dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Hillary Clinton en Donald Trump strijden om het hoogste ambt: president van de Verenigde Staten. Maar Clinton voert tegelijkertijd een ander gevecht, zegt sociaal psycholoog Janka Stoker. ‘Ze moet laveren rondom stereotypen rondom vrouwen en macht.’

Hillary Clinton is de eerste vrouw ooit die een serieuze gooi doet naar het presidentschap. Maar kunnen kiezers een vrouw wel als leider zien? En welke hindernissen staan haar te wachten in de race om de macht?

Wacht even: het is 2016. Speelt de sekse van een politiek leider echt nog een rol? ‘Jazeker,’ zegt Janka Stoker, sociaal psycholoog en hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen en gespecialiseerd in leiderschap. ‘In de Verenigde Staten, en ook in Nederland trouwens, hebben we een stereotiep beeld van de ideale leider. Die moet krachtig zijn, masculien en sterk. Als vanzelf denken we dan aan een man.’

Nu kan een vrouw natuurlijk ook best sterk en krachtig zijn, benadrukt Stoker. Ze wijst op een meta-analyse van onder andere de Tilburgse psycholoog Marloes van Engen, waaruit blijkt dat de verschillen in leiderschapsstijl tussen de seksen bescheiden zijn. En het kleine verschil dat er is, valt uit in het voordeel van de vrouw. Niet omdat vrouwen van nature betere leiders zijn, maar eerder omdat ze zichzelf meer moeten bewijzen voordat ze in een machtspositie komen, aldus Stoker.

Dat ‘meer bewijzen’ heeft onder andere te maken met een ander stereotype: dat van de ideale vrouw. En die is vooral warm, lief, zacht en invoelend. Een politica als Clinton staat dus een uitdaging te wachten: ‘Ze moet een goede leider zijn én een goede vrouw,’ legt Stoker uit. ‘Maar is ze te zacht, dan vinden mensen haar niet geschikt om te leiden. En als ze te krachtig is, dan vinden mensen haar koud en een bitch. Het is een dans op het slappe koord.’

Wat moet een vrouw die president wil worden dan doen of laten? Merkwaardig genoeg moet ze niet al te duidelijk laten merken dat ze macht wil. ‘Een vrouw die gaat voor een carrière in de politiek kan het beste doen alsof het haar maar een beetje is overkomen,’ aldus Stoker. Mannen mogen best schaamteloos ambitieus naar invloed en zeggenschap streven, maar bij vrouwen zien we dat liever niet.

Dat advies komt voort uit een onderzoek aan Yale University. De psychologen Tyler Okimoto en Victoria Brescoll vroegen in totaal meer dan 300 proefpersonen om een biografie te lezen over het leven en de loopbaan van een senator van de staat Oregon. In de ene helft van de gevallen stond erbij dat de senator een vrouw was, in de andere helft een man. Vervolgens beantwoordden de proefpersonen allerlei vragen: hoe machtsbelust is hij/zij? Welke eigenschappen heeft de senator? Wat voor gevoelens roept zij of hij bij je op? De proefpersonen die de mannelijke senator bestempelden als ‘machtsbelust’, zagen hem tegelijk als sterk en competent. De groep die de vrouwelijke senator het stempel ‘machtsbelust’ gaven, vonden dat haar verachtelijk en walgelijk.

Een waarschuwing voor Clinton dus. Zijn er nog meer valkuilen voor vrouwelijke leiders-in-spe?
Die zijn er. Een andere studie van Brescoll suggereert dat Clinton zich maar beter niet boos kan maken. In dat experiment keek een groep mensen naar video’s van sollicitanten (m/v). Wanneer een man zich kwaad maakte tijdens het solliciteren, vonden de proefpersonen hem er competenter op worden. Ook mocht hij meer verdienen. Van een vrouw pikten ze echter geen woede: dat leverde afkeuring op, en een beroerd loonstrookje.

Evenmin een goed idee: fouten maken. Kiezers zijn sowieso niet dol op feilbare politici, maar voor een vrouw in een beroep dat traditioneel vaker door mannen wordt beoefend, telt een misser extra zwaar. In een derde onderzoek van Brescoll bleek dat hun status een knauw kreeg en dat ze als weinig competent werden gezien. Dit effect was voor vrouwen in traditionele vrouwenberoepen veel minder sterk.

Toch zijn er wel voorbeelden van vrouwen die succesvol waren als politiek leider. Angela Merkel of Neelie Kroes bijvoorbeeld. Hoe flikten ze dat dan? ‘Wat Merkel deed, was heel zwaar inzetten op die stereotiep mannelijke kwaliteiten als kracht en competentie,’ vertelt Stoker. ‘Bij Merkel veranderde dat wel, die liet later ook haar warmere kant zien.’ Zo onderscheidde ze zich tijdens de vluchtelingencrisis door (in eerste instantie) geen harde lijn te kiezen, maar empathie te tonen voor asielzoekers: ‘Wir schaffen das.’ Die ommekeer was trouwens niet zonder risico. De zachtere Merkel kreeg al snel ‘mutti Merkel’ als bijnaam, en dat was lang niet altijd positief bedoeld.

‘Want dat is óók weer een stereotype: dat vrouwen heel emotioneel zijn, heel gevoelig. En dat past ook niet bij het beeld van een daadkrachtige leider,’ zegt Stoker. Het doet denken aan die keer dat Hillary Clinton moest huilen bij de voorverkiezingen in 2008. Tijdens een kleine bijeenkomst in New Hampshire schoot ze heel even vol toen iemand haar vroeg of ze het moddergooien in de campagne nog wel trok. En al won ze na het incident toch de voorverkiezing in die staat, in de media werd ze er keihard op afgerekend. Stoker: ‘Voor vrouwen geldt dat als zwaktebod. Zie je wel, ze is labiel. En als ze haar emoties nu al niet de baas is, kan ze dan straks IS wel de baas? Bij mannen denken we dat niet. Die blijven in de ogen van de kiezers rationele wezens, ook als ze even huilen.’

Maar is Hillary Clinton met al die stereotiepe hindernissen dan niet op voorhand kansloos? Niet per se. Al was het maar omdat ze zelf vrij vaardig om de stereotypen heen weet te laveren. Zo trok ze eerder met een bus door het land, om een luistertoer te houden. Heel slim, zegt Stoker, want zo toonde ze initiatief en leiderschap (mannelijkheidspunten), terwijl er ook een warme interesse voor anderen uit spreekt (vrouwelijkheidspunten). En juist die combinatie, zo blijkt onder meer uit een onderzoek van Stoker onder meer dan 3000 respondenten, is wat mensen het allerliefst zien in hun leider. Als Clinton de dans rond de stereotypen vol weet te houden, zou ze dus werkelijk de volgende president van Amerika kunnen worden.

Bronnen o.a.:
T. Okimoto en V. Brescoll, The price of power: power seeking and backlash against female politicians, Personality and Social Psychology Bulletin, 2010
V. Brescoll e.a., Hard won and easily lost: the fragile status of leaders in gender-stereotype-incongruent occupations, Psychological Science, 2010
V. Brescoll e.a., Can an angry woman get ahead?, Psychological Science, 2008

Dit artikel stond eerder in Psychologie Magazine (februari 2016, toen de voorverkiezingen net begonnen) en is op 5 september 2016 aangepast omdat Hillary Clinton inmiddels presidentskandidaat is.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het mensenbrein is een mozaïek van het vrouwelijke en het mannelijke. Zo beschreven Israëlische neurowetenschappers het in een studie die ze afgelopen november in het vakblad PNAS publiceerden. Met verschillende hersenscantechnieken keken ze bij meer dan 1400 vrijwilligers in het hoofd. Grijze stof, witte stof, de verbindingen tussen hersengebiedjes, van alles hebben ze doorgelicht.

Hun conclusie: populaire verhaaltjes over mannen van Mars en vrouwen van Venus ten spijt, is het een gigantische zeldzaamheid om iemand met echte herenhersenen of met een totaal damesbrein aan te treffen. Eerder zijn we allemaal een volstrekt unieke samenstelling van mannelijke hersenonderdelen en typische vrouwelijke breinkenmerken. (Je kunt je afvragen wat dat ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ dan nog precies aanduidt, maar laat ik geen kniesoor zijn.)

Het onderzoek kreeg in de Volkskrant zelfs een stempel van goedkeuring van neuroprofessor Dick Swaab himself, al merkte hij wel nog op dat er ‘op het niveau van de groep wel karakteristieken bestaan’, wat blijkbaar dan toch een rechtvaardiging was voor het feit dat hij in zijn boek Wij zijn ons brein poneert dat meisjes om hersenbiologische redenen liever met poppen spelen dan met auto’s.

Zelf vond ik het PNAS-onderzoek vrij saai. Het is best een leuk beeld, van die mozaïek, maar dat ultieme mannelijkheid en vrouwelijkheid een mythe zijn, wisten we natuurlijk allang. Zo kwam psycholoog Janet Shibley Hyde al in 2005 met een overzichtsartikel waarin precies dit punt naar voren kwam. Ze besprak maar liefst 46 meta-analyses naar allerlei gedragsmatige en emotionele man-vrouwverschillen; leiderschapskwaliteiten, seksuele interesses, rekenen, taal, assertiviteit. Alles bij elkaar kwamen er honderden studies langs naar de scheiding der seksen. En met die scheiding bleek het reuze mee te vallen: die was in veruit de meeste gevallen klein tot nihil. ‘Meer gelijk dan verschillend’, stelde Hyde vast.

Als we dat ruim tien jaar geleden al wisten, waarom was die Israëlische studie dan nog nieuws? Misschien komt het doordat we collectief verkikkerd zijn op verklaringen die het brein erbij halen, terwijl veel mensen psychologen maar een mild suspect zooitje ongeregeld vinden. Cognitief wetenschapper Deena Skolnick Weisberg deed in 2008 onderzoek naar hoe dat werkt: mensen vinden een studie intuïtief geloofwaardiger als er neurowetenschap in zit, want dat werkt met hippe dure apparaten, en produceert als extragratisbonus wetenschappelijk ogende plaatjes. Zelfs een beetje hersenbabbel helpt. Neem deze uitspraak: ‘Een grotere hippocampus zorgt voor een beter geheugen. Bij vrouwen is dit gebiedje groter dan bij mannen, dus onthouden vrouwen meer dingen’. Klinkt aardig, toch? Dat het een cirkelredenering is, zie je pas na een paar keer lezen.

Wie graag tijdig van zijn Mars-en-Venus-mythes afgeholpen wil worden, doet er dus goed aan deze intuïtie te negeren. Of nee, wacht, ik moet het natuurlijk zo zeggen: uit hersenonderzoek blijkt dat het beter is om met je prefrontale cortex ook psychologisch onderzoek serieus te nemen, als je niet tien jaar achter de feiten aan wilt lopen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De laatste tijd denk ik weer veel aan Aysha. Ze vluchtte uit Aleppo, met haar twee kleine dochters Bisan en Sham, en zwanger van een derde. Voor de oorlog in Syrië was ze was ze carrièrevrouw, en gelukkig getrouwd. Haar verhaal stond afgelopen december in het blad Marie Claire. Ze vertelde over bommen, over voedseltekorten, en over weggaan, smokkelaars, en een klein rubberbootje. Haar man bleef achter. ‘Als arts had hij het gevoel dat hij dáár nodig was. Vijf maanden lang hadden we iedere dag ruzie, maar uiteindelijk liet hij ons gaan. Het laatste wat hij tegen me zei, was dat ik mijzelf en onze kinderen moest beschermen omdat wij zijn hele leven waren.’

Ik denk aan Aysha en haar dochters en haar man om mezelf eraan te herinneren dat het vluchtelingendebat gaat over echte mensen; als de geopolitieke kaarten net wat anders waren geschud, had ik het kunnen zijn. Wie het nieuws volgt, zou dat zomaar kunnen vergeten. Vlees en bloed veranderen in cijfers en percentages: zestig procent, negentig procent, 58 duizend, 150 duizend, 250 duizend. Die nadruk op getallen versterkt een bepaald beeld van vluchtelingen; een gezichtsloze massa, een aanhoudende stroom vreemden, een probleem, een crisis, volgens sommigen zelfs een ramp. Of, in de woorden van PVV-leider Geert Wilders, ‘een islamitische invasie’.

De Australische islamoloog Halim Rane en mediawetenschappers Jacqui Ewart en John Martinkus noemen dit mechanisme in hun boek Media framing of the muslim world. Ze beschrijven hoe moslimvluchtelingen in de media impliciet of expliciet worden neergezet als een demografische bedreiging voor het westen. Volgens de onderzoekers is het een van de kenmerken van het ‘nieuwe oriëntalisme’; een manier van denken die ‘ons’ in het westen stelt tegenover de islamitische ‘anderen’, de ‘onverlichte buitenstaanders’. Daarbij geldt dat het westen superieur is, en die anderen een potentieel gevaar vormen waartegen ‘wij’ beschermd moeten worden. Dat gevaar is trouwens niet alleen demografisch van aard – het zijn niet enkel de grote aantallen moslims waartegen ‘we’ ‘ons’ moet verdedigen. Het nieuwe oriëntalisme ziet ook een cultureel gevaar; moslims zullen ‘onze’ manier van leven ondermijnen. Bovendien benadrukt deze denkwijze dat ‘onze’ veiligheid in het geding is: moslimmannen zullen ‘onze’ vrouwen verkrachten en terroristische aanslagen komen plegen.

Rane, Ewart en Martinkus ontkennen niet dat er moslims zijn die dit inderdaad willen en doen. Maar, stellen zij, deze dreiging komt van een kleine minderheid. En toch domineert het ongenuanceerde frame van de ‘gevaarlijke anderen’ het nieuws. Soms heel opzichtig, zoals toen diverse media meldden dat Wilders verzetsspray ging uitdelen tegen ‘islamitische testosteronbommen’, en citeerden hoe hij zei dat de gebeurtenissen in Keulen en andere steden hadden laten zien ‘hoe gevaarlijk het is, als we massaal mannen binnenhalen uit de barbaarse, vrouwonvriendelijke islamitische cultuur’.

Maar ook de PvdA stapt regelmatig dit frame in, zij het wat minder hatelijk of flagrant. Zoals toen minister Plasterk aankondigde dat hij de Nederlandse grondwet ging laten vertalen voor vluchtelingen. Zo zouden ze weten wat voor land dit is, en dat bijvoorbeeld bij ons man en vrouw gelijk zijn. (Dat zowel Syrië, Irak als Afghanistan grondwetten hebben waarin dat ook staat, was blijkbaar niet bekend.) Of toen minister Bussemaker deze week aankondigde dat asielzoekers op azc’s aan de hand van informatiemateriaal van de middelbare school les moeten krijgen over homorechten. Sympathiek misschien, nuttig wellicht, maar het benadrukt tegelijk het beeld van de onverlichte buitenstaander.

Andere frames over moslimvluchtelingen zijn zeldzamer, maar ze bestaan natuurlijk wel. Zo is er ook een verwaarloosd mensenrechtenframe, dat centraal stelt dat vluchtelingen volgens internationale verdragen recht hebben op een veilige haven. En een verguisd diversiteitsframe, dat Rane, Ewart en Martinkus in hun boek aanhalen: dat moslims zo’n enorm gevarieerde groep zijn, dat vrijwel elke generalisatie bij voorbaat onzin is.

Ik moest denken aan een artikel dat ik een tijdje geleden las, over gevluchte vaders in Nederlandse azc’s die hun gezinnen zo wanhopig misten dat ze het liefst terug wilden naar de oorlog. Ik moest denken aan de Syrische mannen in Keulen, die na die vreselijke oudjaarsnacht een brief verspreidden waarin ze hun afschuw uitspraken over seksueel geweld. Ik moest denken aan de man van Aysha, die zei ‘jullie zijn mijn hele leven’, maar toch in Aleppo bleef om voor zieken en gewonden te zorgen. En ja, ik moest ook denken aan terroristen, verkrachters, en aan homo- en vrouwenhaters. En ik dacht: het enige frame dat we echt nodig hebben, is dat moslims gewoon mensen zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het beste advies dat ik ooit las, stond in een opvoedingsartikel van de Amerikaanse schrijver David Vienna. Het wilde iets toevoegen aan de laatste trends in ouderschapsland. ‘Ik ben over een techniek gestruikeld die garandeert dat je kind opgroeit tot een voorbeeldige leerling en burger’, schreef Vienna. ‘Het heet CTFD, wat staat voor “Calm the fuck down”. En dat is niet een boodschap die je aan je kinderen moet geven. Hij is voor jou.’

Het idee achter CTFD is dat het met het gros der oempaloempa’s in de meeste situaties vanzelf wel goed komt, ongeacht hoe hard paps of mams er opvoedtechnisch tegenaan klust. (En zelfs als iets onverhoopt toch niet goed blijkt te komen, dan nog is het vrijwel altijd handig om eerst wat de neuk te kalmeren.) Vervolgens geeft Vienna wat voorbeelden waarin de CTFD-methode van toepassing is. ‘Maak je je zorgen dat het kind van je vrienden het alfabet al kent en jouw kind niet? Calm the fuck down.’ En: ‘Gestrest omdat je kind in het openbaar gênant gedrag vertoont? Calm the fuck down.’ De methode is even doeltreffend als simpel, aldus Vienna. ‘Om CTFD te gebruiken, volg je gewoon deze eenvoudige stappen: 1. Calm the fuck down. 2. Er is geen tweede stap.’

Uit eigen ervaring kan ik u melden dat deze stappen in de opvoeding prima werken. En de afgelopen twee weken ben ik gaan vermoeden dat de techniek post-Keulen veel breder toepasbaar is dan Vienna dacht.

Zo was ‘calm the fuck down’ een goede raad geweest voor onze premier, toen hij afgelopen vrijdag na de ministerraad de pers te woord stond. Hij snapte wel dat mensen zich na de massa-aanranding-en-erger in Keulen extra zorgen maakten over de grote asielzoekersinstroom. En al wilde Rutte niet alle vluchtelingen over één verkrachterskam scheren, een stevig staaltje wij-zij-denken vond hij wel op zijn plaats: ‘Zij hebben zich aan te passen. Wij zijn West-Europa, wij zijn beschaafd.’

Dat de Duitse krant Der Spiegel later zou onthullen dat het in Keulen waarschijnlijk niet ging om vluchtelingen maar om criminele Noord-Afrikaanse bendes die vanuit azc’s opereren, kon ons nationale opperhoofd toen natuurlijk nog niet weten. Maar dat onderstreept alleen maar het belang van CTFD. Nu staan zijn woorden op ons trommelvlies geëtst, en kon ik niet anders dan eraan terugdenken toen ik las dat ‘bezorgde burgers’ in het Noord-Brabantse dorp Heesch deze week een varkenskadaver in een boom hebben gehangen, uit protest tegen een aldaar gepland azc.

Sywert van Lienden: nog zo iemand die beter eerst wat tot rust had kunnen komen. Dinsdag schoof hij aan bij De Wereld Draait Door om over massa-aanrandingen te praten. Daar kwam hij met een aantal statistieken die zouden aantonen dat één op de twintig vluchtelingen een zedendelinquent is. Dit cijfer bleek pure fictie; iets dat de Leidse hoogleraar Leo Lucassen de volgende dag kundig kwam uitleggen. Lucassen vertelde ook over een langdurige studie naar asielzoekers die in de jaren negentig naar Nederland kwamen: zij bleken niet crimineler dan vergelijkbare Nederlanders. Maar zelfs dit nuchtere feit bracht Van Lienden niet tot CTFD-achtige zenheid. Hij noemde deze beste wetenschappelijke benadering van de werkelijkheid ‘op zichzelf al een politieke keuze’ en sprak van ‘wegredeneren’ terwijl het moest gaan over ‘de schaduwzijde van de migratie’.

Ook columnist Ross Douthat zou ik wat kalmte aanbevelen. Gister stelde hij in de Volkskrant dat de Duitse samenleving de huidige vluchtelingenstroom niet aankan, en dat het dus een goed idee is om voorlopig de grenzen te sluiten en te beginnen ‘met een ordelijke uitzetting voor gezonde jonge mannen.’ Welja, dacht ik: laten we om vrouw en vaderland te beschermen vooral onze achterwerkjes afvegen met internationale vluchtelingenverdragen, en als toetje beleid bedenken dat – in weerwil van de geest van onze eigen grondwet – onderscheid maakt op zowel etniciteit als gender.

Of, beter: laten we dat niet doen. Neem liever Vienna’s advies ter harte. Voelt u de neiging opkomen om een complete bevolkingsgroep of religie de schuld te geven van een misstand die begaan blijkt door criminelen? Calm the fuck down. Heeft u de behoefte om de feiten ondergeschikt te maken aan de realiteit omdat dit nu even megapuik in de tijdsgeest past? Calm the fuck down. Wilt u onze samenleving beschermen door op het principe van vrijheid, gelijkheid en broederschap te morsen? Calm the fuck down. En speelt u met het idee om uit protest een dode big in een boom te hijsen? In vredesnaam: Calm. The. Fuck. Down.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Vorig jaar was de columnistenmarathon enkele dagen na Charlie Hebdo; nu slechts enkele weken na Parijs. Dat geeft me het gevoel dat ik iets zwaarmoedigs en geopolitiek-betekenisvols zou moeten zeggen. Maar eigenlijk wil ik liever een ander onderwerp aansnijden: zelfbevrediging. Soloseks verdient een lofzang. Het is gratis. Het is lekker maar je wordt er niet dik van. Er is geen risico op ongewenste zwangerschap, soa’s of seksueel geweld.

Graag wil ik 2016 uitroepen tot het Jaar van de Masturbatie. Laten we handwerken weer tot verplicht schoolvak maken. En waarom noemt de regering deze budgetneutrale volksgezondheidsinterventie niet vaker? Ik heb hoge verwachtingen van de troonrede.

Vorig jaar betoogden diverse denkers, Parijs indachtig, dat religie weg moet. Zelf vond ik de stap van terrorisme naar godsdienst altijd wat groot, totdat ik me realiseerde dat vrijwel elk geloof anti-masturbatie is. Dat biedt kansen. Het propageren van soloseks kan de kiem leggen voor religieuze hervorming. De overheid kan radicaliserende jongeren aanmoedigen om er eerst eens rustig over te masturberen. Ik zie ook geopolitieke voordelen. Wie wil zich nou opblazen als er een leven aan hoogtepunten wacht? Het woord zegt het al: zelf-be-vrede-ging.

Laat ons alvast het goede voorbeeld geven. Vrije Nederlanders: gaat heen, en bevlekt uzelve.

Deze column sprak ik uit tijdens de Volkskrant-columnistenmarathon op 10 januari 2016 in de Rode Hoed. Hij stond op 11 januari in de Volkskrant.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Soms, als ik ongesteld ben, stel ik me een wereld voor waarin niet de vrouwen maar de mannen menstrueren. Elke maand krijgen de heren buikkramp, en komt er een kleine week bloed uit hun penis. In deze wereld, zo fantaseer ik dan, is in alle cao’s vastgelegd dat je dan gewoon een paar dagen vrij krijgt. Er is geen schaamte, geen stigma; je belt gewoon je baas dat het die tijd van de maand is, en gaat lekker in je joggingbroek herhalingen van The West Wing kijken. Tampons zitten in het basispakket omdat het niet eerlijk is om één sekse voor zulke noodzakelijke en onvermijdbare kosten te laten opdraaien. En als de krampen te erg worden, dan gaat de menstruerende man naar een arts die hem serieus neemt, snel en vaardig onderzoekt wat er aan de hand is, en een pijnstiller met niet onprettige bijwerkingen voorschrijft.

In de echte wereld loopt het anders – zelfs dat laatste, met die arts. Journalist Quinn Moreland schreef er afgelopen maand een artikel over op vice.com. Al jaren deed ongesteld zijn ongelooflijk pijn, totdat ze op Oudjaarsdag in 2012 radeloos op de Eerste Hulp belandde. Tot dat moment dacht ze dat het erbij hoorde, of dat het stress was. En bovendien: over menstruatie praat je niet. Geduldig lijden, geen bloemen, zand erover; dat werk. ‘Niemand nam mijn afzien serieus, mijzelf incluis.’ Pas achttien maanden na haar noodbezoek aan het ziekenhuis kreeg ze de juiste diagnose: endometriose. Het is een aandoening waarbij baarmoederslijmvlies verhuist naar plekken waar het niet hoort: de eierstokken, de darmen, de blaas. Dit kan voor immense pijn zorgen. Een geneesmiddel is er niet.

Morelands diagnose kwam vrij snel. Eerder dit jaar verscheen in de New York Times het verhaal van een meisje dat op haar vijftiende klachten kreeg. Alsof er duizend dartpijltjes in haar onderbuik werden afgeschoten, zo beschreef ze het. Soms viel ze flauw van de pijn. ‘Ze zeiden dat het allemaal onderdeel was van het vrouw-zijn, en dat er niets was wat ze voor me konden doen’, vertelde ze. Pas op haar 21ste ontdekten dokters wat er echt aan de hand is.

‘Culturele misogynie’ noemde gynaecoloog Tamer Seckin het in een interview. En dat beperkt zich niet tot endometriose. Seksisme kleurt ook hoe artsen meer in het algemeen kijken naar de pijn van vrouwen. Een veelzeggende studie uit 2007 liet bijvoorbeeld zien dat mannen na een zware operatie vaak pijnstillers krijgen. Klinkt logisch – maar vrouwen kregen kalmeringsmiddelen. Nog zoiets: mensen herkennen in experimenten de gezichtsuitdrukkingen die horen bij pijn minder goed bij een vrouw dan bij een man. En zelfs als een vrouw expliciet zegt dat ze lijdt, blijkt uit onderzoek dat het haar vaker dan een man overkomt dat een dienstdoende arts dit wegwuift of bagatelliseert.

Ik hoef niet ongesteld te zijn om te fantaseren over een wereld waarin dat anders is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.