‘Toen ik zeven jaar oud was, nam Woody Allen me bij de hand en nam hij me mee naar een schemerige, kastachtige zolder op de tweede etage van ons huis. Hij vertelde me dat ik op mijn buik moest gaan liggen spelen met de elektrische treintjes van mijn broer. Daarna randde hij me aan. Hij praatte met me terwijl hij het deed, fluisterde dat ik een braaf meisje was, dat dit ons geheim was, en beloofde me dat we naar Parijs zouden gaan en dat ik een ster zou zijn in zijn films.’
Zo beschreef Dylan Farrow het misbruik door haar beroemde vader in een New York Times-blog. Omdat er geen hard bewijs is – Allen maakte er geen film van – barstte er in de media meteen een hevige strijd los tussen mensen die Farrow geloofden en lieden die overtuigd waren van Allens onschuld. Beide kampen claimden alleenheerschappij over de feiten. Onterecht, want na twee weken ‘factchecken’ is niemand iets wijzer geworden. We vernamen dat kindermeisjes Dylan op de bewuste dag danwel vijf, danwel twintig minuten uit het oog verloren. Dat moeder Mia Farrow haar dochter al dan niet omkocht met ijs om een verhaal op te dissen. En dat de vader heel veel of juist nogal ongezond van zijn dochter hield.
Dat weerhoudt sommigen er niet van om toch van alles zeker te weten. Zo schreef Max Pam in deze krant onder de kop ‘Woody Allen wordt valselijk beschuldigd’ dat ‘misbruikherinneringen vaak op latere leeftijd zijn ingefluisterd’ door therapeuten die op overijverige wijze op zoek zijn naar jeugdtrauma’s om daar alle volwassen ellende assorti uit te verklaren. Pam denkt dat ook Dylan zo’n verzonnen trauma heeft, en ziet hiervoor bewijs in ‘het therapeutisch jargon’ in haar verklaring.
Het is een bevreemdend stukje columngebeuren, vooral omdat bekend is dat Dylan Farrow reeds op zevenjarige leeftijd haar mond opendeed. Er is dus volstrekt geen sprake is van op latere leeftijd ingefluisterd misbruik. Pam’s analyse gaat zo mank als een zeerover met een houten been.
Waarmee ik overigens niet wil zeggen dat het geheugen niet bespeeld kan worden. Een paar jaar geleden toonden onderzoekers van de Universiteit Maastricht aan dat zeventig procent van de kinderen van zeven, acht jaar zich een valse herinnering aan een UFO-ontvoering laat aanpraten, mits deze handig aan de man wordt gebracht. Het is dan ook beslist niet uit te sluiten dat mama Mia met behulp van welgekozen diepvriesproducten haar dochter iets heeft wijsgemaakt dat kindlief zelf is gaan geloven.
Zo’n valse herinnering met dito beschuldiging is de nachtmerrie van veel mannen. Zelfs als je niet door een rechter veroordeeld wordt, kan de verwoesting immens zijn. En de ‘dader’ blijft aangeschoten wild.
Veel mannen die ik hierover sprak vonden Allen dan ook ‘onschuldig tot het tegendeel bewezen is’. Ik kan me die houding goed voorstellen. In een rechtbank is ze zelfs noodzakelijk; de aanname van onschuld behoedt ons voor tunnelvisie en juridische dwalingen. Maar ze heeft ook beperkingen. Want wat moet je dan met de slachtoffers van vaak onbewijsbare misdrijven als misbruik en verkrachting? Zijn zij ongeloofwaardig tot het tegendeel bewezen is?
Dat zou ook niet realistisch zijn. Uit onderzoek blijkt dat slechts een kleine minderheid van de aangiftes van verkrachting op verzinsels is gebaseerd – tussen de twee en elf procent. Volgens deskundigen liegen kinderen maar zelden over misbruik. En over verwoesting gesproken: wel misbruikt maar niet geloofd worden is één van de ergste dingen die een kind kan overkomen.
Ik vraag me af wat er was gebeurd als niet Woody Allen de schurk van het verhaal was geweest, maar een katholieke priester. Voor de commissie Deetman was het voldoende geweest als Farrow haar beschuldiging aannemelijk had gemaakt. De commissie maakte dan ook onderscheid tussen plegers en daders; alleen van de laatste groep is de schuld strafrechtelijk vastgesteld. Zo konden ze slachtoffers geloven en toch de onschuldpresumptie in stand houden.
We zullen nooit weten wat er precies op de zolderkamer van de Farrows gebeurde. Wetenschappelijk onderzoek naar valse herinneringen en valse aangiftes kan ons niet eens vertellen welk scenario het waarschijnlijkst is. Maar misschien is dat ook niet belangrijk. Belangrijker dan de waarheid is dit: of we wijs genoeg kunnen zijn om tegelijkertijd slachtoffers van onbewijsbare misdrijven te steunen en de plegers ervan te behandelen met de barmhartigheid die iemand toekomt wanneer zijn schuld niet vaststaat.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.