dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Het was pech dat auto-immuunziektes veel voorkomen in mijn familie. Je genen kun je niet kiezen.

Het was ook pech dat een routine-ingreep bij de kaakchirurg mislukte, waardoor er drie spoedoperaties volgden, en dat dit de ziekte wekte die in me sluimerde.

Het was eveneens pech dat ik de symptomen niet herkende. Eerst dacht ik dat ik nog moest bijkomen van alle kaakstress. Of dat ik erg vaak griep had. Daarna dat ik me aanstelde, want wie is er vier maanden na de laatste operatie nou nog steeds te moe om een dagje naar de dierentuin te gaan?

Pech is een impopulair begrip. Het woord is verbonden aan een onprettig gevoel: dat narigheid zomaar iedereen kan overkomen, en dat je soms niets kunt doen om onheil af te wenden. Dat leidt tot een akelig idee: dat geluk, gezondheid of succes niet altijd maakbaar of zelfs haalbaar is voor iedereen die zijn best doet. En dat roept dan weer ongemakkelijke vragen op over hoe onze maatschappij is ingericht: als niet alles mogelijk is, als er mensen zijn voor wie the sky niet the limit is, is het dan fair om te verwachten dat iedereen altijd kan werken, presteren, participeren en invechten?

Om deze gedachtetrein te bezweren, volgt op het woord pech meestal een ‘maar’. Tegenspoed kan je treffen, maar daarna moet je je verantwoordelijkheid nemen. Shit happens, maar als je er puik mee omgaat, maakt het je sterker. Of, zoals Klaas Dijkhoff zei toen hij op een VVD-congres pleitte voor verlaging van de bijstand: “We kunnen allemaal pech hebben. Dan maken we een systeem zodat de pechvogel niet crepeert, maar waarin die wel zijn best moet doen om zo snel mogelijk weer op eigen benen te staan.”

Schrijfster Marsman citeert Dijkhoff in haar boekje De volgende scan duurt vijf minuten. Het raakte haar, want zij heeft op dat moment als zieke zelfstandige zonder verzekering al maanden geen inkomen. Ze heeft net opgezocht hoe ze voor bijstand in aanmerking kan komen. De kankerdiagnose die ik kreeg, schrijft ze, dat kun je pech noemen. Maar die consequenties niet. Die wijt ze aan “het systematisch falen van de neoliberale samenleving waarin we leven”.

Daar heeft ze een goed punt, realiseer ik me. Vooral machthebbers doen graag alsof armoede, achterstelling en andere ellende een soort ongelukje is, maar het is het gevolg van doelbewuste politieke keuzes. Het is beleid om vangnetten te slopen en de bal bij kwetsbare individuen te leggen. De fictie dat succes en zelfs gezondheid maakbaar zijn als je maar hard genoeg werkt, is een vervanging geworden voor rechtvaardig sociaal beleid dat rekening houdt met ieders behoeftes en beperkingen.

Was het pech dat ik, ook een onverzekerde zzp’er, twee derde van mijn inkomen inleverde?

Was het pech dat artsen me steeds vertelden dat mijn pijn, stijfheid en ontstekingen normaal waren en dat ik er maar mee moest leven?

Was het pech dat het jaren duurde voor ik een betere behandeling kreeg dan ‘probeer af te vallen’?

Ik denk het niet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het zijn riskante tijden, als je de alarmerende geluiden in de krant mag geloven: de genderideologen rukken op. Zo was er ex-predikant Piet de Vries, die in het Algemeen Dagblad zei: ‘Toen de nazi-ideologie zich opdrong, zwegen de kerken. Nu dringt de genderideologie zich op en zwijgen de kerken weer te vaak.’ Nou is De Vries ook een van de Nederlandse initiatiefnemers van de boosaardige Nashville-verklaring, en dus Opperdwaallicht van de Week. Maar ook uit minder verwrongen hoek werd gewezen op dit nakende gevaar.

In de Volkskrant waarschuwden filosoof/advocaat Bas Hengstmengel en psychiater/opiniemaker Esther van Fenema dat genderideologen hun waarden willen opleggen en proberen af te dwingen wat mensen moeten denken. Dit alles gaat gepaard met ‘zachte dwang’, ‘zachte despotie’ en ‘zuivering van taal, onderwijs en media’.

Het werd niet helemaal duidelijk wie die dekselse genderideologen precies zijn, maar ik vermoed dat het gaat om mensen zoals ik: lieden die weigeren zichzelf en anderen tot de stereotiepe man-vrouwtweedeling te beperken, die vinden dat uit een geslachtsdeel niet automatisch een rolpatroon of identiteit voortvloeit, en die de hele glorieuze regenboog aan menselijke verscheidenheid omarmen.

Wat me fascineert, is dat mensen als Hengstmengel en Van Fenema zichzelf geen ideologen vinden. Zij vinden dat ze enkel afgaan op De Feiten. ‘Gender is primair een biologisch verankerde eigenschap’, schrijven ze. We kunnen het ons niet veroorloven om ideeën te hebben die niet met dat feit overeenkomen, en mogen de ‘biologische realiteit niet uit het oog verliezen’.

Nou hebben wetenschappers over die biologische realiteit de afgelopen jaren wel het een en ander gepubliceerd: dat hersenen een mozaïek zijn van het mannelijke en het vrouwelijke, dat hormonen geen gedrag voorschrijven, enzovoorts. Het is dan ook een wat, ehm, ‘bijzondere’ keuze om een achterhaald roze-blauw spruitjesluchtwereldbeeld met een flinke snuf gouwe ouwe Anatomie ist Schicksal te verkopen als ‘de feiten’. Al zie ik dit vaker, bijvoorbeeld bij traditionele evolutiepsychologen die boostwitteren over ‘genderideologie’ als collega’s opperen dat mannen niet altijd stoer hoeven zijn, maar die het idee dat vrouwen van nature zelden interesse hebben in wetenschap enthousiast tot universele realiteit verheffen.

Laten we echter wel wezen: beweren dat gender een ‘biologisch verankerde eigenschap is’, is ook een vorm van genderideologie. Het is alleen minder eenvoudig als zodanig te herkennen. Conservatieve genderdenkbeelden gaan vaak al zo lang mee dat veel mensen aan die ideeën gewend zijn geraakt. De ideeën voelen zelfs zo vertrouwd en juist dat ze kleuren hoe mensen de werkelijkheid zien. En zo vervormen ze de feiten; de feiten waar, om de cirkel rond te maken, conservatieve genderideologen zich steeds zo graag op beroepen.

Laat me, omdat het kan, een voorbeeld met sperma geven. Onlangs liep ik in museum CORPUS door het binnenste van de mens. Bij de baarmoeder zagen we een bevruchting. Het vertelde het gebruikelijke verhaal: dappere zaadcellen leggen een gevaarlijke tocht af langs akelige zuren, linke slijmlagen en verstrikkende trilhaartjes. Alleen de stoutmoedigsten komen in de buurt van de hoofdprijs, en de allersterkste mag haar claimen: de eicel, die daar al die tijd maar gewoon een beetje lag te wachten.

Dit lijkt allemaal heel feitelijk, maar het is op het onjuiste af doorspekt met conservatieve genderideologie. Biologen weten al decennia dat zaadcellen geen actieve, heldhaftige zwemkampioenen zijn, maar eerder halfsneue spartelaars met in hun midden wat mazzelaars. En de eicel ligt niet passief te wachten; ze lokt en leidt de zaadjes met chemische signalen en vloeistofstromen, en er zijn zelfs aanwijzingen dat ze kiest welk zaadje haar mag bevruchten. Een eitje is geen trofee voor de stoerste zaadcel; ze is een zakenpartner, en misschien zelfs wel de baas.

‘Ideologen boeken resultaten omdat de samenleving in verwarring is’, schrijven Hengstmengel en Van Fenema. Als ik op mijn mildst ben, denk ik: het moet ook wel ingewikkeld zijn, voor conservatieven. Al die gelijkheid, nieuwe kennis, herziene feiten – waar is je houvast als zelfs eicellen emanciperen? Ik hoor heimwee in de woorden van Hengstmengel en Van Fenema, naar een tijd toen de wereld nog overzichtelijk was: twee genderhokjes, elk met een eigen rol, en wie daar niet in paste, zweeg en leed in stilte. Maar ik denk dat ik voor veel regenboogmensen spreek als ik zeg dat ik niet verward ben doordat ik nu mezelf mag zijn; ik ben vrij.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Volkomen onverwachts ontdekte ik laatst dat er mensen zijn met een bijzonder sterke mening over houtkachels. Deze verrassende gewaarwording begon met een beleefd berichtje op Twitter, waarin ik bezitters van houtkachels & co vroeg of ze misschien zo vriendelijk zouden willen zijn om bij mistig en windstil weer niet te stoken; ik snap dat het gezellig is, maar mensen met astma en andere chronische ziektes stikken half in uw rook. Bij voorbaat dank.

Mij leek dit een gevalletje boerenverstand. Bij het stoken des fikkies komt fijnstof en andere viezigheid vrij die je beter niet kunt inademen, zeker niet met longen die zich toch al suboptimaal voelen. ‘Per uur is hout stoken waarschijnlijk even vies of viezer dan de uitstoot van een rijdende vrachtwagen’, factcheckte Ronald Veldhuizen in deze krant. ‘Te vergelijken met passief roken’, vond een Vlaamse milieuwetenschapper. En bij mist is het alsof je je wijk ‘onder een deken van vervuiling legt’, tekende Phaedra Werkhoven op in De Gelderlander.

Ze schreef ook over een Zutphense vrouw, een van 1,2 miljoen Nederlanders met een longziekte, die bij zulk weer liever niet naar buiten gaat, omdat ze dan misschien dagen plat moet, Spaans benauwd en bekaf, ondanks haar medicijnen.

Gelukkig meldden zich op Twitter diverse houtkachelaars die hun stookgedrag best wilden veranderen voor de zieke medemens. Maar daarnaast waren er veel lieden die het allemaal gezeik vonden. ‘Tegen chronisch slachtofferschap is helaas nog geen medicatie’, reageerde een man. De term ‘aanstelleritis’ viel. En: je moet anderen hun plezier niet misgunnen. Een vrouw werd kriegel van dat ‘ik ben zielig dus hou rekening met mij’ en zei: ‘Je kunt ook binnen blijven en dan heb je geen last van het gestook. Er is altijd wel iemand gekwetst, onbegrepen of ongesteld. En van de rest wordt dan medewerking en begrip gevraagd (geëist).’

Ondanks dat ik welbekend ben met Twitter als digitale derriedouche, had ik niet gerekend op de venijnige bejegening van zieke mensen die buiten hun schuld om lijden aan andermans bewezen ongezonde gezelligheid. Het fascineerde me wel. Want zo blijken achter de houtkachelkwestie ineens allerlei interessante vragen te zitten. Zoals: wie mag in onze samenleving verwachten dat er rekening met hen wordt gehouden? Van wie wordt het gepikt als ze iets vragen of opeisen voor zichzelf? Wie kan een recht op een goed leven claimen? En wie moet wachten tot hen iets gegund wordt, om dit in dankbaarheid te aanvaarden?

Er is natuurlijk geen dwingende morele reden waarom zieke mensen wel rekening zouden moeten houden met houtstokers, maar houtstokers niet met hen, peinsde ik. Andersom is er wel iets voor te zeggen dat ‘niet half stikken door rook’ zwaarder moet wegen dan ‘is knus want met vlammetjes’. En toch is dit niet een afweging die massaal wordt gemaakt.

Misschien is het dat degenen die iets ‘leuks’ doen vaak meer in de maatschappelijke melk brokkelen dan mensen die willen dat iets wordt nagelaten. Dat zie je ook in de vuurwerkdiscussie. Vorig jaar schreef stilte-activist Roos Vonk hierover: ‘Degenen die geen vuurwerk afsteken, belemmeren niet de activiteiten van anderen. (..) De een geniet van geknal, harde muziek en feestgedruis, de ander van rust en stilte. Per definitie wordt de eerste groep nooit belemmerd door de tweede, maar wel omgekeerd.’

Nog iets: zowel bij vuurwerk als bij houtrook zijn het vaak zieke en kwetsbare mensen die het meest lijden. Is dat toeval? In haar boek The rejected body stelt Susan Wendell dat veel aspecten van onze samenleving impliciet georganiseerd zijn rond de aanname dat iedereen een gezond, sterk lichaam en brein zonder beperkingen heeft. Hoeveel vuurwerk- en rookoverlast maatschappelijk acceptabel en wettelijk toegestaan is, is afgestemd op deze ‘iedereen’. Als ‘iedereen’ drie dagen stikbenauwd plat zou moeten wanneer de houtkachels op een mistige dag lekker snorren, zou er vast weinig discussie zijn over ‘anderen hun plezier niet misgunnen’.

De gezellige optie zou zijn om nu simpelweg op te roepen tot meer rekening houden met elkaar. Maar ik denk dat we pas echt vooruitgang boeken als we afspreken dat ook de zieken, de kwetsbaren, de beperkten en de stillen eisen mogen stellen aan de inrichting van onze samenleving – ook als ze daarmee de pret van de sterksten bederven. Dat zij evenzeer een goed leven mogen claimen als ieder ander. Uit respect, niet uit liefdadigheid. Als recht, niet als gunst.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Geen verjaardagen vergeten. Zien dat je kind alweer is gegroeid en nieuwe broeken kopen. Je zieke schoonmoeder na een week vragen hoe het nu gaat. Niet alleen de namen van alle vriendjes van je kinderen onthouden, maar ook hun hobby’s en voedselallergieën. Het huis uitmesten en dingen die kapot of overbodig zijn wegdoen. Weten waar alle spullen die door een huishouden slingeren het beste opgeborgen kunnen worden, en ze daar tijdens het opruimen ook echt neerleggen in plaats van er een iets keuriger stapel van maken op een plek waar het net wat minder in de weg ligt.

Het zijn voorbeelden van ‘emotional labour’: de tijd en energie die met name vrouwen steken in het soepel laten lopen van het huishouden en relaties, en die veel mannen zo volkomen voor lief nemen dat ze het niet eens opmerken. Het is noodzakelijk maar ook onzichtbaar, ondankbaar en uitputtend werk, en draagt zodoende flink bij aan genderongelijkheid.

Ik moest hieraan denken toen een Volkskrant-redacteur me dit voorlegde: tijdens hun Oktober Opruim Challenge waren er vijfduizend mensen lid geworden van de bijbehorende facebookgroep. Slechts tien procent was man.

Schrijver Jan Heemskerk had wel een verklaring. ‘Mannen hebben een hogere rommeltolerantie.’ Bovendien hoefden vrouwen het toch maar te vragen, als ze iets opgeruimd wilden hebben. ‘Het is erg makkelijk om meer gedaan te krijgen van een man. Subtiele hints werken alleen niet. Cabaretier Roué Verveer had in zijn show een stukje over hoe hij steeds over de vuilniszak in de gang heen stapte, totdat zijn vrouw boos werd. Zij begreep niet dat hij niet doorhad dat die zak naar buiten moest. Vráág het gewoon.’

Dat is dan weer een treffend voorbeeld van wat striptekenaar Emma in de steengoede Guardian-comic You should’ve asked de ‘mentale last’ noemt. ‘Wanneer een man van zijn vrouw verlangt dat zij hem dingen vraagt, ziet hij haar als manager van het huishouden. Dus is het aan haar om te weten wat er gedaan moet worden en wanneer.’ Dit levert twee problemen op. Ten eerste is de verantwoordelijkheid en daarmee de stress van dit moeten-weten volstrekt eenzijdig verdeeld. En ten tweede is manager zijn op zichzelf een fulltime baan, terwijl mannen van vrouwen natuurlijk ook nog verwachten dat ze niet alleen managen maar ook minstens de helft van de klusjes zelf opknappen.

Veel mannen doen graag alsof hun huiselijke niet-zien een soort natuurwetenschappelijke wetmatigheid is: ze hebben er ‘nou eenmaal’ minder mee, vrouwen zijn er ‘van nature’ beter in. Ik betwijfel het. Om een vuilniszak buiten te zetten heb je geen bovenmannelijke superkrachten nodig: oogbollen en armen zijn voldoende. En verwachten deze mannen werkelijk dat ik geloof dat hun sekse wel ‘van nature’ megageschikt is om, zeg, een bedrijf met 10.000 werknemers te runnen, maar dat in de smiezen houden wanneer je kind nieuwe gympen nodig heeft ‘nou eenmaal’ een schier onmogelijke opgave is?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik trek het niet meer, al die haat, alle narigheid, vertelt een vriendin. Ik hoef het niet meer te weten. Laat het maar aan me voorbijgaan.

De hooligans waren de druppel, zegt ze. Hoe ze tijdens de Sinterklaasintocht in Eindhoven een groepje vreedzame anti-Zwarte-Piet-demonstranten bekogelden met eieren, terwijl ze ‘Zij is de hoer van de zwarten!’ scandeerden. Maar ze verhield zich al langer moeizaam tot de actualiteit. Ze vindt het zwaar om de hele dag geconfronteerd te worden met de duisternis in de wereld. Nu is mijn vriendin een nieuwsmijder.

Een groeiende groep mensen, constateerde de Volkskrant vorig jaar, die zo gestresst raakt van alle kommer en kwel dat ze het nieuws voortaan negeren. ‘Ik werd moe, misselijk en gedeprimeerd en voelde mij machteloos’, zei een 48-jarige man. ‘Ik kan al die problemen niet oplossen. Wat heeft het dan voor zin er veel over te lezen en mij er druk om te maken?’ Nu schrijft hij gedichten ‘over de kleine, mooie, overzichtelijke kant van het leven. Over vlinders en mieren.’

Ergens kan ik hem geen ongelijk geven. Vlinders en mieren zijn veel leuker dan racisme. Maar aan de andere kant: is nieuwsmijden niet zoiets als je ogen dichtdoen wanneer je een leeuw tegenkomt? ‘Leeuw? Leeuw? Ik zie geen leeuw. Niets aan het handje.’

Toch heeft dat terugtrekken in je eigen wereld voordelen. Je zou het kunnen zien als goed voor jezelf zorgen. Schokkend nieuws overprikkelt het angstcentrum in de hersenen, legde een psycholoog uit in het NRC. Dit doet me denken aan een Guardian-artikel, waarin een Amerikaanse professor vertelt hoe hij alle actualiteit schuwde vanaf het moment dat duidelijk werd dat Trump president zou worden. Zijn nieuwe onwetendheid bevrijdt hem. Een voortdurend gevoel van onrustige woede en vage paniek maakt plaats voor kalmte en geduld. Hij heeft tijd voor luisterboeken.

Maar de leeuw gaat niet weg omdat een professor nu vredig naar boeken luistert.

Ik lees een stuk van Aisha Harris over een ander soort zelfzorg. Op Slate schrijft ze hoe met de opkomst van de vrouwen- en de burgerrechtenbeweging zelfzorg een politieke daad werd; een manier om jezelf te redden in een witte, patriarchale maatschappij die niet zoveel boodschap heeft aan jouw welzijn. Harris vertelt over mensen uit gemarginaliseerde groepen, die zich soms ook terugtrekken. Alleen doen zij dat niet om gedichten over mieren te schrijven, maar om op krachten te komen, zodat ze daarna juist weer de energie hebben om door te gaan, en zelfs te vechten voor een betere wereld. Ze citeert Audre Lorde: ‘Zorgen voor mezelf is geen genotzucht, het is zelfbehoud, en dat is een daad van politieke oorlogsvoering.’

Het simpelweg sluiten van je ogen is alleen een optie als je weet dat deze leeuw jou niet zal opvreten. Voor wie mogelijk op het menu staat, is de leeuw niet slechts een metafoor. Wil je overleven, dan moeten je ogen open zijn.

Seada Nourhussen vertelde in een OneWorld-stuk over haar vertrek als Trouw-columnist dat het nooit gemakkelijk is om over racisme te schrijven. Liever zou ze zich verwonderen over millenials die als het stervenskoud is nog steeds met blote enkels rondlopen. ‘Maar als je eenmaal het structurele karakter van ongelijkheid ziet, is dat niet echt een optie’.

Het is belangrijk dat iedereen ziet. Wie zou niet helpen als iemand die kwetsbaarder is dan jij met een leeuw worstelt?

Machteloosheid is maar een gevoel. Dit jaar hebben mensen zich succesvol verzet tegen de afschaffing van de dividendbelasting, de uitzetting van twee Armeense tieners, het voorstel om mensen met een beperking minder dan minimumloon te betalen. Piet is steeds vaker niet zwart. Waarom zou je denken dat je niets kunt doen? Zoals Alice Walker zei: ‘De meest voorkomende manier waarop mensen hun macht opgeven is door te denken dat ze die niet hebben.’

Dit is niet het moment voor terugtrekken of overgave. Juist in duistere tijden moeten we aan het werk, schreef Toni Morrison in een essay in The Nation. ‘Er is geen tijd voor wanhoop, geen plaats voor zelfmedelijden, geen behoefte aan stilte, geen ruimte voor angst. We spreken, we schrijven, we doen taal. Dat is hoe beschavingen helen.’

De beste manier om met leeuwen te vechten, is samen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een beetje wonderlijk was het wel, het juichende persbericht van de Universiteit van Cambridge. Trots borstroffelde het dat hun wetenschappers ‘de grootste studie ter wereld naar typische sekseverschillen en autistische eigenschappen hadden afgerond’. Het was een ‘gigantische steekproef’, ‘meer dan een half miljoen mensen getest’, waarbij ze ‘twee gevestigde theorieën bekrachtigden’.

Het gaat om de Empathising-Systemising theorie, die in de woorden van grondlegger Simon Baron-Cohen stelt dat ‘het vrouwelijk brein vooral is uitgerust voor empathie’, terwijl mannelijke hersenen vooral zijn ingericht op ‘het begrijpen, ontwerpen en bouwen van systemen.’ De tweede theorie – zeer invloedrijk, bijna 2000 keer geciteerd – hangt hiermee samen: dat mensen met autisme veel meer systeemdenkers dan invoelers zijn, en dus een extreem mannelijk brein hebben.

Het wonderlijke zat hem hierin: deze theorieën werden eerder al tamelijk hardhandig door andere onderzoekers naar het land der hersenfabelen verwezen. ‘Extreem mannelijk brein als oorzaak van autisme is onzin, want een typisch mannelijk brein bestaat niet’, meldde de Volkskrant onlangs. De woorden ‘bij het grofvuil’ vielen. Er kwamen Amerikaanse hooggeleerden langs die autistische hersenen hadden gescand en vaststelden dat deze zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken bezaten. Het idee dat breinen in roze en blauwe varianten komen blijkt inmiddels toch een pietsie te zijn ingehaald door, nou ja, de feiten. Net als de notie dat autisten geen empathie voelen, trouwens.

Maar wat mij persoonlijk het meest verwondert is hoe deze theorieën ooit zo populair konden worden. Er was namelijk altijd al iets fundamenteel mis mee: er bleek uit dat de grondleggers geen bal van vrouwen snapten.

Laat me dit uitleggen aan de hand van een voorbeeld. (Dit wordt een beetje nerdy, maar houd vol, want het is echt fascinerend en aan het eind volgt nog een feministisch punt van enig belang.) Baron-Cohen vertelt in zijn boek M/V: het verschil over systeemdenken dat mannen er ‘spontaan’ meer toe geneigd zijn dan vrouwen. Systemen omschrijft hij als: ‘Ze opereren op een input en leveren een output op, en daarbij gebruiken ze regels van het type ‘als-dan’.’ Je moet van hem dan denken aan zaken als een vijver, een voertuig, een strafschop of een legereenheid. Of een computer natuurlijk; programmeren is een ultieme systeemdenkers-activiteit, en dus megamannelijk.

Ik zou er nu op kunnen wijzen dat juist vrouwen historisch gezien het fundament legden voor het moderne programmeren, maar je zou kunnen redeneren dat zij enkel een handjevol getalenteerde uitzonderingen waren. Dus ga ik het hebben over iets dat heel veel gewone vrouwen doen: handwerken.

Een breipatroon is net computercode, betoogde programmeur Kris Howard in 2016 op een Australische IT-conferentie. Breien is binair, net als code, al gebruik je in plaats van enen en nullen rechte en averechte steken. Er is input (de wol), output (een trui), en er zijn als-dan-regels (het patroon), die je systematisch moet volgen: ‘Tr. 1 (GK): *6 r., 1 av., 5 r., herh. vanaf *.’ Je kunt er zelfs informatie mee versleutelen, net als met software: tijdens de Tweede Wereldoorlog speelde een Britse spionne informatie door vanuit bezet Frankrijk door morsecode te breien.

De wijlen wiskundige Christopher Zeeman gaf eens een lezing over naaien en topologie, waarbij hij zich afvroeg hoe je van iets plats en flexibels (een lap stof) het best een gekromd oppervlakte kunt maken (een jurk) – inclusief een formule voor de lengte van de figuurnaden. (Voor de liefhebber: als de heupomtrek 2πr is, en die van de taille 2π(r-x), dan gebruik je het best vier figuurnaden van x/2 lang.) Naaien is eigenlijk toegepaste geometrie, stelde wiskundige Evelyn Lamb in een Scientific American-blog. Al krijgen naaisters weinig erkenning voor dit staaltje systeemdenken; volgens Lamb ‘wellicht omdat van traditioneel ‘vrouwelijke’ activiteiten niet wordt aangenomen dat ze erg wiskundig zijn.’

En daar zit de crux. In dat vooroordeel ligt het antwoord besloten op de vraag hoe het mogelijk is dat een invloedrijke theorie systeemdenken bestempelt als iets mannelijks – terwijl wereldwijd miljoenen vrouwen zich hier elke dag mee bezig houden, en dat al eeuwenlang. Wat de vraag oproept: wat zien we verder allemaal niet? Wat ontgaat ons nog meer wanneer onderzoekers hun theorieën baseren op stereotypen in plaats van op echte mensen? En hoe gaan we ooit de wereld ten volle begrijpen als wetenschappers vrouwen maar half zien?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.