper.”

Ook Havermans ziet een rol voor de overheid. “Met prijsbeleid laat je als overheid zien dat je het overgewichtprobleem serieus neemt.” De praktische bezwaren van een taks ziet hij ook wel. “Natuurlijk, een extra belasting is een ingrijpende en onpopulaire maatregel, maar overgewicht is dan ook een groot probleem. En we moeten niet vergeten dat het ook een eerlijke maatregel is, want alleen de snacker betaalt.”

Als een complete snacktaks een te grote stap is, ziet Havermans er wel iets in om alleen te beginnen met een frisdranktaks. “Veel van mij collega-wetenschappers pleiten daarvoor, onder andere omdat je lichaam calorieën die je drinkt in plaats van eet nauwelijks registreert. Een glas cola telt niet zwaarder dan een glas water, terwijl er wel heel veel suiker in zit.” Van zulke sluipcalorieën kun je gemakkelijk ongemerkt aankomen.

Maar zowel Havermans als Waterlander vindt dat onze eetomgeving nog veel grondiger moet worden hervormd dan alleen met een taks of korting. Waterlander pleit bijvoorbeeld voor het afschaffen van landbouwsubsidies op dikmakers als maissiroop en suiker. Deze subsidies zijn een belangrijke reden dat ongezonde voeding zo goedkoop is. “Via die subsidies geef je in feite korting op ongezond eten, terwijl we dus eigenlijk korting zouden moeten geven op groente en fruit.”

Havermans ziet meer in het plaatsen van duidelijke labels op producten in de supermarkt. Daarmee bedoelt hij nadrukkelijk níet de calorie-informatie die er nu op eten staat. “Die werkt zelfs averechts. Uit een van onze studies bleek dat het aangeven van het aantal calorieën het gunstige effect van een taks teniet doet.”

Als voorbeeld van een label dat wel zou kunnen werken noemt Havermans het stoplichtsysteem, waarbij ongezond eten een rode sticker krijgt, gezond eten een groene en het eten daartussenin een gele. “Daar wil ik nu onderzoek naar doen, of dat werkt, en wat dat doet in combinatie met een taks of een korting.”

Wilma Waterlander deelt zijn optimisme. Na haar promotie zet ze haar onderzoek voort in Nieuw-Zeeland, aan de Universiteit van Auckland, waar ook zij gaat kijken of prijsbeleid nog effectiever kan met behulp van onder meer dezelfde stoplichtlabels. “Het voordeel van zulke labels is dat je een taks of korting heel zichtbaar maakt. In onze experimenten werd de proefpersonen niet verteld dat er prijsverhogingen of – verlagingen waren. Maar in het echt is dat natuurlijk bekend. En dat kan verschil maken: het idee van een taks of korting is misschien nog wel belangrijker dan de taks of korting zelf.”

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Heb je al homeopathie geprobeerd?”, vraagt de crècheleidster. Mijn jongste dochter heeft last van zonnebultjes, en blijkbaar zijn daar druppels tegen. “Heeft mijn zoontje ook gebruikt, en sindsdien heeft ie nooit meer ergens last van gehad”. Ze is niet de enige. Bij onze apotheek adviseren ze zonder blikken of blozen kinderhoestsiroop van VSM.

De kraamhulp vertelde dat hele volksstammen baby’s al waren opgeknapt van Cinababy, een homeopathisch kalmeringsmiddel voor pasgeboren darmpjes. Bij wijze van toegift liet ze ook nog het visitekaartje van een bevriende osteopaat achter. Vroeger probeerde ik nog wel eens uit te leggen dat je van homeopathische middeltjes onmogelijk beter kunt worden, omdat de oplossing in zo’n flesje zodanig is verdund dat er geen molecuul werkzame stof te vinden is. Daarmee is een homeopathisch middeltje even geneeskrachtig als kraanwater.

Vandaar dat minister Schippers heeft besloten dat fabrikanten vanaf 1 juli niet langer mogen zeggen dat hun homeopathische oplossingen of pilletjes een geneesmiddel zijn tegen kwaal A of B. Pas als er wetenschappelijk bewijs op tafel komt, mogen zulke claims terug op de verpakking. Ik geef op een briefje dat dit niet gaat gebeuren. Zoals Ben Goldacre beschrijft in zijn fantastische boek ‘Bad science’: er zijn honderden studies verricht zijn homeopathie, en alleen degenen die niet deugden concludeerden dat wonderwatertjes beter werkten dan een placebo.

Toch schijnt maar liefst driekwart van de Nederlanders het spul in huis te hebben, in de stellige overtuiging dat het werkt, omdat je dat ooit aan den lijve ervaren hebt. Die ervaring kan kloppen, maar alleen omdat homeopathie bij uitstek inspeelt op het menselijke vermogen tot magisch denken. Zo is daar het placebo-effect: je neemt een medicijn, verwacht stellig dat je geneest, en dus voel je je ook beter. Homeopathie maakt ook handig gebruik van de psychologische denkfout post hoc ergo propter hoc: erna, dus erdoor. Je gaat naar de drogist voor een buisje oscillococcinum op het moment dat je je het allerberoerdst voelt. Dat je opknapt, schrijf je toe aan de homeopathische anti-griepkorrels. Maar in feite komt het doordat je sowieso langzaam beter wordt.

In meer zweefkrachtige kringen is heel wat afgemopperd op de maatregel van Schippers. De ‘intelligente optimisten’ van het tijdschrift Ode vinden: als zoveel mensen geholpen zijn met homeopathie moeten ze voor zo’n middel kunnen kiezen.

Hebben mensen bij ziekte recht op een beetje tovenarij, als ze zich daardoor beter voelen? Misschien. Als moeder tover ik heel wat af met anti-pijnpleisters en bodylotion die figureert als magische ‘anti-koortszalf’. Het verschil tussen mijn huis-, tuin- en keukenkwakzalverij en fabrikanten van homeopathische middelen is dat ik geen miljoenen verdien met het voorliegen van mensen over de werkzaamheid van mijn producten. Daarmee overschrijden VSM en kornuiten de grens tussen gezonde tovenarij en oplichting. En het is heel goed dat daar nu een einde aan komt.

 

Na het verschijnen van deze column kreeg ik zeer veel reacties. Daarom schreef ik de week daarna (16 juli 2012, Trouw) een vervolgcolumn: ‘Water heeft echt geen geheugen’

Mijn column over homeopathie van vorige week heeft heel wat losgemaakt. Honderden mensen namen de moeite om te reageren. Lezers vertelden hoe zij zelf of hun hond/huilbaby/autistische zoon/doodzieke schoondochter baat hadden gehad bij een homeopathisch middel. Voor hen een bewijs dat er meer is dan de wetenschap kan aantonen. Een zekere kracht van lichaam en geest die, mits geactiveerd door de bijzondere werking van de producten van VSM of A.Vogel, kan genezen waar de reguliere pillenfabriek het laat afweten.

Ik twijfel er niet aan dat deze ervaringen echt zijn. Toen ik schreefdat ze grotendeels te wijten zijn aan het placebo-effect, bedoelde ik dat niet afwijzend. Het placebo-effect is in al zijn wetenschappelijke glorie een fenomeen, dat me met ontzag vervult. In geneesmiddelenstudies blijkt tot driekwart van de mensen baat te hebben bij een placebopil. Patiënten die al jaren rondliepen met pijnlijke artritisknieën genazen na een operatie waarbij slechts drie sneetjes in de knie werden gemaakt, waarna de boel zonder verdere procedure werd gehecht. Fantastisch.

Artsen praten er al jaren over of het placebo-effect geen onderdeel zou moeten zijn van reguliere behandeling. Wat hen tegenhoudt, is dat ze geen verhaaltjes willen vertellen aan hun patiënten. In de homeopathie heeft men daarmee minder moeite. Huib van den Doel claimt in zijn stuk in Trouw bijvoorbeeld dat een homeopathisch watertje door ritmisch schudden een soort negatiefafdruk van de werkzame stof gaat bevatten, waardoor dat water zelf geneeskrachtig wordt. Het water onthoudt dus wat er ooit in heeft gezeten, en ontleent daar zijn werking aan.

Ik vroeg aan natuurkundige Yves Rezus van het onderzoeksinstituut AMOLF, waar onderzoek wordt gedaan naar dit geheugen van water, of dit kan. Een watermolecuul, zo legde hij uit, houdt zich graag vast aan zijn vier naaste buren. Zo ontstaat een structuur. Wanneer je iets oplost in water, verandert die structuur op de plek waar het opgeloste zich bevindt. De vraag: kan het water die structuur onthouden?

Ja, dat kan. Helaas voor de homeopathie is water echter zeer kort van memorie: na een miljoenste van een miljoenste seconde hebben alle moleculen elkaar weer losgelaten en is de structuur helemaal anders. Bovendien vertelt Rezus dat het onmogelijk is om met schudden de eigenschappen van de watermoleculen zelf te veranderen. Die negatiefafdruk kán niet bestaan.

Ik schrijf dit niet om de homeopathie een schop na te geven, maar uit liefde voor wetenschap. Toen ik na mijn gesprek met Rezus wat water inschonk, stond ik vol verwondering stil bij wat daarin gebeurt. Miljarden keren per seconde voeren de moleculen een soort dans uit, waarbij ze elkaar vastgrijpen, draaien en weer loslaten. Een prachtig proces, dat wat mij betreft een veel grotere schoonheid heeft dan het homeopathisch ritueel, net zoals het placebo-effect veel wonderbaarlijker is dan een magisch middeltje. Het is niet mijn bedoeling om mensen iets af te nemen, maar om iets toe te voegen: dat de werkelijkheid vaak zoveel mooier is dan de fabel.

 

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.