dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Toen ik zeven jaar oud was, nam Woody Allen me bij de hand en nam hij me mee naar een schemerige, kastachtige zolder op de tweede etage van ons huis. Hij vertelde me dat ik op mijn buik moest gaan liggen spelen met de elektrische treintjes van mijn broer. Daarna randde hij me aan. Hij praatte met me terwijl hij het deed, fluisterde dat ik een braaf meisje was, dat dit ons geheim was, en beloofde me dat we naar Parijs zouden gaan en dat ik een ster zou zijn in zijn films.’

Zo beschreef Dylan Farrow het misbruik door haar beroemde vader in een New York Times-blog. Omdat er geen hard bewijs is – Allen maakte er geen film van – barstte er in de media meteen een hevige strijd los tussen mensen die Farrow geloofden en lieden die overtuigd waren van Allens onschuld. Beide kampen claimden alleenheerschappij over de feiten. Onterecht, want na twee weken ‘factchecken’ is niemand iets wijzer geworden. We vernamen dat kindermeisjes Dylan op de bewuste dag danwel vijf, danwel twintig minuten uit het oog verloren. Dat moeder Mia Farrow haar dochter al dan niet omkocht met ijs om een verhaal op te dissen. En dat de vader heel veel of juist nogal ongezond van zijn dochter hield.

Dat weerhoudt sommigen er niet van om toch van alles zeker te weten. Zo schreef Max Pam in deze krant onder de kop ‘Woody Allen wordt valselijk beschuldigd’ dat ‘misbruikherinneringen vaak op latere leeftijd zijn ingefluisterd’ door therapeuten die op overijverige wijze op zoek zijn naar jeugdtrauma’s om daar alle volwassen ellende assorti uit te verklaren. Pam denkt dat ook Dylan zo’n verzonnen trauma heeft, en ziet hiervoor bewijs in ‘het therapeutisch jargon’ in haar verklaring.

Het is een bevreemdend stukje columngebeuren, vooral omdat bekend is dat Dylan Farrow reeds op zevenjarige leeftijd haar mond opendeed. Er is dus volstrekt geen sprake is van op latere leeftijd ingefluisterd misbruik. Pam’s analyse gaat zo mank als een zeerover met een houten been.

Waarmee ik overigens niet wil zeggen dat het geheugen niet bespeeld kan worden. Een paar jaar geleden toonden onderzoekers van de Universiteit Maastricht aan dat zeventig procent van de kinderen van zeven, acht jaar zich een valse herinnering aan een UFO-ontvoering laat aanpraten, mits deze handig aan de man wordt gebracht. Het is dan ook beslist niet uit te sluiten dat mama Mia met behulp van welgekozen diepvriesproducten haar dochter iets heeft wijsgemaakt dat kindlief zelf is gaan geloven.

Zo’n valse herinnering met dito beschuldiging is de nachtmerrie van veel mannen. Zelfs als je niet door een rechter veroordeeld wordt, kan de verwoesting immens zijn. En de ‘dader’ blijft aangeschoten wild.

Veel mannen die ik hierover sprak vonden Allen dan ook ‘onschuldig tot het tegendeel bewezen is’. Ik kan me die houding goed voorstellen. In een rechtbank is ze zelfs noodzakelijk; de aanname van onschuld behoedt ons voor tunnelvisie en juridische dwalingen. Maar ze heeft ook beperkingen. Want wat moet je dan met de slachtoffers van vaak onbewijsbare misdrijven als misbruik en verkrachting? Zijn zij ongeloofwaardig tot het tegendeel bewezen is?

Dat zou ook niet realistisch zijn. Uit onderzoek blijkt dat slechts een kleine minderheid van de aangiftes van verkrachting op verzinsels is gebaseerd – tussen de twee en elf procent. Volgens deskundigen liegen kinderen maar zelden over misbruik. En over verwoesting gesproken: wel misbruikt maar niet geloofd worden is één van de ergste dingen die een kind kan overkomen.

Ik vraag me af wat er was gebeurd als niet Woody Allen de schurk van het verhaal was geweest, maar een katholieke priester. Voor de commissie Deetman was het voldoende geweest als Farrow haar beschuldiging aannemelijk had gemaakt. De commissie maakte dan ook onderscheid tussen plegers en daders; alleen van de laatste groep is de schuld strafrechtelijk vastgesteld. Zo konden ze slachtoffers geloven en toch de onschuldpresumptie in stand houden.

We zullen nooit weten wat er precies op de zolderkamer van de Farrows gebeurde. Wetenschappelijk onderzoek naar valse herinneringen en valse aangiftes kan ons niet eens vertellen welk scenario het waarschijnlijkst is. Maar misschien is dat ook niet belangrijk. Belangrijker dan de waarheid is dit: of we wijs genoeg kunnen zijn om tegelijkertijd slachtoffers van onbewijsbare misdrijven te steunen en de plegers ervan te behandelen met de barmhartigheid die iemand toekomt wanneer zijn schuld niet vaststaat.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De afgelopen jaren zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen steeds kleiner geworden. Althans, in het wetenschappelijk onderzoek. Maar in de samenleving tieren de stereotypen nog altijd welig. De kloof tussen hem en haar is kleiner dan vroeger, maar lijkt groter dan ooit tevoren. Wat is er aan de hand?

 

Nergens is de scheiding der seksen zo duidelijk als in de speelgoedwinkel. Aan de ene kant van het gangpad ligt het jongensland. Hier wordt geknokt, gesport en geracet. Stoer en actief is de norm. De meisjeskant van het gangpad is overwegend roze en paars gekleurd. De nadruk ligt op verzorging (‘deze pop plast en huilt echt!’), vriendinnen en mooi zijn. Linksaf voor Mars, rechtsaf voor Venus.

Wetenschappers hebben lang gedacht dat deze speelgoedtechnische seksekloof een natuurlijk verschil tussen jongens en meisjes reflecteert. Zo schreef neurobioloog Dick Swaab in 2010 in zijn bestseller Wij zijn ons brein dat jongens en meisjes een andere speelgoedvoorkeur hebben omdat die ‘in ons brein is geprogrammeerd om ons op onze latere rol in de maatschappij voor te bereiden, zoals op het moederschap bij het meisje, en op vechten en meer technische taken bij het jongetje.’ Deze verschillen waren op hun beurt weer terug te voeren tot de prehistorie waarin mannen hele andere rollen vervulden dan vrouwen: hij jaagde op groot wild, zij verzamelde vruchten en zorgde voor de kinderen. Dit verschil had zich volgens deze lezing voorts per evolutie genesteld in onze genen, hersenen en hormonen, zodat we nu nog steeds een portie oertijd in ons gedrag meesleepten. ‘Een moderne schedel met een steentijdgeest’, noemden evolutiepsychologen het.

Althans, dat was de theorie. Maar de tijden veranderen. Het onderzoek naar mannen en vrouwen heeft de afgelopen jaren een verrassende wending genomen. Biologie is niet meer zo bepalend als het ooit leek. Er komt steeds meer oog voor de individuele verschillen tussen mannen onderling en vrouwen onderling. En dat is nog niet alles. Uit nieuw en beter onderzoek blijkt dat veel verschillen tussen mannen en vrouwen langzaam maar zeker aan het verdwijnen zijn. En dat op een moment dat in de maatschappij de kloof juist groter dan ooit lijkt te zijn.

 

Verdwijnende verschillen

Een goed voorbeeld van zo’n verdwijnend sekseverschil werd afgelopen augustus gevonden door psycholoog Catherine Cross en haar collega’s van de Universiteit van St. Andrews. Cross maakte een meta-analyse (waarin de data van alle deugdelijke onderzoeken naar een bepaald onderwerp samen worden genomen en opnieuw geanalyseerd) van een eigenschap die psychologen sensation seeking noemen: het opzoeken van nieuwe, spannende ervaringen. Een echte manneneigenschap, dachten wetenschappers, want in de prehistorie waren het immers de kerels die ver van huis gingen om te jagen en ontdekken. Maar Cross komt tot een andere conclusie: mannen zeggen wel dat ze die sensation seeking-behoefte meer hebben dan vrouwen, maar als je naar hun gedrag kijkt, blijkt dat het sekseverschil in daadwerkelijke avontuurlijkheid al jaren kleiner en kleiner wordt.

Nog zo’n verdwijnend verschil: de wiskundevoorsprong van jongens. In 1974 waren de jongens duidelijk beter in wiskunde dan de meiden – naar men dacht een logisch gevolg van een oertijd waarin de mannen tijdens het speren gooien naar loslopend wild meer ruimtelijk en wiskundig inzicht nodig hadden. In 1990 vond psycholoog Janet Shibley Hyde van de Universiteit van Wisconsin-Madison echter nog maar een klein verschil tussen de seksen. In de jaren daarna slonk dit verschil verder, en in 2008 concludeerde Hyde in een nieuw overzichtsartikel dat het helemaal was verdwenen. Alleen onder de echte wiskunde-uitblinkers zaten nog meer jongens dan meisjes. En zelfs dat effect is anno 2014 niet meer algemeen geldig. Onder Amerikaanse tieners van Aziatische of Afrikaanse afkomst is er bijvoorbeeld geen seksekloof bij de bollebozen, of zijn de wiskundetopmeiden zelfs in de meerderheid.

En daar bleef het niet bij. In de afgelopen acht jaar bleek dat mannen en vrouwen meer gelijk dan verschillend zijn op allerlei gebieden: leiderschap, assertiviteit, competitiviteit, rationeel denken, zorgzaamheid en empathie, hoeveel ze praten, verbale agressie. Vrouwen bleken niet emotioneler te zijn dan mannen, en ook niet beter in multitasken. Mannen hadden toch niet een universele voorkeur voor jonge dames, en vrouwen evenmin voor rijke, oudere mannen. En ook wat betreft karaktereigenschappen bleken heren en dames allerminst van twee verschillende planeten te komen, concludeerden onderzoekers van de Universiteit van Rochester, die hun paper de titel ‘Mannen en vrouwen komen van de aarde’ meegaven, als knipoog naar het bekende boek ‘Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus’ van John Gray.

 

Tussen de lakens

Volgens Hyde is het ook logisch dat de seksen niet zo verschillend zijn. Mensen hebben 23 paar chromosomen, merkt ze op, en daarvan is er slechts één anders bij mannen dan bij vrouwen. Bovendien maakt het evolutionaire proces van natuurlijke selectie geen sekse-onderscheid: in de strijd om te overleven, komen mannen en vrouwen ruwweg dezelfde uitdagingen tegen, dus is het logisch dat ze qua vaardigheden en gedrag op elkaar lijken.

David Buss, hoogleraar psycholoog aan de Universiteit van Texas-Austin en zeer invloedrijk evolutiepsycholoog, is het daar voor de helft mee eens. Hij zegt dat hij nooit heeft gedacht dat er zoiets bestaat als een aangeboren jongensvoorsprong in de wiskunde. Hij verwacht vooral man-vrouwverschillen in gedrag en voorkeuren die van oerher onder invloed hebben gestaan van seksuele selectie: in de slaapkamer en in de liefde. Partnervoorkeur, bijvoorbeeld, of de behoefte aan seks met verschillende partners. ‘Deze verschillen behoren tot de grootste in de hele psychologie’, mailt hij. ‘Ze zijn ENORM.’

Maar zelfs tussen de lakens kwamen Mars en Venus de afgelopen jaren nader tot elkaar. In 2010 verscheen een meta-analyse die de meer recente studies naar seksuele man-vrouwverschillen onder de loep nam. De resultaten werden afgezet tegen een meta-analyse uit 1993. Daaruit bleek dat zelfs enkele van de grootste sekseverschillen –  hoe vaak iemand masturbeert, de houding ten opzichte van casual sex, mening over vreemdgaan – anderhalf tot drie keer zo klein waren geworden. Dat betekent niet dat deze verschillen zijn verdwenen, maar de trend is veelzeggend.

 

Oeps-momenten

Waarom wordt de kloof tussen de seksen steeds kleiner? Het zou kunnen dat het onderzoek naar mannen en vrouwen steeds beter wordt, oppert Annelies Kleinherenbrink, die aan de Universiteit van Amsterdam onderzoek doet naar het nature-nurturedebat over sekseverschillen. ‘Er is steeds minder ruimte voor interpretatie.’ Waar je in een enkele studie nog weleens een effect vindt dat later toch niet blijkt te bestaan, geeft een hele sloot meta-analyses veel minder kans op dit soort eendagsvliegresultaten. Misschien waren de man-vrouwverschillen altijd al heel klein, overweegt ze, en zien we dat pas nu we echt goed kijken.

Neuropsycholoog Cordelia Fine van de Universiteit van Melbourne denkt dat dit in de hersenwetenschap aan de hand is. In haar boek Waarom we allemaal van Mars komen concludeert ze dat er maar weinig klopt van de claim dat de heren een heel ander brein hebben dan de dames. Veel anatomische en functionele verschillen bleken bij nader inzien op zo’n wetenschappelijk oeps-moment te berusten, zoals het idee dat bij vrouwen de verbinding tussen de hersenhelften sterker is dan bij mannen, of dat mannen qua taal vooral hun linkerhersenhelft gebruiken waar vrouwen hun hele brein inzetten. Bovendien merkt Fine op dat de grote studies veel minder vaak sekseverschillen lieten zien dan onderzoeken met een kleine steekproefgrootte – iets dat in het onderzoek geldt als dé aanwijzing dat er soms bij toeval een effect werd gevonden dat er eigenlijk niet was.

Maar de opkomst van grote studies en meta-analyses kan niet verklaren waarom bijvoorbeeld man-vrouwverschillen in seksualiteit de afgelopen jaren kleiner werden. Die conclusie werd immers getrokken door een meta-analyse uit 1993 te vergelijken met eentje uit 2010. Hier komt een tweede verklaring om de hoek kijken: dat de verschillen tussen mannen en vrouwen echt kleiner zijn geworden in de loop der jaren, en wel met dank aan de emancipatie. Naarmate mannen en vrouwen in een samenleving gelijkwaardiger worden en vrouwen meer toegang krijgen tot onderwijs, geld en macht, gaan beide seksen steeds vaker dezelfde rollen vervullen en moeten ze aan steeds meer aan dezelfde normen en verwachtingen voldoen. Het gevolg: we gaan psychologisch en qua gedrag steeds meer op elkaar lijken. Niet in alles, maar wel op veel gebieden.

 

Geforceerde emancipatie

Steun voor deze verklaring komt uit grote internationale studies. Daarin vergelijken onderzoekers landen die op het gebied van emancipatie flink van elkaar verschillen. Zoals Luigi Guiso: in 2008 publiceerde hij over de gemiddelde rekenkunsten van jongens en meisjes in landen als Italië, Turkije en Brazilië (waar mannen en vrouwen niet zo gelijkwaardig zijn) met landen waar de emancipatie tegen de plinten klotst, zoals Zweden en IJsland. In deze laatste groep bleek er geen seksekloof te zijn in rekentalent, of waren de meisjes zelfs in het voordeel, terwijl in Italië en co de jongens fors beter waren met cijfers. Dit verband beperkt zich niet tot wiskundevaardigheden, maar bleek de afgelopen jaren ook te gelden voor zaken als leesvaardigheid, partnervoorkeur, en depressieve gevoelens. Nederland behoort overigens tot de emancipatoire subtop, net onder de Scandinavische landen.

Een interessant natuurlijk experiment in India geeft ons de kans om onder de motorkap van dit emancipatie-effect te kijken. Tijdens de West-Bengaalse dorpsraadsverkiezingen in 1998 en 2003 werd eenderde van de beschikbare zetels gereserveerd voor een vrouw. Niet alle dorpen kregen met zo’n quotum te maken; in een soort loterij werden beide keren de gelukkige ‘quotumwinnaars’ getrokken. Wetenschappers van onder meer de Harvard-universiteit publiceerden in 2012 een artikel over de gevolgen van deze nogal geforceerde vorm van emancipatie. Daartoe ondervroegen ze meer dan achtduizend ondervraagde tieners uit bijna vijfhonderd dorpen. Vooral op de meisjes hadden de kansen die het vrouwenquotum bood een gunstig effect. Hun ambitieniveau steeg, zowel zij als hun ouders zagen meer belang in een goede opleiding, en ze stelden hogere doelen voor zichzelf. De gekozen dorpsraadvrouwen bleken overigens in veel gevallen zo goed in hun werk dat ze ook in een volgende, quotumloze verkiezing weer de meeste stemmen kregen.

 

Culturele rollen

We moeten af van het idee dat man-vrouwverschillen vastliggen, onvermijdelijk zijn en voorgeschreven worden door de natuur, stelt neuropsycholoog Cordelia Fine in een artikel dat ze afgelopen november publiceerde met drie collega’s. Steeds meer onderzoek, zo schrijft ze, laat zien dat het idee dat menselijk gedrag wordt bepaald door genen, hormonen en de aangeboren opbouw van je hersenen op zijn best eenzijdig is. Nieuwe studies laten zelfs zien dat het ook heel goed andersom zou kunnen zijn: de culturele rollen die mannen en vrouwen vervullen, hebben invloed op onze biologie.

Als voorbeeld noemt Fine een uitgebreid onderzoek waaruit bleek dat vaders minder testosteron in hun lichaam hebben dan kinderloze mannen, en dat dit nog eens extra geldt voor mannen die nauw betrokken zijn bij de verzorging van hun kind. Een bevinding die goed aansluit bij een studie naar twee groepen vaders uit Tanzania. In de ene groep was het de culturele norm dat vaders erg betrokken waren bij de kinderzorg; bij hen was het gemiddelde testosteronniveau een stuk lager dan in de andere groep, waar vaders niet of nauwelijks zorgtaken hadden. Zo zijn het niet de hormonen die de rollen (m/v) vormgeven, maar de culturele rollen die het hormoonsysteem beïnvloeden, stelt Fine vast.

In het dames- en herenbrein gebeurt waarschijnlijk iets soortgelijks. Neuro-onderzoek onder muzikanten, taxichauffeurs, dansers en jongleurs laat zien dat je eigen gedrag, het gedrag van anderen en de uitdagingen waar de omgeving je voor stelt, je hersenen echt fysiek kunnen veranderen. Deze ‘plasticiteit’ is enorm hip in wetenschapsland, bevestigt Annelies Kleinherenbrink. ‘Plasticiteit is een buzzword. Behalve, zo viel me op, in het onderzoek naar mannen en vrouwen.’

 

Nieuwe richtingen

Kleinherenbrink en Fine zouden dat graag zien veranderen. En daarin staan ze niet alleen. Zelfs in de evolutiepsychologie, een van de laatste plekken in de gedragswetenschappen waarin biologie als hoofdverklaring voor bijna alles wordt gezien, neemt het onderzoek langzaam een andere wending. Zo is er steeds meer aandacht voor individuele verschillen. Want mannen en vrouwen mogen dan op sommige vlakken gemiddeld een beetje anders zijn, de variatie tussen vrouwen onderling en mannen onderling is veel, veel groter.

Lang vonden evolutiepsychologen dat niet zo interessant. Ze zagen deze variatie als onbeduidende ruis, die je rustig kon negeren. Maar nu wordt het belang van individuele verschillen steeds meer onderkend, vertelt hoogleraar evolutiepsychologie aan de Vrije Universiteit Mark van Vugt: ‘Ook door biologen. Die zien bijvoorbeeld persoonlijkheidsverschillen bij aapjes. De theoretische uitdaging is nu om te bewijzen waarom dat zo is.’

Hij heeft wel een idee, hoewel hij erbij zegt dat het nog speculatie is, vanwege de kinderschoenenfase waarin deze tak van wetenschap zich nog bevindt: ‘Hoe socialer de soort, hoe groter de individuele verschillen. Dat is ook logisch, want juist in een groep is ruimte voor verschillende niches.’ Het heeft overlevingstechnisch voordelen om in een groep bijvoorbeeld extraverte en introverte leden te hebben, en dominante en onderdanige. Zo speelt iedereen zijn rol.

Welke rol dat precies is, wordt voor een deel bepaald door zaken waar evolutiepsychologen vroeger liever een beetje omheen keken, zoals de genderrollen in onze cultuur. Van Vugt licht toe: ‘Cultuur kan man-vrouwverschillen versterken, maar ook verzwakken.’ Die invloed van cultuur en biologie is bovendien contextgebonden: niemand reageert in elke situatie op dezelfde manier. Met interactie-onderzoek kun je al deze invloeden samen bestuderen, wat veel meer inzichten oplevert dan kijken naar alleen nature of alleen nurture.

Van Vugt geeft een voorbeeld. In 2011 publiceerde hij met collega’s een meta-analyse naar samenwerking. Geheel volgens de trend vond hij geen sekseverschillen. Althans, totdat hij ging kijken naar de context. ‘Dan zie je dat vrouwen meer coöperatief zijn in een groep met mannen en vrouwen, en minder in een groep met alleen vrouwen. Er is dus een interactie tussen iemands sekse, en de situatie. Dat soort onderzoek, daar zie ik heil in.’

 

Terugkerende stereotypen

Dat roept wel een vraag op: als zelfs evolutiepsychologen het belang van emancipatie, cultuur en individuele verschillen erkennen, waarom is daar dan in de samenleving nog zo weinig van terug te zien? Als er van nature geen man-vrouwverschil in zorgzaamheid bestaat, waarom is de deeltijdwerkende vader dan nog steeds zo’n zeldzaam verschijnsel? Als beide seksen evenveel leiderschapskwaliteiten hebben, waarom schommelt het aantal vrouwen in de top van universiteit en bedrijfsleven dan in 2013 nog steeds tussen 10 en 20 procent? Hoe kan het dat Mars-en-Venus-man John Gray in het aantal verkochte boeken nog steeds alleen de Bijbel voor hoeft te laten gaan? Waarom is de loonkloof in Nederland bij gelijke functie, ervaring en opleiding al jaren stabiel op acht procent? Als er geen aangeboren wiskundeverschil is, waar blijven dan de meiden in de bètawetenschap en techniek? En waarom is in de speelgoedwinkel de kloof tussen de jongens en de meisjes nog zo ontzettend groot?

Het zijn vragen die ook socioloog Elizabeth Sweet van de Universiteit van Californië in Davis bezighouden. Zij bestudeerde speelgoedfolders van de jaren zeventig tot nu, om te weten te komen hoe het onderscheid tussen jongens- en meisjesspeelgoed zich ontwikkelde. ‘In 1975 werd maar weinig speelgoed expliciet naar gender op de markt gezet; bijna 70 procent van alle speelgoedadvertenties liet helemaal geen speciale genderaanduiding zien,’ vertelt ze. Met enige regelmaat zag je zelfs een meisje piloot spelen, of een jongen iets huishoudelijks doen.

Maar vanaf de jaren negentig is dat aan het veranderen. Terwijl wetenschappers zien dat man-vrouwverschillen aan het verdwijnen zijn, keert speelgoedland terug naar de stereotypen van de jaren vijftig. ‘En vandaag de dag is het nog extremer,’ zegt Sweet. Het wordt steeds moeilijker om speelgoed te vinden dat niet op de een of andere manier, door kleur of de bijbehorende reclame of de plek in de speelgoedwinkel, is bestemd voor jongens of meisjes. Een tegengestelde trend aan de wetenschappelijke dus. De seksen mogen dan nog nooit zo op elkaar hebben geleken, de kloof tussen hen is groter dan ooit.

Volgens Sweet is dit een reactie op de tweede feministische golf. Na al het gelijkheidsidealisme van de jaren zeventig en tachtig, floepte de balans naar de andere kant. Onder begeleiding van de populaire evolutiepsychologie en het bezielende Mars en Venus-denken van Gray en consorten omarmden mensen opnieuw het idee van biologische sekseverschillen. Sweet vond daar bewijs van in Amerikaanse opiniepeilingen, die laten zien dat het aantal mensen dat vindt dat mannen en vrouwen fundamenteel anders zijn de afgelopen dertig jaar groeide. Uit ander onderzoek blijkt weer dat zulk geloof in biologische verschillen seksestereotypering versterkt.

 

Wij en zij

Dat verschildenken past ook heel goed bij de menselijke natuur, denkt wetenschapshistoricus Bert Theunissen van de Universiteit Utrecht. Beter dan het gelijkheidsdenken dat bij de huidige stand van de wetenschap zou passen. Dat kan verklaren waarom het recente verdwijnen van veel man-vrouwverschillen nauwelijks een deuk in een maatschappelijk pakje boter slaat, terwijl de eerdere ‘herontdekking’ van biologische verschillen tussen de seksen vrij vlot door de samenleving werd omarmd.

‘De neiging om in wij en zij te denken, om in groepen in te delen, zit toch in ons’, zegt Theunissen. Hij geeft een voorbeeld. Mensen hebben lang gedacht dat rassen heel verschillend waren. Dat de westerse mens beter en slimmer was dan de mens uit Afrika. Ondertussen weten we dat dit niet klopt; dat rassen niet eens echt op die manier bestaan – maar het racisme blijft. ‘Dat is domweg onderbuikgevoel. Een soort biologisch ingegeven, heel basale xenofobie. Wetenschappelijke ideeën kunnen maar moeilijk opboksen tegen die neiging.’

Bovendien zijn mensen gehecht aan het idee dat mannen en vrouwen van elkaar verschillen. Theunissen wijst erop dat het voor velen een zekere schoonheid heeft dat we zo anders zijn. En dat de seksen er ook voor kiezen om die verschillen te benadrukken, met behulp van bijvoorbeeld kleding en make-up. ‘We willen die verschillen niet loslaten. Ik ook: ik geloof ook dat jongens en meisjes al op jonge leeftijd anders zijn. En dat is ook goed, toch? Dat verschil is prettig en leuk.’

En dat maakt dit misschien wel tot het grootste raadsel: dat met al die liefde voor de verschillen tussen mannen en vrouwen de echte verscheidenheid in wat we kunnen, denken en doen toch maar heel klein is. Dat hoewel we met onze plastische breinen rondlopen in een samenleving waar stereotypering en groepsdenken welig tiert, mannen en vrouwen tóch meer hetzelfde zijn dan anders. Je zou bijna denken dat in onze genen en hersenen juist een sterke biologische neiging tot gelijkheid zit ingebakken.

 

BRONNEN:

Interview met psycholoog Annelies Kleinherenbrink (Universiteit van Amsterdam)

Interview met evolutiepsycholoog prof. dr. Mark van Vugt (Vrije Universiteit)

Interview met wetenschapshistoricus prof. dr. Bert Theunissen (Universiteit Utrecht)

Interview met socioloog dr. Elizabeth Sweet (University van Californië in Davis)

Interview met evolutiepsycholoog prof. dr. David Buss (University van Texas in Austin)

Cordelia Fine: Waarom we allemaal van Mars komen | Lannoo (2011)

Rebecca Jordan-Young: Brainstorm, the flaws in the science of sex differences | Harvard University Press (2010)

Asha ten Broeke: De seksualisering van speelgoed | Vrij Nederland (13 juli 2013). Ook op  http://www.vn.nl/Archief/Samenleving/Artikel-Samenleving/De-seksualisering-van-speelgoed.htm

Asha ten Broeke: Het idee m/v | Maven Publishing (2010)

Janet Shibley Hyde: The gender similarities hypothesis | American Psychologist (september 2005)

Janet Shibley Hyde: Gender similarities and differences | Annual Review of Psychology (12 juni 2013)

Cordelia Fine en collega’s: Plasticity, plasticity, plasticity… and the rigid problem of sex | Trends in Cognitive Sciences (1 november 2013)

Bobbi Carothers en Harry Reis: Men and women are from earth | Journal of Personality and Social Psychology (22 oktober 2012).

Jennifer Petersen en Janet Shibley Hyde: A meta-analytic review of research on gender differences in sexuality, 1993–2007 | Psychological Bulletin (januari 2010)

Lorie Beaman en collega’s: Female leadership raises aspirations and educational attainment for girls: a policy experiment in India | Science (3 februari 2012)

 

KADERS

Kader 1: Zoek de verschillen.

Volgens psycholoog Janet Hyde zou het man-vrouwonderzoek er erg op vooruit gaan als wetenschappers op zoek zouden gaan naar de overeenkomsten tussen de seksen, in plaats van de verschillen. Maar volgens Annelies Kleinherenbrink van de Universiteit van Amsterdam is dat zo eenvoudig niet. Dat komt door de manier waarop statistiek werkt. De methodes die psychologen gebruiken, hebben twee mogelijke uitkomsten: je vindt een verschil, of je vindt dat verschil niet. Maar, legt Kleinherenbrink uit, bij zo’n niet-gevonden verschil kun je niet zeggen: dit is een overeenkomst. Het is gewoon een non-resultaat. Om overeenkomsten aan te kunnen tonen, moeten dus nieuwe statistische methodes worden bedacht.

 

Kader 2: Aapjes kijken

Ze zijn een vaste gast in het nature-nurturedebat over de speelgoedvoorkeuren van jongens en meisjes: de aapjes. Uit onderzoek met groene meerkatten zou zijn gebleken dat ook bij deze soort de jongetjes het liefst met een autootje speelden en de meisjes het liefst met een pop. Dan móét het wel evolutionair zo bepaald zijn. Maar op dat onderzoek kwam veel kritiek.

– De jongens hadden helemaal geen voorkeur voor autootjes: ze speelden een derde van hun tijd met jongensspeelgoed, een derde met meisjesspeelgoed en een derde met de sekseneutrale spullen die de onderzoekers hadden toegevoegd.

– Onder die sekseneutrale spullen was een hondenknuffel. Over alle speelgoedjes bekeken was deze veruit het populairst, onder meisjes- én jongensaapjes. Omdat het op een babyaapje leek?

– De meisjesmeerkatten hadden daarnaast wel een lichte voorkeur voor meidenspeelgoed, waaronder een pop, maar ook een pannetje. Wat daar vanuit een meerkat bekeken meisjesachtig aan was, is een raadsel: apenmoeders koken immers niet.

– Tot slot: wanneer je de gebruikte speelgoedjes niet volgens menselijke maatstaven indeelt in mannelijk en vrouwelijk, maar indeelt in actief/technisch (auto, pan, bal, boek) en passief/verzorgend (knuffelhond, pop), was er geen enkel sekseverschil meer te bekennen in aapland.

 

CITATEN:

De vrouw was Gods tweede blunder. – Friedrich Nietzsche (Duitse filosoof)

Kun je je een wereld voorstellen zonder mannen? Er zou geen misdaad zijn, en een hoop gelukkige dikke vrouwen. – Nicole Hollander (Amerikaanse schrijfster)

Mannen en vrouwen behoren tot verschillende soorten, en de communicatie tussen hen is een wetenschap die nog in de kinderschoenen staat. – Bill Cosby (Amerikaanse komiek)

In de politiek geldt: als je iets gezegd wilt hebben, vraag je een man. Als je iets gedaan wilt hebben, vraag je een vrouw. – Margaret Thatcher (voormalig premier van Groot-Brittannië)

Vrouwen die gelijk willen zijn aan mannen hebben niet genoeg ambitie. – Timothy Leary (Amerikaanse psycholoog)

De man is krachtiger in lichaam en geest dan de vrouw. Het gemiddelde peil van het mentale vermogen moet bij de man hoger zijn dan bij de vrouw. Zo is de man uiteindelijk superieur geworden aan de vrouw. – Charles Darwin (Britse grondlegger van de evolutietheorie)

Een vrouw zonder man is als een fiets zonder vis. – Feministisch gezegde

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mag je van een wetenschapper verwachten dat hij wijs is? Dat zat ik me deze week af te vragen. Aanleiding was een stormpje in een glas water, veroorzaakt door neurobioloog Dick Swaab. Zijn boek ‘Wij zijn ons brein’ is vertaald naar het engels, en dus gaf hij een interview aan de Sunday Times. Daarin legde hij een link tussen rokende zwangere vrouwen en de latere homoseksualiteit van hun inmiddels-niet-meer-foetus. ‘Prenatale blootstelling aan zowel nicotine als amfetamine vergroten de kans op een lesbische dochter’, waren zijn exacte woorden.

Vooral de net iets minder verstandige Britse en Amerikaanse media sprongen er bovenop. De Daily Mail roeptoeterde iets over een ‘controversieel boek’. De Mirror presteerde het om elke vorm van relativerende kansberekening volstrekt te negeren door de volgende kop boven hun stuk te zetten: ‘Babies ’turned gay’ if mothers smoke during pregnancy – brain doctor claims’.

Aangezien ik op dit moment bezig ben met een boek over de oorzaken van hetero- en homoseksualiteit, klopten er wat nieuwsgierige mensen bij me aan. Klopt het wat Swaab beweert? Het zou kunnen, zei ik na enig speurwerk. Maar ik denk niet dat zijn uitspraken verstandig zijn.

Ik ben er vrij zeker van dat Swaab zijn uitspraak baseert op een onderzoek uit 2001, genaamd ‘The effects of prenatal stress, and of prenatal alcohol and nicotine exposure, on human sexual orientation’, in het vakblad Physiology & Behavior. Twee wetenschappers beschrijven hoe ze 7500 stuks kroost vroegen naar hun seksuele oriëntatie, en hun moeders vroegen hoeveel ze rookten, dronken en stressten toen ze in blijde verwachting waren. Stress maakte de kans op een homozoon groter maar deed niets bij meisjes, roken zorgde enkel voor wat meer lesbiennes en alcohol had geen invloed. Swaab citeerde dit artikel de afgelopen jaren acht keer.

Nu het onverstandige deel. Voor zover ik kan nagaan is het onderzoek nooit gerepliceerd. Dat maakt de uitkomst onzeker, zeker aangezien de effecten niet verpletterend groot waren. Bovendien is dit soort terugblikonderzoek notoir onbetrouwbaar, bijvoorbeeld omdat mensen die een homoseksueel kind blijken te hebben gaan terugdenken waar dat mogelijk door zou kunnen komen.

Het lijkt me niet zo’n goed idee om zo’n betwijfelbaar onderzoeksresultaat te promoveren tot vaststaand feit. Zeker niet aangezien er vervolgens een homorechtenactivist met Swaabs stelligheid aan de haal ging door te zeggen dat dit ‘een klap is voor religieuze en politieke homofoben. Als homo zijn voor het grootste deel of helemaal wordt bepaald door biologische factoren voor de geboorte, dan is het immoreel om lesbiennes en homomannen te veroordelen of discrimineren.’ Waarmee de homo-emancipatie ineens nauw verbonden is geraakt met een onderzoek van dubieuze zeggingskracht. Niet optimaal.

Met iets meer wijsheid had dit voorkomen kunnen worden. Onderzoekers zouden bijvoorbeeld wat vaker om hun eigen enthousiasme voor een bepaalde uitleg kunnen heenklussen, om te wijzen op de tekortkomingen van hun favoriete studies. Swaab, bijvoorbeeld, had zich meer open kunnen stellen voor andere visies op homoseksualiteit.

Die zijn er namelijk volop. Vanwege dat boek van mij bevind ik mezelf regelmatig in het begeesterde gezelschap van wetenschappers van allerhande pluimage. De historici en genderwetenschappers hebben allemaal een zeker afschuw van het biologisch essentialisme van Swaab en co. Hoezo wordt iemands volledig oriëntatie bepaald door hormonen voor de geboorte, vragen zij. Weten deze neurobiologen niet dat seksualiteit een door en door cultureel bepaald begrip is? Het huidige idee van homoseksualiteit als aangeboren, levenslang stabiele identiteit bestaat pas sinds ongeveer 1700. Daarvoor was het puur iets wat je deed, een handeling voor de ietwat kinky man, net als anale seks, of hoerenbezoek. Laat deze biologieminnaars eens bij ons op bezoek komen, zeggen deze onderzoekers dan, dan zullen wij hen eens iets vertellen over seksuele oriëntatie dat hun oren zal doen klapperen.

Dat is een goed idee. Want hoeveel misvattingen zouden we niet de wereld uit kunnen helpen als elke onderzoeker één dag per jaar met collega’s uit een verwant vakgebied zou meelopen? En niet alleen in de wetenschap. Zoals journalist Aliëtte Jonkers laatst opmerkte op discura.nl zouden ook artsen – en hun patiënten – er baat bij hebben als er in de geneeskunde vaker gebuurt zou worden. ‘Tijd om van die apenrots af te komen’, schrijft ze. Minder brullen, meer luisteren. Minder zeker weten, meer twijfelen en vragen. Want ja, ik geloof dat ik toch wel graag wil dat wetenschappers wijs zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Op mijn feministische neus staat een witte middenklassebril. Daar herinnerde publicist Nadia Ezzeroili me afgelopen zaterdag tamelijk hardhandig aan. Ze verweet me betutteling en liet weten dat ze het absoluut beu is om binnen het feminisme te moeten vechten tegen witte vrouwen die reddingsvesten en schouderklopjes uitdelen aan vrouwen van kleur.

Het was niet de eerste keer dat ik dit verwijt hoorde. Zo ben ik regelmatig bij feministische debatten waar louter witte middenklasse-onderwerpen op het menu staan. Na afloop van zo’n debat, afgelopen zomer bij de Internationale Socialisten, schreven Hodan Warsame en Chandra Frank van Redmond Amsterdam en Nella van den Brandt van de Universiteit van Gent een blog waarin ze de besproken onderwerpen bekritiseerden. ‘Seksisme staat voor vele vrouwen niet op zichzelf, maar wordt gekruist door racisme’, zeiden ze. En: ‘spreken over de problematiek van de loonkloof is niet relevant voor werkloze vrouwen, het onderwerp zorg-arbeidverdeling gaat niet over het leven van alleenstaande moeders, en het idee van een wettelijk kader van gelijkheid en bescherming gaat al helemaal niet op voor ongedocumenteerde vrouwen.’

Doordat hier in het debat aan voorbij was gegaan was het feminisme gereduceerd geraakt tot ‘een te beperkte agenda gericht op de behoeften en ervaringen van de meest geprivilegieerde, zichtbare vrouwen.’

Deze vier vrouwen hebben gelijk. Veel witte feministen (mijzelf soms incluis) hebben de onhebbelijkheid om met de beste bedoelingen te doen alsof hun ervaringen voor alle vrouwen gelden. Vorige week schreef journalist Laurie Penny een stuk in de New Statesman over hoe kort haar hebben voor vrouwen een politiek statement is. Je verzet je er immers mee tegen de eis van ‘het patriarchaat’ om je stinkende best te doen om zo mooi en sexy mogelijk te zijn, ter behaging van de man.

Ik herkende me in Penny’s verhaal, maar andere vrouwen niet. Schrijfster Flavia Dzodan merkte op twitter op dat voor vrouwen van kleur haarlengte juist het tegenovergestelde kan betekenen. Hun haar is van nature vaak zwart en ruig krullend of kroezend – iets dat vooral opvalt als het lang is. Je haar lang dragen is daarmee niet een manier om patriarchale heerschappen visueel te plezieren, maar om je eigen ontembaarheid en trots en maling aan de witte norm te laten zien. Dzodan, en velen met haar, ergerden zich eraan dat Penny in haar artikel over hét haar van dé vrouw nog geen twee zinnen had gewijd aan dit etnische verschil.

Dat getuigt niet bepaald van ‘inclusief feminisme’ – om Ezzeroili te citeren. Bovendien doet een journalist haar lezers er geen plezier mee, want een kleurrijk perspectief toevoegen is meer dan een obligaat momentje van politiek correctheid. Het kan zeer waardevolle inzichten opleveren.

Zo las ik in het boek ‘The politics of passion’ van antropologieprofessor Gloria Wekker dat het in de Creoolse arbeidersklasse in Suriname niet ongebruikelijk is dat kinderen worden opgevoed door iemand anders dan hun biologische moeder. Ze worden vrij gemakkelijk ‘weggegeven’ aan bijvoorbeeld een zus die zelf kinderloos is. Wie Wekkers beschrijving van de liefde en toewijding van deze niet-biologische moeders leest kan er niet aan twijfelen dat de kinderen hier niet onder lijden. Maar juist dát zet interessante vraagtekens bij de enorme waarde die witte westerlingen aan het genetisch moederschap toekennen. Wetenschappers, jeugdzorg, familierechters die omgangsregelingen bepalen: allemaal nemen ze impliciet aan dat een kind het beste opgroeit bij de biologische moeder. Een kijkje in een andere culturele keuken daagt dat dogma uit.

Soms is zo’n perspectiefwisseling zelfs broodnodig. Neem het debat over hoe moeilijk jongens het hebben in het onderwijs. Wanneer wordt geklaagd dat onze knullen van al die juffen niet als ‘echte mannen-in-spé’ mogen rouwdouwen, bedoelt men – eveneens impliciet – vrijwel altijd witte jongens. Zoals ik eerder deze maand in Vonk schreef: niemand zegt ooit van Nederlands-Marokkaanse jongens dat ze de vrijheid moeten krijgen om eens lekker wat drukker en stoerder te zijn in de klas. Terwijl allochtone jongens het op school het lastigst hebben, is het hele debat geframed rond de onderdrukte mannelijkheid van witte jongens. Toch een tikkie vreemd.

Het is opvallend hoezeer gender en etniciteit vervlochten zijn, en tot welke aannames en ongelijkheid dat leidt – allemaal zaken die pas echt opvallen zodra je langs de randjes van de witte middenklassebril gluurt. En dan niet om te betuttelen, maar uit een honger naar nieuwe inzichten en wijsheid. Een honger die ik altijd heb.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Iemand mag zich pas een feminist noemen als deze persoon niet alleen vindt dat er geen seksediscriminatie mag plaatsvinden, maar zich ook – in de eerste plaats – uitspreekt tegen misogyne praktijken die worden gerechtvaardigd met een beroep op culturele en religieuze tolerantie.’ Dat schreef rechtsfilosoof Machteld Zee vandaag in de Volkskrant.

Ze reageerde daarmee op mijn column. Daarin ergerde ik me aan mensen die menen dat alleen degenen die de islam bekritiseren en afwijzen het ware feminisme bedrijven. Die column maakte veel reacties los. Blogger Maja Mischke vroeg zich af of feminist tegenwoordig ‘vrouw in de war’ betekende. Joost Niemoller blogde over een krantenbericht van een moslima die uit het geloof was gestapt: ‘Kijk, Asha ten Broeke, dat is nu feminisme. Zelfbeschikking, door het afwerpen van de haatboeien van de islam die je tot slaafse broedkip hebben veroordeeld. Om martelaren uit te poepen.’ Hij voegde eraan toe: ‘Dit heldenverhaal is wat anders dan jouw domme getrut over wel of niet verantwoord speelgoed.’ Een punt dat overigens ook werd gemaakt door Zee – ‘Ruimte in de krant kan maar één keer worden volgepend, dus doe dat niet over een bartsmitfolder, maar over een ex-moslima die vertelt dat ze gedwongen werd een boerka te dragen’ – en Mischke: ‘Je hoeft je ook niet bezig te houden met het feit dat zoveel moslimmeisjes een dubbelleven moeten leiden om vrij te kunnen zijn en in allahsnaam dan maar een hoofddoek dragen, omdat ze anders letterlijk op hun donder krijgen van vaders, broers en neven. Of kapot geroddeld worden. Dat dubbelleven vol geheimen maakt ze ook nog eens extra kwetsbaar voor loverboys. Maar nee joh, meisjes die meer technisch onderwijs moeten volgen of juist niet met auto’s mogen spelen van Bart Smit, is waar jij je nu even mee bezighoudt. Net zo belangrijk.’

De drogreden die deze bloggers en opinieschrijvers gebruiken is vrij subtiel. Eerst maken ze alles wat er mis is met moslims en vrouwenrechten zo groot mogelijk. Zo schreef Zee in één adem over hoe Egypte, Marokko en Saoedi-Arabië het VN-Vrouwenverdrag ‘shariaproof’ hebben gemaakt, hoe (Nederlandse) dochters worden gedumpt in het land van herkomst, hoe (Nederlandse) vrouwen worden gedwongen een hoofddoek te dragen. Ze schreef over verborgen vrouwen, over islamitisch fundamentalisme, over boerkadraagsters en vrouwenbesnijdenis. Dit hele pakket komt vervolgens in de categorie ‘islamgerelateerde vrouwenhaat’ terecht. Mischke doet hetzelfde: loverboys, mishandeling, hoofddoekjes, het gaat allemaal in de grote pot.

Wat er mis is in onze eigen cultuur maken ze vervolgens zo klein mogelijk. ‘Asha ten Broeke maakt zich boos over rolpatronen die kinderen al worden opgelegd in Bart Smit-folders’, schrijft Zee. Alsof het probleem van westers seksisme zich beperkt tot een speelgoedcatalogus*, en er geen zaken bestaan als loonkloven, glazen plafonds, subtiele discriminatie, rape culture. Alsof transgenders en andere kinderen en volwassenen die qua gender niet keurig in de geïnstitutionaliseerde roze of blauwe hokjes passen het niet moeilijk hebben in onze samenleving.

Nadat islamitische vrouwenhaat is opgeblazen tot een probleem van internationale proporties en westers seksisme is teruggebracht tot een enkel lullig voorbeeld, wordt de vergelijking gemaakt. Verontwaardigd worden feministen op het matje geroepen: hoe kun je nu denken dat een Bart Smit-folder net zo erg is als islamistische misogynie? Het laatste is overduidelijk veel erger dan het eerste. En wie dat niet ziet, is geen echte feminist. Of in de war.

Door deze drogreden te gebruiken, wordt van feministen als ondergetekende een soort stropop gemaakt. Die stropop maakt een gevaarlijk soort onderscheid in subtypen vrouwenhaat. Westerse vrouwenhaat wordt zonder meer veroordeeld, zeggen ze, maar moslims krijgen een politiek correcte vrijgeleide, want de stropop is bang voor een cultureel conflict.

Ik ben niet die stropop, en het is tijd om haar neer te halen. De beste manier lijkt me door nog eenmaal uit te leggen wat mijn mening dan wel is.

Om te beginnen: ja, er gebeuren vreselijke dingen in veel landen waar moslims in de meerderheid zijn of waar islamisten aan de macht zijn. Er worden vele gruwelijke daden begaan met een beroep op de Koran en andere heilige geschriften. Het is afschuwelijk dat er landen zijn waar je als vrouw in de gevangenis kunt belanden omdat je verkracht bent maar van (illegaal) overspel wordt beticht (zei ik al eerder). Het is afschuwelijk dat er piepjonge meisjes worden uitgehuwelijkt aan verkrachtende schurken. Er is geen excuus voor vrouwenbesnijdenis (zoals ik al eerder schreef). Hierover verschillen Zee, Mischke en zelfs Niemoller en ik bij mijn weten niet met elkaar van mening.

Waar we wel over van mening verschillen, is hoe je daar het beste op kunt reageren. Ik geloof tot in het diepste van mijn hart dat het niet juist is om te roepen hoe achterlijk de islam is of alles wat met deze godsdienst te maken heeft categorisch af te wijzen. Of, zoals Niemoller doet, te suggereren dat de enige manier waarop een vrouw bevrijd kan worden is door haar geloof de rug toe te keren.

Ik word ontzettend ongemakkelijk van deze reactie, omdat het eigenlijk alleen maar tot islamhaat kan leiden. Bovendien riekt het naar neokolonialisme en een soort morele white supremacy en dat wij witte feministen (m/v) jullie arme moslima’s wel even zullen vertellen hoe jullie jezelf behoren te bevrijden. (Lees vooral ook even het artikel ‘Those poor muslim women’ over dit punt)

Deze houding impliceert dat de vrouwen die in islamitische landen (en daarbuiten) strijden voor hun rechten niet zelf kunnen nadenken over de manier waarop dat moet of hoe het beter kan. Of dat het ondenkbaar is dat deze vrouwen tot de conclusie komen dat ze hun geloof liever behouden en hervormen dan weggooien. Zoals deze Indonesische homoman, die schrijft:

‘I’m trying to integrate religious values with my sexuality, because rejecting one for the other is like rejecting a large part of me. I have a need to love and be loved by other men, and I have a need to fulfill my spiritual beliefs. Both needs form the very part of me.’

Wat er volgens mij moet gebeuren is dat we – in plaats van zelf van alles te roeptoeteren over de islam – heel goed gaan luisteren naar wat moslimvrouwen zelf zeggen. In plaats van onze westerse en veelal geseculariseerde versie van vrouwen- en homo-emancipatie aan hen op te dringen, zouden we ze kunnen vragen: wat gebeurt er daar bij jullie? Hoe ervaren jullie dat? Welke verhalen moeten er verteld worden? Welke delen van jullie heilige geschriften bekritiseren jullie zelf? Kunnen we misschien iets voor jullie betekenen? Ongetwijfeld zullen deze emancipeerders niet met één mond spreken, het met elkaar oneens zijn, en misschien niet zeggen wat wij van vooraf hadden verwacht. Om uit het artikel ‘Those poor muslim women’ te citeren:

‘It would require more hard work from journalists and opinion writers. Things like reading about the history of women’s rights in each country. Talking to activists on the ground. Understanding that the hijab or “head-cover” is worn by many Muslim women out of choice and to those women who cannot choose to not wear it, it may not be the biggest hurdle facing them. That they, too, face problems with employment, education, access to health care, political participation and that all those issues may be bigger to them than the mere religious garments worn for piety — that they, too, would like to ‘have it all’.’

Ik ben van harte bereid tot ‘hard work’.

Maar! Maar ik vind dat we echt moeten ophouden om de last van het onrecht in deze buitenlanden op de schouders van alle Nederlandse moslims te plaatsen. Als een groepje islamitische geneeskundestudentes vragen heeft over het behandelen van de andere sekse, is het niet erg redelijk om ze in een soort van feministisch reflex de vrouwenhaat in sharia-landen voor de voeten te gooien. Laten we alsjeblieft een beetje nuchter blijven: zo snel verandert het hier nou ook weer niet in een Iran in de polder.

De denkfout die ik eerder noemde, ligt ook hier op de loer: dat elke islamgeïnspireerde vraag en elke twijfel meteen de last meekrijgt van alle vrouwenhaat die alle moslims overal ter wereld ooit is overkomen. Dit is niet fair. We moeten islamitisch seksisme in Nederland op zijn eigen merites beoordelen. Dat betekent dat we bij het horen over gescheiden gebedsruimtes of apart zitten tijdens een Balie-debat niet meteen gestenigde vrouwen en besneden clitorissen erbij halen, maar de toestand zoals hij in Nederland op dit moment is. Dat betekent niet dat we moeten wegkijken bij religieus getinte problemen, maar wel dat we ook in gedachten houden dat de meerderheid van de Europese moslims de democratische normen en waarden onderschrijft, en dat er onder immigranten al – zomaar zonder de bemoeienis van witte ‘echte’ feministen – flink geëmancipeerd wordt. Zoals professor Maurice Crul van de Vrije Universiteit zegt:

‘In de Turkse en Marokkaanse gemeenschap is ondertussen geen consensus meer op het gebied van man-vrouwverhoudingen. Hoogopgeleide tweede- en derdegeneratiejongeren nemen met grote stappen afstand van de traditionele opvattingen van hun ouders. Hun moeders zorgden voor de kinderen en waren financieel afhankelijk van hun man, maar de dochters hebben een goede opleiding gevolgd en verdienen hun eigen geld. Zij maken daadwerkelijk de emancipatie door.’

En daarmee komen we bij een belangrijk punt. Er is niet zoiets als ‘de islam’ of ‘de moslim’. En dus is er ook geen categorie die veroordeeld kan worden, tenzij je bereid bent om blind te varen op een religieus label dat voor de individuele gelovige veel verschillende dingen kan betekenen. Ik ben dat niet (en ik ben zeker niet de enige), omdat ik vind dat dit geen recht doet aan alle moslims die hun geloof op een tolerante, geëmancipeerde en vrijheidslievende manier beleven. Evenmin doet het recht aan het zelfbeschikkingsrecht van moslima’s, of aan de strijd van feministische moslimvrouwen om van binnenuit hun geloof, cultuur en wereld te hervormen.

Bovendien: het zou toch al te gek zijn om te strijden voor de bevrijding van de vrouw, en daarbij haar vrijheid om te geloven wat ze wil uit te sluiten. En het is al te dol om te pleiten voor recht op zelfbeschikking, en dan de keuze om je hoofd of lichaam te bedekken of gescheiden te bidden uit te sluiten.

Liever pleit ik voor een soort nuchter feminisme, dat iedereen in z’n waarde laat:

1. Dat vrouwenhaat wordt veroordeeld om wat het is – geweld, onderdrukking, discriminatie, achterstelling, enzovoorts –, en dus zonder een complete religie in al haar vormen en met al haar belijders af te keuren.

2. Dat alle vormen van seksisme worden bestreden: niet alleen de vormen die verbonden zijn met de islam, niet alleen de westerse. Gewoon alle.

3. Dat alle vrouwen de vrijheid hebben om zelf hun strijdperk te kiezen, zonder dat een kudde ‘echte feministen’ ze voorschrijft wat ze moeten doen. (Dus moslima’s bepalen zelf hoe ze emanciperen, en ik schrijf gewoon over Bart Smit-folders als ik dat wil. Dat zijn allemaal kanten van dezelfde vrijheid waar zo hard voor gevochten is, en waar we nog steeds voor vechten)

4. En dat we, als we het dan toch over ‘echt feminisme’ hebben, onze liefde voor de vrijheid van de vrouw inzetten om elkaar daarbij te steunen, in plaats elkaar de tent uit te vechten over de vraag wie de beste of echtste feminist is. We lijken wel een stelletje machokerels die zich alleen maar druk maken over wie de grootste heeft zeg. In vredesnaam.

 

* Op mijn website http://seksisme.tumblr.com/ verzamel ik voorbeelden van huis-, tuin- en keukenseksisme. Het idee is blijkbaar ontstaan dat ik dat doe omdat ik denk dat een enkele Bart Smit-folder vrouwen onderdrukt, of zoiets. Niets is minder waar. Het hele punt van deze fotoblog was om te laten zien dat er stereotypen zijn die voortdurend op allerlei in principe best gezellig en onschuldig ogende micro-manieren worden benadrukt: dat hij stoer en ambitieus is, en zij mooi, sexy en zorgzaam. Zo worden mannen en vrouwen er de hele dag aan herinnerd wat hun ‘rol’ is. Het is een soort bloeden uit duizend kleine wondjes.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mag je als arts iemand van een andere sekse onderzoeken? Die vraag stond afgelopen zaterdag op het workshopprogramma van de Vrije Universiteit, die een multiculturele vrouwendag voor geneeskundestudentes en hun familie organiseerde. Dat onderwerp had de VU niet zelf bedacht. Uit de bijbehorende folder blijkt dit deze kwestie al pre-vrouwendag leefde onder moslimstudentes. Iemand met verstand van medische ethiek en islam kwam het dilemma met de aanwezigen bespreken.

‘Meer dan triest’, noemde de PVV het in de Kamervragen die ze hierover stelden. Als het aan hen ligt beloven de ministers van dienst dat er geen cent belastinggeld meer wordt verspild aan ‘multiculprojecten’ als workshops over ‘islamitische sekse-apartheid binnen de geneeskunde’. Grote woorden voor het simpelweg bespreken van een vraag van een stel jonge vrouwen.

Bij GeenStijl haalden ze het feminisme erbij. Aletta Jacobs rolt om in haar graf, schreven ze, want zo’n vraag mag helemaal nooit gesteld worden aan een medische faculteit, ‘en als dat iemand niet bevalt dan creperen ze maar.’ Blijkbaar vindt GeenStijl dat de wereld qua feminisme beter af is als we moslima’s de mond snoeren over hun dilemma’s.

Ik waag dat te betwijfelen. Het lijkt me uitstekend om tijdens de opleiding aandacht te besteden aan een zo veelkleurig mogelijk palet aan ethische ingewikkeldheden. Of je je werk als arts goed kunt uitvoeren zonder iemand van de andere sekse te onderzoeken is een tweede, maar spreken over dit soort eventuele apen en beren lijkt me geen probleem. De VU zal vast ook zorgen dat gelovige artsen-in-spé kunnen praten over gewetensbezwaren bij euthanasie en abortus. Het kan me ontgaan zijn, maar ik geloof niet dat het agenderen van dit dilemma – waarin vooral christenen het debatstechnische voortouw nemen – heeft geleid tot verontwaardigde Kamervragen. Sterker nog: we vinden dit heel normaal.

En daar zit hem de crux. In onze samenleving worden de acties, woorden en vragen van moslims door een luidruchtige groep roeptoeters voortdurend langs een andere meetlat gelegd dan die van andere groepen. Zo leidde het feit dat de VU een islamitische gebedsruimte heeft waar mannen en vrouwen apart bidden tot verontwaardiging, maar geen stofje waaide op toen in het Volkskrant Magazine stond dat de hippe evangelische City Life Church op sekse segregeert. (De kerk organiseert mannenavonden waarin gepraat wordt over werk en ambitie; op de vrouwenavonden gaat het tot mijn onmetelijke treurnis om nagels lakken en kapsels maken.)

Nog zoiets: als bij zo’n gebedsruimte een plek is waar vrouwen en mannen zich gescheiden kunnen wassen is dat een probleem, maar apart toiletteren vinden we niet alleen gewoon, maar zelfs een onvervreemdbaar recht. Als er ladies night en men’s night is in de plaatselijke bioscoop, mag ik in al mijn piemelloosheid niet naar de laatste actiefilm. Dit noemen we ‘een gezellig avondje uit’. Maar als moslims aan de Balie vragen of er tijdens een islamdebat kan worden geregeld dan mannen en vrouwen desgewenst gescheiden van elkaar kunnen plaatsnemen, is dat ‘buigen voor moslimdwang’ en schrijft publicist Joost Niemöller over ‘apartheid’ en ‘dictatuur’.

De immer eloquente Niemöller is ook degene die fier op de bres springt voor verkrachte vrouwen – mits hij op basis van smoezelige statistiek vermoedt dat de daders moslimmannen zijn. Dan heet het dat in Zweden ‘moslims massaal westerse vrouwen verkrachten’, terwijl ‘wij zwijgen’ en ‘de islam dat toestaat’. Geen woord rept hij over, zeg, de arme vrouwen die in het voornamelijk boeddhistische Birma door soldaten worden verkracht. Bij de PVV hebben ze trouwens vergelijkbare mores. Op hun website valt het woord ‘vrouwenrechten’ alleen in de context van islamkritiek.

De mensen die deze aparte moslimmeetlat in stand houden, verwijten me bijna dagelijks dat ik onvoldoende aan islamkritiek doe. Mijn geschrijf over het alledaagse seksisme van ladies nights en nagellakavondjes vinden ze gezeur, maar als ik zou zeggen dat ‘de islam’ heel slecht is voor vrouwen zou ik me acuut tot het ware feminisme bekeerd weten. Mijn insteek – alle soorten seksisme en vrouwenhaat even kut vinden, ongeacht de achtergrond ervan – is niet eens bij benadering goed genoeg.

Andere feministisch geïnclineerde vrouwen vergaat het net zo, blijkt uit een stuk van journalist Laurie Penny in The Guardian. Het lijkt erop, overweegt ze, dat deze islamonvriendelijke lieden proberen de aandacht af te leiden van het structurele seksisme in de westerse cultuur door te zeggen dat het in andere culturen nóg slechter is. Alsof de manier waarop ‘wij’ aan sekse-apartheid doen per definitie ongevaarlijk en knuffelbaar is, en ‘hun’ manier onvermijdelijk getuigt van boosaardige vrouwenhaat.

Maar dat is geen feminisme. Dat is het opstoken van een multicultureel conflict om maar niet in de spiegel te hoeven kijken.

Deze column stond (in iets ingekorte vorm) op 17 januari 2014 in de Volkskrant.

 

 

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.