dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Filosoof Bas Haring maakt zich geen zorgen over het uitsterven van soorten, en dat vind ik wel verfrissend. De laatste tijd zijn de berichten immers alarmerend: volgens een recent VN-rapport over biodiversiteit is het crisis, zo erg als klimaatverandering, onmisbare ecosystemen in gevaar, grote bedreiging voor de mensheid. Als geitenwollen-boomknuffelaar trek ik me dat natuurlijk aan. En bovendien sta ik hevig onder de invloed van mijn dochters, die zo door-en-door ge-Freek-Vonkt zijn dat zelfs het meest onooglijke tuinbeestje nog een enthousiast onthaal krijgt: ‘Een babypissebed, gaaf! Oh, een larf, kicken!’

Haring blijft evenwel intrigerend onbekommerd. In het Financieel Dagblad en het Leidse universiteitsblad Mare betoogt hij dat onheilstijdingen over biodiversiteit meer gebaseerd zijn op een waardeoordeel – uitsterven is altijd erg – dan op feiten. Volgens Haring hebben veel soorten maar weinig nut: slechts een fractie van de planten en dieren die in gevaar zijn, doen iets bruikbaars in de medicijn- of voedselproductie. Er zijn geen duidelijke repercussies voor de mens; er is zo’n doembeeld van de natuur als een Jenga-toren die instort als je teveel houtjes wegtrekt, maar of dat klopt, is volgens de filosoof niet bewezen. Er is veel wetenschappelijke onzekerheid, benadrukt hij in zijn boek Plastic panda’s. ‘Wetenschappers – biologen, ecologen – kennen de onderlinge verbanden in de natuur helemaal niet precies.’

Bovendien zijn er afwegingen te maken, vindt Haring. ‘Natuurlijk zou een wereld mét regenwoud, mét eten, mét tropisch hardhout en mét de wildste beesten de mooiste wereld zijn. Maar die wereld is niet reëel meer. Dat gaat niet allemaal passen. Helemaal niet als we straks met tien miljard zijn. Dan moeten er keuzes gemaakt worden.’ Dus wil Haring een debat over de waarde van biodiversiteit, waarin niet alleen wetenschappers maar iedereen mag meepraten. ‘U ook.’

Dat vind ik een goed idee. Maar ik heb nog wel wat vervelende vragen. Zoals: wat te denken van de Wageningse onderzoekers die in het FD het bewijs dat biodiversiteitsverlies schadelijk is ‘overtuigend’ en ‘spijkerhard’ noemden? Of van de 150 wetenschappers van dat VN-rapport, die hetzelfde claimen? Doet Harings nadruk op onzekerheid niet denken aan het klimaatdebat, waar onduidelijkheid veel te lang beschermheer van de status quo was?

En over die status quo: moet Harings debat daar niet ook over gaan? Al dat uitsterven gebeurt tenslotte niet zomaar. Er zit een systeem achter. ‘Ons leven [is] gebaseerd op extractie, op het toe-eigenen, exploiteren en onder dwang gebruiken van wat ‘de natuur’ genoemd wordt’, schreef socioloog Rogier van Reekum in OneWorld. ‘Door liefdeloos met andere dieren, oceanen, planten, eco- en klimaatsystemen om te gaan, kunnen grondstoffen goedkoop worden gewonnen en met winst worden verkocht. Op die winst drijft onze zogenaamde welvaart.’ Over dit systeem is nog nauwelijks serieus debat gevoerd; geen moment van politieke bezinning waarbij dit uitbuitingskapitalisme echt op het spel stond, waarbij een radicaal andere koers een levensvatbare optie was. Wordt dat niet eens tijd? Is dat niet onze morele plicht?

Haring schrijft dat hij een andere morele plicht ziet: ‘Laten we er een mooie wereld van maken, een fijne wereld om op te leven.’ Maar is dat niet te vrijblijvend? Bestaat er niet zoiets als een kapitalistisch noblesse oblige? Verplicht een enorme capaciteit tot ecologische verwoesting niet tot een even groot vermogen tot koesteren en beschermen? Hoe beschaafd zijn we als we onze luxe levens alleen in stand kunnen houden met extractie en destructie?

En dan nog iets: is Harings debat wel ons debat om te voeren? Is het niet aan de volgende generaties? In de Groene Amsterdammer beschreef socioloog en filosoof Willem Schinkel onze kapitalistische democratie als een systeem waarin alleen nu geld verdienen telt. De prijs hiervoor schuiven we door naar later, waarmee de toekomst een soort vuilstortplaats wordt; na ons de zondvloed. Zo beknotten we de mogelijkheden van het leven dat nog moet komen. Hij pleit daarom voor prepresentatie: een extra democratische macht die plannen kan tegenhouden als die de mogelijkheden van het leven in de toekomst dreigen in te perken.

Haring schrijft: ‘Dan moeten er keuzes gemaakt worden.’ Maar waarom dán, en niet vandaag? Waarom zouden we nu al overwegen om biodiversiteitsverlies te accepteren, als we nog de kans hebben om het tij te keren? Laten we debatteren over een radicaal nieuw systeem: zonder uitsterven, zonder crisis, zonder vernietiging. ‘Gaaf!’, zouden mijn dochters zeggen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Is het pensioenstelsel er voor ons, of zijn wij er voor het pensioenstelsel? Dat is een van de vragen die door mijn hoofd spelen sinds de vakbonden, werkgevers en politici een principe-akkoord over onze collectieve ouwe dag sloten. Op onze keukentafel ligt een brief van de FNV met een uitnodiging om te stemmen over de afspraken. Mijn andere vraag: krijgen we oren aangenaaid,en zo ja, hoeveel?

‘Het is zo goed als zeker dat de pensioenpremies die de werkenden betalen bij veel fondsen fors zullen stijgen’, lees ik in een Volkskrant-artikel. Op Joop.nl staat uitgelegd dat de werkgevers niet meer hoeven bijstorten als de pensioenfondsen het moeilijk hebben, dus ‘de risico’s worden met dit akkoord volledig afgeschoven op de werknemers.’ Tot zover de zekerheden; verder is het een potje pensioenpoker. Jongeren, bijvoorbeeld, betalen de komende decennia voor hun eigen rustgeld, én extra premie om 40-plussers te compenseren, én extra om de financiële positie van de pensioenfondsen op te kalefateren. Maar hun fijne bejaardentijd is allesbehalve gegarandeerd; het kan lekker-door-Europa-met-de-luxe-caravan worden, maar ook flatje-met-muizen-en-éénlaags-toiletpapier.

Even onzeker is het lot van de ouderen: misschien kan dit akkoord voorkomen dat ze gekort worden op hun pensioen, wellicht niet. Mensen met een zwaar beroep kunnen eventueel-waarschijnlijk wat eerder stoppen met werken, al blijft de AOW-leeftijd stijgen, wordt stoppen vrijwel zeker prijzig en afhankelijk van factoren. En als een groen tafeltje in een roze kamer is er in het akkoord een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen bijgezet, waarbij het denkbaar is dat het een betaalbare collectieve bedoening wordt, maar mogelijk laten we toch aan de markt, met vermoedelijk rampzalige gevolgen voor zzp’ers die al ziek zijn of waren. Stuurgroepen en overlegorganen van onduidelijke samenstelling mogen hier nog plasjes overheen doen. Geen idee hoe het precies zal aflopen; wie het weet mag het zeggen.

Dit veredelde theeblaadjes lezen zorgt voor verdeeldheid onder FNV-leden. EenVandaag peilde dat 44% voor wil stemmen, 40% tegen, en de rest twijfelt. Van enthousiasme lijkt bij niemand sprake: ‘Het is karig, maar de best haalbare deal op dit moment. We hebben een akkoord nodig’, zei een voorstemmend vakbondslid. Zelfs FNV-opperhoofd Hans Busker kwam qua vurige hartstocht niet veel verder dan ‘een resultaat dat goed verdedigbaar is’. Maak me wild.

En is dit werkelijk het best haalbare? Werkgevers die uit de wind blijven, terwijl werkenden meer onzekerheid wacht, waarvoor ze ook nog dik moeten betalen? Ik wil daaraan toevoegen: alweer? Want dit alles doet me denken aan het uitstekende drieluik van journalist Mirjam de Rijk, vorig jaar in de Groene Amsterdammer, over hoe de afgelopen decennia de positie van werkenden stelselmatig is verzwakt en die van werkgevers en kapitaalbezitters is versterkt.

‘Het netto beschikbare inkomen van huishoudens is gecorrigeerd voor inflatie in de afgelopen 25 jaar nauwelijks gestegen’, schrijft De Rijk. Er was plenty economische groei, maar dat vertaalde zich nauwelijks in hogere lonen. Het geld ging vooral naar aandeelhouders en bedrijven, die ermee speculeerden in vastgoed en financiële producten. Dat maakte deze kapitaalbezitters rijker en de huizen duurder, maar werkenden hadden er geen bal aan.

De Rijk benadrukt dat dit geen toeval is: het is het gevolg van concrete, neoliberale politieke keuzes. Zo gingen werkenden meer belasting betalen (nu zo’n 35%) en kapitaalbezitters minder (12%). Ook voor bedrijven was er lastenverlichting, naast andere cadeautjes zoals meer vrijheid en minder regels. Ter contrast: het minimumloon ging niet eens gelijk op met de welvaartsstijging. In 1976 was het 68% van het gemiddelde loon, nu 48%. Ook de toegang tot sociale vangnetten en de hoogte van uitkeringen verminderen politici stelselmatig; sinds 1990 nam de inkomenszekerheid voor 65-minners met 38% af. Dit treft niet alleen mensen met pech, maar ondermijnt ook de onderhandelingspositie van werkenden.

Leonard Cohen zong: Everybody knows the fight was fixed / The poor stay poor, the rich get rich. Te lang is het beleid geweest om kapitaalbezitters en bedrijven rijkdom te laten vergaren over de ruggen van mensen die een precair en kwetsbaar bestaan leiden. De situatie is nu al onacceptabel. Het laatste dat we nodig hebben is een pensioenakkoord dat het leven nog duurder en onzekerder maakt. Wat we nodig hebben zijn betere spelregels, en daarna een nieuw gevecht.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een veelbelovend resultaat, meldde de NOS: een neusspray met het hormoon vasopressine zou kinderen met autisme socialer kunnen maken. Een hoogleraar was enthousiast in de Volkskrant: misschien kun je zo de gedragsontwikkeling van deze kinderen ‘verbeteren’. Wetenschappers doen ook onderzoek naar zo’n spray voor volwassenen, maar dat levert vooralsnog niets op.

Gelukkig maar, was mijn eerste gedachte, want ik hoef zo’n spray niet. En onmiddellijk vond ik dat een beetje vreemd van mezelf. Want autisme is tenslotte wel een stoornis, en om eerlijk te zijn: zo goed gaat het nu niet met me. Ik sta onder teveel druk en mijn routine is verstoord, waardoor ik om de haverklap paniekaanvallen en huilbuien krijg. En de enige manier waarop ik met deze stress kan omgaan is door te fiepen. Fiepen is een liever woord voor wat psychiaters een ‘rigide fixatie’ noemen. Momenteel betekent dat voor mij: monomaan geobsedeerd elke dag urenlang informatie opzoeken over diervriendelijk tuinieren. (Wat trouwens wel echt heel interessant is, dus je mag me nu alles vragen over stapelmuurtjes en bijenplanten – maar nodig me alsjeblieft niet uit voor een borrel.)

Waarom zou ik niet willen genezen? Dat is toch wat je hoort te doen? We worden in onze samenleving voortdurend herinnerd aan onze opdracht tot zelfverbetering; het streven naar een fitter, gelukkig en productiever leven is een staande verwachting in een neoliberale maatschappij waarin men je bovenal afrekent op je prestaties. En wat te denken van de morele plicht om het dure zorgsysteem niet onnodig te belasten?

Bij de NOS stelde Lieke Lamb, moeder van een autistische dochter, al een paar zinvolle kritische vragen. Ze kon zich voorstellen dat het nuttig zou zijn om iemand per neusspray of anderszins minder angstig te maken. ‘Maar als het gaat om iemands persoonlijkheid, wat doe je dan? Kun je ook iemands karakter veranderen? En wordt iemand die anders is, nog wel geaccepteerd?’

Goed punt. Ik vind mijn karakter namelijk best leuk zoals het is. Dus ook mijn autisme, want al mijn eigenschappen, ook de beste, zijn ermee verstrengeld; het vormt hoe ik nadenk en de wereld zie. En fiepen is heerlijk, al is de aanleiding niet altijd fijn en komt het verdraaid slecht uit wanneer je deadlines hebt.

Zelfs de slechte periodes kunnen waarde hebben. Tot in je vezels weten hoe het is om te worstelen, om te vallen en op te staan en weer te vallen, kan je een zekere zachtheid, nuance en empathie geven die onze harde prestatiemaatschappij heel erg nodig heeft. Dat hoeft niet per se iets te zijn om te verbeteren of genezen; dat kan ook iets zijn om te koesteren.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik was het beu: de commentaarcultuur waarin zovelen een mening hebben en zo weinigen echt luisteren, de opinie-epidemie van niet-begrijpen maar wel-oordelen, de sociale media met de zoveelste spijkerharde #ophef. Dus ontvluchtte ik de digitale wereld om te gaan wroeten in mijn tuin. Nu de tegels zijn verwijderd, moet het een natuurlijke toestand worden: diervriendelijk, ecologisch, verwilderd

Maar al gauw stond ik tijdens het zaaien en snoeien toch weer te peinzen over die commentaarcultuur. Sommige planten zijn net trollen, dacht ik, terwijl ik naar het welig woekerende zevenblad keek; ze proberen altijd de rest te overschreeuwen. Ook in de tuin ben ik echter een weekhartig Gutmensch. Ik zie schoonheid in bijna elk onkruid, dus zelfs het zevenblad mag blijven. Want het mag dan schorem wezen, het bloeit met aardige witte bloemen, en het blad is eetbaar.

Tuinieren, mijmerde ik, is zo een vrij linkse bezigheid. Diversiteit is een doel op zich, kwetsbare planten worden ondersteund met een bamboestok, er is een subsidiestelsel dat bestaat uit handjes mest, en de grootste groeiers moeten het meeste snoeiafval bijdragen aan de composthoop. Met natuur heeft dit uiteraard weinig meer te maken; het is een kunstmatig opgelegd harmonieus samenzijn, liefdevol bedisseld door de zachte hand van de tuinvrouw. Kumbaya.

Ik vermeerderde een smeerwortel, en vroeg me af: zou je ook rechts kunnen tuinieren? Hoe zou dat er uitzien? Ik moest denken aan de filosoof George Lakoff, over wiens werk ik las in The Guardian. Volgens hem zijn er twee morele politieke denkwijzen, die beide het idee van de overheid als familie centraal stellen. De eerste is het linkse, progressieve model van de zorgzame ouder (of toegenegen tuinvrouw, zo je wilt). Dit model legt de nadruk op waarden als empathie, samenwerking, wederzijdse afhankelijkheid. De andere is het rechtse, conservatieve model van de strikte vader, die zijn kinderen beschermt door ze discipline bij te brengen, zodat ze zich op eigen kracht kunnen redden. ‘Als ze de kost niet kunnen verdienen, zijn ze niet gedisciplineerd, en kunnen ze dus niet moreel zijn en verdienen ze hun armoede’, stelt Lakoff.

Lakoff vindt het belangrijk dat linkserds begrijpen dat conservatieven dus niet boosaardig of onintelligent zijn, maar een ander moreel wereldbeeld hebben, waarin welvaart geldt als de natuurlijke beloning van deugdzame mensen. Evenmin, voegt video-essayist Ian Danskin hieraan toe in zijn filmpje There’s always a bigger fish, zijn rechtse conservatieven diep van binnen mensen die eigenlijk liever progressief zouden zijn, maar bij wie dat door misinformatie of gebrek aan inzicht vooralsnog is mislukt. (Een wat neerbuigende gedachte die, moet ik bekennen, meer dan eens bij mij is opgekomen. Enig niet-begrijpen is mij ook niet vreemd.)

Danskin legt het verschil tussen links en rechts zo uit: we leven in een kapitalistische democratie, maar als puntje bij paaltje komt, hebben rechtse mensen meer de neiging om kapitalistisch te denken, en linkse mensen democratisch. Links streeft naar gelijkheid voor iedereen, waar nodig met hulp, terwijl rechts de samenleving ziet als een markt waarin ongelijkheid een natuurlijke toestand is. Elk persoon moet in die markt een kans(je) op succes krijgen, maar niet iedereen kan ook daadwerkelijk succesvol zijn: er zal altijd een maatschappelijke voedselketen ontstaan met een paar haaien aan de top en een onderklasse van miljoenen kleine visjes.

Volgens rechtse conservatieven is het je taak als individu om in het zweet des aanschijns in deze natuurlijke orde te stijgen of dalen. Je dient niet het systeem te veranderen. Wat rechtse mensen de linkse kwalijk nemen, is dat zij rommelen met de hiërarchie: met hun uitkeringen, minimumlonen, bamboestokjes en handjes mest proberen ze mensen, ook ongedisciplineerden, op de verkeerde plaats in de orde te zetten, mogelijk ten koste van hardwerkende rechtse mensen.

Een kanttekening: conservatieven kunnen die orde wel natuurlijk noemen, maar net als bij mijn ‘natuurlijke’ tuin maakt dat etiket het nog niet waar. Die rechtse hiërarchie is immers, net als de linkse gelijkheid, een moreel wereldbeeld; geen kwestie van natuurwetten dus, maar van keuzes die mensen maken.

Dat roept de vraag op: wat voor tuin heb je het liefst? Eentje waar de gehaaide Japanse duizendknoop de helft en meer van je hof opslokt, ten koste van de kleine en mooie maar minder groeikrachtige bloemen? En als je dat niet voor je tuin zou willen, waarom dan wel voor de maatschappij?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een toevallige voorbijganger zou het niet zien: de iets te hoog opgetrokken schouders van mijn dierbare vriend, de permanente frons, de ogen die steeds onwillekeurig flitsen naar de smartphone die hij omgekeerd op de cafétafel heeft gelegd. Hoe hij net wat minder lacht. Maar ik ken hem al heel lang. “Hoe gaat het echt met je?” vraag ik. Hij zucht. Neemt een slok van zijn derde espresso. Antwoordt: “Druk.” Voegt toe: “Moe.”

Hij is natuurlijk niet de enige. Op verjaardagen is stress de meestbesproken emotie. Het zou inmiddels revolutionair zijn als iemand zou zeggen: “Het gaat goed! Ik heb vanochtend twee copulerende origami-elanden gevouwen en nu ben ik helemaal ontspannen.” Maar niemand heeft tijd.

Het is een fenomeen dat filosofen graag analyseren. Hartmut Rosa schrijft over hoe het tempo van onze hele maatschappij versnelt, wat leidt tot een stijgende druk om meer te doen in dezelfde tijd. Het is niet gezond, denkt hij, en vervreemdt mensen van zichzelf. Ignaas Devisch betoogt dat de mens zichzelf afpeigert om alles uit het leven te halen. Mensen hunkeren naar rust en vertraging, maar plannen tegelijkertijd hun vrije tijd vol met activiteiten: yoga, een cursus Frans, iets leuks doen met de kinderen.

Het is een verschijnsel dat ik tegenwoordig van buitenaf bekijk. Want sinds ik ziek werd, sta ik stil. Of nee, niet stil: ik stroom langzaam. Mijn leven is lava.

Dat zit zo. Bij ziekte zijn er allerlei nieuwe soorten tijd die hun intrede doen in je leven: wachtkamertijd, behandeltijd, hersteltijd, dutjestijd, noodzakelijke-zorg-voor-je-lijf-tijd, te-moe-om-te-douchen-tijd, niet-bewegen-tot-de-misselijkheid-zakt-tijd, verbeiden-tot-de-pijnstiller-werkt-tijd. Geen van deze vormen van tijd laat ruimte voor drukte. Je kunt het niet haasten. Efficiëntie is onmogelijk. Zou je willen versnellen, dan kost dat zoveel inspanning, dat je de winst de dagen daarna dubbel moet terugbetalen in een van die ziektetijdvormen.

Ik vond het heel moeilijk om hier aan te wennen. Want: als ik vaak niets superleuks of productiefs doe, wat is dan mijn waarde? Wie ben ik buiten mijn bezigheden? Het duurde een poos voordat ik ontdekte dat er ook rijkdom schuilt in al die tijd; dat kalmte je meer weloverwogen maakt, dat je meer ziet als er weinig gebeurt. In het café met mijn vriend prijs ik me stilletjes gelukkig.

“En was heb jij zoals gedaan de laatste tijd?” vraagt hij. “Niet zoveel”, antwoord ik. “Wat stukjes geschreven. Maar wist je dat als je elke dag vanaf midwinter om zes uur ‘s avonds naar de lucht kijkt, die in de loop van de weken verkleurt van zwart naar blauw naar groen naar goudroze?”

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Waarom zou ik niet dromen? Heleen Mees verwijt me in haar column van vorige week dat ik feminisme gebruik als haakje om te pleiten voor een socialistische heilstaat. Ze schuimt deze klacht vervolgens meteen op tot een vergelijking met Mao. Laat me dus beginnen met een geruststelling: op mijn bureau liggen geen concrete plannen voor een genocidair landbouwbeleid, en evenmin ben ik van plan mijn feministische overpeinzingen kracht bij te zetten door me tot dictator te ontpoppen. Er zitten geen rode boekjes in de pijnlijn. U bent echt tamelijk veilig.

Maar waarom zou ik niet dromen van een heilstaat? Van een wereld waarin er voor alle vrouwen een goed leven mogelijk is? Dit is wat feministen als Mees te bieden hebben: als je als vrouw veel en hard werkt, kun je je invechten in het huidige kapitalistische, patriarchale systeem, en een paar succesvollen verwerven dan een invloedrijke toppositie. Dit is misschien een prima scenario voor de vrouwen die hier de mogelijkheden en energie voor hebben. Maar ik vraag me af: en de rest van de vrouwen dan?

Begrijp me niet verkeerd: natuurlijk vind ik ook dat we moeten streven naar een samenleving waarin vrouwen en mannen de macht eerlijk delen. En uiteraard moeten we alle obstakels die dit gelijkheidsideaal hinderen omver schoppen; laten we extrabelegen genderstereotypen vermorzelen en seksisme te lijf gaan met woorden en hooivorken.

Maar een feminisme dat zich enkel bezighoudt met de top en de macht is een feminisme dat de dagelijkse realiteit van veel vrouwen verwaarloosd. Van vrouwen die arm zijn. Vrouwen die niet neurotypisch zijn. Vrouwen met een beperking. Vrouwen zoals collega Harriët Duurvoort, die gisteren schreef hoe ze haar werk en ambities heen moet vouwen om de intensieve zorg voor haar kind.

Of vrouwen zoals ik, die chronisch ziek zijn. Op een slechte dag kruip ik na een uur werken op de bank, waar ik me oprol onder een deken; vermoeid tot op het bot omdat mijn lijf overal pijn doet, en gefrustreerd omdat mijn gedachten als een emmer regenwormen zijn, krioelend zonder orde en te glibberig om er eentje vast te houden. De top, de macht: het zal me op zo’n moment werkelijk worst wezen.

Dat weerhoudt me er evenwel niet van om te verlangen naar een heilstaat. Mees schreef in haar column dat deeltijddames het bederven voor andere vrouwen, omdat werkgevers ‘immers de voorkeur zullen geven aan de mannelijke sollicitant’ boven een misschien-straks half inzetbare vrouw. Dat woordje ‘immers’ is veelzeggend. Er spreekt een zekere berusting uit, een acceptatie dat dit nu eenmaal is hoe het werkt: in een neoliberaal kapitalistisch en patriarchaal systeem is het begrijpelijk dat werkgevers in hun zoektocht naar de goedkoopste arbeidskracht op voorhand alvast wat discrimineren.

Maar waarom zou ik hiermee akkoord gaan? Er is geen natuurwet die voorschrijft dat we in zo’n systeem moeten leven. En als zieke vrouw ben ik me er pijnlijk van bewust wat deze vorm van kapitalisme ons allemaal niet gebracht heeft. De zorgstaat is afgebroken, vangnetten zijn verdwenen, uitkeringen uitgekleed, sociale huurwoningen verkocht. Ben je niet supervermogend, dan ben je nooit helemaal veilig. Dus moeten veel mensen voortdurend watertrappelen. Wie ontspant, kan zinken. Wie opgeeft, kan verdrinken. Er worden geen zwembanden uitgedeeld. Je moet op eigen benen staan, ook als de eerste plek waar je grond onder je voeten vindt de zeebodem is.

Dit raakt iedereen, maar kwetsbare vrouwen het meest. En als ik daarover peins, denk ik eigenlijk nooit: vrouwen moeten eens wat harder werken. Om eerlijk te zijn, denk ik: waar blijft de fucking revolutie?

We hebben een feminisme nodig dat niet alleen gaat over de macht en de top, maar over alle vrouwen. Een feminisme dat, om schrijfster Laurie Penny te citeren, gaat over ‘ons recht om waardig te leven, ons recht op onderdak en levensonderhoud en leren en de mogelijkheid om voor elkaar te zorgen.’

Gisteren las ik een artikel van de wijze vrouwenrechtenactivist Nawal El Saadawi. Ze schreef: ‘We moeten onze opvatting over wat succes is veranderen. Het is noch geld, noch beroemdheid, noch macht: het is het vermogen om de wereld een betere plek te maken om in te leven.’

Verwijt me dus niet dat ik droom van een heilstaat. Droom met me mee.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.