dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

In het zwembad hebben drie jongetjes besloten dat zij niet op hun beurt hoeven te wachten bij de wildwaterbaan. Ze schreeuwen, duwen, stompen, en zwemmen bijna over een peuter heen. Ik pak mijn dochters bij hun hand en trek ze zachtjes opzij. ‘Laat ze maar even voorgaan’, zeg ik. ‘Zulke jongens heb je liever voor je dan achter je.’

Het is de week waarop #metoo op het hoogtepunt is, en we zijn op vakantie in een braaf bungalowpark; honderden huisjes met allemaal precies hetzelfde schilderijtje aan de muur, een hobbelige midgetgolfbaan, en een onevenredig groot zwembad. Met wildwaterbaan dus, inclusief stroomversnellingen, glijbaantjes en niveauverschillen.

Mijn dochters vinden dat uiteraard schitterend, en zo kwam het dat ik nadacht over #metoo terwijl ik met hen door het water stuiterde. Vooral deze vraag liet me niet los: hoe kan het toch dat zoveel mannen denken dat ze recht hebben op het lichaam of de seks van vrouwen? Dat dit zaken zijn die ze menen te kunnen claimen?

Nu wil het toeval dat een wildwaterbaan eigenlijk de samenleving in het klein is. Je hebt er brave burgers; opa’s en oma’s met hun bezwemvleugelde kleingrut, ouders die door hun kinderen zijn overgehaald om ah-toe-nog-één-keertje mee te gaan. Je hebt ook de grotere kinderen, de meeste meisjes en de fijne jongetjes, die vooral plezier willen maken.

En dan zijn er die andere jongens, die denken dat ze er recht op hebben om als eerste van de glijbaan te gaan. Het kan ze niet schelen dat ze anderen daarmee benadelen of verdriet doen. Als ze denken dat ze ermee wegkomen vinden ze het ook niet zo erg om iemand een beetje pijn te doen.

In het Engels bestaat er een treffend woord voor dat idee dat je recht hebt op van alles: entitlement. Het is precies wat ik zie bij die voordringertjes in de wildwaterbaan. Entitlement is ook wat veel feministen beschouwen als een van de oorzaken voor de epidemie van seksueel misbruik die #metoo blootlegde. Niet dat ik daarmee wil zeggen dat elke klierjongen zal opgroeien tot grensoverschrijder. Wel dat entitlement gekweekt wordt.

Wat me verontrust, is hoe wij hier als wildwatermaatschappij mee omgaan. Bij de jongens hoort vaak een vergoeilijkend grijzende vader, die zijn kind een soort leuk-stoute Pietje Bell vindt en asociale acties wegwuift met een variant op ‘boys will be boys’. De brave burgers zeggen niets, maar drukken hun peuters tegen zich aan, en veranderen in de zwijgende meerderheid. Het leert die jongetjes dat ze straffeloos kunnen nemen wat ze willen.

En ik speel zelf ook een kwalijke rol. Ik zeg immers tegen mijn dochters dat ze maar beter een stapje opzij kunnen doen. Zo leer ik ze om deze jongens hun zin te geven, om het conflict te vermijden. Mijn meiden willen misschien best hun glijbaangrenzen bewaken, maar ik moedig ze aan dat niet te doen. Ik schaam me. Dat moet onmiddellijk anders.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Als wetenschapsjournalist is het mijn gewoonte om iets pas voor waar aan te nemen als er bewijs voor is. Ik geloof niet zomaar van alles. Oscillococcinum helpt bij griep? Show me the data. Kruidvat is steeds verrassend en altijd voordelig? Harde feiten wil ik zien. God bestaat? Laat Hem eerst maar eens iemand in een zoutpilaar veranderen of nifty doen met een brandende braamstruik, dan praten we verder.

Ik denk dat zulke scepsis meestal een goede eigenschap is. Soms schiet het echter hopeloos tekort. Om een voorbeeld van astronoom en schrijver Carl Sagan te lenen: als u me zou vragen of ik van m’n kinderen houd, is het antwoord uiteraard dat ik ze innig lief heb tot het einde der tijden. Maar bewijzen kan ik het niet. U zult me moeten geloven. Scepsis zou ik misplaatst vinden.

Deze week heb ik veel zitten peinzen over scepsis en geloof. Daar was ook alle aanleiding toe. Jelle Brandt Corstius had, in navolging van talloze vrouwen die al ‘me too’ hadden gezegd, in Trouw geschreven dat hij als stagiaire was verkracht. Hij noemde geen naam. Bewijs was er niet; ‘het is zijn woord tegen mijn woord’. Maandag maakte producent Gijs van Dam zichzelf bij Pauw bekend als de man uit het artikel van Brandt Corstius. Hij had ook geen bewijs, maar wel een ander verhaal; hij had niemand gedwongen, het was een dronken vrijpartij geweest.

Zijn advocaat, Peter Plasman, zat ernaast en speelde met het geloof en ongeloof van de kijkers. Hij trok alles uit de kast om Brandt Corstius door het slijk te halen; hij noemde hem leugenachtig, en verweet hem ‘raffinement en manipulatie’. Daarna riep hij eventuele andere slachtoffers op om zich te melden. Een daad van boosaardige schijnheiligheid, aangezien hij net had laten zien dat hij er niet voor terugdeinst om in een talkshow karaktermoord te plegen op iemand die met zulks naar buiten durft te treden.

In een uiterst vals slotakkoord van de uitzending eiste Plasman van Brandt Corstius zelfs een soort scepsis ten aanzien van zijn eigen ervaringen. Volgens de advocaat had Brandt Corstius zich moeten realiseren dat hij een verhaal de wereld in bracht ‘waarvan de hele wereld tot de conclusie kan komen: het ene kan waar zijn en het ander kan waar zijn. En dan geldt de basisregel dat je alleen maar schuldig bent als daar bewijs voor is. En dat heeft hij geweten en toch heeft hij dit gedaan.’ Hij voegde eraan toe dat ‘de mensen die achter hem aanhollen omdat ze zeggen “als Jelle Brandt Corstius dit vertelt is het waar”, [zich] moeten afvragen of dat een goede gedachte was.’

Dat idee van ‘onschuldig tot het tegendeel bewezen is’ sloeg aan. Inderdaad, zo vonden veel kijkers op sociale media, niemand kan weten wat er precies is voorgevallen, en dus moeten we ons onthouden van een oordeel. Een rechter moet de waarheid maar vaststellen. Ze feliciteerden zichzelf met hun redelijkheid. Algemeen Dagblad-columnist Angela de Jong zei een dag later bij Pauw: ‘Wij weten niet wie er liegt, en volgens mij zijn er instanties voor die dat gewoon goed moeten uitzoeken.’

Geen bewijs, geen geloof: zo’n redenering zou mij als scepticus moeten aanspreken. En toch schuurt het. Natuurlijk is onschuldig-tot een goed en noodzakelijk principe. Maar ik heb moeite met die volgende denkstap: dat dit betekent dat je een slachtoffer pas gelooft als een rechter schuld en waarheid heeft vastgesteld.

En wel hierom: veel zedenzaken komen nooit voor de rechter. Aanranding en verkrachting zijn vaak door hun aard onaantoonbare misdrijven. Waarheid en schuld zijn dan grootheden die buiten mijn bereik als gewoon huis-, tuin- en keukenmens liggen. Het gebrek aan bewijs maakt mijn geloof of ongeloof tot een morele kwestie. Andere issues worden relevanter. Zoals: wat voor cultuur wil ik met mijn houding helpen scheppen voor misbruikslachtoffers? Wil ik een samenleving instandhouden waarin vrouwen en mannen die zijn verkracht worden beschimpt en gewantrouwd? Of help ik streven naar een maatschappij waarin je na seksueel geweld zonder angst en schaamte je verhaal kunt doen?

In deze morele kwestie kan ik me niet verstoppen achter het strafrecht. Om Edward Snowden te citeren: ‘The law is no substitute for morality’. Het vraagstuk verlangt dat ik een persoonlijke, principiële keuze maak: geloof ik mensen die vertellen dat ze zijn misbruikt wel of niet? In de wereld die ik voor ogen heb, bestaat er maar één antwoord: geloof slachtoffers.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

I’m beautiful in my way
‘Cause God makes no mistakes
I’m on the right track, baby
I was born this way

Dat is het eerste deel van het refrein van Lady Gaga’s inmiddels iconische nummer ‘Born this way’. Over dat ‘God makes no mistakes’ kunnen we natuurlijk twisten, maar dat gaan we hier vanavond niet doen – daarvoor nodigt u maar een theoloog uit. Mij gaat het over dat ‘I’m on the right track’ en dat ‘I was born this way’.

Het idee dat seksuele oriëntatie een aangeboren iets is, is een stelling die een paar decennia populair is in homo-minnende kringen. In de jaren zestig en zeventig gold het als verdediging tegen onfrisse lieden die beweerden dat de herenliefde besmettelijk was en dat gays vast onze arme bloedjes van kinderen zouden aansteken met hun schandelijke lusten. Later, tijdens de aids-epidemie, groeide de populariteit van het idee, omdat het de schuld voor die vreselijke ziekte verlegde van zondige homoseksuele leefstijlkeuzes naar de menselijke natuur. En sinds de jaren negentig legt het de basis onder de roep om meer rechten en gelijke behandeling.

Laat me de Britse activist Peter Thatchel citeren. Hij redeneert, en velen met hem: ‘Als homo zijn grotendeels of helemaal wordt bepaald door biologische factoren voor de geboorte, dan is het immoreel om lesbiennes en homomannen te veroordelen of discrimineren.’ Het idee erachter is dat je mensen niet kunt verwijten dat ze zijn zoals ze zijn. En dat je ze niet in hun rechten hoort te beknotten, enkel omdat ze willen leven volgens de manier waarop ze ter wereld zijn gekomen. En dat leven zoals je bent geboren, dat is dan ‘the right track’. Kumbaya.

Als het zo eenvoudig was, en deze redering helemaal klopte, dan konden we nu allemaal naar huis. Maar helaas (of gelukkig, afhankelijk van met hoeveel plezier u hier zit) is het zo simpel niet. De born this way-gedachte roept namelijk twee hele belangrijke vragen op.

1. Klopt het wel dat seksuele oriëntatie is aangeboren?
2. Is een beroep op de ‘aangeborenheid’ van een eigenschap wel een bruikbare en betrouwbare emancipatiestrategie?

Ik ga beginnen met de eerste vraag, en daarna ga ik nog uitgebreid in op de tweede.

Als wetenschappers willen weten of iets is aangeboren of niet, kijken ze vaak naar tweelingen. Het principe achter zulke studies is simpel: als een eigenschap helemaal door genen wordt veroorzaakt, zullen eeneiige tweelingen hierin precies hetzelfde zijn, want ze hebben identiek DNA. Twee-eiige tweelingen, daarentegen, zullen minder op elkaar lijken, want die delen maar de helft van hun DNA. Door beide typen tweelingen te vergelijken, kunnen wetenschappers uitrekenen hoe sterk de invloed van genen is.

Uit een grote Zweedse tweelingenstudie uit 2010 – de beste die er beschikbaar is op dit moment – blijkt dat oriëntatie bij mannen voor zo’n 35 procent in de genen zit. Voor vrouwen is dat zelfs nog minder: ruwweg 18 procent. Er is dus wel íéts aangeborens aan. Of dat per se ook een ‘homogen’, is ongewis. (Even een zijpaadje: ‘homogen’ is natuurlijk helemaal geen goed woord, want het impliceert dat alleen homoseksualiteit een genetische verklaring behoeft, terwijl er natuurlijk net zo goed in het DNA een grondslag moet zitten voor heteroseksualiteit. Oriëntatiegen zou beter zijn.)

De geneticus Dean Hamer vond begin jaren negentig aanwijzingen dat zo’n oriëntatiegen zou kunnen bestaan, ergens op het X-chromosoom. Helaas konden veel onderzoekers dat resultaat niet herhalen, en ontbreekt van het daadwerkelijke gen tot op heden ieder spoor. Nog een akkefietje: wetenschappers kunnen bij vrouwen zo’n gen niet vinden. Ik interviewde Hamer voor het boek waar ik aan werk, Iedereen is bi, over de wetenschappelijke zoektocht naar de homo- en heteroseksualiteit. Hij zei: ‘Bij mannen is het vrij gemakkelijk is om de homo’s en de hetero’s te scheiden. Vrouwen zijn daarin meer flexibel. Mijn moeder, bijvoorbeeld, was hetero toen ze haar vier kinderen kreeg. Maar later werd ze lesbisch.’

En dan is er nog dit: de invloed van de omgeving, en dan met name de omgeving die tweelingsbroers en -zussen níét delen, was veel groter. Bij beide seksen gaat het om zo’n 64 procent. Wat die niet-gedeelde omgevingsinvloeden dan zijn, weten onderzoekers niet precies. Maar om misverstanden te voorkomen: het gaat hier dus niet om hun opvoeding, en al helemaal niet om een Freudiaans dominante moeder en afwezige vader. Wel zouden levenservaringen een rol kunnen spelen; gebeurtenissen die uniek zijn voor een individu, zoals een eerste liefde. Of toevallige verschillen in karakter en aanleg tussen de ene en de andere helft van een tweeling.

=

Maar de vraag of seksuele oriëntatie is aangeboren draait niet alleen om genen. Ook prenatale hormonen, dus hormonen waarin foetussen in de baarmoeder worden blootgesteld, zouden een rol kunnen spelen. Dit is de hypothese die onder andere door mijn goede makker Dick Swaab wordt aangehangen: de hersenen van een homoman in de baarmoeder zouden op op een cruciaal moment tijdens de tweede helft van de zwangerschap aan net wat minder testosteron zijn blootgesteld dan gebruikelijk is. Daardoor pakt de hypothalamus wat vrouwelijker uit dan bij de meeste mannen. Een seksuele voorkeur voor andere mannen is het gevolg.

Deze testosteron-theorie heeft nog vrij veel aanhangers binnen de wetenschap. Maar hij heeft het wel een beetje moeilijk met zichzelf. Zo is een hormonale invloed op een binnenbaarmoederlijk foetusbrein erg lastig te meten – gek genoeg vinden zwangere vrouwen het geen jofel idee dat iemand bijvoorbeeld een lange naald in hun buik en vervolgens in de hersenen van hun ongeboren kind prikt. Dus keken wetenschappers naar andere maten, die misschien via via iets zouden kunnen zeggen over die relatie tussen prenataal testosteron en ho-he-hersenontwikkeling. Eén van de populairste maten is de vingerratio: een ringvinger die langer is dan de wijsvinger (zoals bij mij) wijst op een mannelijke hoeveelheid testeron, terwijl vingers die even lang zijn, of een lange wijsvinger, wijst op een vrouwelijke hoeveelheid. Over de vingers van homomannen zijn de onderzoeken erg verdeeld: de ene keer zijn ze vrouwelijk, dan weer mannelijk. Ook met andere indirecte maten bestaat dit probleem.

Niet getreurd: wetenschappers kunnen natuurlijk nog kijken in de hersenen van volwassen homo’s en hetero’s, of ze daar verschillen vinden. Het hypothalamusonderzoek van Dick Swaab is hier een voorbeeld van. Maar ook hier regent het mitsen en maren. Swaabs studie telde het aantal cellen en het volume van een klein onderdeeltje van de hypothalamus. Maar die zaken bleken ook tussen homo-mannen onderling flink te variëren. Het is dan misschien niet fair om conclusies te trekken over ‘de hetero’ en ‘de homo’ op basis van gemiddelden.

Nog iets: Swaabs onderzoek naar het ‘homo-hersengebiedje’ is nooit gerepliceerd. Hersenonderzoeker en ontdekker van een wél gerepliceerd homo-hetero-breinverschil Simon LeVay zegt over Swaabs onderzoek dat het gebiedje ‘is betrokken bij de regulatie van dag-nachtritmes, niet seks. Swaabs rapport is niet bevestigd door andere groepen. Als de bevinding klopt, is het onduidelijk of het betekenisvol is.’

Maar ook over zijn eigen wel gerepliceerde hersenonderzoek is Le Vay genuanceerd. Dat de hersenen van homo’s en hetero’s wat anders gebouwd lijken te zijn, betekent nog niet dat onderzoekers die verschillen ook tot de baarmoeder kunnen herleiden. Hersenen vormen zich namelijk niet alleen onder invloed van prenatale hormonen, maar ook onder invloed van ervaringen. Simon LeVay zei het zelf zo, in een interview met het Amerikaanse blad Discover: ‘Het is belangrijk om te benadrukken wat ik niet heb ontdekt. Ik heb niet (…) een oorzaak gevonden voor gay zijn. Ik heb niet aangetoond dat homomannen zo geboren zijn.’

=

Het is je ondertussen misschien opgevallen dat we het de hele tijd hebben gehad over de hersenen van homománnen. Dat is niet per ongeluk. Er is geen enkele studie die de breinen van lesbiennes heeft onderzocht op dezelfde manier als Swaab en Levay in homomannen-hersenen keken.

Dit is een enorme tekortkoming voor de testosterontheorie, die immers óók voorspelt dat vrouwen lesbisch worden onder invloed van ‘mannelijke’ hoeveelheden testosteron. Waarom is het erg dat lesbiennes buiten beschouwing zijn gelaten? Omdat – buiten het hersenonderzoek – het enige overtuigende bewijs dat testosteron en seksuele geaardheid aan elkaar linkt, van vrouwen komt. En wel van vrouwen die voor hun geboorte een bijzondere aandoening hadden, waardoor hun eigen lijf toen veel meer testosteron produceerde dan normaal is voor vrouwen: CAH.

“Meisjes [met CAH] hebben de ongebruikelijke voorkeur te kiezen voor jongetjes als speelkameraadjes, spelen bij voorkeur met jongensspeelgoed en speler wilder dan je van meisjes gewend bent”, schrijft Swaab in zijn boek Wij zijn ons brein. Het zijn dus tomboys. En zodra ze eenmaal in de puberteit zijn, geven ze vaker dan hun zusjes of nichtjes aan te fantaseren over andere vrouwen.

Veel wetenschappers zien hierin bewijs voor de testosterontheorie. Maar de Amerikaanse hoogleraar Rebecca Jordan-Young bestudeerde alle belangrijke onderzoekspapers over deze theorie die er de afgelopen dertig jaar verschenen, en vindt dat bij nadere inspectie ook hier zaken niet kloppen. Zo zijn, ondanks hun ‘mannelijke’ prenatale testosteronniveau, maar heel weinig CAH-vrouwen als ze volwassen zijn echt lesbisch. Want CAH-meiden fantaseren als tieners wat weliswaar wat vaker over seks met een vrouw, qua gedrag zijn ze uiteindelijk niet vaker homoseksueel. ‘Ondanks dat men zeer liberaal was met de statistiek’, concludeert Jordan-Young, ‘laten de mensen met de meest extreme cross-sekse hormoonblootstelling weinig, zo niet helemaal geen, verschuiving zien in seksuele oriëntatie.’ Ze voegt eraan toe: “Niet de verschillen met ‘gewone’ meisjes zijn verbazingwekkend”, zegt Jordan-Young. “Wat verbazingwekkend is, zijn de enorme overeenkomsten.”

=

En dat is niet de enige reden om aan het born this way-idee te twijfelen. Ook hoogleraar ontwikkelingspsychologie Lisa Diamond van de University of Utah deed een duit in het discussiezakje. In een interview, deze zomer met het Britse tijdschriftNew Scientist, vertelde ze over haar onderzoek naar seksuele fluïditeit: het verschijnsel dat sommige mensen gedurende hun leven van oriëntatie veranderen. Tien jaar lang volgde Diamond een groep niet-heteroseksuele vrouwen en ontdekte dat twee derde van hen minstens eenmaal wisselde van identiteit. Een vast patroon was er niet; de vrouwen gingen van hetero naar lesbisch, van lesbisch naar bi, van bi naar hetero.

‘Het is tijd dat we het hele idee van seksualiteit als onveranderlijk nemen, de born this way-notie, en als wetenschappers en rechtsgeleerden gewoon tot een consensus komen dat we het laten rusten’, zegt ze. ‘Het is onwetenschappelijk, onnodig en onrechtvaardig.’

=

Toch maken deze wetenschappelijke onzekerheden het idee nog niet per se ongeldig of onbruikbaar als politiek argument. Om maar eens een niet onbelangrijk dwarsstraatje te noemen: het is echt rete-effectief. Al jaren houden de opiniepeilers van Gallup in de gaten hoe het Amerikaanse volk denkt over homoseksualiteit. Het aantal mensen dat oriëntatie ziet als aangeboren eigenschap groeit al jaren; de groep mensen die het toeschrijft aan keuze of opvoeding krimpt. En dat is goed nieuws, emancipatiegewijs. Van de aangeboren-groep vindt namelijk bijna negen op de tien mensen dat homo’s en lesbiennes gelijke rechten verdienen en bijvoorbeeld moeten kunnen trouwen. Van de keuze-groep is dat nog niet de helft.

Toch zijn critici ongelukkig met de redenering. Ja, het werkt, stellen zij, maar om de verkeerde redenen. Zo is er een drogreden voor nodig om van born this way naar meer homorechten te komen: een naturalistische dwaling, oftewel gelijkstellen van ‘natuurlijk en biologisch’ aan ‘goed en oké’ (Denk aan: ‘I’m on the right track, baby, I was born this way’). Zonder deze populaire maar oneigenlijke gedachtegang heb je niets aan het favoriete mantra. Socioloog Shamus Kahn van Columbia University vreest in een essay in het online magazine Aeon dat het zo-geboren-denken zelfs ‘aanzienlijke schade’ kan toebrengen aan het nobele emancipatiestreven. Het verleden geeft immers genoeg akte van rassenzuiveringen en aanverwante ellende om te weten dat een aangeboren eigenschap niet altijd iets is geweest wat je iemand niet kunt aanrekenen.

=

En ook zonder terug te grijpen op zulke monsterlijkheden assorti kun je je afvragen of het argument wel handig is. Zonder naturalistische dwaling komt homoseksualiteit bijvoorbeeld met hetzelfde gemak onder het kopje geboortedefecten terecht. Dat is geen fictief issue. Om maar eens iets te noemen: in 2013 maakten een groep Amerikaanse onderzoekers een wiskundig model, waarmee ze aannemelijk maakten dat seksuele oriëntatie voor de geboorte ontstaat door erfelijke invloeden op hoe genen hun werk doen. Dat klinkt als een vrij onschuldig stukje wetenschapsgebeuren, maar toch was een bepaald slag christenconservatieven er als de kippen bij om deze vondst te herverpakken tot een bevestiging van hun homo-onvriendelijke Woord Gods. Zo liet evangelisch radiomaker Bryan Fischer weten dat nu was bewezen dat homoseksualiteit een aangeboren afwijking was. Hij suggereerde zelfs dat het best eens deel van des Heerens Plan zou kunnen zijn om foetussen te gaan testen op gay-zijn, zoals we nu testen op Down-syndroom, om dan ongeboren lesbo- en homobaby’s te aborteren.

Volgens Suzanna Walters, hoogleraar sociologie aan Northeastern University, komt dit door een fundamentele tekortkoming van born this way als emancipatie-argument. Met een beroep op de natuur kun je namelijk alleen pleiten voor tolerantie, niet voor iets beters, zoals enthousiaste omarming, schrijft ze in haar boek The tolerance trap.

Wie zegt ‘accepteer mij, tolereer mij, want ik ben zo geboren’, zegt volgens Walters eigenlijk: neem het mij maar niet kwalijk, ik kan er niets aan doen dat ik zo ben, het is mijn schuld niet. Maar daarmee blijft het idee dat homoseksualiteit iets onwenselijks is, minder optimaal dan heteroseksualiteit, gewoon in stand.

Bovendien cultiveert tolerantie machtsongelijkheid. Tolerantie is iets dat geschonken wordt; een gift, uit goedertierenheid, van de geprivilegieerden aan de mensen die iets doen of zijn dat eigenlijk niet helemaal optimaal of geaccepteerd is, maar ach, vooruit met de geit. Ook dat zit al in het begrip zelf besloten: ik kan bijvoorbeeld wel zeggen dat ik Mark Rutte als premier ‘tolereer’ – wat mij betreft is hij noch een lieve vriend, noch een zomermiddag – maar aangezien ik nagenoeg geen macht heb over zijn aanstelling als eindbaas van Nederland, klinkt deze woordkeuze vrij merkwaardig.

De emancipatie-strijd tegen de stigmatisering van dikke mensen laat zien hoezeer zo’n beroep op tolerantie wegens ‘zo geboren’ en ‘het is biologisch’ averechts kan werken. Volgens de meeste tweelingstudies zitten zaken als gewicht en BMI voor rond de 70 procent ‘in de genen’; meer dus dan de 18 tot 35 procent van seksuele oriëntatie. Activisten die dit feit wilden gebruiken om volgens de ‘born-this-way’-methode te pleiten voor een betere behandeling van zwaarlijvige mensen, kwamen echter van een koude kermis thuis. Het genetische argument riep eerder woede op dan begrip: mensen geloofden het domweg niet, hielden in weerwil van wetenschappelijk onderzoek vast aan het idee dat dikke mensen dik zijn omdat ze lui zijn en de hele dag gebakjes eten. Of ze zeiden: tja, dan moet iemand met dikmakende genen maar gewoon wat beter z’n best doen, harder werken. Elk huisje heeft z’n kruisje. De les: als er geen maatschappelijke goodwill is voor een bepaald fenomeen, dan kan een beroep op born this way juist de morele afkeuring versterken.

=

Maar, opperen voorstanders van de seksuele-oriëntatie-is-geboren-gedachte, als we niet kunnen terugvallen op de biologie en de natuur, wat dan? Het alternatief, seksuele oriëntatie als leefstijlkeuze, is nog veel erger. Daarvan komen mensen maar op het idee om homo’s in therapie te doen, om rechtgeaarde hetero’s van ze te maken.

Seksualiteit als keuze zien is inderdaad veel schadelijker dan alles ophangen aan genen, hormonen en hersenen, geeft Shamus Kahn in zijn essay toe. Het scheelt dus dat het niet het enige alternatief is. Kahn ziet seksuele oriëntatie als een sociale constructie met wat aangeboren wortels. Om precies te zijn, denkt hij er zo over: naar welke sekse we verlangen is inderdaad voor een belangrijk deel biologisch bepaald. Maar de vorm die dat verlangen krijgt, het gedrag dat daaruit volgt, de identiteit die we aannemen – dat alles krijgt vorm door de omgeving en de maatschappij waarin we leven. Zijn die anders, dan is oriëntatie ook anders.

Kahn vertelt over andere culturen. Over het klassieke Griekenland, waar getrouwde mannen ook soms seks hadden met puberjongens; over het Romeinse rijk, waar seks tussen mannen taboe was, behalve met slaven; over China, waar homovrijages wel bestonden, maar alleen met prostituees. Geen van die samenlevingen kenden iets als een gay identiteit. ‘Verlangen mag biologisch gedreven zijn’, concludeert de socioloog, ‘maar het beweegt zich op het spoor dat is aangelegd door de menselijke cultuur.’

=

En dan is er nog dit: sommige dingen die homo’s en lesbiennes graag willen, zijn natuurlijk wel een keuze. Trouwen, bijvoorbeeld, of zoenen in het openbaar – er is geen enkel biologische noodzaak toe, maar toch willen veel mensen ook dat in vrijheid kunnen doen. Daar komt nog bij dat een niet onaanzienlijk deel van de biseksuele of lesbische vrouwen zegt dat ze hun oriëntatie wel degelijk deels als keuze hebben ervaren. Zoals Sex in the city-actrice Cynthia Nixon, die in principe op mannen als vrouwen valt, maar in een interview vertelde dat ze ervoor koos om gay te zijn. Activisten die zwaar leunden op de zo-geboren-gedachte vonden dat een onverteerbare uitspraak. Wat een nieuwe vraag oproept: hebben mensen die kiezen dan geen recht op emancipatie?

Maar het belangrijkste argument tegen born this way als emancipatie-strategie is waarschijnlijk deze: het is ontzettend glad ijs. Het werkt namelijk alleen zolang de wetenschap het karpet niet definitief onder het idee van aangeboren seksualiteit uittrekt. Als uit toekomstig onderzoek vast zou komen te staan dat onze oriëntatie toch vooral na de geboorte ontstaat, valt de grond onder de emancipatiestrijd weg. Ook dit is geen denkbeeldig probleem, want zoals ik al vertelde, lijkt de glorietijd van de bio-ontdekkingen – homogen, homohormonen, homohersengebiedje – ver achter ons te liggen. Er is flink wat discussie, en er wordt flink aan de wetenschappelijke stoelpoten van born this way-idee gezaagd.

Misschien is het beter om de emancipatie van alle seksuele oriëntaties assorti meer op morele dan op wetenschappelijke argumenten te baseren. Zoals: dat niemand het recht heeft om zich te bemoeien met de liefde tussen twee volwassenen, zolang ze die met wederzijdse instemming bedrijven. Een betere politieke strategie dan het born this way-idee, met stoelpoten van gewapend beton. Want wie zal claimen dat dit niet waar is?

 

Deze lezing gaf ik op 12 september 2016 als ‘Felix College #33‘ bij Felix Meritis

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een zwangere vrouw een medicijn geven dat niet goed is getest en mogelijk gevaar oplevert voor de ongeboren baby. Ondenkbaar in het Nederland van nu? Toch gebeurt het.

Stel, er zou een pil bestaan die kan zorgen dat meisjes met normale geslachtsdelen worden geboren. Clitoris niet te groot, schaamlipjes keurig schaamlipvormig. Maar: de pil is nog niet goed getest, en om te werken moet je haar aan zwangere vrouwen geven. De werkzame stof steekt de placenta over, en kan zo in de foetus de klus klaren.

Nou, die pil bestaat. Het bevat een middel dat dexamethason heet, en artsen schrijven het al ruim dertig jaar voor aan moeders die mogelijk in verwachting zijn van een dochter met AGS, wat staat voor ‘adrenogenitaal syndroom’. AGS is een zeldzame aangeboren aandoening; er worden in ons land elk jaar zo’n vijftien tot twintig baby’s mee geboren. De ziekte is ook erfelijk, wat betekent dat moeders die al een kind met AGS hebben vanaf het moment dat ze weten dat ze zwanger zijn ook weten dat hun volgende kind het misschien ook heeft. De hielprik screent erop, want het is een ernstige aandoening. Zo zijn de bijnieren niet goed in staat zijn om het stresshormoon cortisol aan te maken – iets dat, indien onbehandeld, levensbedreigend kan zijn.

Daarnaast is AGS voor meisjes vaak ook een intersekse-variatie; zij worden geboren met vermannelijkte geslachtsdelen. Soms is alleen hun clitoris groter dan gemiddeld, soms zijn ook de schaamlippen deels of helemaal samengegroeid, en een enkele keer wordt zo’n meisje met AGS aangezien voor een jongen. Prenatale dexamethason lost dat eerste probleem met de stresshormonen niet op, maar helpt wel die vermannelijking (artsen noemen het ‘virilisatie’) tegen te gaan. Het middel geneest dus niet de ziekte, maar zorgt voor een meer doorsnee meisjesonderkant. Soms voorkomt dat laatste allerlei medische problemen, maar vaker is het een puur cosmetische ingreep. In een slecht onderzochte pil. Voor foetussen.

Het verhaal van dexamethason is geen verhaal over boosaardige farmaceutische monsterbedrijven die proberen winst te maken over de ruggen van ongeboren meisjesbaby’s. Er is ook geen complot. Het is een verhaal dat gaat over het taboe op kinderen die niet keurig in de hokjes ‘jongen’ of ‘meisje’ passen, over ongeruste ouders, over beroerde alternatieven, over slecht onderzoek, en over artsen met de beste bedoelingen. En het is een verhaal over hoe in de medische wereld anno 2016 – zo’n veertig jaar na het DES-schandaal, waarbij wereldwijd miljoenen zwangere vrouwen medicijnen slikten die hun dochters een verhoogd risico op kanker gaven – het toezicht op de veiligheid van ongeboren kinderen die geneesmiddelen binnenkrijgen nog steeds gebrekkig is.

=

Dit verhaal begint in Frankrijk, in 1984. Twee artsen van het Hôpital Debrousse in Lyon vinden een moeder bereid om mee te doen aan een experiment met ongewisse afloop. De vrouw is in verwachting van haar tweede kind. Haar eerste heeft een hevige vorm van AGS; bij de geboorte dachten ze eerst dat het kind een jongetje was. Gedurende haar zwangerschaps slikt ze trouw haar dexamethason. Na negen maanden baart ze een dochter, met AGS, maar – in tegenstelling tot haar zus – met een meisjesachtig onderstel. Hoewel de Franse artsen toegeven dat de mate van virilisatie tussen zussen van nature weleens wil variëren, en dat één zwaluw dus nog geen zomer maakt, publiceren ze de casus in een veelgelezen vakblad. De toon is optimistisch: ‘De resultaten lijken ons bemoedigend. … Het is gemakkelijk en goedkoop, en er zijn geen misvormingen geobserveerd.’

Dat ‘geen misvormingen’ zal voor de artsen een opluchting zijn geweest. In proefdieronderzoek bleek namelijk dat medicijnen uit de dexamethasonfamilie met enige regelmaat aangeboren afwijkingen veroorzaakten bij babydieren, zoals een gespleten lip en verhemelte. Het ontbreken van zulke misvormingen geeft de Franse artsen, en hun Europese en Noord-Amerikaanse collega’s, het idee dat dexamethason niet alleen een effectief maar ook een veilig middel is.

Vanaf dat moment wordt dexamethason snel populair. Uit wetenschappelijke artikelen blijkt dat artsen het middel een jaar later al voorschrijven aan de eerste zwangere vrouwen. Eerst nog alleen binnen de context van een experiment, zoals in Lyon, met ethische commissies en uitgebreide toestemmingsformulieren, maar al snel ook gewoon off-label (dus zonder dat het officieel is goedgekeurd), als receptje in de spreekkamer. Er verschijnen kleine en slecht uitgevoerde maar desalniettemin enthousiaste studies van behandelend artsen die vaststellen dat dexamethason inderdaad vermannelijking voorkomt of sterk verminderd. Zorg over of onderzoek naar de veiligheid is er nauwelijks; artsen denken dat de dosis te laag is om bijwerkingen te veroorzaken.

Uit een artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde uit 1992 blijkt dat dexamethasongebruik dan ook hier al behoorlijk ingeburgerd raakt. In 2001 vraagt de Europese Vereniging van Kinderendocrinologen aan haar leden hoe zij met AGS omgaan. Dexamethason blijkt inmiddels een standaardbehandeling.

Maar is het wel zo veilig? In binnen- en buitenland duiken verhalen op van moeders die dexamethason slikten en die ‘rare dingen’ zien bij hun kinderen. De Amerikaanse moeder Jenny Westphal heeft een dochter met allerlei mysterieuze gezondheidsproblemen die je normaliter niet tegenkomt bij kinderen met AGS. Zo kampt het meisje vanaf de geboorte eetstoornissen; kinderen die dat hebben willen bijvoorbeeld niet drinken of eten, of kokhalzen veel, en krijgen daardoor ondergewicht of een voedingsstoffentekort. ‘Niemand had me hiervoor gewaarschuwd’, zegt Westphal tegen het tijdschrift Time. En ook in Nederland zijn er ouders met zorgen. Moeder Annelies meldt zich op de website ziekenhuis.nl: haar dochter van zes is hyperactief (ook niet typisch bij AGS), net zoals zij was terwijl ze tijdens haar zwangerschap dexamethason slikte. ‘Toen is ons nooit iets vertelt van bijwerkingen.’

=

Je zou denken dat foetussen, zeker na het DES-schandaal, qua veiligheid de best beschermde groep in medicijnland zouden zijn. Je zou ook denken dat artsen een middel dat is bedoeld om in te grijpen op de ontwikkeling van een foetus met argusogen bekijken. Is het dan niet vreemd dat prenatale dexamethason zonder degelijk onderzoek toch zo snel populair werd?

Hedi Claahsen, kinderarts aan het Radboud UMC en expert op het gebied van AGS, vindt van niet. ‘Je moet dit in historische context zien. In de jaren tachtig werd een onduidelijk genitaal bij een meisje met AGS als heel erg ingrijpend ervaren.’ Dat had twee redenen. De eerste: in die tijd was alles wat met interseks te maken had nog omgeven door stigma, schaamte en taboe. Alice Dreger, een Amerikaanse wetenschapshistoricus en bio-ethicus die jaren onderzoek heeft gedaan naar dexamethason en AGS, windt er geen doekjes om: ‘Historisch gezien was de houding dat deze meisjes freaks waren.’ Niet alleen omdat hun geslachtsdelen niet standaard waren, voegt ze eraan toe, maar ook omdat al bekend was dat meisjes met AGS vaker lesbisch of transgender bleken te zijn. Als freak opgroeien, dat was een lot dat veel artsen en uiteraard de ouders de kleintjes graag wilden besparen.

De tweede reden: vóór dexamethason kon alleen iets aan vermannelijkte geslachtsdelen worden gedaan door middel van een operatie. Soms was dit gewoon nodig, bijvoorbeeld omdat anders het menstruatiebloed niet naar buiten zou kunnen. Maar regelmatig waren het ook cosmetische ingrepen, meer ingegeven door het taboe van een grote clitoris dan door medische noodzaak. Het waren in de jaren tachtig en negentig bovendien nog nare, zware ingrepen, die vanwege al die schaamte al snel na de geboorte plaatsvonden, en waarbij chirurgen veel of zelfs bijna al het clitorisweefsel weghaalden. De meisjes hielden er vaak levenslang problemen aan over. Als een pil dat kon voorkomen, dan is het begrijpelijk dat artsen en ouders de behandeling al vlug omarmden.

Claahsen: ‘Je moet je voorstellen, dat was een sensatie, dat het überhaupt lukte om die virilisatie tegen te gaan. Die kinderen hadden een vrijwel normaal geslacht, konden normaal door het leven gaan. En op dat moment zijn er bij de geboorte dus geen grote afwijkingen aan het licht gekomen. Pas later gingen mensen kritische vragen stellen.’

=

Bovendien, nog los van deze voordelen en vooroordelen, had dexamethason als behandeling momentum gekregen. Dat was onder andere te danken aan de vooraanstaande New Yorkse kinderarts Maria New. Al snel na de Franse casus vraagt ze subsidie aan bij de Amerikaanse National Institutes of Health (NIH) om dexamethason verder te onderzoeken op effectiviteit en veiligheid voor de foetus. Ze wordt dé expert op dit gebied, maar Dreger is kritisch: ‘New zegt in haar subsidieaanvragen tegen de NIH dat ze niet weet of dexamethason veilig is, maar terwijl haar onderzoek naar de bijwerkingen nog loopt, begint ze ouders en collega’s al te vertellen dat het middel absoluut veilig is voor moeder en kind.’ Uit Dregers onderzoek blijkt bovendien dat veel zwangere vrouwen die van New dexamethason kregen niet wisten dat ze meededen in een mogelijk riskant experiment. ‘Dat is zo onethisch dat ik er met mijn verstand niet bijkan.’

En New vertelt ouders niet alleen dat het veilig is; ze houdt hen ook voor dat ze met dexametashon van hun ongeboren AGS-dochters normale meisjes kan maken – niet alleen van onderen, maar ook in de bovenkamer. In haar boek Galileo’s middle finger citeert Dreger uit een video-opname waarop te zien is hoe New een groep ouders toespreekt over AGS. Op het scherm naast New staat een foto van een meisje met een grote clitoris en samengegroeide schaamlippen. ‘De uitdaging hier is … om te zien wat gedaan kan worden om in deze baby het normale vrouwelijke uiterlijk te herstellen, zodat haar ouders haar als meisje aan de wereld kunnen voorstellen, zodat ze uiteindelijk iemands echtgenote wordt, een normaal seksuele ontwikkeling heeft, en een moeder wordt.’ Eerst was daar nog een operatie voor nodig, zegt ze, maar nu kan dit met dexamethason.

Een paar jaar later schrijft ze in een paper over hoe meisjes met AGS gemiddeld genomen vaker lesbisch zijn en minder belangstelling hebben voor het moederschap, en hoe ze verwacht ‘dat prenatale dexamethason deze goed gedocumenteerde gedragsmatige vermannelijking zal verminderen.’ Het leidt tot een relletje in de Verenigde Staten: ‘Arts schrijft anti-lesbo-pil voor’. Eén van haar vaste co-auteurs laat desgevraagd weten dat het voorkomen van homoseksualiteit natuurlijk nooit het dóél is van behandeling met dexamethason. En New is in ieder geval overtuigd van haar eigen goede dexamethasonbedoelingen. ‘Ik denk dat het een van de aardigste dingen is die ik voor mijn patiënten kan doen’, zegt ze op de video tegen de ouders. (Maria New wilde ondanks herhaaldelijk verzoek niet reageren. De media-afdeling van haar werkgever, Mount Sinai Hospital, liet alleen weten dat ‘haar onderzoek voor zichzelf spreekt’.)

=

Terwijl New filosofeert over hoe meisjes met AGS dankzij dexamethason later misschien wel ‘normale’ hetero-moeders zullen worden, en iedereen vertelt hoe veilig het middel wel niet is, is er op dat moment nog stééds geen goed onderzoek naar het medicijn. Een dubbelblinde, placebo-gecontroleerde studie, de gouden standaard in geneesmiddelenonderzoek, komt er niet van: artsen vinden het ethisch niet te verantwoorden om in een trial ongeboren kinderen een mogelijk riskant middel te geven (ook al worden wereldwijd wel vele honderden kinderen blootgesteld aan precies dat medicijn). Maria New kiest er om onduidelijke redenen niet voor om haar NIH-subsidie te gebruiken voor the next best thing: een prospectieve langetermijnsstudie, waarbij je vooraf een groep kinderen selecteert waarvan sommigen het middel wel en anderen het niet krijgen, en die je dan gedurende langere tijd blijft volgen. In Zweden zijn artsen wel bezig met zo’n studie, maar omdat AGS zo’n zeldzame aandoening is, blijft hun groepje proefpersonen lange tijd te klein om uit hun wel en wee veel op te maken.

Wanneer in 2010 een overzichtsartikel verschijnt die alle goed uitgevoerde onderzoeken samen wil analyseren, blijkt de stand der wetenschap ronduit bedroevend. Slechts vier studies komen in aanmerking, en zelfs van die vier worden de auteurs van de paper niet wild enthousiast: ze merken meerdere malen op hoe laag de kwaliteit is. Zo blijken gegevens over de langetermijngevolgen van prenatale dexamethason schaars of afwezig. De artsen raken na de behandeling met vrij veel patiënten het contact kwijt, zodat ze van hen niet meer kunnen nagaan of alles nog snor gaat. De auteurs noemen expliciet het risico dat minder fraaie dexamethasonresultaten in de spreekwoordelijke bureaula zijn verdwenen. En al is er onder artsen weinig twijfel over de effectiviteit van dexamethason, zelfs dat blijkt niet volgens de regelen der kunst te zijn vastgesteld. In alle vier de geanalyseerde studies was de arts die de behandeling overzag ook de arts die de inschatting maakte in hoeverre de geslachtsdelen van het meisje met AGS inderdaad minder vermannelijkt waren. De slager keurde dus het eigen vlees.

Uit de dierproefhoek komen ondertussen verontrustende geluiden. Aap- en knaagdierfoetussen die voor de geboorte aan dexamethson zijn blootgesteld, blijken soms later in hun leven problemen te krijgen met onder meer de hersenontwikkeling, hun stresshormoonhuishouding en de hart- en bloedvaten.

Desalniettemin gaat het voorschrijven gewoon door. Claahsen: ‘Weet je, het zijn behandelingen die op een gegeven moment ingevoerd worden, en dan gewoon routinebeleid worden, waarbij je je op een gegeven moment afvraagt: wacht eventjes, hier is helemaal niet zoveel bewijs voor. En het is inderdaad wel bijzonder dat zo’n behandeling zich heeft doorgezet, in de loop der jaren, zonder goede studies. Moeten we dit wel doen? Zijn we wel goed bezig?’

=

Dan verschijnt er in 2012 een paper van dat Zweedse onderzoeksteam dat wél met zo’n prospectieve langetermijnstudie bezig was. Kinderarts Svetlana Lajic en haar collega’s van het Karolinska Institutet trekken hard aan de bel. Een groep van 43 kinderen kreeg prenataal dexamethason, en met een opvallend aantal kinderen blijkt het niet zo goed te gaan. Twee hadden een ontwikkelingsachterstand, één een waterhoofdje, een kind is zwakbegaafd, en een ander kind heeft zulke zware stemmingswisselingen dat opname noodzakelijk was. In een vervolgstudie blijkt dat de dexamethason-kinderen ook vaker last hebben van sociale angst. Lajic & co vinden dit zo verontrustend, dat ze onmiddellijk besluiten geen dexamethason meer te geven aan zwangere vrouwen. In hun artikel schrijven ze: ‘Dus totdat grotere en meer overtuigende onderzoeken zijn gepubliceerd, vinden wij het niet ethisch om met verdere behandelingen te beginnen. … We vinden het onacceptabel dat wereldwijd foetussen die risico lopen op AGS nog steeds prenataal behandeld worden met dexamethason, zonder follow-up.’

Toch is dat nu in Nederland nog steeds heel gewoon. Dat is niet omdat artsen het langdurig volgen van patiëntjes onnodig vinden: integendeel. ‘Dat is júíst belangrijk’, zegt Claahsen. ‘Als je een kind voor de geboorte behandelt, zie je daar dan op de leeftijd van tien jaar effect van? Of twintig jaar? Of dertig jaar? Denk maar eens aan DES. En daarvoor heb je cijfers nodig, registratie nodig, een goede follow-up nodig. Die is er dus niet is.’

Er zijn wel plannen om dit in Nederland beter te regelen. In een werkgroep voor AGS-screening hebben artsen recent een stevig gesprek gevoerd of het middel überhaupt nog wel voorgeschreven moest worden. Hoe bijvoorbeeld de Zweedse waarschuwing af te wegen tegen een aanzienlijk slechter uitgevoerd maar wel omvangrijker onderzoek van Maria New, waaruit geen bijwerkingen blijken?

‘In het verleden werd gezegd: ja, natuurlijk, dat doe je gewoon. Heb je longontsteking, dan ga je antibiotica pakken, een beetje zo’n houding was het vroeger ook met dexamethason’, zegt Claahsen. ‘Nu zijn we veel terughoudender.’ Behandelcentra vinden eensgezind dat artsen de ouders goed moeten voorlichten over de voordelen én de risico’s. Er is een behandelprotocol in de maak. Maar specifiek toezicht op de veiligheid van blootgestelde foetussen ontbreekt tot op de dag van vandaag. Betrokken instanties verwijzen desgevraagd naar elkaar, en naar algemene waakhonden als de Inspectie voor de Gezondheidszorg.

=

Zonder zulk specifiek toezicht kan de veiligheid van een geneesmiddel voor foetussen een probleem worden van iedereen en dus van niemand. En dat is wat Alice Dreger zorgen baart. Want juist zó kon het gebeuren dat artsen tientallen jaren zonder goed onderzoek op zak en zonder benul van de langetermijneffecten routinematig een medicijn aan ongeboren kinderen gingen geven zonder dat er iemand keihard op de rem trapte.

‘In geval van dexamethason hadden er vele systemen moeten zijn, vele lagen van bescherming, die hadden moeten voorkomen dat het ooit op deze manier werd voorgeschreven. En die bescherming faalde’, zegt Dreger. ‘Er zijn wereldwijd misschien een paar duizend mensen met AGS die dexamethason hebben gekregen, en slechts enkele tientallen daarvan wonen in Nederland. Maar als dit allemaal kon gebeuren met zwangere vrouwen en foetussen, dan suggereert dit dat de systemen die ons moeten beschermen niet werken. En dat ze opnieuw kunnen falen, mogelijk voor andere mensen, en mogelijk in veel grotere getale.’

=====

Het DES-schandaal

DES (voluit: di-ethylstilbestrol) werd in Nederland vanaf 1947 voorgeschreven aan zwangere vrouwen, in de hoop dat het een miskraam of vroeggeboorte zou voorkomen. Dat deed het niet, maar in de jaren zeventig bleek wel dat de dochters van deze vrouwen vaker dan normaal een zeldzame soort vaginakanker kregen. Ook hebben deze DES-dochters – alleen in Nederland naar schatting al 50.000 – bovengemiddeld vaak andere klachten, zoals moeite met zwanger worden. De gevolgen van DES bleken pas lange tijd na de geboorte. Daarom geldt DES als dé waarschuwing voor de gevolgen van medicijnblootstelling van foetussen, en onderstreept het de noodzaak om zulke kinderen na hun geboorte lange tijd te blijven volgen.

=

Hoe werkt dexamethason?

De bijnieren van mensen met AGS kunnen niet genoeg of zelfs geen stresshormoon cortisol aanmaken. Het brein registreert al in de baarmoeder dat er onvoldoende cortisol aanwezig is, en stuurt de bijnier een signaal dat ze wat harder moet werken. De bijnier wil dat wel, maar kan dat niet, dus gaat ze in plaats van cortisol veel testosteron maken. Dat veroorzaakt bij meisjes die vermannelijking van de geslachtsdelen. Dexamethason is een kunstmatig neefje van cortisol. Het stelt de hersenen tevreden, zodat ze de bijnier niet zo hoeven op te stoken, en zij dus op haart beurt niet zoveel testosteron aanmaakt.

=

Voor niets behandeld

Wanneer een vrouw weet dat ze misschien zwanger is van een meisje met AGS, moet ze meteen beginnen met dexamethason. Alleen dan kan het middel de vermannelijking van meisjesgeslachtsdelen tegengaan. Dat levert nog een ethisch dilemma op, want op dat moment weet nog niemand of het kind inderdaad een AGS-meisje is. De kans daarop is maar 1 op 8. De andere 7 foetussen worden dus een paar werken lang voor niets blootgesteld. Die periode wordt wel steeds korter. Tegenwoordig is in week 7 van de zwangerschap in het bloed van de moeder te zien of haar kind een jongetje is; dan kan ze de dexamethason afbouwen. Artsen zijn ook ver met zo’n vroege bloedtest om AGS aan te tonen.

=

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘De anticonceptiepil voor mannen komt er nu echt aan’, kopte Vice.com vorige maand. Onderzoekers van de Universiteit van Minnesota hadden op een congres een ‘veelbelovende doorbraak’ wereldkundig gemaakt. Bij mannetjesdieren blijkt één bepaald uniek eiwit betrokken te zijn bij de spermaproductie; zet dat eiwit met een pil buitenspel, en het heerschap is steriel. ‘Alles wijst erop dat we op de goede weg zitten met deze nieuwe aanpak’, vertelde betrokken wetenschapper Gunda Georg er vrolijk bij.

Ik bewonder haar optimisme. Want dat de mannenpil er nu voorwaar echt binnenkort heus werkelijk aan komt, dat hoorden we al eerder. ‘Mannenpil op komst’, meldde het Parool in 1994. Een wekelijkse injectie met testosteron moest de zaadcelproductie stoppen. Twee jaar later in de Volkskrant: goed en slecht nieuws. De prik bleek bij 98,6 procent van de heren te werken, maar moest wel wekelijks in de bil gezet worden. Dat deed gemeen pijn, en daar bleken mannen gek genoeg niet zo voor te porren. In 1997 berichtte de Volkskrant echter over ‘nieuw optimisme over de mannenpil’. Een dagelijks tabletje van het hormoon desogestrel kon hetzelfde doen als die injecties, maar dan zonder zere bibs. ‘Als alles goed gaat, is ie er over een jaar of vijf’, vertelde farmaceut-van-dienst Organon erbij.

In 2000 ging dat nog goed. ‘Eerste proeven met mannenpil succesvol’, stond er boven een ANP-bericht. Geen van de pilslikkers maakte nog sperma aan – champagne! Maar in 2003 was men bij Organon alsnog afgestapt van het idee van een pil, en ging het in Trouw weer over injecties met met hormonen assorti. Dat weerhield de krant er niet van om opgewekt te koppen: ‘Mannenpil komt er binnen vijf jaar’. Helaas, in september 2006 viel het doek alsnog: ‘Mannenpil Organon mislukt’, meldde onder andere de Stentor.

Een ruime maand later waren er echter alweer hoopvolle tijdingen: ‘De pil voor mannen lijkt eraan te komen’, zette de Volkskrant boven een artikel over adjudine. Bij ratten bleek dat in staat de ‘organisatie in de zaadballen’ te ontregelen. Daarvoor was wel een prik ‘in de buurt van de testis’ nodig. Van adjudine hebben we verrassend genoeg sindsdien weinig meer gehoord.

Nog iets nieuws dan. In 2012 meldde het NRC: ‘Pil voor mannen komt een stapje dichterbij’. Bij muizen had een stof genaamd JQ1 de werking van eiwitten die de zaadproductie regelen in de war geschopt. De Volkskrant geloofde er alleen niets van: ‘Ik durf er vergif op in te nemen dat dit hem niet gaat worden’, zei een hoogleraar in die krant. JQ1 laat namelijk – oeps, sorry – ook de testikels krimpen.

In oktober vorig jaar durfde het NRC het nog één keer aan, met een rooskleurig ‘Mannenpil maakt onvruchtbaar door stijve zaadcelstaart’. Iets verderop in het bericht voegden ze daar wel aan toe: ‘Om de paar jaar staat in de krant dat de mannenpil er binnen een paar jaar is.’ Met andere woorden: eigenlijk geloven zelfs de optimisten er niet meer in. Nou ja, behalve Gunda Georg dan.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Waarschuwing: er is een acuut geval van sletvrees geconstateerd op basisschool De Paradijsvogel in Den Haag. Hemdjes met spaghettibandjes zijn er niet meer toegestaan, want te sexy, en ook hotpants en korte topjes zijn tegen de regels. Directeur Nienke Opstal-Klint wil leerlingen zo tegen zichzelf en tegen haar personeel in bescherming nemen: ‘Meisjes hebben in groep 5, 6 soms al vrouwelijke vormen zonder dat zij door hebben dat ze daarmee gevoelens bij sommige mannen kunnen losmaken. Ik wil niet in de situatie komen dat een meester de hele dag uitkijkt op meisjes zonder bh in strakke hemdjes.’ Het Algemeen Dagblad concludeerde afgelopen woensdag: ‘Vroegrijpe leerlingen die graag met hun blote navel of beginnende borsten willen pronken, doen dat maar op het strand of in de kinderdisco, maar niet op haar school.’ (Let op: het AD dus, niet De Speld.)

In de woordkeuze alleen al – ‘pronken’, ‘gevoelens losmaken’ – klinkt een tamelijk verknipt wereldbeeld door. Alsof pre-adolescente meisjes van acht, negen, tien jaar oud zelfbewuste verleidsters zijn die je met kuisende kledingvoorschriften in toom dient te houden. Alsof het zien van een naveltje of de contouren van een ontluikend tietje de meester onmiddellijk in lustige geiligheid doet ontsteken. Alsof dat, mocht zulks onverhoopt wel gebeuren, iets is dat aan het meisje ligt. En alsof je meisjes kunt leren dat verkrachting nooit komt door een kort rokje als je ze tegelijkertijd leert dat spaghettibandjes ‘gevoelens kunnen losmaken’.

Zo’n uitbraak van schoolse sletvrees is natuurlijk niet nieuw, al raken normaliter vooral middelbare scholen besmet. Zo kwam het Stanislascollege in Delft eerder deze week in het nieuws omdat het in een brief aan de ouders meldde dat naakte meisjesnavels vanaf nu niet meer de school in mogen. De reden: de leerkrachten waren van al dat zichtbare vel en vlees danig van hun theewater geraakt. In 2013 speelde er iets vergelijkbaars: toen stuurden scholen meisjes naar huis omdat hun shorts zo kort waren dat soms de bibs onder de zoom uitpiepte. Een soort herhaling van de ophef ruwweg tien jaar eerder, toen – net als nu – korte topjes in de mode waren, en scholen over elkaar heen buitelden om blote buikjes uit de klaslokalen assorti te weren.

Communicatiewetenschapper Linda Duits deed onderzoek naar aanleiding van dat eerste navel-akkefietje, en toen in 2013 de kont-commotie losbarstte schreef ze erover op The Post Online. Ze betoogde dat de school voor kinderen een veilige plek moet zijn, waar ze dingen kunnen uitproberen om zo te achterhalen wat gepast gedrag is. Als schoolbesturen en onderwijzers daar als een soort fatsoenshelikopters boven gaan hangen en allerlei kledingkeuzes gaan verbieden om het te sexy zou zijn, dan leren kinderen daar niks van. Of althans, ze leren volgens Duits wel een les, maar de verkeerde: ‘Wanneer leraren meisjes van school sturen omdat zij vinden dat hun kleding te ver gaat, geven scholen een signaal af dat de seksuele invulling van deze leraren de voorrang heeft boven wat meisjes zelf vinden.’

Bovendien zijn leerkrachten daarmee zélf degenen die meisjes seksualiseren. Want bloot hoeft voor de meisjes in kwestie helemaal niet per se over seks te gaan, ontdekte Duits toen ze tijdens haar studie met de meiden ging praten. De keuze voor blote kleding hing vooral sterk samen met schokkende zaken als het weer en de mode. Duits: ‘Niet al hun bloot was sexy bedoeld – en wat zij onder sexy verstonden leek in weinig op wat volwassenen daar van maakten. De connotaties die volwassenen hadden bij buiktruitjes en zichtbare strings vonden de meisjes bespottelijk.’

En dat bleek ook toen het AD een Stanislas-scholier aan het woord liet. Tessa van 14 vertelde dat ze zelf alleen naveltruitjes naar school draagt met een vest erover. ‘Mijn ouders willen het ook niet hebben en ik begrijp dat wel. Je trekt wel heel erg de aandacht. Ik draag ze dan ook alleen zonder vestje op vakantie. Dan voel ik me vrijer.’ Vrijer, dus. Niet sexy’er. Ook hier spreekt de woordkeuze boekdelen.

Dat vrije gevoel, dat is kostbaar, juist voor meisjes. Zij komen al veel te snel terecht in een wereld waarin een gevoel van lichamelijke vrijheid schaars is. Het is niet aan scholen om daar vroegtijdig aan te morrelen door in onschuldig of experimenteel bloot meteen volwassen seks te zien. Laat staan dat we van basisschoolmeisjes mogen verwachten dat ze zich al bewust zijn van het effect dat hun lijfje kan hebben op mannen, nog voordat ze de kans hebben gekregen om hun eigen veranderende lichaam te leren kennen.

 

Foto: FreeImages.com/Ollie Zee/Stockphoto, posed by model, illustrative purpose only

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.