dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Een invasie van grondstofbeluste ruimtewezens die boosaardig zijn en bovendien tentakels hebben. Geavanceerde klimaatbeheersingsatellieten die doordraaien en zorgen voor hagelstormen, tsunami’s en tornado’s. Een reusachtige meteoriet die altijd in de buurt van Noord-Amerika dreigt in te slaan. Een zonnevlam die zorgt dat neutrino’s ineens microgolven afgeven, waardoor de kern van de aarde oververhit raakt, met een nieuwe zondvloed tot gevolg. Onze zon die supernova gaat, waarop wij allen gered moeten worden door de acteur die Dylan speelde in de serie Beverly Hills 90210.

Ik ben dol op zulke rampenfilms. Ik houd van de spectaculaire verwoesting van computergeanimeerd natuurgeweld en schermvullende explosies. Het leed dat volgt heeft een zekere netheid, zodat je wel voelt dat er iets op het spel staat maar nooit echt van streek raakt. Baby’s huilen wel, maar raken niet verminkt. Honderdduizenden mensen sterven, maar nooit te confronterend in beeld. En als er al iemand uitgebreid doodgaat, is dat verdrietig maar waardig (nooit met snot en poep) en functioneel (meestal bedoeld om een hoofdpersoon aan te zetten tot kordaat ingrijpen). Het is de Apocalyps, maar dan smaakvol, zodat het niet je trek in popcorn bederft.

Aan het eind van de film is er bovendien altijd een held die alles ten goede keert, en een mensheid die, nu ze oog in oog staat met haar nakende vernietiging, boven zichzelf uitstijgt. Zelfopofferend en dapper worden zowel de wereld als de gewone mens gered. Er volgt ter nazorg een close-up van een Indiase straatjongen die dolblij zijn verloren gewaande hond knuffelt, een jong stel kijkt hoopvol naar de opklarende lucht, juichende burgers omarmen elkaar omdat het weliswaar kielekiele was, maar toch goed kwam.

Dit is natuurlijk allemaal nep. In het echt gaan rampen niet over moed, zelfopoffering of eenheid. Ze gaan over geld.

Neem de Cascadia subductiezone. Dit geologisch instabiele gebied loopt van Noord-Californië naar Vancouver, en onderzoekers weten zeker dat hier een Hele Grote Aardbeving gaat plaatsvinden. Sterker nog: die beving is al overtijd. Het zal allerlei rampenfilm-gerechtigde taferelen opleveren: miljoenen gebouwen worden weggevaagd, een tsunami van misschien wel meer dan 30 meter hoog zal de Amerikaanse Westkust overspoelen. In een New Yorker-artikel komt Doug Dougherty aan het woord. Hij is het hoofd van een onderwijsdistrict aan de kust van Oregon, en overziet vier scholen met in totaal 1600 leerlingen. Drie daarvan liggen zo laag dat bij die tsunami alle kinderen zullen verdrinken. Dus wilde hij een nieuwe, hoger gelegen campus laten bouwen. Dat kost ongeveer evenveel als een rampenfilm maken – maar hij kreeg de financiering niet rond.

Duurder maar dichter bij huis is er de kwestie van de maatregelen tegen klimaatverandering. Onze regering vindt dat allemaal echt supermegabelangrijk, maar ondertussen waarschuwen experts dat we met het huidige broeikasbeleid op weg zijn naar een opwarming van 3 graden. Het tijdschrift New Scientist gaf deze week een tamelijk apocalyptische opsomming van de gevolgen: nog tijdens de levens van onze kleinkinderen krijgen alle bewoonde continenten te maken met zware hittegolven, droogtes, bosbranden, overstromingen en hongersnoden. Om deze catastrofe te voorkomen moet het roer radicaal om: een revolutie op het gebied van transport, energie en ontbossing is nodig, en we moeten onmiddellijk af van onze honger naar economische groei.

Ik heb zowel onze overheid als het bedrijfsleven nog niet kunnen betrappen op enig enthousiasme voor deze noodzakelijke maar peperdure revolutie. Wel las ik dat Rutte & co zeer in hun nopjes waren met het feit dat de BV Nederland veel kan verdienen aan het verkopen van dijken en deltawerken aan landen als Bangladesh en Indonesië. Want, nou ja, waarom zou je veel geld uitgeven aan het voorkomen van verdere opwarming als je er ook rijk van kunt worden, door arme landen zeer kostbare maatregelen tegen klimaatrampen te verkopen?

‘De geschiedenis van de mensheid is er een van stupiditeit, ontkenning en getreuzel, gevolgd door een heroïsche laatste poging om het tij toch nog te keren’, schreef de New Scientist. Ik hoop dat het zo zal gaan. Dat levens belangrijker zullen blijken dan geld, dat het welzijn van gewone mensen zwaarder zal wegen dan de invloed van het kapitaal, dat dappere helden de mensheid zullen aanzetten tot eendrachtige belangeloosheid. Dat het in het echt afloopt zoals in de film: een onbewolkte lucht, een jongen knuffelt zijn hond. Apocalyps, popcorn, happy end.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het was een wat lullige maar veelzeggende tweet van de New York Daily News. ‘De 19-jarige Kylie Jenner is 900 miljoen dollar waard en op weg om de jongste self-made miljardair ooit te worden. Wat doe jij met jouw leven?’ Aanleiding was het augustusnummer van het Amerikaanse tijdschrift Forbes, met Jenner op de cover als een van de zestig rijkste self-made (is dat woord weer) vrouwelijke entrepreneurs.

Wat doe jij met jouw leven? Die vraag zegt iets over onze cultuur. Er ligt een notie in besloten van wat je hoort te doen met je bestaan, van wat succes is: geld verdienen, rijk worden. Het woord ‘self-made’ is ook belangrijk, want het bekrachtigt de Amerikaanse Droom: het idee dat mensen zoveel vrijheid en gelijkheid kennen dat succes bereikt kan worden door iedereen die er maar hard genoeg voor wil werken. Van krantenjongen tot miljonair. In Nederland kennen we deze neoliberale droom meestal als: ‘Je kunt alles bereiken wat je wilt, als je maar in jezelf gelooft’. ‘Alles’ is ook hier doorgaans rijkdom, of roem, of allebei.

Kylie Jenner was natuurlijk geen krantenjongen. Ze is de dochter van voormalig olympisch atleet Caitlyn Jenner en de halfzus van Kim Kardashian; niet zozeer ‘self-made’ als wel popcultuuradel, wat de tweet van de New York Daily News een vrij hoog Marie Antoinette-gehalte geeft: ‘Zeg, twittervolk, waarom eten jullie geen cake?’

Ook zo’n vraag hoort bij de Amerikaanse Droom. Ze ontspruit aan de neoliberale cirkelredenering: door hard te werken word je succesvol en rijk, dus zullen de rijken en succesvollen wel hard hebben gewerkt. Voorrecht en afkomst blijven buiten beschouwing, net als pech en achterstelling. Wat volgt is de aanname dat de armen en verlorenen, de mensen die hun geld tellen in tientjes in plaats van in miljoenen, wel ergens zullen hebben gefaald, en dus ter verantwoording mogen worden geroepen.

Wat doe jij met jouw leven? Shawn Decker gaf antwoord. ‘Ik werd gediagnosticeerd met hiv toen ik 11 jaar was, in 1987’, twitterde hij. ‘Mijn ouders werd verteld dat ik zes maanden tot twee jaar te leven had. Maandag word ik 43 en ik heb de laatste twee decennia van mijn leven gebruikt om mensen voor te lichten over hiv door te schrijven, te spreken en te lachen.’

Er is meer in het leven dan het najagen van succes volgens de maatstaven van vreugdeloos neoliberaal kapitalisme. Zoals de rockband Live zong: ‘Warm bodies are not machines that can only make money.’ Succes uitdrukken in geld is een teken van armoede.

Wat doe jij met jouw leven? Tonie Mudde schreef een mooi Volkskrant-artikel over Leon Emmen, een man die zich liet opnaaien door de succesverhalen van vrienden en kennissen, en zich regelmatig afvroeg of hij niet sneller moest klimmen op de carrièreladder. Tot hij zijn beide onderbenen verloor. ‘Mijn nieuwe situatie dwong me kritisch naar mijn eigen wensen en gedrag te kijken. Werd ik gelukkig van die ratrace? Nee, dus dat doe ik nu anders.’

Wat doe jij met jouw leven? Op Medium.com las ik een stuk van predikant Lydia Sohn. Ze interviewde 90-plussers over hun leven. ‘Hun vreugde en spijt heeft niets te maken met hun carrières, maar met hun ouders, kinderen, echtgenoten en vrienden’, schrijft ze. ‘Toen ik iemand vroeg “Zou je willen dat je meer bereikt had?”, antwoordde hij: “Nee, ik wilde dat ik meer had liefgehad”.’

De neoliberale droom is een leugen. Niet alleen omdat hij onwaar is – niet elke hardwerkende krantenjongen kan miljonair worden – maar omdat hij ons een vals beeld van een goed leven voorspiegelt. Hij liegt dat we vervulling zullen vinden in het winnen van de ratrace. Dat ons leven geslaagd is als we 900 miljoen waard zijn. Dat niet liefde maar geld de maat van succes is. Dat onze waarde als mens te maken heeft met hoeveel roem en rijkdom we verwerven.

Wat doe jij met jouw leven? Een paar jaar geleden interviewde ik een vrouw die veel had meegemaakt. Ze was chronisch depressief en wijs. ‘Pas nu leer ik dat ik er mag zijn’, vertelde ze me. ‘Niet omdat ik iets goed kan, of iets nuttigs doe, of een leuke baan heb, maar gewoon, omdat ik leef. Omdat ik er ben. Soms is het al oké om gewoon de hele dag geademd te hebben.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Net naast het stukje bos ter grootte van een krant waar ik heen ging, was een groot bord verrezen. ‘Hier bouwt Intratuin aan de toekomst’, stond er op. Een kleine drie hectare aan voormalig verwaarloosd groen, grenzend aan een natuurgebiedje met een fraaie kolk, mooie bomen en zeldzame vogels, moet plaatsmaken voor meer dan 10.000 vierkante meter tuincentrum, op 639 heipalen, met 400 parkeerplaatsen. ‘Ook het parkeerterrein krijgt een groene uitstraling door plantvakken met inheemse bomen en hagen van veldesdoorn’, suste een gemeentelijk document. En ik vroeg me af: is dat nou echt wat de toekomst nodig heeft?

Ik was op weg naar de kolk om te bosbaden. Dat is hip en overgewaaid uit Japan, waar het Shinrin-yoku heet en mensen als Qing Li van de Nippon Medical School er onderzoek naar doen. Het idee, zo las ik in een stuk in Psychologie Magazine, is dat je ‘de atmosfeer onder de bomen heel bewust binnen laten komen via de vijf zintuigen’. Dat zou helend zijn. Ik had na een paar stressvolle weken een hoofd vol onbehulpzame gedachten die niet stopten, zodat ik tegelijkertijd bekaf en opgefokt was, dus ik kon wel een heilzame ervaring gebruiken.

Li claimt dat dit helende voortkomt uit de bomen en bosgrond, die bepaalde stoffen uitscheiden die zorgen voor minder stress, betere slaap, meer weerstand en positieve emoties. Nou word ik mild sceptisch van het idee van geneeskrachtige boslucht, maar er zijn ook andere onderzoeken die aantonen dat tijd doorbrengen in het groen op zijn minst goed is voor de ‘waargenomen geestelijke en lichamelijke gezondheid’. Oftewel: je voelt je inderdaad beter onder de bomen. Een effect dat, wil ik benadrukken, je wel ondervindt in de natuur, en niet in een tuincentrum. Sowieso is het vaak beter om minder te kopen, en meer te ervaren. Om niet in de eerste plaats een consument te zijn, maar een schepsel. Een van velen.

Bossen zijn wat dat betreft niet alleen weldadig, maar ook inspirerend. Een bos is immers meer dan een verzameling bomen; het is een levend netwerk. Boomwortels maken contact met de ontelbare schimmeldraden in de bosgrond, waardoor een web ontstaat die de bomen met elkaar verbindt. Zo kunnen bomen bijvoorbeeld water en voedingsstoffen delen. De Canadese wetenschapper Suzanne Simard toonde aan dat de grootste, diepgewortelde ‘moederbomen’ zo hun zaailingen, die nog in de schaduw staan en dus onvoldoende zon krijgen, in leven houden.

Bomen helpen ook hun naasten, en niet alleen van hun eigen soort, las ik in Smithsonian Magazine. ‘Het is evolutionair gezien niet zinvol voor bomen om zich te gedragen als grondstofgraaiende individualisten’, legde Simard uit. Een enkele boom zal misschien harder groeien als hij zich alles toe-eigent, maar bomen leven het langst en krijgen meer nakomelingen in een stabiel woud, met veel andere bomen om hen heen die voor een schaduwrijk en vochtig microklimaat zorgen. Dus zorgen moederbomen dat een buur die het moeilijk heeft meer voedingsstoffen krijgt, en waarschuwen bomen elkaar bij gevaar met signalen, zodat anderen zich schrap kunnen zetten. In ruil voor het faciliteren van al deze ondergrondse behulpzaamheid nemen de schimmels een deel van de suikers die bomen aanmaken.

Concurrentie en winstoptimalisatie zijn dus geen natuurwetten, peinsde ik. Een bos is zelfs een soort anti-neoliberaal systeem: in plaats van een markt waarin individuen dienen te proberen om ten koste van anderen de succesvolste te zijn in de strijd om schaarse middelen, is het een samenwerking die draait om delen en helpen. Hoe gaaf is dat.

De Groene Amsterdammer beschreef onlangs hoe Nederlandse bedrijven willens en wetens meewerken aan de verwoesting van Braziliaans regenwoud, want er is daar veel geld te verdienen aan het ontwikkelen van infrastructuur en het exporteren van soja als veevoer.

Het is jammer dat mensen geen wortels hebben, dacht ik toen ik dat las, want dan waren we ons er misschien meer van bewust dat ook wij verbonden zijn met elkaar en de wereld om ons heen. Dat mensen de natuur nodig hebben, en de natuur het nodig heeft dat wij ons dat realiseren. Dat de beste manier om aan de toekomst te bouwen is door meer te worden als een bos. En dat er iets helemaal mis is als de grootste bomen met de diepste wortels niet voor ons zorgen, maar ons en de planeet leegzuigen voor hun eigen gewin.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik ben een slachtoffer. Op mijn achttiende verkrachtte een man me, en vanaf dat moment was ik slachtoffer van seksueel geweld. Ik werd achtergesteld omdat ik dik ben, en een vrouw, wat me slachtoffer van discriminatie maakte. Haters en trollen bedreigden me, dus ik werd slachtoffer van intimidatie. Later kreeg ik zomaar een pijnlijke en vermoeiende chronische ziekte, en ook dat maakte mij tot slachtoffer. En zo heeft iedereen wel wat, vermoed ik. We zijn allemaal slachtoffers.

De Van Dale omschrijft het woord slachtoffer als ‘iemand die buiten zijn schuld lichamelijke, financiële of geestelijke schade lijdt; iemand die het moet ontgelden.’ De tweeledigheid van die definitie fascineert me. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het accent tegenwoordig ligt op ‘ontgelden’, in plaats van op ‘buiten zijn schuld’.

Zo was dit wat psychiater Frank Koerselman zaterdag in de Sir Edmund te melden had over mensen die open zijn over leed dat hen is overkomen: ‘Wat mensen daarmee proberen op te roepen is medelijden, gedeelde verontwaardiging over aangedaan onrecht. Het slachtofferschap is in onze cultuur ongelooflijk belangrijk. Vroeger liep de winnaar trots rond en hield de loser zich stil; nu is de loser as such de moeite waard.’

Slachtoffers zijn losers; het zijn snijdende woorden, maar ze verrasten me niet. Slachtoffer is een besmet begrip geworden, schreef socioloog Mieke van Stigt een paar jaar geleden al op Sociale Vraagstukken. In een meritocratische en geïndividualiseerde samenleving waarin elk leven maakbaar wordt geacht, volkomen kneedbaar door eigen keuzes, is je lot altijd je eigen verantwoordelijkheid, en slachtofferschap dus verwijtbaar. ‘Buiten je schuld’ bestaat niet meer. Je had betere beslissingen moeten nemen en sterker moeten zijn. Of, als er dan toch iets naars op je pad kwam, vlugger moeten opkrabbelen, om zo snel mogelijk geen slachtoffer meer te zijn, maar een overlever of een overwinnaar. Het alternatief heet ‘in de slachtofferrol blijven hangen’ en kan rekenen op collectieve afkeuring.

Bovendien is het niet goed voor de ziel, schreef psychoanalist Lisa Marchiano op het libertaire blog Quillette. Als je jezelf ziet als onderdrukt of ziek, kun je het gevoel krijgen dat je maar weinig invloed hebt op de dingen die met je gebeuren. Psychologen zeggen dan dat je een ‘externe locus of control’ hebt. Het is beter voor je, stelde Marchiano, om een interne locus of control te hebben, dus te geloven dat je je leven in eigen hand hebt, want die overtuiging leidt tot minder stress en angst, en een betere gezondheid. Je bent, kortom, gelukkiger als je gelooft dat je geen slachtoffer bent.

Dat klinkt dolletjes, op een piepklein detail na: de werkelijkheid. Geluk is niet enkel een kwestie van emotie, geen gevoel dat op afroep beschikbaar is. Zoals Guardian-recensent Terry Eagleton schreef in een stuk over het boek The happiness industry: hoe gelukkig we kunnen zijn, is ook afhankelijk van onze materiële en sociale omstandigheden. ‘We zijn geen wandelende gemoedstoestanden’, stelde hij. ‘Je kunt niet echt gelukkig zijn als je het slachtoffer bent van onrecht of uitbuiting.’

En juist in het spreken over dat onrecht en het erkennen van slachtofferschap kan kracht liggen – misschien zelfs geluk. Ik moest denken aan een artikel dat feminist Laurie Penny schreef voor The Baffler. Mensen noemen me sterk, vertelt ze, nadat ik in het openbaar ben gehaat en uitgescholden omdat ik een mening had. Wanneer ik gebroken ben en me afvraag hoe ik in vredesnaam verder moet, vinden ze me taai. Maar ik voel me juist het sterkst wanneer ik terugvecht, als ik ondanks alles toch blijf schrijven over onrecht. Ironisch genoeg, voegt Penny eraan toe, is dat wanneer mensen haar zwak noemen. Een zeur, een snowflake, een slachtoffer.

Toen ik de eerste alinea van deze column schreef, wilde ik haar het liefst meteen weer weghalen. Wie wil er nou een slachtoffer zijn? Maar ik heb haar laten staan, omdat ik geloof dat het tijd is om het woord ‘slachtoffer’ opnieuw te claimen. Het is goed om een woord te hebben voor mensen die lijden buiten hun schuld. Zo’n woord mag niet synoniem worden aan loser. De notie dat ellende je gewoon kan overkomen is te belangrijk om te laten ondersneeuwen door doorgeschoten maakbaarheidsdenken. Dus: ik ben een slachtoffer. We zijn allemaal slachtoffers. En dat is oké.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Kaas is het probleem. Vlees eet ik niet, koken met seizoensgroente omarm ik, water komt gewoon uit de kraan en niet uit een plastic flesje. Maar een stukje Goudse, zo romig en jong dat de kaas ribbelt en scheurt bij de randjes als je een plakje schaaft – ik weet niet of ik daar zonder kan.

En dat is dus een issue, want ik vind het belangrijk om planeetvriendelijk te eten. En kaas, zo ontdekte ik in ‘De duurzame supermarkgids’ op de Volkskrant-website, is niet aardklootbestendig. ‘Voor 1 kg harde kaas is 10 liter melk nodig. Daardoor is de milieu- en klimaatbelasting van kaas ongeveer net zo hoog als van rundergehakt.’ Shit.

Het is dus niet zo vreemd dat de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur in april een rapport uitbracht waarin staat dat we in de toekomst niet alleen minder vlees maar ook minder zuivel moeten gaan eten.

Collega-kaasliefhebber Sylvain Ephimenco had het er in Trouw ook moeilijk mee. ‘Ik kan veel hebben, maar…’, schreef hij. En hij wil er dan ook niet aan. Want, zo vervolgt hij, de verwachting is dat de wereldwijde consumptie van vlees toch enorm gaat stijgen, ‘in opkomende landen zelfs met 70 procent’, terwijl de bevolking zal groeien. ‘Dit keurige, Hollandse, culinaire ascetisme, opgedrongen door de maag- en darmpolitie, zal maar een druppeltje op de demografische inferno-plaat zijn.’ De ‘enige waarheid’ is volgens hem dat het geen bal uitmaakt hoeveel kaas & co we in Nederland consumeren, omdat het werkelijke probleem voortkomt uit ‘de dodelijke bevolkingsexplosie die door een consortium van hypocrieten al zo lang wordt verzwegen.’

Op het gevaar af voor hypocriet te worden versleten: ik ruik een lulsmoes. Ik ruik iemand die het gemakkelijker vindt om zijn medeverantwoordelijkheid voor het Grote Moederschip over de schutting te flikkeren dan om afstand te doen van zijn stokbroodje brie.

Columnist George Monbiot schreef: ‘Het is geen toeval dat de meeste mensen die geobsedeerd zijn door bevolkingsgroei post-reproductieve welgestelde witte mannen zijn: het is ongeveer het enige milieuprobleem waarvan zij niet de schuld kunnen krijgen.’

Wie wel de schuld krijgen, zijn vrouwen. Westerse vrouwen, die er fijntjes op worden gewezen dat volgens Zweeds onderzoek elk kind dat ze niet baren jaarlijks 58,6 ton CO2-uitstoot scheelt, waar een jaar zonder auto slechts 2,4 ton bespaart. En vrouwen in die ‘opkomende landen’ waar Ephimenco over schrijft, die te horen krijgen dat ze minder baby’s moeten maken, niet omdat dit hun keuze is, maar omdat ze dit verschuldigd zouden zijn aan een wereld die zich verder zelden of nooit om hen bekommert. Vrouwen wier baarmoeders weer onderwerp zijn van internationale bemoeienissen; de schandalen uit de jaren zestig en zeventig rond ‘gezinsplanning’ in Azië en Afrika zijn voor het gemak even vergeten.

Laat me een radicaal voorstel doen, speciaal voor Ephimenco en de zijnen: zullen we het klimaatprobleem niet oplossen door te morsen op vrouwenrechten? Dan maar geen kaas.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Waarom stoppen we niet massaal met Facebook? Die vraag stelde ik hier een half jaar geleden. Een lezer herinnerde me eraan, nadat Arjen Lubach onlangs dezelfde kwestie aansneed. ‘Want moppie,’ schreef hij, ‘je zit er nog steeds op. Waarom?’

Het is niet dat ik fan van Facebook ben geworden. Sterker nog: ik heb aanhoudend en hardnekkig de schurft aan de data-slurpende, privacy-schendende, reclame-rondpompende, trollen-alle-ruimte-gevende, aandacht-vretende, vriendschappen-manipulerende, liefde-tot-kapitalistisch-doelwit-makende schurkenbende. Maar zo lelijk als het bedrijf is, zo mooi zijn de mensen die ik er ontmoet. Die plaatsen er links naar boeiende artikelen die ik anders nooit had gelezen, en hebben waardevolle kritische meningen die zelden of nooit de krant zouden halen. En dan zijn er de lieve vrienden met wie ik moeiteloos kan bijpraten, ook als ik door ziekte en pijn niet in staat ben om koffie met ze te drinken of van borrel naar feestje te vlinderen.

Facebook is een janusplek. Net als Twitter, trouwens, waar ik de gedachten van interessante mensen kan delen, en me meteen daarna verrot kan laten schelden door moreel uitgedaagde sneuneuzen die denken dat vrijheid van meningsuiting betekent dat ze me verkrachting door een hondsdolle Dobermann moeten toewensen. Zowel Twitter als Facebook maken me met regelmaat gestrest en ongelukkig. Van beide platforms vraag ik me regelmatig af wat ik er nog doe. En toch vertrek ik niet.

Dat wil niet zeggen dat ik niet wil veranderen hoe ik me verhoud tot sociale media. De afgelopen weken is er veel gesproken over hoe kwalijk Facebook & co met privacy omgaan. Maar zoals internetmarketingman Andor Admiraal vorige week in een opiniestuk opmerkte: onze hoogstpersoonlijke gegevens, dat is niet Facebooks voornaamste handel. ‘Wat Facebook wel verkoopt is toegang tot jouw attentie aan bedrijven waarvan Facebook de kans groot acht dat jij daadwerkelijk in hun boodschap bent geïnteresseerd’.

Sociale media handelen dus in mijn aandacht. En dat is niet zo tof. Liever houd ik namelijk mijn aandacht voor mezelf, mijn dierbaren, een goed boek, mooie gedichten, de natuur. Niet voor dat malle bedrijf dat me op Facebook al jaren probeert een speciaal soort pantoffels te verkopen waar je ook heel handig een zooltje voor buiten aan vast kunt maken, zodat je de comfortabelste schoenen ooit krijgt. Bestel snel! Nu met korting!

Ik houd helemaal niet van pantoffels. Maar ik realiseerde me wel dat ik die reclame soms wel tien keer op een dag zag. Want hoewel ik het niet graag toegeef: zo vaak keek ik op Facebook. En op Twitter. Minstens. En dat kon ik doen, omdat mijn smartphone bijna altijd onder handbereik was.

Filosoof Marjan Slob schreef maandag in haar column: ‘Het onderscheid tussen (passieve) technologie en (actieve) gebruiker is een sprookje. Technologieën nestelen zich in je leefwereld. Je maakt keuzes vanuit die technologie, niet over die technologie.’ Ik zit vaker op Facebook en Twitter dan me lief is, besefte ik, vanuit een telefoon die me daar op elk moment toegang toe kan verschaffen. Een groot deel van mijn sociale media-stress komt door de smartphone die zich in mijn leefwereld nestelde. Zonder smartphone zijn Facebook en Twitter weer plekken om af en toe doelbewust op te zoeken, in plaats van apps die je uit vreugdeloze routine even opent, omdat ze er nou eenmaal zijn. Dat is wat ik wil: ik wil weer soms op sociale media zijn.

Dus ruilde ik mijn smartphone in voor zo’n retro-Nokia die alleen kan bellen en sms’en. De eerste paar dagen voelde dat vreemd. Ik had steeds last van grijpmomentjes, waarop mijn linkerhand probeerde mijn telefoon te pakken om iets te checken. Zou Keesje al hebben gemaild? Hoeveel mensen m’n tweet hebben geliket? Is het warm genoeg om in een hemdje naar buiten te gaan? Wat betekent het Engelse woord ‘bellicose’? Zou er eigenlijk nog lettervermicelli bestaan?

Mijn Nokia geeft geen antwoord op zulke vragen en is verder ook vrij saai, dus staarde ik uit het raam en zag een bosmuis rennen. Ik wandelde en zette geen foto van een mooi uitzicht op Facebook. Ik deed iets leuks met mijn kind en keek ondertussen niet op Twitter. Ik deed soms niks, en merkte hoe mijn aandacht weer van mezelf werd.

Nu twijfel ik: heb ik een half jaar geleden de verkeerde vraag gesteld? Misschien was er al die tijd een betere vraag: waarom doen we niet massaal onze smartphone weg?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.