dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

De democratie had geen topdag, op zaterdag 12 november 2017. Tweehonderd anti-racisme-activisten die tijdens de Sinterklaasintocht in Rotterdam vreedzaam wilden betogen tegen Zwarte Piet zijn opgepakt. Dat ging met grof geweld: er zijn videobeelden van demonstranten die zelf niet agressief waren maar er toch met de wapenstok van langs kregen, die in een nekklem werden gehouden, die door agenten in hun gezicht werden gestompt terwijl ze al door andere dienders werden vastgehouden. Amnesty International bekeek de beelden en oordeelde hard: onrechtmatige arrestaties, en ‘disproportioneel geweldgebruik’ door de politie.

Hoe anders reageerden de media. ‘Er vielen over en weer rake klappen’, meldde de NOS, alsof het ging om een opstootje tussen twee gelijkwaardige partijen, in plaats van om een groep ongewapende, niet-vechtlustige activisten versus een politiemacht die met ongepaste gretigheid gebruik maakte van haar geweldsmonopolie. ‘Het ging er over en weer hardhandig aan toe’, berichtte de Volkskrant, onder de kop ‘In Rotterdam was het wél hommeles’. Hommeles? Dat leek een voortzetting van de toon die vorige week was gezet door onze hoofdredacteur, die over de demonstranten stekelde dat ze ‘zich opmaken om herrie te trappen op een kinderfeest’. Wat weer deed denken aan hoe NRC-verslaggever Bas Blokker in 2014 anti-Zwarte-Piet-activisten ‘hooligans’ noemde.

Het is een schoolvoorbeeld van framing: de demonstrant als lastpak. Wat in dat frame buiten beeld blijft, is dat vreedzaam protesteren een recht is, zowel volgens onze Grondwet als het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het is een vrijheid waar niet zomaar inbreuk op mag worden gemaakt. En dat is niet voor niets: een democratie moet haar dissidenten koesteren. Zonder hen geen vooruitgang.

Dat de demonstranten hun Rotterdamse protest niet vooraf hadden aangemeld, mag op zichzelf dan ook geen reden zijn om de demonstratie beëindigen, blijkt uit de website van de Nationale Ombudsman. En het is de vraag of de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb, die vrijdagnacht nog een noodverordening afkondigde omdat hij naar eigen zeggen nooit zou toestaan dat honderden mensen demonstreren in de nabijheid van een grote groep volwassenen en kinderen, dit recht wel voldoende respecteerde.

Wat het lastpak-frame ook verdonkeremaant, is dat bij voorgaande intochtprotesten de anti-racisme-activisten vreedzaam waren, terwijl juist de politie zich misdroeg. In Dordrecht, 2011, werd Quinsy Gario bij zijn arrestatie geslagen. ‘Disproportioneel geweld’, vond de Ombudsman. In Gouda, twee jaar geleden, werden 90 mensen opgepakt die geweldloos tussen het publiek stonden. De arrestatie van activist Jerry Afriyie was zo bruut dat hij geen adem meer kreeg. Onrechtmatig en ‘onnodig fors’, oordeelde de rechtbank. De 90 arrestaties waren bovendien ‘een ongeoorloofde inbreuk op de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van betoging’.

Je zou denken dat journalisten daarom hun kritische blik deze keer niet op de activisten maar op de politie zouden richten. Maar nee. Het NOS-achtuurjournaal opende zaterdag met: ‘Het kinderfeest lijkt niet meer zonder noodverordeningen en ME te kunnen.’ Alsof daar geen keuze was gemaakt, waarvan de juistheid betwijfeld en bevraagd kan worden. Het Algemeen Dagblad schreef over een foto die de Parate Eenheid Rotterdam had getwitterd; een kiekje van politiemannen in Zwarte Piet-pak, inclusief blackface-schmink. Eronder stond de tekst: ‘Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de Parate Eenheid’. ‘Niet grappig’, vond de krant, maar echt harde noten over wat dit in vredesnaam zegt over de neutraliteit van de politiemacht kraakten ze niet.

Op het NOS-journaal vertelde politiewoordvoerder Van Duijvenbode dat demonstranten die zaterdag richting het centrum van Rotterdam waren gelopen, ‘waren gevorderd om te vertrekken. Maar dat bevel hebben ze genegeerd en toen moesten we ze aanhouden’. Docent Arzu Aslan was erbij, en twitterde dat dit niet klopt. ‘Heb expliciet gevraagd of we mochten vertrekken’, zegt ze, ‘we móchten niet weg’. Dat vraagt om opheldering, die de politie overigens niet geeft wanneer ik het dan zelf maar ga vragen. Van Duijvenbode mailt een algemene blabla-reactie: ‘Wij hebben hen aangehouden voor het negeren van het demonstratieverbod en het niet opvolgen van de aanwijzingen.’ En dat politiegeweld? ‘Agenten waren genoodzaakt’.

Tijd voor de media om aan de bak te gaan. Wat is er precies gebeurd? Waren de beslissingen van machthebbers wettelijk maar ook moreel gezien juist? Moeten er niet eens sancties komen op bruut politiegeweld? Een goede journalist is een waakhond van de democratie, tenslotte. En niet iemand die meesmuilt over hoe akelig en feestverpestend demonstranten zijn, terwijl machthebbers hun voetjes afvegen met onze rechten en vrijheden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik kan niet voor iedereen spreken’, zei de Nigeriaanse schrijver Chimamanda Adichie afgelopen zaterdag bij Atria. ‘Ik weet niet hoe het is om een witte feminist te zijn. Ik weet niets over transgender zijn.’ Natuurlijk moet feminisme een inclusieve beweging zijn, vertelde ze, maar dat betekent niet dat elk verhaal over de ervaringen van alle vrouwen hoeft te gaan, of dat vrouwen voor elkaar kunnen of moeten praten.

Adichie gaf het voorbeeld van een Amerikaanse witte feminist, die vaak het verwijt krijgt dat ze niet over zwarte vrouwen schrijft. ‘En dan zeg ik: maar ze weet niets over zwarte vrouwen. En eigenlijk wil ik ook niet dat ze spreekt voor zwarte vrouwen. Zwarte vrouwen kunnen heel goed voor zichzelf spreken, als jullie maar de deur zouden openzetten en ze bloody naar binnen zouden laten.’

Haar woorden deden me denken aan de discussie over feminisme en islam die we de afgelopen weken hadden in Neerlands kranten. Allerlei witte, seculiere vrouwen kwamen een duit in het boze-islam-onderdrukt-vrouwen-zakje doen. Het begon met een interview met Machteld Zee in het AD over haar nieuwe boek. Er volgden opinies van Jolande Withuis en Elma Drayer in de Volkskrant. NRC-columnist Jutta Chorus interviewde een eveneens witte niet-moslima. Wel-moslima Hanina Ajarai probeerde in haar AD-column nog per satire wat nuance aan te brengen, maar haar werd in reacties onmiddellijk een gebrek aan feitenkennis over haar eigen geloof verweten. Beter zou ze het boek van Machteld Zee eens goed lezen. Dus.

Nadat Adichie was vertrokken bij Atria, dronk ik een glas vrij straffe citroenlimonade met de andere aanwezige feministen. Eén van hen, een slimme, jonge, zwarte feminist, begon over ‘Zwart als roet’, de documentaire van Sunny Bergman over Zwarte Piet. Ze vertelde hoe veel van Bergmans punten al duizenden keren door zwarte activisten waren gemaakt. En hoe frustrerend het was dat zoveel mensen na het bekijken van die film, nu een witte vrouw het had gezegd, ineens wel zagen dat Zwarte Piet een probleem is.

Het was bijna te herkenbaar. Sinds 2011 – naar aanleiding van het protest van onder andere Quinsy Gario – schrijf ik regelmatig over Zwarte Piet, en steevast mailen witte mensen me daarna om te vertellen hoe ze het dankzij mij nu eindelijk snappen. Even steevast bellen redacteurs van radio- en tv-programma’s me na zo’n column op om me uit te nodigen voor een discussie met voorstanders van Zwarte Piet. De eerste keer zei ik ja, en schoof ik aan bij Debat op 2. Hun format dicteerde dat twee groepen letterlijk tegenover elkaar zitten; in dit geval de overwegend witte pro-Pieters, en een flinke groep zwarte activisten plus ik-zei-de-gek.

Achteraf was ik in mijn nopjes; ik had goed geargumenteerd. Maar later groeide mijn ongemak. Immers: veel van de mensen aan ‘onze kant’ waren al jaren met antiracisme en verzet tegen Zwarte Piet bezig. Mijn enige verdienste was dat mij de rook om mijn hoofd net iets eerder was verdwenen dan bij de gemiddelde witte columnist. En toch was ik naar verhouding misschien wel het meeste aan het woord geweest. Wat betekende dat?

Ik vreesde dat het betekende dat veel witte mensen zelfs in een racismedebat liever naar andere witte mensen luisteren dan naar zwarte mensen. Andere debatredacteurs bevestigden dat vermoeden. Als ze me belden, informeerde ik naar de andere gasten – niet zelden kwam ik erachter dat er nog niet of nauwelijks zwarte of bruine mensen waren uitgenodigd. Een openhartige redacteur verklaarde, toen ik vroeg waarom: ‘We willen een objectief, feitelijk debat, niet al te emotioneel.’ Een treffend voorbeeld van wat Gloria Wekker deze week in haar Volkskrant-interview ‘een diepgewortelde cultuur van witte superioriteit’ noemt. ‘Het idee van de koloniale overheerser was: wij witten zijn beter en moeten jullie zwarten civiliseren. (..) Die manier van denken zie je nog altijd terug.’

Het is een manier van denken die uiteraard om verzet vraagt. Daarmee bedoel ik niet dat witte mensen moeten zwijgen over racisme, islam-geïnspireerde vrouwenonderdrukking en aanverwante akeligheden. Dat hoeft echter niet altijd vanuit de voorhoede; zeker als het gaat over Zwarte Piet of feminisme is het waardevol dat er meer mensen van kleur aan het woord komen. Zet de bloody deur open. Zoals Adichie zei: we hebben juist de stemmen van veel verschillende individuen nodig, zodat elk persoon over haar eigen ervaringen kan praten. Op die manier hoeft niemand de ander te overstemmen. Laten we superioriteit inruilen voor begrip, steun en solidariteit. Er is mooie uitdrukking voor. Niet: ik spreek voor je. Maar: ik sta achter je.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een activist. Een slachtoffer. Politiek correct. Het zijn allemaal woorden die de afgelopen week gebruikt werden om Gloria Wekker te beschrijven. Ze is trouwens antropoloog, om precies te zijn een gepensioneerd hoogleraar gender en etniciteit. Onlangs verscheen haar boek over witte onschuld. ‘Onschuld tussen aanhalingstekens, hè’, zei ze erbij, in een Vrij Nederland-interview.

De boodschap van haar boek is eenvoudig te begrijpen, maar voor velen moeilijk te verteren. Wekker beschrijft een paradox: onze samenleving kent duidelijk racisme en een geschiedenis van kolonialisme, maar toch vinden de meeste Nederlanders zichzelf de onschuld zelve: ze zijn immers supermegatolerant, en patronen die op het tegendeel duiden, worden ontkend. Het racisme en kolonialisme maken dat allerlei ongelijkheidsbevorderende denkbeelden in de haarvaten van onze cultuur zitten, en de ontkenning ervan maakt dat die denkbeelden onbesproken, onbekritiseerd, en dus onverminderd haarvaterig blijven. Dat is niet zo’n gezellige boodschap, en professionele meninghebbers konden al dan niet bewust de verleiding niet weerstaan om Wekker verkeerd te begrijpen of te diskwalificeren.

Zo betoogde Arnon Grunberg woensdag in zijn Voetnoot dat Wekkers vaststelling dat witte onschuld niet bestaat, betekent dat er dus sprake moet zijn van ‘collectieve schuld’. En die notie maakt weer de weg vrij voor collectieve straffen, wat onrechtvaardig is. Maar, zoals Trouw-redacteur Seada Nourhussen twitterde, heeft het woord ‘onschuld’ nóg een betekenis, namelijk een soort argeloosheid, zoals dat van een kind. ‘Ik geloof niet dat Grunberg dat niet snapt.’

Een woord als ‘slachtoffer’ blijkt zeer bruikbaar als je iemand wilt wegzetten. Naast de letterlijke betekenis – ‘iemand die buiten schuld schade lijdt’ – is het een verwijt: een slachtoffer is iemand die er niet het beste van heeft willen maken, maar liever berustend klaagt over haar lot of omstandigheden. Dat heet dan ‘in de slachtoffer-rol kruipen’, of, zoals VVD’er Dilan Yesilgöz in Buitenhof tegen Wekker zei, ‘het slachtofferschap cultiveren’. Die tweede betekenis van ‘slachtoffer’ is een neoliberalisme-dingetje; het komt voort uit de nadruk op eigen verantwoordelijkheid en de maakbaarheid van het leven. Daardoor ‘mogen slachtoffers geen slachtoffers meer zijn, maar alleen nog daders’, schrijft socioloog Mieke van Stigt op socialevraagstukken.nl.

Ook het begrip ‘activist’ heeft vaak zo’n dubbele betekenis. Met name wanneer de ene partij het in een discussie als label op een andere partij plakt, geldt het als een vies woord, dat riekt naar boze irrationaliteit en onoprechtheid. Het heeft wat gemeen met de term ‘politiek correct’: ook die impliceert dat je dingen zegt die je niet werkelijk meent. Dat het niet gaat om een eerlijke hartenkreet of een doordacht standpunt, maar om iets dat je enkel zegt voor persoonlijk gewin – om een duister links politiek doel te bereiken, of zodat anderen je cool en oké vinden, of op zijn minst geen lul (m/v).

Elma Drayer dichtte Gloria Wekker in haar column van vorige week activistische boosheid toe, door te verwijzen naar het artikel in Vrij Nederland en te stellen dat de antropoloog de interviewer, Greta Riemersma, ‘op hoge toon de les leest’. Zowel de hoge toon als het leslezen blijkt Drayer er zelf bij te hebben verzonnen; navraag bij Riemersma leert dat Wekker op dit punt tijdens het interview een en al kalmte was. Drayer beticht Wekker vervolgens van denkarmoede, en met een sneer en een misinterpretatie heeft ze een academicus die twintig jaar lang onderzoek heeft gedaan naar racisme weggezet als irrationeel.

Wekker vindt zichzelf geen slachtoffer, zegt ze in het interview: ‘Ik zie niet in waarom ik een slachtoffer zou zijn als ik een situatie analytisch blootleg.’ Politiek correct vindt ze geen vieze woorden: ‘Geef mij maar meer politieke correctheid. (…) Racisme was er altijd, maar steeds meer mensen vinden het normaal om grof te zijn.’ En of ze naast academicus ook activist is? ‘Ja, ik ben geen wetenschapper geworden voor het nageslacht of om een of andere ivorentorentheorie te lanceren. Het gaat mij om het hier en nu, en ik houd mij bezig met allerlei soorten ongelijkheid.’

En dat is natuurlijk precies hoe het moet zijn: wetenschappers die hun kennis gebruiken om deel te nemen aan het maatschappelijk debat, die op basis van onderzoek de status quo uitdagen en die aan slecht onderbouwde stoelpoten zagen. Die blijven analyseren als commentatoren assorti hen een activist of slachtoffer noemen, en die zich altijd vrij voelen om lastige kwesties aan te snijden. Ook – of vooral – als dat ongezellig en oncomfortabel is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Zimbabwe vecht tegen een extreme droogte. Een grote hongersnood dreigt. Thomas (23) van StukTV weet nu hoe enorm zwaar dat is.’ Ik las het deze week per toeval op 7days.nl. Context: StukTV is een YouTube-kanaal met meer dan een miljoen abonnees waarop drie jongemannen – waaronder Thomas van der Vlugt – malle opdrachten van kijkers uitvoeren, zichzelf vrij grappig vinden, en dat filmen.

Belangrijker context: in Zimbabwe, maar ook bijvoorbeeld in Ethiopië en Malawi, is de oogst grotendeels mislukt en is er een groot tekort aan schoon drinkwater; vanwege onder meer El Niño heeft het al een paar jaar nauwelijks geregend. Het Rode Kruis vreest dat in het oosten en het zuiden van het continent misschien wel zeventig miljoen mensen getroffen gaan worden door de droogte. Er is in de Nederlandse media betrekkelijk weinig aandacht voor hun naderende rampspoed, en daarom leek het datzelfde Rode Kruis een goed idee om Thomas vier hele dagen lang, mét camera, in een Zimbabwaans dorpje onder te brengen, waar hij net zo leefde als de plaatselijke bevolking, en dus net zo weinig te eten had.

Thomas vervulde de rol van Goed Mens in Afrika met verve. Een breed scala aan goede bedoelingen droop van mijn scherm en vormde een plasje onder m’n tv. In interviews assorti benadrukte Thomas, zoals dit culturele script vereist, de uitzichtloosheid (‘hier hebben mensen gewoon honger, daar is niets aan te doen’), de urgentie (‘we moeten er wel nu iets aan doen, want het wordt alleen nog maar erger’), zijn eigen bittere afzien (‘ik dacht: ik moet wat eten, anders gaat het gewoon niet goed’) en hoe hij innerlijk bewogen was door zijn reis (‘een unieke levenservaring’ / ‘ik ben echt een beetje verliefd geworden op Afrika’ / ‘nu kan ik het leven hier echt ervaren, en dat is tof’). Er was zelfs sprake van enige persoonlijke groei bij de YouTuber, want de lokale armoede bleek naast ‘zwaar, jonge’ ook reuze inspirerend: ‘Wij maken ons heel druk om kleine dingen als een kapotte auto of fiets, maar eigenlijk gaat dat nergens over. Het totale gebrek aan materialisme hier, daar mogen we best meer waardering voor hebben.’

En ik dacht: is dit nou wat de wereld nodig heeft? Witte mensen die een paar dagen hongersnoodje spelen? Die dan komen uitleggen hoe erg het allemaal is in Afrika, en dat we de mensen daar dus onmiddellijk moeten gaan redden?

Uit eerdere discussies over vergelijkbare akkefietjes maak ik op dat het antwoord ‘nee’ is. Zo schreef journalist Bim Adewunmi eind 2014 in the Guardian over Band Aid 30 (die groep voornamelijk witte zangers die met een gerecyclede kersthit Afrika van ebola wilden redden). Een ‘paternalistische manier van denken over Afrika’, schreef ze; een populair narratief dat ons in het wester afschildert als ‘benevolent elders’ en hullie in het ellendige continent Afrika als immer arm en hulpbehoevend.

De Nigeriaanse mensenrechtenactivist Chitra Nagarajan beschreef het liedjesproject in een Al Jazeera-artikel als een klassiek voorbeeld van ‘white Western saviourism’. Het neemt de mensen die in Afrikaanse landen wonen hun agency af, constateerde ze, en ‘bestendigt het stereotype dat conflict, armoede en ziekte het enige verhaal van het continent is.’ De Keniaanse analist Abdullahi Halakhe voegde er nog aan toe: ‘Tevens is het idee dat Afrika in 2014 gered moet worden door een washed up groepje C-artiesten een pervers voorbeeld van een messias-complex.’

Natuurlijk: als ergens droogte en nood is, dan moet je soms graan en water brengen. En als er ergens een vreselijke besmettelijke ziekte uitbreekt, dan bied je hulp aan. Dat hoort gewoon bij goed internationaal nabuurschap. Maar wat deze kritiek zo treffend adresseert, is dat er ook een machtsongelijkheid is, die inherent is aan dit hele Europees-Afrikaanse-reddingsgebeuren: wij, rijke westerlingen, gunnen de mensen onder de evenaar geld en goed (en YouTube-sterren), uit de goedheid van onze collectieve harten, en mits de nood hoog en mediageniek genoeg is. Maar de redenen dat die ongelijkheid tussen deze continenten überhaupt bestaat, en de systemen die haar in stand houden, daarover praten we hier maar zelden – net als over het inzicht dat de stereotiepe verhalen over een (voor ons) prachtig en innerlijk-verrijkend maar tegelijkertijd (voor hen) ziek, zwak en zielig werelddeel meer kwaad dan goed doen.

Als we werkelijk willen helpen, dan doen we iets aan die ongelijkheid, in plaats van het sturen van Goede Mensen, en het verschepen van nog eens honderdduizend doekjes voor het bloeden.

===

PS Lees ook dit verhelderende artikel uit The Atlantic: The white-savior industrial complex, van Teju Cole. Hieronder een treffend citaat uit dat stuk:

Schermafdruk 2016-05-20 10.01.41

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Onze manier van leven loopt gevaar. Dat stelde VVD-fractievoorzitter Halbe Zijlstra vorige week in een interview met dagblad Trouw. ‘Wij doen in Nederland heel veel concessies aan de manier van leven, onze waarden’, zei hij, en gaf als voorbeeld dat sommige Amsterdamse schoolbesturen Tweede Pinksterdag misschien wel wilden inruilen voor het Suikerfeest. ‘Elke keer een stapje weg van de Nederlandse achtergrond en cultuur’, noemde Zijlstra dit. Waarmee meteen glashelder was wie er volgens hem tot de categorie ‘onze’ of ‘Nederlandse cultuur’ behoren: moslims niet.

Nou heb ik een donkerbruin vermoeden dat de meeste Nederlanders, ongeacht hun geloof, op Tweede Pinksterdag vooral een lekker lang weekend vieren. Dit besef lijkt echter niet in Zijlstra te zijn uitgestort, want hij bouwt in de rest van het interview lustig verder op deze in zijn ogen riskante ontwikkeling. Zo is volgens de VVD’er ook de vrije samenleving in gevaar, bijvoorbeeld zodra scholen rekening houden met moslimleerlingen en daarom een ‘Je suis Charlie’-poster verwijderen. Hij vindt dat het verkeerde signaal. ‘Is er kritiek op zo’n poster, dan moet je zeggen: jongens, vrijheid van meningsuiting, zo zit het hier in elkaar.’

Prima standpunt, op zich, en dat maakt het extra jammer dat Zijlstra iets verderop in het interview zulke gedachtegoedtechnische vrijheden alleen reserveert voor mensen die hij eerder in de categorie ‘onze’ had ondergebracht. Moslims, bijvoorbeeld, hebben er minder recht op. ‘Zij redeneren vanuit hun eigen waardenpatroon’, stelt Zijlstra, en vervolgt: ‘Maar juist dan moet je als maatschappij heel helder zeggen: als je hier wil leven, dan moet je je aan onze waarden gaan houden.’ Wil je dat niet, dan ga je maar gezellig naar Saoedi-Arabië. (Ik verzin dit niet; hij zei dat echt.)

Salafisten moeten volgens Zijlstra helemaal hun mond houden. ‘In die salafistische kringen worden dingen geroepen en gezegd die echt ondermijnend zijn voor onze democratische rechtsstaat’, stelt hij. Het gaat hem niet enkel om dwaallichten die oproepen tot haat en geweld – dat is immers al verboden – maar ook om huis-, tuin- en keukenorthodoxen. ‘Die zijn niet gewelddadig in daad, maar in woord wordt onze maatschappij totaal verworpen.’ Vervolgens praat Zijlstra wat over hoe zij dan niet op de goede plek op de aardbol zitten, over het corrigeren van immigranten, het bestrijden van mensen met onaangepaste denkbeelden, het eisen van aanpassing aan ‘onze’ maatschappij, en zegt hij: ‘Daar waar wettelijk dingen nodig zijn, zullen we dat regelen.’

Naar aanleiding van deze interviewuitspraken voel ik me genoodzaakt om iets op te biechten. Beste meneer Zijlstra: ik wil u graag laten weten dat ook ik onze huidige samenleving verwerp. Ik verwerp regeringspartijen die met de bovenlip het liberalisme belijden, en met de onderlip (of -buik) onwelgevallig verklaarde minderheden hun vrijheden wil ontnemen. Ik verwerp politici die denken dat je kleingeestige ideeën moet bestrijden met een verbod in plaats van met betere ideeën. En ik verwerp een samenleving dat zo’n diepgewortelde afkeer kent voor ‘de ander’ dat bij voorstellen als die van Zijlstra niet alle jaren-dertig-alarmbellen afgaan.

Vanwege dat verwerpen streef ik naar de oprichting van een links-feministische heilstaat – laten we het ‘het falifaat’ noemen. In het falifaat doen we alles om Zijlstra’s interpretatie van de democratische rechtstaat te ondermijnen. In het falifaat maken we wetten die emancipatie bevorderen in plaats van minderheidsmeningen onderdrukken, is gelijkheid tussen man en vrouw of homo en hetero veel meer dan alleen een stok om een moslim mee te slaan, zijn oorlogsvluchtelingen onvoorwaardelijk welkom simpelweg omdat we ooit in Genève bij het kruisje tekenden voor hun mensenrechten, en eten politici liever hun blauwe zijden stropdas op dan sommige waarden of religies ondergeschikt te maken aan andere.

Het hypocriete neoliberale patriarchaat roep ik uit tot vijand van het falifaat, omdat het jokt: het beweert er te zijn voor alle burgers, maar probeert ondertussen een de facto dictatuur van de vermogende en/of mondige meerderheid te stichten.

Een waarschuwing: mijn plannen voor de verwerping van de samenleving moet niet worden weggewuifd alleen omdat ik een ongelovige witte jonge vrouw ben met een ruime voorraad Nederlandse voorouders. Ik ben al lange tijd ernstig aan het radicaliseren; als u mijn laptop zou onderzoeken, dan zou u daar concreet bewijs aantreffen van plannen om uit te reizen naar een land dat beter bij mijn ideologie past, zoals IJsland, of misschien Canada.

Dus ik vraag het u, meneer Zijlstra: is het u echt menens, met wat u in het interview zei? Want dan nodig ik u bij deze uit om ook mij te komen verbieden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De laatste tijd denk ik weer veel aan Aysha. Ze vluchtte uit Aleppo, met haar twee kleine dochters Bisan en Sham, en zwanger van een derde. Voor de oorlog in Syrië was ze was ze carrièrevrouw, en gelukkig getrouwd. Haar verhaal stond afgelopen december in het blad Marie Claire. Ze vertelde over bommen, over voedseltekorten, en over weggaan, smokkelaars, en een klein rubberbootje. Haar man bleef achter. ‘Als arts had hij het gevoel dat hij dáár nodig was. Vijf maanden lang hadden we iedere dag ruzie, maar uiteindelijk liet hij ons gaan. Het laatste wat hij tegen me zei, was dat ik mijzelf en onze kinderen moest beschermen omdat wij zijn hele leven waren.’

Ik denk aan Aysha en haar dochters en haar man om mezelf eraan te herinneren dat het vluchtelingendebat gaat over echte mensen; als de geopolitieke kaarten net wat anders waren geschud, had ik het kunnen zijn. Wie het nieuws volgt, zou dat zomaar kunnen vergeten. Vlees en bloed veranderen in cijfers en percentages: zestig procent, negentig procent, 58 duizend, 150 duizend, 250 duizend. Die nadruk op getallen versterkt een bepaald beeld van vluchtelingen; een gezichtsloze massa, een aanhoudende stroom vreemden, een probleem, een crisis, volgens sommigen zelfs een ramp. Of, in de woorden van PVV-leider Geert Wilders, ‘een islamitische invasie’.

De Australische islamoloog Halim Rane en mediawetenschappers Jacqui Ewart en John Martinkus noemen dit mechanisme in hun boek Media framing of the muslim world. Ze beschrijven hoe moslimvluchtelingen in de media impliciet of expliciet worden neergezet als een demografische bedreiging voor het westen. Volgens de onderzoekers is het een van de kenmerken van het ‘nieuwe oriëntalisme’; een manier van denken die ‘ons’ in het westen stelt tegenover de islamitische ‘anderen’, de ‘onverlichte buitenstaanders’. Daarbij geldt dat het westen superieur is, en die anderen een potentieel gevaar vormen waartegen ‘wij’ beschermd moeten worden. Dat gevaar is trouwens niet alleen demografisch van aard – het zijn niet enkel de grote aantallen moslims waartegen ‘we’ ‘ons’ moet verdedigen. Het nieuwe oriëntalisme ziet ook een cultureel gevaar; moslims zullen ‘onze’ manier van leven ondermijnen. Bovendien benadrukt deze denkwijze dat ‘onze’ veiligheid in het geding is: moslimmannen zullen ‘onze’ vrouwen verkrachten en terroristische aanslagen komen plegen.

Rane, Ewart en Martinkus ontkennen niet dat er moslims zijn die dit inderdaad willen en doen. Maar, stellen zij, deze dreiging komt van een kleine minderheid. En toch domineert het ongenuanceerde frame van de ‘gevaarlijke anderen’ het nieuws. Soms heel opzichtig, zoals toen diverse media meldden dat Wilders verzetsspray ging uitdelen tegen ‘islamitische testosteronbommen’, en citeerden hoe hij zei dat de gebeurtenissen in Keulen en andere steden hadden laten zien ‘hoe gevaarlijk het is, als we massaal mannen binnenhalen uit de barbaarse, vrouwonvriendelijke islamitische cultuur’.

Maar ook de PvdA stapt regelmatig dit frame in, zij het wat minder hatelijk of flagrant. Zoals toen minister Plasterk aankondigde dat hij de Nederlandse grondwet ging laten vertalen voor vluchtelingen. Zo zouden ze weten wat voor land dit is, en dat bijvoorbeeld bij ons man en vrouw gelijk zijn. (Dat zowel Syrië, Irak als Afghanistan grondwetten hebben waarin dat ook staat, was blijkbaar niet bekend.) Of toen minister Bussemaker deze week aankondigde dat asielzoekers op azc’s aan de hand van informatiemateriaal van de middelbare school les moeten krijgen over homorechten. Sympathiek misschien, nuttig wellicht, maar het benadrukt tegelijk het beeld van de onverlichte buitenstaander.

Andere frames over moslimvluchtelingen zijn zeldzamer, maar ze bestaan natuurlijk wel. Zo is er ook een verwaarloosd mensenrechtenframe, dat centraal stelt dat vluchtelingen volgens internationale verdragen recht hebben op een veilige haven. En een verguisd diversiteitsframe, dat Rane, Ewart en Martinkus in hun boek aanhalen: dat moslims zo’n enorm gevarieerde groep zijn, dat vrijwel elke generalisatie bij voorbaat onzin is.

Ik moest denken aan een artikel dat ik een tijdje geleden las, over gevluchte vaders in Nederlandse azc’s die hun gezinnen zo wanhopig misten dat ze het liefst terug wilden naar de oorlog. Ik moest denken aan de Syrische mannen in Keulen, die na die vreselijke oudjaarsnacht een brief verspreidden waarin ze hun afschuw uitspraken over seksueel geweld. Ik moest denken aan de man van Aysha, die zei ‘jullie zijn mijn hele leven’, maar toch in Aleppo bleef om voor zieken en gewonden te zorgen. En ja, ik moest ook denken aan terroristen, verkrachters, en aan homo- en vrouwenhaters. En ik dacht: het enige frame dat we echt nodig hebben, is dat moslims gewoon mensen zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.