dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

I’m beautiful in my way
‘Cause God makes no mistakes
I’m on the right track, baby
I was born this way

Dat is het eerste deel van het refrein van Lady Gaga’s inmiddels iconische nummer ‘Born this way’. Over dat ‘God makes no mistakes’ kunnen we natuurlijk twisten, maar dat gaan we hier vanavond niet doen – daarvoor nodigt u maar een theoloog uit. Mij gaat het over dat ‘I’m on the right track’ en dat ‘I was born this way’.

Het idee dat seksuele oriëntatie een aangeboren iets is, is een stelling die een paar decennia populair is in homo-minnende kringen. In de jaren zestig en zeventig gold het als verdediging tegen onfrisse lieden die beweerden dat de herenliefde besmettelijk was en dat gays vast onze arme bloedjes van kinderen zouden aansteken met hun schandelijke lusten. Later, tijdens de aids-epidemie, groeide de populariteit van het idee, omdat het de schuld voor die vreselijke ziekte verlegde van zondige homoseksuele leefstijlkeuzes naar de menselijke natuur. En sinds de jaren negentig legt het de basis onder de roep om meer rechten en gelijke behandeling.

Laat me de Britse activist Peter Thatchel citeren. Hij redeneert, en velen met hem: ‘Als homo zijn grotendeels of helemaal wordt bepaald door biologische factoren voor de geboorte, dan is het immoreel om lesbiennes en homomannen te veroordelen of discrimineren.’ Het idee erachter is dat je mensen niet kunt verwijten dat ze zijn zoals ze zijn. En dat je ze niet in hun rechten hoort te beknotten, enkel omdat ze willen leven volgens de manier waarop ze ter wereld zijn gekomen. En dat leven zoals je bent geboren, dat is dan ‘the right track’. Kumbaya.

Als het zo eenvoudig was, en deze redering helemaal klopte, dan konden we nu allemaal naar huis. Maar helaas (of gelukkig, afhankelijk van met hoeveel plezier u hier zit) is het zo simpel niet. De born this way-gedachte roept namelijk twee hele belangrijke vragen op.

1. Klopt het wel dat seksuele oriëntatie is aangeboren?
2. Is een beroep op de ‘aangeborenheid’ van een eigenschap wel een bruikbare en betrouwbare emancipatiestrategie?

Ik ga beginnen met de eerste vraag, en daarna ga ik nog uitgebreid in op de tweede.

Als wetenschappers willen weten of iets is aangeboren of niet, kijken ze vaak naar tweelingen. Het principe achter zulke studies is simpel: als een eigenschap helemaal door genen wordt veroorzaakt, zullen eeneiige tweelingen hierin precies hetzelfde zijn, want ze hebben identiek DNA. Twee-eiige tweelingen, daarentegen, zullen minder op elkaar lijken, want die delen maar de helft van hun DNA. Door beide typen tweelingen te vergelijken, kunnen wetenschappers uitrekenen hoe sterk de invloed van genen is.

Uit een grote Zweedse tweelingenstudie uit 2010 – de beste die er beschikbaar is op dit moment – blijkt dat oriëntatie bij mannen voor zo’n 35 procent in de genen zit. Voor vrouwen is dat zelfs nog minder: ruwweg 18 procent. Er is dus wel íéts aangeborens aan. Of dat per se ook een ‘homogen’, is ongewis. (Even een zijpaadje: ‘homogen’ is natuurlijk helemaal geen goed woord, want het impliceert dat alleen homoseksualiteit een genetische verklaring behoeft, terwijl er natuurlijk net zo goed in het DNA een grondslag moet zitten voor heteroseksualiteit. Oriëntatiegen zou beter zijn.)

De geneticus Dean Hamer vond begin jaren negentig aanwijzingen dat zo’n oriëntatiegen zou kunnen bestaan, ergens op het X-chromosoom. Helaas konden veel onderzoekers dat resultaat niet herhalen, en ontbreekt van het daadwerkelijke gen tot op heden ieder spoor. Nog een akkefietje: wetenschappers kunnen bij vrouwen zo’n gen niet vinden. Ik interviewde Hamer voor het boek waar ik aan werk, Iedereen is bi, over de wetenschappelijke zoektocht naar de homo- en heteroseksualiteit. Hij zei: ‘Bij mannen is het vrij gemakkelijk is om de homo’s en de hetero’s te scheiden. Vrouwen zijn daarin meer flexibel. Mijn moeder, bijvoorbeeld, was hetero toen ze haar vier kinderen kreeg. Maar later werd ze lesbisch.’

En dan is er nog dit: de invloed van de omgeving, en dan met name de omgeving die tweelingsbroers en -zussen níét delen, was veel groter. Bij beide seksen gaat het om zo’n 64 procent. Wat die niet-gedeelde omgevingsinvloeden dan zijn, weten onderzoekers niet precies. Maar om misverstanden te voorkomen: het gaat hier dus niet om hun opvoeding, en al helemaal niet om een Freudiaans dominante moeder en afwezige vader. Wel zouden levenservaringen een rol kunnen spelen; gebeurtenissen die uniek zijn voor een individu, zoals een eerste liefde. Of toevallige verschillen in karakter en aanleg tussen de ene en de andere helft van een tweeling.

=

Maar de vraag of seksuele oriëntatie is aangeboren draait niet alleen om genen. Ook prenatale hormonen, dus hormonen waarin foetussen in de baarmoeder worden blootgesteld, zouden een rol kunnen spelen. Dit is de hypothese die onder andere door mijn goede makker Dick Swaab wordt aangehangen: de hersenen van een homoman in de baarmoeder zouden op op een cruciaal moment tijdens de tweede helft van de zwangerschap aan net wat minder testosteron zijn blootgesteld dan gebruikelijk is. Daardoor pakt de hypothalamus wat vrouwelijker uit dan bij de meeste mannen. Een seksuele voorkeur voor andere mannen is het gevolg.

Deze testosteron-theorie heeft nog vrij veel aanhangers binnen de wetenschap. Maar hij heeft het wel een beetje moeilijk met zichzelf. Zo is een hormonale invloed op een binnenbaarmoederlijk foetusbrein erg lastig te meten – gek genoeg vinden zwangere vrouwen het geen jofel idee dat iemand bijvoorbeeld een lange naald in hun buik en vervolgens in de hersenen van hun ongeboren kind prikt. Dus keken wetenschappers naar andere maten, die misschien via via iets zouden kunnen zeggen over die relatie tussen prenataal testosteron en ho-he-hersenontwikkeling. Eén van de populairste maten is de vingerratio: een ringvinger die langer is dan de wijsvinger (zoals bij mij) wijst op een mannelijke hoeveelheid testeron, terwijl vingers die even lang zijn, of een lange wijsvinger, wijst op een vrouwelijke hoeveelheid. Over de vingers van homomannen zijn de onderzoeken erg verdeeld: de ene keer zijn ze vrouwelijk, dan weer mannelijk. Ook met andere indirecte maten bestaat dit probleem.

Niet getreurd: wetenschappers kunnen natuurlijk nog kijken in de hersenen van volwassen homo’s en hetero’s, of ze daar verschillen vinden. Het hypothalamusonderzoek van Dick Swaab is hier een voorbeeld van. Maar ook hier regent het mitsen en maren. Swaabs studie telde het aantal cellen en het volume van een klein onderdeeltje van de hypothalamus. Maar die zaken bleken ook tussen homo-mannen onderling flink te variëren. Het is dan misschien niet fair om conclusies te trekken over ‘de hetero’ en ‘de homo’ op basis van gemiddelden.

Nog iets: Swaabs onderzoek naar het ‘homo-hersengebiedje’ is nooit gerepliceerd. Hersenonderzoeker en ontdekker van een wél gerepliceerd homo-hetero-breinverschil Simon LeVay zegt over Swaabs onderzoek dat het gebiedje ‘is betrokken bij de regulatie van dag-nachtritmes, niet seks. Swaabs rapport is niet bevestigd door andere groepen. Als de bevinding klopt, is het onduidelijk of het betekenisvol is.’

Maar ook over zijn eigen wel gerepliceerde hersenonderzoek is Le Vay genuanceerd. Dat de hersenen van homo’s en hetero’s wat anders gebouwd lijken te zijn, betekent nog niet dat onderzoekers die verschillen ook tot de baarmoeder kunnen herleiden. Hersenen vormen zich namelijk niet alleen onder invloed van prenatale hormonen, maar ook onder invloed van ervaringen. Simon LeVay zei het zelf zo, in een interview met het Amerikaanse blad Discover: ‘Het is belangrijk om te benadrukken wat ik niet heb ontdekt. Ik heb niet (…) een oorzaak gevonden voor gay zijn. Ik heb niet aangetoond dat homomannen zo geboren zijn.’

=

Het is je ondertussen misschien opgevallen dat we het de hele tijd hebben gehad over de hersenen van homománnen. Dat is niet per ongeluk. Er is geen enkele studie die de breinen van lesbiennes heeft onderzocht op dezelfde manier als Swaab en Levay in homomannen-hersenen keken.

Dit is een enorme tekortkoming voor de testosterontheorie, die immers óók voorspelt dat vrouwen lesbisch worden onder invloed van ‘mannelijke’ hoeveelheden testosteron. Waarom is het erg dat lesbiennes buiten beschouwing zijn gelaten? Omdat – buiten het hersenonderzoek – het enige overtuigende bewijs dat testosteron en seksuele geaardheid aan elkaar linkt, van vrouwen komt. En wel van vrouwen die voor hun geboorte een bijzondere aandoening hadden, waardoor hun eigen lijf toen veel meer testosteron produceerde dan normaal is voor vrouwen: CAH.

“Meisjes [met CAH] hebben de ongebruikelijke voorkeur te kiezen voor jongetjes als speelkameraadjes, spelen bij voorkeur met jongensspeelgoed en speler wilder dan je van meisjes gewend bent”, schrijft Swaab in zijn boek Wij zijn ons brein. Het zijn dus tomboys. En zodra ze eenmaal in de puberteit zijn, geven ze vaker dan hun zusjes of nichtjes aan te fantaseren over andere vrouwen.

Veel wetenschappers zien hierin bewijs voor de testosterontheorie. Maar de Amerikaanse hoogleraar Rebecca Jordan-Young bestudeerde alle belangrijke onderzoekspapers over deze theorie die er de afgelopen dertig jaar verschenen, en vindt dat bij nadere inspectie ook hier zaken niet kloppen. Zo zijn, ondanks hun ‘mannelijke’ prenatale testosteronniveau, maar heel weinig CAH-vrouwen als ze volwassen zijn echt lesbisch. Want CAH-meiden fantaseren als tieners wat weliswaar wat vaker over seks met een vrouw, qua gedrag zijn ze uiteindelijk niet vaker homoseksueel. ‘Ondanks dat men zeer liberaal was met de statistiek’, concludeert Jordan-Young, ‘laten de mensen met de meest extreme cross-sekse hormoonblootstelling weinig, zo niet helemaal geen, verschuiving zien in seksuele oriëntatie.’ Ze voegt eraan toe: “Niet de verschillen met ‘gewone’ meisjes zijn verbazingwekkend”, zegt Jordan-Young. “Wat verbazingwekkend is, zijn de enorme overeenkomsten.”

=

En dat is niet de enige reden om aan het born this way-idee te twijfelen. Ook hoogleraar ontwikkelingspsychologie Lisa Diamond van de University of Utah deed een duit in het discussiezakje. In een interview, deze zomer met het Britse tijdschriftNew Scientist, vertelde ze over haar onderzoek naar seksuele fluïditeit: het verschijnsel dat sommige mensen gedurende hun leven van oriëntatie veranderen. Tien jaar lang volgde Diamond een groep niet-heteroseksuele vrouwen en ontdekte dat twee derde van hen minstens eenmaal wisselde van identiteit. Een vast patroon was er niet; de vrouwen gingen van hetero naar lesbisch, van lesbisch naar bi, van bi naar hetero.

‘Het is tijd dat we het hele idee van seksualiteit als onveranderlijk nemen, de born this way-notie, en als wetenschappers en rechtsgeleerden gewoon tot een consensus komen dat we het laten rusten’, zegt ze. ‘Het is onwetenschappelijk, onnodig en onrechtvaardig.’

=

Toch maken deze wetenschappelijke onzekerheden het idee nog niet per se ongeldig of onbruikbaar als politiek argument. Om maar eens een niet onbelangrijk dwarsstraatje te noemen: het is echt rete-effectief. Al jaren houden de opiniepeilers van Gallup in de gaten hoe het Amerikaanse volk denkt over homoseksualiteit. Het aantal mensen dat oriëntatie ziet als aangeboren eigenschap groeit al jaren; de groep mensen die het toeschrijft aan keuze of opvoeding krimpt. En dat is goed nieuws, emancipatiegewijs. Van de aangeboren-groep vindt namelijk bijna negen op de tien mensen dat homo’s en lesbiennes gelijke rechten verdienen en bijvoorbeeld moeten kunnen trouwen. Van de keuze-groep is dat nog niet de helft.

Toch zijn critici ongelukkig met de redenering. Ja, het werkt, stellen zij, maar om de verkeerde redenen. Zo is er een drogreden voor nodig om van born this way naar meer homorechten te komen: een naturalistische dwaling, oftewel gelijkstellen van ‘natuurlijk en biologisch’ aan ‘goed en oké’ (Denk aan: ‘I’m on the right track, baby, I was born this way’). Zonder deze populaire maar oneigenlijke gedachtegang heb je niets aan het favoriete mantra. Socioloog Shamus Kahn van Columbia University vreest in een essay in het online magazine Aeon dat het zo-geboren-denken zelfs ‘aanzienlijke schade’ kan toebrengen aan het nobele emancipatiestreven. Het verleden geeft immers genoeg akte van rassenzuiveringen en aanverwante ellende om te weten dat een aangeboren eigenschap niet altijd iets is geweest wat je iemand niet kunt aanrekenen.

=

En ook zonder terug te grijpen op zulke monsterlijkheden assorti kun je je afvragen of het argument wel handig is. Zonder naturalistische dwaling komt homoseksualiteit bijvoorbeeld met hetzelfde gemak onder het kopje geboortedefecten terecht. Dat is geen fictief issue. Om maar eens iets te noemen: in 2013 maakten een groep Amerikaanse onderzoekers een wiskundig model, waarmee ze aannemelijk maakten dat seksuele oriëntatie voor de geboorte ontstaat door erfelijke invloeden op hoe genen hun werk doen. Dat klinkt als een vrij onschuldig stukje wetenschapsgebeuren, maar toch was een bepaald slag christenconservatieven er als de kippen bij om deze vondst te herverpakken tot een bevestiging van hun homo-onvriendelijke Woord Gods. Zo liet evangelisch radiomaker Bryan Fischer weten dat nu was bewezen dat homoseksualiteit een aangeboren afwijking was. Hij suggereerde zelfs dat het best eens deel van des Heerens Plan zou kunnen zijn om foetussen te gaan testen op gay-zijn, zoals we nu testen op Down-syndroom, om dan ongeboren lesbo- en homobaby’s te aborteren.

Volgens Suzanna Walters, hoogleraar sociologie aan Northeastern University, komt dit door een fundamentele tekortkoming van born this way als emancipatie-argument. Met een beroep op de natuur kun je namelijk alleen pleiten voor tolerantie, niet voor iets beters, zoals enthousiaste omarming, schrijft ze in haar boek The tolerance trap.

Wie zegt ‘accepteer mij, tolereer mij, want ik ben zo geboren’, zegt volgens Walters eigenlijk: neem het mij maar niet kwalijk, ik kan er niets aan doen dat ik zo ben, het is mijn schuld niet. Maar daarmee blijft het idee dat homoseksualiteit iets onwenselijks is, minder optimaal dan heteroseksualiteit, gewoon in stand.

Bovendien cultiveert tolerantie machtsongelijkheid. Tolerantie is iets dat geschonken wordt; een gift, uit goedertierenheid, van de geprivilegieerden aan de mensen die iets doen of zijn dat eigenlijk niet helemaal optimaal of geaccepteerd is, maar ach, vooruit met de geit. Ook dat zit al in het begrip zelf besloten: ik kan bijvoorbeeld wel zeggen dat ik Mark Rutte als premier ‘tolereer’ – wat mij betreft is hij noch een lieve vriend, noch een zomermiddag – maar aangezien ik nagenoeg geen macht heb over zijn aanstelling als eindbaas van Nederland, klinkt deze woordkeuze vrij merkwaardig.

De emancipatie-strijd tegen de stigmatisering van dikke mensen laat zien hoezeer zo’n beroep op tolerantie wegens ‘zo geboren’ en ‘het is biologisch’ averechts kan werken. Volgens de meeste tweelingstudies zitten zaken als gewicht en BMI voor rond de 70 procent ‘in de genen’; meer dus dan de 18 tot 35 procent van seksuele oriëntatie. Activisten die dit feit wilden gebruiken om volgens de ‘born-this-way’-methode te pleiten voor een betere behandeling van zwaarlijvige mensen, kwamen echter van een koude kermis thuis. Het genetische argument riep eerder woede op dan begrip: mensen geloofden het domweg niet, hielden in weerwil van wetenschappelijk onderzoek vast aan het idee dat dikke mensen dik zijn omdat ze lui zijn en de hele dag gebakjes eten. Of ze zeiden: tja, dan moet iemand met dikmakende genen maar gewoon wat beter z’n best doen, harder werken. Elk huisje heeft z’n kruisje. De les: als er geen maatschappelijke goodwill is voor een bepaald fenomeen, dan kan een beroep op born this way juist de morele afkeuring versterken.

=

Maar, opperen voorstanders van de seksuele-oriëntatie-is-geboren-gedachte, als we niet kunnen terugvallen op de biologie en de natuur, wat dan? Het alternatief, seksuele oriëntatie als leefstijlkeuze, is nog veel erger. Daarvan komen mensen maar op het idee om homo’s in therapie te doen, om rechtgeaarde hetero’s van ze te maken.

Seksualiteit als keuze zien is inderdaad veel schadelijker dan alles ophangen aan genen, hormonen en hersenen, geeft Shamus Kahn in zijn essay toe. Het scheelt dus dat het niet het enige alternatief is. Kahn ziet seksuele oriëntatie als een sociale constructie met wat aangeboren wortels. Om precies te zijn, denkt hij er zo over: naar welke sekse we verlangen is inderdaad voor een belangrijk deel biologisch bepaald. Maar de vorm die dat verlangen krijgt, het gedrag dat daaruit volgt, de identiteit die we aannemen – dat alles krijgt vorm door de omgeving en de maatschappij waarin we leven. Zijn die anders, dan is oriëntatie ook anders.

Kahn vertelt over andere culturen. Over het klassieke Griekenland, waar getrouwde mannen ook soms seks hadden met puberjongens; over het Romeinse rijk, waar seks tussen mannen taboe was, behalve met slaven; over China, waar homovrijages wel bestonden, maar alleen met prostituees. Geen van die samenlevingen kenden iets als een gay identiteit. ‘Verlangen mag biologisch gedreven zijn’, concludeert de socioloog, ‘maar het beweegt zich op het spoor dat is aangelegd door de menselijke cultuur.’

=

En dan is er nog dit: sommige dingen die homo’s en lesbiennes graag willen, zijn natuurlijk wel een keuze. Trouwen, bijvoorbeeld, of zoenen in het openbaar – er is geen enkel biologische noodzaak toe, maar toch willen veel mensen ook dat in vrijheid kunnen doen. Daar komt nog bij dat een niet onaanzienlijk deel van de biseksuele of lesbische vrouwen zegt dat ze hun oriëntatie wel degelijk deels als keuze hebben ervaren. Zoals Sex in the city-actrice Cynthia Nixon, die in principe op mannen als vrouwen valt, maar in een interview vertelde dat ze ervoor koos om gay te zijn. Activisten die zwaar leunden op de zo-geboren-gedachte vonden dat een onverteerbare uitspraak. Wat een nieuwe vraag oproept: hebben mensen die kiezen dan geen recht op emancipatie?

Maar het belangrijkste argument tegen born this way als emancipatie-strategie is waarschijnlijk deze: het is ontzettend glad ijs. Het werkt namelijk alleen zolang de wetenschap het karpet niet definitief onder het idee van aangeboren seksualiteit uittrekt. Als uit toekomstig onderzoek vast zou komen te staan dat onze oriëntatie toch vooral na de geboorte ontstaat, valt de grond onder de emancipatiestrijd weg. Ook dit is geen denkbeeldig probleem, want zoals ik al vertelde, lijkt de glorietijd van de bio-ontdekkingen – homogen, homohormonen, homohersengebiedje – ver achter ons te liggen. Er is flink wat discussie, en er wordt flink aan de wetenschappelijke stoelpoten van born this way-idee gezaagd.

Misschien is het beter om de emancipatie van alle seksuele oriëntaties assorti meer op morele dan op wetenschappelijke argumenten te baseren. Zoals: dat niemand het recht heeft om zich te bemoeien met de liefde tussen twee volwassenen, zolang ze die met wederzijdse instemming bedrijven. Een betere politieke strategie dan het born this way-idee, met stoelpoten van gewapend beton. Want wie zal claimen dat dit niet waar is?

 

Deze lezing gaf ik op 12 september 2016 als ‘Felix College #33‘ bij Felix Meritis

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.