dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Op het eerste gezicht leek het een onschuldig zinnetje. ‘Een vrouw, een zwarte man, twee Latino’s en een libertaire dwarsdenker.’ Ik las het afgelopen dinsdag in de Volkskrant in een bericht over politici die graag in de komende verkiezingen namens de Republikeinen een gooi willen gaan doen naar het Amerikaanse presidentschap.

De ‘libertaire dwarsdenker’ in dit rijtje is senator Rand Paul, een witte man uit Kentucky. Aan de rest van de wannabe-machthebbers kent deze opsomming geen inhoudelijke eigenschappen toe; zij zijn gereduceerd tot hun sekse en/of etnische achtergrond.

En dat blijft zo, naarmate het bericht vordert. Zo verneemt de lezer dat de zwarte man, neurochirurg Ben Carson, de ‘anti-Obama’ is, voornamelijk omdat hij tegen het zorgstelsel is dat de zittend president invoerde. Alleen: dat heeft Carson gemeen met zo’n beetje elke Republikein ooit. Dat juist hij – en niet bijvoorbeeld Rand Paul, die ook arts is – expliciet tegenover Obama is komen te staan, doet vermoeden dat het meer gaat om de kleur van zijn vel dan om zijn politieke denkbeelden.

Hetzelfde overkomt de vrouw in dit verhaal, Carly Fiorina. Zij was ooit CEO van Hewlett-Packard, maar flopte daarin hevig, en keutelt sindsdien wat aan in de conservatieve politiek. Nu blijkt ze zichzelf te zien als de ‘tegenhanger van Hillary Clinton’. Een vergelijking waar het krantenbericht in meegaat, wat merkwaardig is, want afgezien van blond haar en een vagina hebben de dames weinig tot niets gemeen.

Het zou veel logischer zijn om bijvoorbeeld Jeb Bush tot tegenhanger van Clinton te bombarderen: beiden zijn lid van een familie die behoort tot de Amerikaanse politieke elite, beiden kunnen zich verheugen in een enorm potentieel aan geldschieters voor hun al dan niet eventuele campagnes en beiden zitten al jaren aan het kerstdiner met iemand die zich ooit de leider van de vrije wereld noemde. Dat Jeb Bush geen vagina heeft, zou in dezen een detail moeten wezen.

Maar dat is het natuurlijk niet. Want in een cultuur waarin veruit de meeste macht in handen van witte mannen ligt, zijn vrouwen een buitencategorie – en daarmee in eerste plaats lid van hun demografische subgroep, en pas in tweede plaats een individu. Zoals Facebook-topvrouw Sheryl Sandberg schrijft in haar boek Lean in: ‘Omdat de overgrote meerderheid van de leiders man is, is het niet mogelijk om vanuit één voorbeeld te generaliseren. Maar de schaarste in vrouwelijke leiders zorgt ervoor dat één vrouw vaak wordt gezien als representatief voor haar hele gender.’

Hetzelfde geldt voor etnische minderheden, maar juist niet voor witte mannen. Zij zijn de normaal, en hun demografische subgroep blijft vrijwel altijd onbenoemd. Dat Rand Paul een witte man is, moest u van mij horen; in het Volkskrant-bericht stond het niet.

En onbenoemd maakt ongeanalyseerd. Dat een vrouw en gekleurde mannen assorti graag voor de Republikeinen willen aantreden in de presidentsverkiezingen van 2016, kreeg in het artikeltje een reden: blijkbaar hopen de rechtse rakkers zo minderheidsstemmen weg te snoepen bij de mild diversiteits-vriendelijkere Democraten. Maar niemand die zich afvraagt waarom een witte man eigenlijk kandidaat is. Of hoe zijn witte-man-schap zijn politieke denken kleurt.

Want dat doet het ongetwijfeld. In de psychologie, bijvoorbeeld, kennen wetenschappers het ‘white male effect’. Witte mannen, zo blijkt, schatten allerlei risico’s veel lager in dan andere groepen. Klimaatverandering? Loopt zo’n vaart niet. Roken? Mijn oom rookte twee pakjes per dag en werd negentig. Milieuvervuiling, discriminatie, armoede: de gemiddelde witte man baart het aanzienlijk minder zorgen dan de rest van ons. Dit geldt nog eens extra voor witte mannen die er een conservatief, individualistisch en anti-egalitair gedachtegoed op na houden. Ik kan me zomaar voorstellen dat die onder Republikeinen die naar het presidentschap lonken in overvloed te vinden zijn.

Rest de vraag natuurlijk wat we moeten, met dat benoemen. Nadenken over witte mannen als demografische groep leidt in mijn ervaring tot een hoop weerstand: het heet al snel hokjesdenken of zelfs racisme. En inderdaad, daar wilden we nu juist graag af. Ik pleit daarom voor het principe ‘gelijke monniken, gelijke kappen’. Wie in de krant vrouwen of etnische minderheden als lid van een demografische subgroep wil analyseren, verplicht zich om hetzelfde te doen met witte mannen. En wie daar geen zin in heeft, moet het dan maar puur en alleen over de inhoud te hebben, en denkbeelden, politieke stellingnames en argumenten beschrijven alsof alle mensen individuen zijn. Mij lijkt het verfrissend.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er woont een vrouw in Gouda die vreest dat de nieuwe megamoskee een uitvalsbasis voor geradicaliseerde Syrië-strijders wordt. Op het terrein waar men de moskee gaat bouwen, zit volgens haar een atoomkelder waar deze gewelddadige jihadisten in zullen trekken en vanuit daar de stad zullen overnemen. ‘Ik denk dat Gouda uitermate geschikt is om de eerste islamitische stad van Nederland te worden’, vertelde ze vorige week anoniem in de Volkskrant.

Nou heb ik weinig op met dit soort islamofobie, maar het snufje Ludlum-actiethriller waarmee ze haar angsten opdient kan ik wel waarderen. Ik zag de verfilming al haast voor me: ‘Moslimstrijders staan op het punt Gouda van binnenuit te veroveren. Slechts één man kan ze tegenhouden.’ (Het is in zulke films altijd één man, nooit twee, laat staan een vrouw).

Deze mevrouw was niet de enige met verregaande Goudse moskeezorgen. Zo waren mensen ter rechterzijde van het medialandschap hevig van hun theewater omdat er een muurtje gepland stond tussen de gebedsruimte en een nabijgelegen kinderdagverblijf en school. De Telegraaf had bericht dat dit muurtje er moest komen op verzoek van de moskeebesturen; zij vreesden dat mannen anders tijdens het bidden afgeleid zouden raken door de aanblik van werkende juffen. De immer genuanceerde roze ridders van GeenStijl maakten daar van dat de leden van de ‘salafistische haathut’ niet naar ‘haramhoeren’ wilde kijken, en dat de gelijkwaardigheid van de vrouw hiermee in gevaar kwam.

Nou heb ik weinig op met religies die segregatie en ongelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen propageren – niks, eigenlijk, en ze doen het tot mijn chagrijn vrijwel allemaal – maar van dit specifieke muurtje kon ik niet wakker liggen. Godshuizen zijn meestal zo ingericht dat je tijdens het bidden zo min mogelijk gestoord wordt door het wereldse, en het lijkt me dat we daar pragmatisch over kunnen zijn: zolang gelovigen enkel zichzelf ommuren en de rest van de mensheid lekker haar al dan niet ongoddelijke gang laten gaan, zou ik mijn bloeddruk er niet voor op het spel zetten.

Temeer omdat er andere, minder zichtbare muren zijn die ook onze aandacht verdienen. Zoals de muur die in ons land bestaat tussen ‘wij’ en ‘zij’, tussen ‘ons soort mensen’ en ‘de ander’. Ik kwam hem tegen in de krant van afgelopen woensdag. ‘Heeft de politieke beweging (Denk) van oud-PvdA-Kamerleden Tunahan Kuzu en Selcuk Öztürk kans van slagen?’ vroeg de opinieredactie zich af, en onze nationale knuffelopiniepeiler Maurice de Hond mocht antwoord geven.

De Hond ging schatten hoeveel zetels Kuzu en Öztürk konden binnenhalen. Hij wierp een schuin oog op hun aantal voorkeursstemmen bij de afgelopen Kamerverkiezingen, en vervolgende toen: ‘Bij het Eurovisiesongfestival zag je vroeger dat Nederland dikwijls 12 punten aan Turkije gaf, of het nou een goed of slecht liedje was. Denk trekt niet zozeer kiezers op basis van het gedachtegoed, maar eerder vanwege de Turks nationalistische component. Die kaart spelen Kuzu en Öztürk overigens zelf niet.’

Dat laatste klopt. De heren van Denk hadden het bij de presentatie van hun beweging over hele andere dingen gehad. Zoals dat het moeilijk is om te integreren in een land waarin mensen je niet accepteren maar wegzetten op basis van je afkomst. Helaas leek dat punt De Hond te zijn ontgaan. Hij had alleen twee Turken gezien. Een ‘zij’ in plaats van een ‘wij’.

Deze muur kleurt de dagelijkse realiteit, vooral van mensen die tot de categorie ‘de ander’ behoren. Izaäk van Jaarsveld schreef vorige week in deze krant hoe hij ‘als Nederlander met een allochtoon uiterlijk’ dagelijks onbewuste discriminatie tegenkomt. Hoe hij argwanend wordt bekeken wanneer hij een station in rent om de trein te halen. Hoe hij steevast ‘steekproefsgewijs’ wordt gefouilleerd voor een voetbalwedstrijd, en zijn witte vrienden niet. Een docent op een zwarte vmbo-school vertelde in de talkshow van Jinek hoe haar leerlingen ons land ervaren: ‘Je constant de mindere voelen, je constant niet geaccepteerd voelen, denken dat je als groep buiten de samenleving staat.’

De anonieme Goudse mevrouw vreest voor haar vrijheid. De Telegraaf en GeenStijl zien in een muurtje tussen gebouwen een bedreiging van ‘onze’ manier van leven. Maar onzichtbare muren tussen mensen zijn zoveel gevaarlijker dan een pragmatische rij bakstenen bij een moskee. Terwijl maatschappelijke muren ‘anderen’ uitsluiten, sluiten ze ‘ons’ in. Iedereen verliest. Wie echt aan vrijheid hecht, kan het beste vandaag nog beginnen met slopen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Makkers staakt uw wild geraas.’ Dat was het enige wat Sinterklaas in Amsterdam wilde zeggen over de discussie rondom Zwarte Piet. ‘Er is al teveel gepraat door volwassen mensen’, voegde hij er nog aan toe. Het moet nu maar weer eens gaan om de kinderen.

Op het eerste gezicht lijkt dit een volkomen redelijke uitspraak. Net als de woorden van Marc Gilling, die als voorzitter van het Pietengilde aanschoof bij Pauw voor een debat over Sints knecht. Hij benadrukte dat we ‘in dialoog moeten blijven en de pijn serieus moeten nemen’, maar dat Piet pas moet veranderen als de meerderheid van de Nederlanders het wil.

Ook heel afgewogen klonken de twee voormalig Hoofdpieten die in deze krant stelden dat een aanpassing aan het uiterlijk van Zwarte Piet niets oplost, maar ‘enkel het gesprek rond discriminatie polariseert.’ We moeten niet een symbool willen veranderen, was hun boodschap, maar praten over de verschillende wereldbeelden die voor- en tegenstanders hebben. En dan was er nog een uiterst billijk ogende ingezonden brief van een meneer uit Lelystad, die pleitte voor meer tolerantie tussen mensen uit diverse culturen, en suggereerde dat we – in het kader van die tolerantie – van zwarte Nederlanders mogen verlangen dat ze autochtonen hun Zwarte Piet gunnen.

Tolerantie, dialoog, geen geraas: het klinkt allemaal heel verstandig, maar hier is iets vreemds aan de hand. De afgelopen weken is het in de mode geraakt om vooral witte mensen aan het woord te laten over Zwarte Piet. Tragisch dieptepunt van dit witwassen van de discussie was dat Pietendebat bij Pauw, waarbij zeven ongekleurde Nederlanders over Goedheiligmans loopjongen spraken maar niet of nauwelijks repten over slavernij, racisme en huidskleur. En dat terwijl het nog nooit zo duidelijk was dat de discussie in de kern over juist deze onderwerpen gaat – getuige ook het feit dat CDA-Kamerlid Michel Rog op twitter Quinsy Gario een ‘graaipiet’ noemde omdat de anti-Zwarte-Piet-activist graag betaald wilde worden voor zijn werk.

‘De stemmen van de voorstanders voor een inclusief feest worden gedempt zodat de witte gevestigde orde alleen zichzelf nog hoort’, concludeert Gario in een artikel op zijn blog. ‘Daardoor zie je ook meer stukken waarin men zichzelf een schouderklopje geeft voor de inzichten die zogenaamd op een neutrale afstand zijn voortgekomen.’ Hij schrijft erbij dat de Volkskrant het artikel niet wilde plaatsen.

Het probleem van dit zogenaamd-neutrale-maar-stiekem-door-en-door-witte perspectief is dat het gros van de verslaggeving een incompleet verhaal vertelt. Neem de veelgehoorde opmerking dat we het Sinterklaasfeest wel gezellig moeten houden voor de kinderen. Een scherpe vrouw merkte op twitter terecht op dat hiermee impliciet bedoeld wordt: voor wítte kinderen. Niemand had het immers over de gevoelens van zwarte kinderen die nu weer dag in dag uit overal blackface tegenkomen. (Deze opmerkingen kwamen haar op zoveel bedreigingen te staan, dat ze me verzocht haar naam niet te noemen in deze column. ‘Hoe internettrollen proberen people of color ‘monddood’ te maken’, voegde ze eraan toe.)

De diverse pleidooien om wel te praten over discriminatie, pijn en tolerantie maar niets aan Zwarte Piet te veranderen zijn eveneens van een stuitende eenzijdigheid. Nog even afgezien van het feit dat het nogal aanmatigend is als witte mannen gaan uitleggen hoe we over racisme moeten discussiëren, missen we zo wederom een belangrijk inzicht. Zoals Sylvana Simons afgelopen september in Trouw uitlegde: ‘Zwarte Piet is het enige zwarte symbool in de Nederlandse cultuur. Een knecht. Geen held, geen voorbeeld, maar een karikatuur. Waarom is het zo moeilijk om zo’n symbool te veranderen?’

Een goede vraag, waarop Simons zelf het antwoord geeft: ‘Als je in een liefdevolle, gelijkwaardige relatie zit, is er geen probleem. Dan zegt de één tegen de ander: “Schat, ik weet dat het niet je bedoeling is om mij te kwetsen, maar zou je voortaan…’ En die ander antwoordt dan: ‘Maar natuurlijk! heb ik je zeer gedaan? Wat kan ik doen om de pijn te verzachten?”’

Maar laten we eerlijk zijn: zo’n liefdevolle, gelijkwaardige relatie hebben wit en zwart in Nederland lang niet altijd. Het racisme, de haat, en de kloof waren nog nooit zo zichtbaar als nu. Dat zoveel media ervoor kiezen om het terechte verzet van een groep zwarte mensen tegen een symbool van die kloof en die ongelijkwaardigheid te verzuipen in een witte saus van grachtengordelredelijkheid, is pijnlijk veelzeggend. Ik zou zeggen: makkers, raast u alstublieft nog even door.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een vrouw in Castricum is onlangs door haar dorpsgenoten uitgescholden en bedreigd omdat ze zich had uitgesproken tegen Zwarte Piet. Een andere vrouw, die afgelopen maand in Utrecht op straat protesteerde tegen de pieterbaas, kreeg drie vuistslagen in haar gezicht van een man die de knecht van Sinterklaas graag zwart wil houden. Misdaadverslaggever Peter R. de Vries ontving doodsbedreigingen nadat hij had betoogd dat Piet wat hem betreft aan herziening toe is.

Het oergezellige kinderfeest begon, kortom, nog nooit zo vilein als dit jaar.

Eigenlijk is dat vreemd. De afgelopen jaren heb ik me er namelijk bij herhaling over verbaasd hoe mak wij Nederlanders zijn. Wat de goede goden der kapitalistische voorzienigheid ook over ons uitstortten, de opwinding was slechts minimaal. Economische crises, de afbraak van de geestelijke gezondheidszorg, de ouderzorg en straks de jeugdzorg, de groeiende kloof tussen arm en rijk, mensonterend vluchtelingenbeleid – niets van dit alles leidde tot een aanval van collectieve volkswoede die ook maar in de buurt komt van de actuele pisnijd van de fans van Zwarte Piet.

Die fans willen bijna allemaal hetzelfde: dat Piet blijft zoals hij is, en dat de mensen die daartegen zijn, ophouden met hun ‘gezeur’. Wat hij precies is, daarover zijn de meningen verdeeld, maar volgens de voorstanders is hij in ieder geval géén racistische uiting, en heeft hij ook niets te maken met het slavernijverleden.

Dat is natuurlijk niet helemaal waar. Toen de Amsterdamse onderwijzer Jan Schenkman in 1850, tijdens Neerlands koloniale hoogtijdagen, Zwarte Piet in zijn huidige vorm ontwierp, modelleerde hij die overduidelijk naar de zwarte kindslaven uit de zestiende en zeventiende eeuw. Het was in die tijd in gegoede kringen hip om een ‘negerpage’ te hebben, zo vertelde kunsthistoricus Elmer Kolfin van de Universiteit van Amsterdam vorig jaar in de Volkskrant. Hij trekt die conclusie op basis van onder meer zeventiende eeuwse schilderijen en gravures, waarop de slaafjes afgebeeld staan, nota bene in typische Pietenpakjes, met witte kraag en pofbroek en al. De dikke, rode lippen zijn een typisch kenmerk van ‘blackface’, een theaterrol die onder andere in de Verenigde Staten populair was van de negentiende eeuw tot ruwweg de jaren zestig, en waarbij meestal witte mensen zich met rode verf en donkere schoenpoets schminkten om vervolgens de blije, onnozele zwarte te spelen.

En dat blije en onnozele heeft dan weer van alles slavernij te maken, stelt hoogleraar cultuurwetenschappen Gloria Wekker in een rake analyse van het fenomeen Zwarte Piet op de website van New Urban Collective. Uit historisch onderzoek blijkt dat het in de slavernijtijd niet alleen belangrijk was dat zwarte slaven hun witte eigenaren gedienstig gehoorzaamden, maar ook dat ze daarbij deden alsof ze dat reuze jofel vonden. Zo hoefden de witte mensen zich niet schuldig te voelen: immers, de slaven wilden niet eens vrij zijn, want kijk eens zo vrolijk en zorgeloos ze ronddartelen. Diezelfde eigenschappen, zo constateert Wekker, zie je terug in Zwarte Piet.

Zo’n cultuurhistorische kijk op de zaak is belangrijk, omdat fans van Zwarte Piet vaak denken dat hun favoriete knecht niet intrinsiek racistisch is, maar dat het vooral gaat om racisme dat wordt gevóéld door zwarte mensen. En dat gevoel, daarvoor willen deze voorstanders geen verantwoordelijkheid nemen, want zij hebben het immers nooit slecht bedoeld met hun oergezellige kinderfeest. En wie het goed bedoeld, kán toch niet racistisch zijn? Een argument dat zo op het eerste gezicht redelijk lijkt – totdat terzake kundige wetenschappers op basis van betrouwbare bronnen vaststellen dat Sints knecht, los van alle gevoelens en intenties, toch ook echt gewoon een slavenkarikatuur ís.

De grote vraag is natuurlijk: waarom willen zoveel mensen toch zo hard vechten voor een racistisch symbool? Waarom maakt kritiek op Zwarte Piet zo onbeschrijflijk veel woede los? Wekker oppert dat het te maken heeft met het feit dat witte Nederlanders in hun denken nog steeds worden beïnvloed door het koloniale verleden. We zijn gewend aan, zoals Wekker het beschrijft, ‘het vanzelfsprekende en gratis gevoel van morele, culturele en intellectuele superioriteit’. Eeuwenlang golden in ons land de gewoontes en gebruiken van de witte mens zonder meer als de dominante norm. En nu zijn er gekleurde Nederlanders die deze scheve machtsverhouding komen verstoren, die vinden dat dingen anders moeten, zoals het Sinterklaasfeest, en ze hebben nog gelijk ook. En juist daarvan moeten veel mensen even slikken. Of, accurater: even schreeuwen.

 

Foto: Constablequackers / WikiMedia Commons / CC BY-SA 3.0

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Miljoenen Afrikanen komen op onze deur bonken. Althans, dat denkt Martin Sommer, getuige zijn column in de Volkskrant van zaterdag 18 oktober. De reden: in Afrika krijgt men, ondanks toenemende verstedelijking en welvaart, nog steeds lekker veel kinderen. Zo veel, dat er aan het eind van deze eeuw misschien wel vier miljard Afrikanen zijn. Dit verontrust Sommer, want uit een poll van het Amerikaanse onderzoeksbureau Gallup blijkt dat een derde van die Afrikanen het liefst zou emigreren. Sommer neemt aan dat deze mensen in groten getale naar hier zullen komen, waar er voor hen geen werk is, maar wel mensenrechten, ‘en ze dus weten dat ze niet meer weg hoeven’. Om dit debacle in de kiem te smoren, moeten organisaties als de VN de bevolkingsexplosie problematiseren en het taboe op geboortebeperking opheffen.

Zelf zou ik willen voorstellen dat we nog even niet in paniek raken. Bijvoorbeeld omdat Sommer de feiten niet helemaal op een rijtje heeft. Zo spreekt hij over ‘Afrika’ alsof het een land is, in plaats van een zeer divers continent, terwijl ik toch vermoed dat hij niet zozeer vreest voor een invasie van Egyptische hersenchirurgen of Zuid-Afrikaanse wijnboeren, als wel voor zwarte mensen uit landen rond de evenaar van het type bootvluchteling. Dat vermoeden wordt bevestigd door het NRC-artikel van Arne Doornebal dat Sommer aanhaalt: dat stuk blijkt eigenlijk vooral te gaan over Oeganda en een beetje over Congo, en doet op basis van de situatie in die landen uitspraken over heel ‘kinderrijk Afrika’. Zeker als we het over bevolkingsexplosies hebben, is dat een dubieuze keuze, want volgens het CIA World Factbook is het geboortecijfer in Oeganda niet bepaald representatief voor het continent. Sterker nog: het is het een-na-hoogste ter wereld. Alleen in Niger baart men meer.

Ook op het ‘feit’ dat een derde van de Afrikanen wil emigreren is wel wat af te dingen. Zo blijkt het cijfer bij nadere beschouwing van de Gallup-website eigenlijk 24 procent te zijn, en dan zijn landen in Noord-Afrika niet meegenomen, anders was het cijfer nog lager. Ook niet onbelangrijk: ondanks de toename in het aantal bootvluchtelingen meldt Gallup dat het aantal migratielustige sub-Saharanese Afrikanen afneemt. Landen als Botswana, Gabon of Swaziland hebben zelfs een flinke positieve ‘migratiepotentie’, wat betekent dat juist meer mensen naar deze landen toe willen verhuizen dan dat er mensen willen vertrekken.

Dat Sommer toch een heel continent reduceert tot een nogal abstracte black box – falende bevolkingspolitiek erin, bootvluchtelingen eruit – heeft wel een functie: het zorgt ervoor dat het een goed plan lijkt om taboeloos over geboorteperking te praten. Zonder die abstrahering verandert dat, bijvoorbeeld wanneer we gaan nadenken over de vraag hoe geboortebeperking in de praktijk dan zou moeten werken. De ‘Afrikanen’ waar Sommer het over heeft, hebben overduidelijk geen zin om qua voortplanting te minderen. Zij zien veel kinderen als een pensioenvoorziening: ‘Hoe meer kinderen, hoe groter de kans dat er een bij zit die rijk wordt en later voor je kan zorgen’, tekende Doornebal uit de mond van een Congolees op. Dat betekent dat iemand naar Afrika zal moeten afreizen om de mensen daar tot een laag kindertal te brengen. Of, nog wat concreter: witte westerse mensen zullen met name zwarte vrouwen moeten dwingen tot geboorteperking.

Dat hier een taboe op rust, heeft een goede reden. Dit hebben witte westerlingen namelijk al eens geprobeerd, in de jaren zestig en zeventig, toen de overbevolkingspaniek hier op een hoogtepunt was. Wetenschapsjournalist Mara Hvistendahl schreef erover in haar boek Unnatural selection. In bijvoorbeeld Zuid-Korea bouwde men op westers initiatief oude Amerikaanse legertrucks tot rijdende geboorteperkingsbussen, waarin vrouwen door vrijwel ongetraind personeel werden geronseld voor een spiraaltje of sterilisatie, bij zwangerschap voorafgegaan door een gratis abortus. De Koreaanse ‘agenten’ die dit overzagen werden met geld van onder meer het Bevolkingsfonds van de VN ‘per stuk’ betaald, om ze te prikkelen elke dag weer zoveel mogelijk vrouwen onvruchtbaar te maken. In India gebeurde hetzelfde, wederom onder auspiciën van westerse organisaties. Dwang was aan de orde van de dag. ‘Over zoiets basaals het vragen van toestemming om een spiraaltje te plaatsen of een foetus weg te halen, werd met geen woord gerept’, vertelde Hvistendahl me tijdens een interview.

Ik ga ervan uit dat Sommer dit alles niet wist of in gedachten had, toen hij zijn column tikte. Het is ook grotendeels vergeten geschiedenis, een weggestopte zwarte bladzijde. Het probleem is dat dit gebrek aan collectieve kennis, hoewel gerieflijk voor witte mensen, ook gevaarlijk is. Want wat Sommer onbedoeld zeer treffend aantoont, is dat zodra de angst weer toeslaat – ‘miljoenen Afrikanen zullen op onze deur bonken’ – de kans bestaat dat mensonterende gruwelijkheden uit het verleden zomaar een goed idee voor de toekomst lijken.

 

 

Meer lezen: 

De cijfers van het CIA World Factbook: http://www.indexmundi.com/g/r.aspx?t=0&v=25&l=en

De cijfers van de Gallup-poll: http://www.gallup.com/poll/166796/potential-net-migration-index-declines-countries.aspx

Het NRC-stuk van Doornebal: http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2014/september/20/afrikaanse-bevolking-explodeert-verwacht-meer-vl-1420295

De webpagina bij het boek Unnatural selection: http://www.marahvistendahl.com/unnatural-selection/

Het interview met Mara Hvistendahl: https://ashatenbroeke.nl/2011/10/27/liever-een-jongetje/

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ebola geen bedreiging voor toeristen’, kopte de Telegraaf begin deze week. De immer charmante krant van wakker Nederland weet wat er echt belangrijk is wanneer er honderden Liberianen, Guineeërs en Sierra Leoners sterven aan een gruwelijke ziekte.

Deze intense bezorgdheid voor het lot van West-Afrikaanse burgers zag je de afgelopen dagen in meer westerse media. Zo bracht CNN op haar website zeer prominent het nieuws dat twee Amerikaanse hulpverleners besmet waren geraakt met het virus. Verdere aandacht volgde toen bleek dat er een ebolapatiënt had rondgelopen op de internationale luchthaven van Lagos, Nigeria. Diverse verslaggevers kwamen met behulpzame kaartjes waarop te zien was welke landen een rechtstreekse vliegverbinding hebben met deze miljoenenstad. ‘Slechts één vlucht verwijderd’, zette zakenwebsite Quartz er onheilspellend bij.

Ook de Britse kranten waren hartverwarmend betrokken bij de getroffenen. ‘Ebola is afschuwelijk – en het laat zien hoe onvoorbereid we zijn op epidemieën’, luidde een kop in de Telegraph. Die ‘we’, dat zijn Europeanen, blijkens de eerste alinea. Gisteren leefde de Telegraph zelfs zo intens mee met de arme zieken, dat ze een liveblog begonnen. Openingszin: ‘Vakbondsleiders waarschuwen dat douanemedewerkers onvoorbereid zijn op de mogelijkheid dat het ebolavirus naar Groot-Brittannië komt…’.

Voor een deel is dit natuurlijk huis-, tuin- en keukenbangmakerij. Mede met dank aan Hollywood zijn we gewend geraakt aan een irrationale angst voor ebola en aanverwante bloederige akeligheden. De nuchtere vaststelling dat er netto veel meer mensen het loodje leggen door malaria weegt niet op tegen dat ene chocoladeletterbesef: er zou OP DIT MOMENT een KILLERVIRUS in het vliegtuig naar EUROPA kunnen zitten. Een besef dat, indien vakkundig aangewakkerd, wonderen kan doen voor de krantenverkoop.

Maar dat is niet de enige verklaring. Feit is dat we in Europa een lange geschiedenis hebben van niet warm of koud worden van overleden Afrikanen. Eén van de cynischer journalistieke vuistregels luidt niet voor niets dat nieuwswaarde gelijk is aan het aantal doden gedeeld door de afstand. Het lot van Sierra Leoners is daarmee verminderd interessant. De uitermate minimale kans dat we hier uit onze oogbollen gaan bloeden, echter, vereist blijkbaar onmiddellijke aandacht.

Dit geldt niet alleen voor journalisten. Terwijl ebola om zich heen greep vroeg ik me af waarom er eigenlijk geen vaccin is. De reden bleek dat eigenlijk niemand er geld aan wil uitgeven. Er is voor commerciële farmaceuten geen winst te behalen, en de potjes voor tropisch virusleed richten zich veelal op grotere moordenaars als hiv en wederom malaria. Maar ook hier speelt afstand een rol; geld was vast geen issue geweest als ebola niet op het West-Afrikaanse platteland zou huishouden, maar in, zeg, Iowa. Nu moeten ebolavaccinmakers het doen met geld van met name het Pentagon. En ook daar geven ze het niet uit omdat ze zo ontzettend begaan zijn met het lot van de Liberianen & co, maar omdat ze vrezen dat een of andere grapjurk van ebola een biologisch wapen zal maken waar westerlingen aan doodgaan.

Het zal wel heel menselijk zijn, om vooral voor de eigen huid te vrezen. Maar het is ook best onkies, dat het sterven van die arme mensen in Liberia, Guinee en Sierra Leone grotendeels uit zicht blijft, tenzij we doen alsof hun dood over ons leven gaat.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.