dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Mag je van een wetenschapper verwachten dat hij wijs is? Dat zat ik me deze week af te vragen. Aanleiding was een stormpje in een glas water, veroorzaakt door neurobioloog Dick Swaab. Zijn boek ‘Wij zijn ons brein’ is vertaald naar het engels, en dus gaf hij een interview aan de Sunday Times. Daarin legde hij een link tussen rokende zwangere vrouwen en de latere homoseksualiteit van hun inmiddels-niet-meer-foetus. ‘Prenatale blootstelling aan zowel nicotine als amfetamine vergroten de kans op een lesbische dochter’, waren zijn exacte woorden.

Vooral de net iets minder verstandige Britse en Amerikaanse media sprongen er bovenop. De Daily Mail roeptoeterde iets over een ‘controversieel boek’. De Mirror presteerde het om elke vorm van relativerende kansberekening volstrekt te negeren door de volgende kop boven hun stuk te zetten: ‘Babies ’turned gay’ if mothers smoke during pregnancy – brain doctor claims’.

Aangezien ik op dit moment bezig ben met een boek over de oorzaken van hetero- en homoseksualiteit, klopten er wat nieuwsgierige mensen bij me aan. Klopt het wat Swaab beweert? Het zou kunnen, zei ik na enig speurwerk. Maar ik denk niet dat zijn uitspraken verstandig zijn.

Ik ben er vrij zeker van dat Swaab zijn uitspraak baseert op een onderzoek uit 2001, genaamd ‘The effects of prenatal stress, and of prenatal alcohol and nicotine exposure, on human sexual orientation’, in het vakblad Physiology & Behavior. Twee wetenschappers beschrijven hoe ze 7500 stuks kroost vroegen naar hun seksuele oriëntatie, en hun moeders vroegen hoeveel ze rookten, dronken en stressten toen ze in blijde verwachting waren. Stress maakte de kans op een homozoon groter maar deed niets bij meisjes, roken zorgde enkel voor wat meer lesbiennes en alcohol had geen invloed. Swaab citeerde dit artikel de afgelopen jaren acht keer.

Nu het onverstandige deel. Voor zover ik kan nagaan is het onderzoek nooit gerepliceerd. Dat maakt de uitkomst onzeker, zeker aangezien de effecten niet verpletterend groot waren. Bovendien is dit soort terugblikonderzoek notoir onbetrouwbaar, bijvoorbeeld omdat mensen die een homoseksueel kind blijken te hebben gaan terugdenken waar dat mogelijk door zou kunnen komen.

Het lijkt me niet zo’n goed idee om zo’n betwijfelbaar onderzoeksresultaat te promoveren tot vaststaand feit. Zeker niet aangezien er vervolgens een homorechtenactivist met Swaabs stelligheid aan de haal ging door te zeggen dat dit ‘een klap is voor religieuze en politieke homofoben. Als homo zijn voor het grootste deel of helemaal wordt bepaald door biologische factoren voor de geboorte, dan is het immoreel om lesbiennes en homomannen te veroordelen of discrimineren.’ Waarmee de homo-emancipatie ineens nauw verbonden is geraakt met een onderzoek van dubieuze zeggingskracht. Niet optimaal.

Met iets meer wijsheid had dit voorkomen kunnen worden. Onderzoekers zouden bijvoorbeeld wat vaker om hun eigen enthousiasme voor een bepaalde uitleg kunnen heenklussen, om te wijzen op de tekortkomingen van hun favoriete studies. Swaab, bijvoorbeeld, had zich meer open kunnen stellen voor andere visies op homoseksualiteit.

Die zijn er namelijk volop. Vanwege dat boek van mij bevind ik mezelf regelmatig in het begeesterde gezelschap van wetenschappers van allerhande pluimage. De historici en genderwetenschappers hebben allemaal een zeker afschuw van het biologisch essentialisme van Swaab en co. Hoezo wordt iemands volledig oriëntatie bepaald door hormonen voor de geboorte, vragen zij. Weten deze neurobiologen niet dat seksualiteit een door en door cultureel bepaald begrip is? Het huidige idee van homoseksualiteit als aangeboren, levenslang stabiele identiteit bestaat pas sinds ongeveer 1700. Daarvoor was het puur iets wat je deed, een handeling voor de ietwat kinky man, net als anale seks, of hoerenbezoek. Laat deze biologieminnaars eens bij ons op bezoek komen, zeggen deze onderzoekers dan, dan zullen wij hen eens iets vertellen over seksuele oriëntatie dat hun oren zal doen klapperen.

Dat is een goed idee. Want hoeveel misvattingen zouden we niet de wereld uit kunnen helpen als elke onderzoeker één dag per jaar met collega’s uit een verwant vakgebied zou meelopen? En niet alleen in de wetenschap. Zoals journalist Aliëtte Jonkers laatst opmerkte op discura.nl zouden ook artsen – en hun patiënten – er baat bij hebben als er in de geneeskunde vaker gebuurt zou worden. ‘Tijd om van die apenrots af te komen’, schrijft ze. Minder brullen, meer luisteren. Minder zeker weten, meer twijfelen en vragen. Want ja, ik geloof dat ik toch wel graag wil dat wetenschappers wijs zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Op mijn feministische neus staat een witte middenklassebril. Daar herinnerde publicist Nadia Ezzeroili me afgelopen zaterdag tamelijk hardhandig aan. Ze verweet me betutteling en liet weten dat ze het absoluut beu is om binnen het feminisme te moeten vechten tegen witte vrouwen die reddingsvesten en schouderklopjes uitdelen aan vrouwen van kleur.

Het was niet de eerste keer dat ik dit verwijt hoorde. Zo ben ik regelmatig bij feministische debatten waar louter witte middenklasse-onderwerpen op het menu staan. Na afloop van zo’n debat, afgelopen zomer bij de Internationale Socialisten, schreven Hodan Warsame en Chandra Frank van Redmond Amsterdam en Nella van den Brandt van de Universiteit van Gent een blog waarin ze de besproken onderwerpen bekritiseerden. ‘Seksisme staat voor vele vrouwen niet op zichzelf, maar wordt gekruist door racisme’, zeiden ze. En: ‘spreken over de problematiek van de loonkloof is niet relevant voor werkloze vrouwen, het onderwerp zorg-arbeidverdeling gaat niet over het leven van alleenstaande moeders, en het idee van een wettelijk kader van gelijkheid en bescherming gaat al helemaal niet op voor ongedocumenteerde vrouwen.’

Doordat hier in het debat aan voorbij was gegaan was het feminisme gereduceerd geraakt tot ‘een te beperkte agenda gericht op de behoeften en ervaringen van de meest geprivilegieerde, zichtbare vrouwen.’

Deze vier vrouwen hebben gelijk. Veel witte feministen (mijzelf soms incluis) hebben de onhebbelijkheid om met de beste bedoelingen te doen alsof hun ervaringen voor alle vrouwen gelden. Vorige week schreef journalist Laurie Penny een stuk in de New Statesman over hoe kort haar hebben voor vrouwen een politiek statement is. Je verzet je er immers mee tegen de eis van ‘het patriarchaat’ om je stinkende best te doen om zo mooi en sexy mogelijk te zijn, ter behaging van de man.

Ik herkende me in Penny’s verhaal, maar andere vrouwen niet. Schrijfster Flavia Dzodan merkte op twitter op dat voor vrouwen van kleur haarlengte juist het tegenovergestelde kan betekenen. Hun haar is van nature vaak zwart en ruig krullend of kroezend – iets dat vooral opvalt als het lang is. Je haar lang dragen is daarmee niet een manier om patriarchale heerschappen visueel te plezieren, maar om je eigen ontembaarheid en trots en maling aan de witte norm te laten zien. Dzodan, en velen met haar, ergerden zich eraan dat Penny in haar artikel over hét haar van dé vrouw nog geen twee zinnen had gewijd aan dit etnische verschil.

Dat getuigt niet bepaald van ‘inclusief feminisme’ – om Ezzeroili te citeren. Bovendien doet een journalist haar lezers er geen plezier mee, want een kleurrijk perspectief toevoegen is meer dan een obligaat momentje van politiek correctheid. Het kan zeer waardevolle inzichten opleveren.

Zo las ik in het boek ‘The politics of passion’ van antropologieprofessor Gloria Wekker dat het in de Creoolse arbeidersklasse in Suriname niet ongebruikelijk is dat kinderen worden opgevoed door iemand anders dan hun biologische moeder. Ze worden vrij gemakkelijk ‘weggegeven’ aan bijvoorbeeld een zus die zelf kinderloos is. Wie Wekkers beschrijving van de liefde en toewijding van deze niet-biologische moeders leest kan er niet aan twijfelen dat de kinderen hier niet onder lijden. Maar juist dát zet interessante vraagtekens bij de enorme waarde die witte westerlingen aan het genetisch moederschap toekennen. Wetenschappers, jeugdzorg, familierechters die omgangsregelingen bepalen: allemaal nemen ze impliciet aan dat een kind het beste opgroeit bij de biologische moeder. Een kijkje in een andere culturele keuken daagt dat dogma uit.

Soms is zo’n perspectiefwisseling zelfs broodnodig. Neem het debat over hoe moeilijk jongens het hebben in het onderwijs. Wanneer wordt geklaagd dat onze knullen van al die juffen niet als ‘echte mannen-in-spé’ mogen rouwdouwen, bedoelt men – eveneens impliciet – vrijwel altijd witte jongens. Zoals ik eerder deze maand in Vonk schreef: niemand zegt ooit van Nederlands-Marokkaanse jongens dat ze de vrijheid moeten krijgen om eens lekker wat drukker en stoerder te zijn in de klas. Terwijl allochtone jongens het op school het lastigst hebben, is het hele debat geframed rond de onderdrukte mannelijkheid van witte jongens. Toch een tikkie vreemd.

Het is opvallend hoezeer gender en etniciteit vervlochten zijn, en tot welke aannames en ongelijkheid dat leidt – allemaal zaken die pas echt opvallen zodra je langs de randjes van de witte middenklassebril gluurt. En dan niet om te betuttelen, maar uit een honger naar nieuwe inzichten en wijsheid. Een honger die ik altijd heb.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Iemand mag zich pas een feminist noemen als deze persoon niet alleen vindt dat er geen seksediscriminatie mag plaatsvinden, maar zich ook – in de eerste plaats – uitspreekt tegen misogyne praktijken die worden gerechtvaardigd met een beroep op culturele en religieuze tolerantie.’ Dat schreef rechtsfilosoof Machteld Zee vandaag in de Volkskrant.

Ze reageerde daarmee op mijn column. Daarin ergerde ik me aan mensen die menen dat alleen degenen die de islam bekritiseren en afwijzen het ware feminisme bedrijven. Die column maakte veel reacties los. Blogger Maja Mischke vroeg zich af of feminist tegenwoordig ‘vrouw in de war’ betekende. Joost Niemoller blogde over een krantenbericht van een moslima die uit het geloof was gestapt: ‘Kijk, Asha ten Broeke, dat is nu feminisme. Zelfbeschikking, door het afwerpen van de haatboeien van de islam die je tot slaafse broedkip hebben veroordeeld. Om martelaren uit te poepen.’ Hij voegde eraan toe: ‘Dit heldenverhaal is wat anders dan jouw domme getrut over wel of niet verantwoord speelgoed.’ Een punt dat overigens ook werd gemaakt door Zee – ‘Ruimte in de krant kan maar één keer worden volgepend, dus doe dat niet over een bartsmitfolder, maar over een ex-moslima die vertelt dat ze gedwongen werd een boerka te dragen’ – en Mischke: ‘Je hoeft je ook niet bezig te houden met het feit dat zoveel moslimmeisjes een dubbelleven moeten leiden om vrij te kunnen zijn en in allahsnaam dan maar een hoofddoek dragen, omdat ze anders letterlijk op hun donder krijgen van vaders, broers en neven. Of kapot geroddeld worden. Dat dubbelleven vol geheimen maakt ze ook nog eens extra kwetsbaar voor loverboys. Maar nee joh, meisjes die meer technisch onderwijs moeten volgen of juist niet met auto’s mogen spelen van Bart Smit, is waar jij je nu even mee bezighoudt. Net zo belangrijk.’

De drogreden die deze bloggers en opinieschrijvers gebruiken is vrij subtiel. Eerst maken ze alles wat er mis is met moslims en vrouwenrechten zo groot mogelijk. Zo schreef Zee in één adem over hoe Egypte, Marokko en Saoedi-Arabië het VN-Vrouwenverdrag ‘shariaproof’ hebben gemaakt, hoe (Nederlandse) dochters worden gedumpt in het land van herkomst, hoe (Nederlandse) vrouwen worden gedwongen een hoofddoek te dragen. Ze schreef over verborgen vrouwen, over islamitisch fundamentalisme, over boerkadraagsters en vrouwenbesnijdenis. Dit hele pakket komt vervolgens in de categorie ‘islamgerelateerde vrouwenhaat’ terecht. Mischke doet hetzelfde: loverboys, mishandeling, hoofddoekjes, het gaat allemaal in de grote pot.

Wat er mis is in onze eigen cultuur maken ze vervolgens zo klein mogelijk. ‘Asha ten Broeke maakt zich boos over rolpatronen die kinderen al worden opgelegd in Bart Smit-folders’, schrijft Zee. Alsof het probleem van westers seksisme zich beperkt tot een speelgoedcatalogus*, en er geen zaken bestaan als loonkloven, glazen plafonds, subtiele discriminatie, rape culture. Alsof transgenders en andere kinderen en volwassenen die qua gender niet keurig in de geïnstitutionaliseerde roze of blauwe hokjes passen het niet moeilijk hebben in onze samenleving.

Nadat islamitische vrouwenhaat is opgeblazen tot een probleem van internationale proporties en westers seksisme is teruggebracht tot een enkel lullig voorbeeld, wordt de vergelijking gemaakt. Verontwaardigd worden feministen op het matje geroepen: hoe kun je nu denken dat een Bart Smit-folder net zo erg is als islamistische misogynie? Het laatste is overduidelijk veel erger dan het eerste. En wie dat niet ziet, is geen echte feminist. Of in de war.

Door deze drogreden te gebruiken, wordt van feministen als ondergetekende een soort stropop gemaakt. Die stropop maakt een gevaarlijk soort onderscheid in subtypen vrouwenhaat. Westerse vrouwenhaat wordt zonder meer veroordeeld, zeggen ze, maar moslims krijgen een politiek correcte vrijgeleide, want de stropop is bang voor een cultureel conflict.

Ik ben niet die stropop, en het is tijd om haar neer te halen. De beste manier lijkt me door nog eenmaal uit te leggen wat mijn mening dan wel is.

Om te beginnen: ja, er gebeuren vreselijke dingen in veel landen waar moslims in de meerderheid zijn of waar islamisten aan de macht zijn. Er worden vele gruwelijke daden begaan met een beroep op de Koran en andere heilige geschriften. Het is afschuwelijk dat er landen zijn waar je als vrouw in de gevangenis kunt belanden omdat je verkracht bent maar van (illegaal) overspel wordt beticht (zei ik al eerder). Het is afschuwelijk dat er piepjonge meisjes worden uitgehuwelijkt aan verkrachtende schurken. Er is geen excuus voor vrouwenbesnijdenis (zoals ik al eerder schreef). Hierover verschillen Zee, Mischke en zelfs Niemoller en ik bij mijn weten niet met elkaar van mening.

Waar we wel over van mening verschillen, is hoe je daar het beste op kunt reageren. Ik geloof tot in het diepste van mijn hart dat het niet juist is om te roepen hoe achterlijk de islam is of alles wat met deze godsdienst te maken heeft categorisch af te wijzen. Of, zoals Niemoller doet, te suggereren dat de enige manier waarop een vrouw bevrijd kan worden is door haar geloof de rug toe te keren.

Ik word ontzettend ongemakkelijk van deze reactie, omdat het eigenlijk alleen maar tot islamhaat kan leiden. Bovendien riekt het naar neokolonialisme en een soort morele white supremacy en dat wij witte feministen (m/v) jullie arme moslima’s wel even zullen vertellen hoe jullie jezelf behoren te bevrijden. (Lees vooral ook even het artikel ‘Those poor muslim women’ over dit punt)

Deze houding impliceert dat de vrouwen die in islamitische landen (en daarbuiten) strijden voor hun rechten niet zelf kunnen nadenken over de manier waarop dat moet of hoe het beter kan. Of dat het ondenkbaar is dat deze vrouwen tot de conclusie komen dat ze hun geloof liever behouden en hervormen dan weggooien. Zoals deze Indonesische homoman, die schrijft:

‘I’m trying to integrate religious values with my sexuality, because rejecting one for the other is like rejecting a large part of me. I have a need to love and be loved by other men, and I have a need to fulfill my spiritual beliefs. Both needs form the very part of me.’

Wat er volgens mij moet gebeuren is dat we – in plaats van zelf van alles te roeptoeteren over de islam – heel goed gaan luisteren naar wat moslimvrouwen zelf zeggen. In plaats van onze westerse en veelal geseculariseerde versie van vrouwen- en homo-emancipatie aan hen op te dringen, zouden we ze kunnen vragen: wat gebeurt er daar bij jullie? Hoe ervaren jullie dat? Welke verhalen moeten er verteld worden? Welke delen van jullie heilige geschriften bekritiseren jullie zelf? Kunnen we misschien iets voor jullie betekenen? Ongetwijfeld zullen deze emancipeerders niet met één mond spreken, het met elkaar oneens zijn, en misschien niet zeggen wat wij van vooraf hadden verwacht. Om uit het artikel ‘Those poor muslim women’ te citeren:

‘It would require more hard work from journalists and opinion writers. Things like reading about the history of women’s rights in each country. Talking to activists on the ground. Understanding that the hijab or “head-cover” is worn by many Muslim women out of choice and to those women who cannot choose to not wear it, it may not be the biggest hurdle facing them. That they, too, face problems with employment, education, access to health care, political participation and that all those issues may be bigger to them than the mere religious garments worn for piety — that they, too, would like to ‘have it all’.’

Ik ben van harte bereid tot ‘hard work’.

Maar! Maar ik vind dat we echt moeten ophouden om de last van het onrecht in deze buitenlanden op de schouders van alle Nederlandse moslims te plaatsen. Als een groepje islamitische geneeskundestudentes vragen heeft over het behandelen van de andere sekse, is het niet erg redelijk om ze in een soort van feministisch reflex de vrouwenhaat in sharia-landen voor de voeten te gooien. Laten we alsjeblieft een beetje nuchter blijven: zo snel verandert het hier nou ook weer niet in een Iran in de polder.

De denkfout die ik eerder noemde, ligt ook hier op de loer: dat elke islamgeïnspireerde vraag en elke twijfel meteen de last meekrijgt van alle vrouwenhaat die alle moslims overal ter wereld ooit is overkomen. Dit is niet fair. We moeten islamitisch seksisme in Nederland op zijn eigen merites beoordelen. Dat betekent dat we bij het horen over gescheiden gebedsruimtes of apart zitten tijdens een Balie-debat niet meteen gestenigde vrouwen en besneden clitorissen erbij halen, maar de toestand zoals hij in Nederland op dit moment is. Dat betekent niet dat we moeten wegkijken bij religieus getinte problemen, maar wel dat we ook in gedachten houden dat de meerderheid van de Europese moslims de democratische normen en waarden onderschrijft, en dat er onder immigranten al – zomaar zonder de bemoeienis van witte ‘echte’ feministen – flink geëmancipeerd wordt. Zoals professor Maurice Crul van de Vrije Universiteit zegt:

‘In de Turkse en Marokkaanse gemeenschap is ondertussen geen consensus meer op het gebied van man-vrouwverhoudingen. Hoogopgeleide tweede- en derdegeneratiejongeren nemen met grote stappen afstand van de traditionele opvattingen van hun ouders. Hun moeders zorgden voor de kinderen en waren financieel afhankelijk van hun man, maar de dochters hebben een goede opleiding gevolgd en verdienen hun eigen geld. Zij maken daadwerkelijk de emancipatie door.’

En daarmee komen we bij een belangrijk punt. Er is niet zoiets als ‘de islam’ of ‘de moslim’. En dus is er ook geen categorie die veroordeeld kan worden, tenzij je bereid bent om blind te varen op een religieus label dat voor de individuele gelovige veel verschillende dingen kan betekenen. Ik ben dat niet (en ik ben zeker niet de enige), omdat ik vind dat dit geen recht doet aan alle moslims die hun geloof op een tolerante, geëmancipeerde en vrijheidslievende manier beleven. Evenmin doet het recht aan het zelfbeschikkingsrecht van moslima’s, of aan de strijd van feministische moslimvrouwen om van binnenuit hun geloof, cultuur en wereld te hervormen.

Bovendien: het zou toch al te gek zijn om te strijden voor de bevrijding van de vrouw, en daarbij haar vrijheid om te geloven wat ze wil uit te sluiten. En het is al te dol om te pleiten voor recht op zelfbeschikking, en dan de keuze om je hoofd of lichaam te bedekken of gescheiden te bidden uit te sluiten.

Liever pleit ik voor een soort nuchter feminisme, dat iedereen in z’n waarde laat:

1. Dat vrouwenhaat wordt veroordeeld om wat het is – geweld, onderdrukking, discriminatie, achterstelling, enzovoorts –, en dus zonder een complete religie in al haar vormen en met al haar belijders af te keuren.

2. Dat alle vormen van seksisme worden bestreden: niet alleen de vormen die verbonden zijn met de islam, niet alleen de westerse. Gewoon alle.

3. Dat alle vrouwen de vrijheid hebben om zelf hun strijdperk te kiezen, zonder dat een kudde ‘echte feministen’ ze voorschrijft wat ze moeten doen. (Dus moslima’s bepalen zelf hoe ze emanciperen, en ik schrijf gewoon over Bart Smit-folders als ik dat wil. Dat zijn allemaal kanten van dezelfde vrijheid waar zo hard voor gevochten is, en waar we nog steeds voor vechten)

4. En dat we, als we het dan toch over ‘echt feminisme’ hebben, onze liefde voor de vrijheid van de vrouw inzetten om elkaar daarbij te steunen, in plaats elkaar de tent uit te vechten over de vraag wie de beste of echtste feminist is. We lijken wel een stelletje machokerels die zich alleen maar druk maken over wie de grootste heeft zeg. In vredesnaam.

 

* Op mijn website http://seksisme.tumblr.com/ verzamel ik voorbeelden van huis-, tuin- en keukenseksisme. Het idee is blijkbaar ontstaan dat ik dat doe omdat ik denk dat een enkele Bart Smit-folder vrouwen onderdrukt, of zoiets. Niets is minder waar. Het hele punt van deze fotoblog was om te laten zien dat er stereotypen zijn die voortdurend op allerlei in principe best gezellig en onschuldig ogende micro-manieren worden benadrukt: dat hij stoer en ambitieus is, en zij mooi, sexy en zorgzaam. Zo worden mannen en vrouwen er de hele dag aan herinnerd wat hun ‘rol’ is. Het is een soort bloeden uit duizend kleine wondjes.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mag je als arts iemand van een andere sekse onderzoeken? Die vraag stond afgelopen zaterdag op het workshopprogramma van de Vrije Universiteit, die een multiculturele vrouwendag voor geneeskundestudentes en hun familie organiseerde. Dat onderwerp had de VU niet zelf bedacht. Uit de bijbehorende folder blijkt dit deze kwestie al pre-vrouwendag leefde onder moslimstudentes. Iemand met verstand van medische ethiek en islam kwam het dilemma met de aanwezigen bespreken.

‘Meer dan triest’, noemde de PVV het in de Kamervragen die ze hierover stelden. Als het aan hen ligt beloven de ministers van dienst dat er geen cent belastinggeld meer wordt verspild aan ‘multiculprojecten’ als workshops over ‘islamitische sekse-apartheid binnen de geneeskunde’. Grote woorden voor het simpelweg bespreken van een vraag van een stel jonge vrouwen.

Bij GeenStijl haalden ze het feminisme erbij. Aletta Jacobs rolt om in haar graf, schreven ze, want zo’n vraag mag helemaal nooit gesteld worden aan een medische faculteit, ‘en als dat iemand niet bevalt dan creperen ze maar.’ Blijkbaar vindt GeenStijl dat de wereld qua feminisme beter af is als we moslima’s de mond snoeren over hun dilemma’s.

Ik waag dat te betwijfelen. Het lijkt me uitstekend om tijdens de opleiding aandacht te besteden aan een zo veelkleurig mogelijk palet aan ethische ingewikkeldheden. Of je je werk als arts goed kunt uitvoeren zonder iemand van de andere sekse te onderzoeken is een tweede, maar spreken over dit soort eventuele apen en beren lijkt me geen probleem. De VU zal vast ook zorgen dat gelovige artsen-in-spé kunnen praten over gewetensbezwaren bij euthanasie en abortus. Het kan me ontgaan zijn, maar ik geloof niet dat het agenderen van dit dilemma – waarin vooral christenen het debatstechnische voortouw nemen – heeft geleid tot verontwaardigde Kamervragen. Sterker nog: we vinden dit heel normaal.

En daar zit hem de crux. In onze samenleving worden de acties, woorden en vragen van moslims door een luidruchtige groep roeptoeters voortdurend langs een andere meetlat gelegd dan die van andere groepen. Zo leidde het feit dat de VU een islamitische gebedsruimte heeft waar mannen en vrouwen apart bidden tot verontwaardiging, maar geen stofje waaide op toen in het Volkskrant Magazine stond dat de hippe evangelische City Life Church op sekse segregeert. (De kerk organiseert mannenavonden waarin gepraat wordt over werk en ambitie; op de vrouwenavonden gaat het tot mijn onmetelijke treurnis om nagels lakken en kapsels maken.)

Nog zoiets: als bij zo’n gebedsruimte een plek is waar vrouwen en mannen zich gescheiden kunnen wassen is dat een probleem, maar apart toiletteren vinden we niet alleen gewoon, maar zelfs een onvervreemdbaar recht. Als er ladies night en men’s night is in de plaatselijke bioscoop, mag ik in al mijn piemelloosheid niet naar de laatste actiefilm. Dit noemen we ‘een gezellig avondje uit’. Maar als moslims aan de Balie vragen of er tijdens een islamdebat kan worden geregeld dan mannen en vrouwen desgewenst gescheiden van elkaar kunnen plaatsnemen, is dat ‘buigen voor moslimdwang’ en schrijft publicist Joost Niemöller over ‘apartheid’ en ‘dictatuur’.

De immer eloquente Niemöller is ook degene die fier op de bres springt voor verkrachte vrouwen – mits hij op basis van smoezelige statistiek vermoedt dat de daders moslimmannen zijn. Dan heet het dat in Zweden ‘moslims massaal westerse vrouwen verkrachten’, terwijl ‘wij zwijgen’ en ‘de islam dat toestaat’. Geen woord rept hij over, zeg, de arme vrouwen die in het voornamelijk boeddhistische Birma door soldaten worden verkracht. Bij de PVV hebben ze trouwens vergelijkbare mores. Op hun website valt het woord ‘vrouwenrechten’ alleen in de context van islamkritiek.

De mensen die deze aparte moslimmeetlat in stand houden, verwijten me bijna dagelijks dat ik onvoldoende aan islamkritiek doe. Mijn geschrijf over het alledaagse seksisme van ladies nights en nagellakavondjes vinden ze gezeur, maar als ik zou zeggen dat ‘de islam’ heel slecht is voor vrouwen zou ik me acuut tot het ware feminisme bekeerd weten. Mijn insteek – alle soorten seksisme en vrouwenhaat even kut vinden, ongeacht de achtergrond ervan – is niet eens bij benadering goed genoeg.

Andere feministisch geïnclineerde vrouwen vergaat het net zo, blijkt uit een stuk van journalist Laurie Penny in The Guardian. Het lijkt erop, overweegt ze, dat deze islamonvriendelijke lieden proberen de aandacht af te leiden van het structurele seksisme in de westerse cultuur door te zeggen dat het in andere culturen nóg slechter is. Alsof de manier waarop ‘wij’ aan sekse-apartheid doen per definitie ongevaarlijk en knuffelbaar is, en ‘hun’ manier onvermijdelijk getuigt van boosaardige vrouwenhaat.

Maar dat is geen feminisme. Dat is het opstoken van een multicultureel conflict om maar niet in de spiegel te hoeven kijken.

Deze column stond (in iets ingekorte vorm) op 17 januari 2014 in de Volkskrant.

 

 

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het gaat niet helemaal lekker met de jongens. Ze doen het minder goed op school, hebben meer gedragsproblemen, en overtreden vaker de wet. Het woord ‘jongenscrisis’ valt. De dominante verklaring is dat jongens het lastig hebben in de gefeminiseerde samenleving. Vooral in hun jonge jaren moeten ze regelmatig verduren dat vrouwen de toon zetten: in de kinderopvang, op school. Deze vrouwen, zo is het idee, snappen die jongens niet zo best. Ze zien de kinderen onder hun hoede het liefst zo meisjesachtig mogelijk: lief, gehoorzaam, leergierig, sociaal.

Maar jongens zijn geen meisjes. Ze moeten juist de vrijheid hebben om actieve, baldadige rouwdouwers te zijn. Boys will be boys – iets waar in die gefeminiseerde cultuur bijna geen plek meer voor is. De jongen krijgt nauwelijks meer de kans om zich te ontwikkelen tot wat hij van nature is: een Echte Man. Een stoere, onafhankelijke, competitieve vent die niet te beroerd is om iemand op zijn bakkes te slaan als de situatie daarom vraagt. Handig met auto’s en gereedschap, maar niet emotioneel, niet kwetsbaar en beslist niet vrouwelijk. Hakt desgewenst ook hout. Vroeger rookte hij Marlboro.

Tot zover de modieuze gedachte. Want klopt het wel dat onze samenleving van jongens verwacht dat ze zich net als meisjes gedragen? Een bezoekje aan de speelgoedwinkel -geeft een ander beeld: daar is de kloof tussen de seksen nog even groot als altijd, zo niet groter. Idem in kinderfilms en -boeken, waar het gros van de helden en avonturiers nog immer stoere jongens of mannen zijn. En heeft dat idee van de Echte Man, niet verdacht veel weg van een jaren vijftig-stereotype? Was het niet juist eerder beperkend dan bevrijdend om van jongens al Marlboro-gedrag te verwachten?

 

De echte jongenscrisis?

De Amerikaanse journalist Soraya Chemaly, die zich specialiseert in gender, denkt dat de problemen van de jongens niet komen doordat hun mannelijke natuur geen plek vindt in de gefeminiseerde samenleving, maar juist dat die ongetwijfeld goedbedoelde nadruk op de mannelijke natuur weer allerlei ouderwetse genderstereotypen reanimeert die we beter hadden kunnen laten rusten.

De ‘echte jongenscrisis’, zo schrijft Chemaly op salon.com, is dat zelfs vandaag de dag jongens steeds weer impliciet of expliciet te horen krijgen dat ze zich niet als meisje moeten gedragen. Dat ‘meisje’ voor jongens een scheldwoord is, en dat ze daarmee leren om alles wat riekt naar de andere sekse te verwerpen omdat ze anders onvoldoende stoer zijn. Haar vrees is dat jongens daarmee ook waardevolle eigenschappen kwijtraken. Empathie, bijvoorbeeld. ‘Jongens dwingen om alle vrouwelijke kanten van zichzelf te verwerpen vermindert hun kansen op geluk.’ Ze concludeert: ‘Mannelijkheid ontmenselijkt jongens.’

Een boude stelling, die tegen het zere been zal zijn van Angela Crott, historica en schrijfster van het veelbesproken boek ‘Jongens zijn ‘t: van Pietje Bell tot probleemgeval’ . Zij is juist zo’n denker die bang is dat de maatschappij zo vervrouwelijkt dat voor jongens helemaal geen plaats meer is. In deze krant riep ze van de zomer op tot een eerste masculinistische golf, die moet leiden tot een hernieuwde waardering voor het mannelijke. Jongens ‘halen nu eenmaal streken uit, kloppen zich de borst, zijn liever lui dan moe als ze iets niet interessant vinden en hebben weinig behoefte hun emoties op tafel te leggen’, schrijft ze. ‘Maar ze bezitten wel kracht, moed en doorzettingsvermogen en de durf om te concurreren en initiatieven te nemen.

Volgens Crott zijn het vooral biologische impulsen – met name testosteron – die jongens zo maken als ze zijn. Nu weet ook zij wel dat de ene jongen de ander niet is. En in de psychologie laat onderzoek na onderzoek zien dat jongens qua gedrag onderling veel meer van elkaar verschillen dan de gemiddelde jongen van het gemiddelde meisje. Bijna elke jongen heeft bovendien op zijn minst wel een paar vrouwelijke kanten.

‘Maar een jongen wil toch een echte man worden, geen meisje’, zegt Crott desgevraagd. ‘Zelfs meisjesachtige jongens willen dat. Als jongens teveel richting het vrouwelijke worden geduwd, worden ze boos.’ Dat jongens hun vrouwelijke kanten gaan omarmen, zoals Chemaly graag zou willen, zit er dus gewoon per biologisch decreet niet in. En met pogingen daartoe zijn de jongens niet geholpen. Boys will be boys.

 

Geboren of gemaakt

Maar worden jongens echt als initiatiefrijke strekenmakers geboren, of worden ze ook zo gemaakt? Op kinderdagverblijven zijn tweejarige jongetjes even gehoorzaam als meisjes wanneer leidsters iets vragen. Ze zijn even temperamentvol en spelen even lief met de andere kinderen, zagen psychologen Abby Winer van de Universiteit van Californië in Davis en Deborah Phillips van de Universiteit Georgetown. Dat is niet vreemd: dat twee-jarigen nog niet of nauwelijks verschillen in hun gedrag is de wetenschappelijke consensus.

Wél opmerkelijk: de jongens werden door de leidsters heel anders behandeld. De jongens kregen vaker straf, werden vaker boos toegesproken, en kregen minder liefde, knuffels en positieve aandacht. De leidsters vonden ze meer ontremd en vaker problematisch. Het oordeel van de leidster reflecteerde bijna nergens het daadwerkelijke gedrag van de kinderen. Volgens Winer en Phillips zaten onbewuste vooroordelen over jongensgedrag de leidsters in de weg. ‘Hoewel het moeilijk is om te geloven dat de verzorgers van twee-jarigen genderstereotypen hebben ontwikkeld die jongens benadelen, is dit precies wat onze bevindingen impliceren’, schrijven ze.

Op het eerste gezicht lijkt deze studie precies te passen bij de zorgen over de gefeminiseerde samenleving. De leidster waren immers allemaal vrouwen, en zij deden de jongens zoals voorspeld heel pijnlijk tekort. Maar het was dus niet zo dat de leidsters te weinig ruimte lieten aan echt jongensgedrag. In plaats daarvan zagen ze stereotiep jongensgedrag dat er helemaal niet was en werden extra streng. Het laat zich raden dat dat laatste z’n effect op jongens niet mist.

We weten helaas niet of mannelijke leiders het anders hadden gedaan, want daar zijn er te weinig van om te bestuderen. Maar onderzoek op basisscholen is er wel en dat doet vermoeden van niet. Uit een studie van het Nijmeegse onderzoeksinstituut ITS onder 60.000 leerlingen bleek dat het geslacht van de leerkracht geen invloed had op de prestaties, houding of gedrag van de leerlingen. En dit onderzoek van het Nederlands Tweelingenregister van de Vrije Universiteit uit 2011 stelt vast: ‘Het beeld dat juffen het gedrag van jongens als problematischer ervaren dan meesters, is onjuist’ en ‘de gesuggereerde negatieve gevolgen voor jongens door de feminisering van het onderwijs zijn niet aantoonbaar.’

Geen feminiseringsprobleem, dus. Wat wel? De afgelopen jaren bleek onder meer dat basisschoolleraren de taal- en wiskundeprestaties van meisjes systematisch overschatten, terwijl ze die van jongens onderschatten. Jongens krijgen in de klas meer negatieve kritiek, en ook vaker het advies om bijles te volgen, zelfs als ze gemiddeld dezelfde cijfers halen. En hoewel jongens in hun Cito-score niet voor de meisjes onderdoen, krijgen ze van hun juf of meester toch vaker een lager schooladvies.

En daarmee zijn we terug bij die andere verklaring: dat het probleem hem zit in het stereotype van de lastige, drukke, stoere, Echte-Man-in-wording jongen. Een experiment (pdf) van de universiteiten van Basel en Bochum lijkt dit te bevestigen. Vijfhonderd psychiaters (vrouwen én mannen) kregen rapporten over een kind dat misschien ADHD had. Van elk rapport waren twee versies, één met een meisjesnaam, één met een jongensnaam, verder exact gelijk. Jongens kregen maar liefst twee keer zo vaak ónterecht de diagnose ADHD als meisjes.

 

Rauw stereotype

Ineen veelbekeken lezing tijdens het sprekersevenement TedWomen vertelt de Amerikaanse activist Tony Porter de hij hoe hij als zwarte jongen in de Bronx tot Echte Man werd gemaakt: ‘Toen ik jong was leerden ze ons dat mannen hard en sterk moesten zijn, moedig, dominant, geen pijn, geen emoties, hoogstens woede – maar zeker geen angst.’ Hij leerde óók dat mannen sterk zijn en vrouwen zwak, en dat vrouwen seksuele objecten zijn, minder waard dan mannen. ‘Ik kwam er later achter dat dit de collectieve socialisatie van mannen heet, beter bekend als de man box.’

Kern van deze man box is dat mannen absoluut niet vrouwelijk mogen zijn, en dit voortdurend moeten bewijzen. Mannelijkheid is, in tegenstelling tot vrouwelijkheid, iets dat je zomaar verliezen kunt. Elke keer als je iets doet wat een Echte Man niet zou doen, breng je je man box in gevaar en loop je als jongen het risico om ‘een meisje’ genoemd te worden. En dat is verschrikkelijk, vertelt Porter. Hij sprak met een 12-jarige football-speler, en vroeg hem: ‘Hoe zou je je voelen als de coach je waar alle spelers bij waren zou zeggen dat je speelde als een meisje?’ Porter had gedacht dat je jongen er misschien verdrietig om zou worden, of boos. Maar de jongen zei: ‘Het zou me kapotmaken.’ En Porter zegt: ‘God, als het hem kapot zou maken om een meisje te worden genoemd, wat leren we hem dan over meisjes?’

Het antwoord op die vraag geeft hoogleraar psychologie Chris Kilmartin: ‘Wanneer het ergste dat we tegen een jongen kunnen zeggen is dat hij gooit ‘als een meisje’, dan leren we jongens om vrouwen niet te respecteren. Het is de culturele onderstroom van verkrachting’, zei hij in de New York Times.

Kilmartin raakt hiermee aan de rauwste kant van de Echte Mannelijkheid. Er heerst een soort hypermannelijkheidscult die jongens vertelt dat agressie natuurlijk is en seksuele verovering benijdenswaardig, en waarin vrouwen worden weggezet als volgzaam of inferieur. Met biologie heeft dit niets te maken. Het is niet DNA waar we tegenop moeten boksen, zegt hij, het zijn films en gebruiken die verschillende rollen en waardes toeschrijven aan mannen en vrouwen.

Neem de Disney-film Planes, in de herfst van 2013 in de bioscoop. In een van de scènes racet een jongensvliegtuig met twee andere mannelijke vliegtuigen. En net als hij ze aan het inhalen is, roept hij naar hen: ‘Hallo dames! Klaar om te verliezen?’ Volgens Chris Kilmartin zijn dit niet zomaar grapjes; dit zijn uitingen van een cultuur waarin vrouwelijkheid zo minderwaardig is dat je een man kunt vernederen enkel en alleen door hem ‘dame’ te noemen.

 

Onveranderlijke mannelijkheid?

In plaats van te waarschuwen voor de suboptimale invloeden van al die juffen en kinderopvangleidsters kunnen we beter oppassen voor stereotypering. Omdat er niet zoiets is als dé jongen die van nature graag streken uithaalt, zichzelf op de borst klopt, liever lui dan moe is en liever niet zijn emoties op tafel legt.

Maar dat is niet wat er gebeurt, schrijft genderwetenschapper Juliet Williams van de Universiteit van Californië in Los Angeles. In een recente analyse van het debat over de jongenscrisis concludeert ze dat het idee van boys will be boys en het biologisch essentialisme dat hierbij hoort nog steeds met een opmars bezig zijn. Over de invloed van stereotypen wordt nauwelijks gesproken. In plaats daarvan gaat het debat maar steeds over die onveranderlijke actieve, stoere, competitieve natuur van de jongens – waarmee ondanks alle goede bedoelingen het stereotype van de drukke, lastige jongen telkens weer bevestigd wordt.

Overigens merkt Williams scherp op dat dit idee van een onveranderlijk soort natuurlijke mannelijkheid alleen voor witte jongens geldt. Jongens die behoren tot etnische minderheden vinden we over het algemeen juist wel een product van hun cultuur, religie en omstandigheden. Je zult zelden iemand over problemen met bijvoorbeeld Marokkaanse jongens horen zeggen dat boys will be boys, of dat leraren en bestuurders maar gewoon wat meer rekening met hun gedrag moeten houden omdat die jongens nu eenmaal van nature een niet te onderdrukken drang tot Echte Mannelijkheid hebben. Niemand die namens hen voor een masculinistische golf pleit, of hen ziet als belichaming van stoere, ruige Marlboro-mannelijkheid.

 

Ander debat

Het is tijd om het debat op een andere manier te voeren en op een andere manier naar jongens te kijken. Williams haalt in haar analyse de socioloog Michael Kimmel aan: ‘Als we echt de jongens willen redden, jongens willen beschermen en voor gunstige jongensjaren willen zorgen, dan is het onze taak om de mannelijkheidsideologie te ontmaskeren en uit te dagen, om de goedkope en gemakkelijke mal van boys will be boys te verstoren.’

Wanneer we het stereotype van boys will be boys nuanceren, hoeven jongens niet meer te lijden onder het vooroordeel dat ze lastig en druk zijn. En wanneer we jongens niet langer onder het mom van biologische verschillen in de mal van de Echte Man dwingen, hoeven ze niet meer bang te zijn om bespot te worden om hun vrouwelijke kanten. Dan kunnen ze een compleet mens worden.

 

Met dank aan Jens van Tricht, jongenscoach en coördinator van de collegereeks ‘Jongens, wat is er aan de hand?’ aan de Universiteit van Amsterdam.

 

KADER: Testosteron

Hoe zorgt testosteron ervoor dat jongens moediger en krachtiger zijn, en meer geneigd zijn tot streken? Dit is de theorie: jongenshersenen worden al in de baarmoeder gemarineerd in dit hormoon, wat de structuur van hun brein voorgoed verandert. Vervolgens is er volgens Angela Crott een testosteronpiek wanneer jongens vier zijn, die snel weer wegzakt. De volgende piek luidt het begin van de puberteit in.

Deze theorie is niet onomstreden. Sinds we weten dat de hersenen een heel mensenleven lang uiterst veranderlijk blijven, twijfelen steeds meer onderzoekers aan het idee dat prenatale testosteronmarinade de hoofdverklaring is al het jongensgedrag. En de testosteronpiek bij kleuterjongens is simpelweg een mythe, schrijft hoogleraar kindergeneeskunde Kate Steinbeck van de Universiteit van Sydney. De kindertijd is bij zowel jongens als meisjes hormoontechnisch een saaie boel. Pas vanaf het achtste jaar gebeurt er weer iets: dan ligt het testosteronniveau bij meisjes tijdelijk iets hoger dan bij jongens, ter voorbereiding van de puberteit die bij hen wat eerder begint. Dit alles maakt wel onwaarschijnlijk dat jongens het in de klas moeilijk hebben omdat ze zo onder invloed van testosteron staan.

 

KADER: Verschillen

Jongens verschillen qua gedrag onderling veel meer van elkaar dan de gemiddelde jongen van het gemiddelde meisje. Wat betekent dat eigenlijk? Een voorbeeld. Uit een Amerikaans onderzoek blijkt dat mannen gemiddeld elke dag 15,669 woorden spreken. Dat is zo’n 500 minder dan de gemiddelde vrouw – wat klopt met het stereotype dat dames de kletskousen zijn. Maar de variatie tussen mannen onderling is enorm: de man die het meest sprak gebruikte 47.000 woorden, de meest zwijgzame man nog geen 600 per dag. Waaruit blijkt dat ondanks het gemiddelde man-vrouwverschil een stereotype maar weinig zegt over iemands individuele (praat)gedrag, omdat de variatie zo groot is. 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het was een rare Barbie. Met digitale beeldbewerking was de gewoonlijk nogal anorexische modepop voorzien van een flinke buik, stevige dijen en maar liefst twee onderkinnen. De vraag, op Facebook: zouden speelgoedfabrikanten zo’n Barbie moeten maken?

Absoluut niet, zeiden sommigen; obesitas is ongezond en moet worden tegengegaan, en dit riekt naar de goedkeuring of zelfs promotie ervan. Wat een flauwekul, reageerden anderen; alsof Barbie zelf het toonbeeld van ultieme fitheid is. Haar taille is veel te smal; was ze van vlees en bloed geweest, dan had haar buikholte geen ruimte kunnen bieden aan al haar organen. Haar voeten zijn zo klein dat ze niet had kunnen staan en als aap op handen en voeten had moeten lopen. Als dat ons idee van een normale pop is, dan kan een dikkere versie niet snel genoeg in productie genomen worden. Bovendien: echte lichamen komen ook in allerlei vormen en maten, dus waarom Barbie niet?

Net onder de oppervlakte van deze Facebook-discussie ligt een lastiger kwestie. Namelijk: hoe benader je overgewicht in een wereld waarin een aanzienlijk deel of zelfs een meerderheid van de mensen te dik is? Als een afwijking, iets slechts, dat vermeden moet worden? Of als diversiteitsissue: mensen zijn nu eenmaal verschillend, en dat is oké?

Het is een dilemma dat zelden als zodanig herkend wordt. Een zaak van conflicterende waarden, vooral voor de jonge doelgroep van al dan niet dubbelkinnige Barbies. Aan de ene kant leren we kinderen graag om van zichzelf te houden, omdat ze goed zijn precies zoals ze zijn. Aan de andere kant: dikke kinderen zien we het liefst dun. Die moeten dus juist niet zichzelf zijn.

Beide boodschappen doorgeven kan niet. Zelfliefde vereist zelfacceptatie, terwijl de wens om overtollige kilo’s te bevechten het tegenovergestelde vraagt: een geïnternaliseerde ontevredenheid, als brandstof voor een immer ronkende wens om jezelf te veranderen.

Momenteel kiest onze samenleving bijna blind voor de ontevredenheid. De medische schrik rondom overgewicht zit er flink in, en in een reflex is begonnen met allerlei projecten om kinderen hiervoor te behoeden. Op de kleuterschool zingen kinderen liedjes als ‘hap hap hap, slik slik slik, eet je niet teveel, anders word je veel te dik’. In voorlichting wordt overgewicht afgekeurd en slankheid onder het mom van een ‘gezonde leefstijl’ als ideaal neergezet. Dat die voorlichting in de regel volstrekt ineffectief is, leidt slechts zelden tot kritiek of zelfs maar verbazing. Zo reageerde werkelijk niemand verrast toen vorige week bleek dat een poging om crèchekinderen water te laten drinken in plaats van suikerrijk vruchtensap jammerlijk was mislukt. Treurige conclusie is dat voorlichters met lege handen staan, overgewicht bijna altijd chronisch is, en dat ondanks alle moeite mollige kinderen meestal dikke volwassenen worden.

Ondertussen tiert de stigmatisering van zwaarlijvigen welig, mede aangemoedigd door die voorlichtingstechnische nadruk op het wegwerken van de kilo’s. Afkeer van vetzucht is zo gewoon geworden dat het nauwelijks meer opvalt. Afgelopen zaterdag nog verwees Bert Wagendorp in zijn column terloops naar zwaarlijvigen als ‘vet mormel’. Een mormel is volgens de Van Dale een ‘lelijk schepsel, m.n. lelijke hond’.

De gevolgen zijn het pijnlijkst voor kinderen. Overgewichtstigmatisering maakt dat zware kinderen minder zelfvertrouwen hebben en vaker gepest worden. Normaal gesproken helpen we zulke kinderen in kanjertrainingen en dergelijke juist aan extra zelfliefde; alles wat ze helpt om sterker in hun schoenen te staan. Zo niet bij vetzuchtige kinderen. Op de website van het Centrum voor Jeugd en Gezin wordt een alinea over minder eigenwaarde bij en pesten van kinderen met overgewicht direct gevolgd door leefstijladviezen, onder het kopje ‘De knop om?’. De impliciete boodschap: als je je rot voelt of gepest wordt omdat je dik bent, is dat jouw verantwoordelijkheid. Los het maar op door dun te worden.

Dit moet beter kunnen. We kunnen misschien niet voorkomen dat obesitas gezondheidsrisico’s met zich meebrengt, maar die maatschappelijke aangemoedigde zelfhaat, daar kunnen we vanaf. Het voorlichtingsroer moet radicaal om. We moeten kinderen leren dat je jezelf kunt accepteren en liefhebben, ongeacht je omvang. Dat je geen vet mormel bent, maar mooi en waardevol, ook als je dik bent.

Dat geldt ook voor volwassenen. Ik stel een alternatief nieuwsjaarsvoornemen voor: deze keer gaan we niet alweer op dieet, maar gaan we van onszelf houden. Onvoorwaardelijk, dus ook van de rolletjes en de kwabjes. Als we niet dun kunnen zijn, dan maar gelukkig.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.