dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

In de film Gone in 60 seconds heeft een groep dieven onder leiding van Nicholas Cage op de muur van hun hoofdkwartier een lijst staan van de auto’s die ze gaan stelen. De lijst is alleen leesbaar bij het licht van een UV-lamp. Logisch; als je mensen gaat beroven is het handig om daar enige geheimzinnigheid over te betrachten.

Ik vroeg me af: zou onze regering ook zo’n lijst hebben? Staat er ergens op een muur in de Trêveszaal in onzichtbare inkt een overzicht van groepen kwetsbare mensen die het kabinet nog wil uitkleden? Iets als: kinderen in psychische nood (streep), vluchtelingen e.a. gelukzoekers (streep), hufters met een uitkering (streep), mensen met een arbeidshandicap (oh, nog geen streep, gauw aan de slag).

Je zou het bijna denken. Staatssecretaris Tamara van Ark opperde vorige week dat het mogelijk moet worden om werknemers met een beperking minder dan het minimumloon te betalen. Ze bouwen dan ook geen pensioen meer op, en kunnen minder aanspraak maken op werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Gemeentes vullen deze schraalheid aan met een uitkering, maar alleen als de werknemer geen verdienende partner of spaargeld heeft.

De Haagse eindbazen proberen dit zoveelste stukje zorgstaatafbraak uiteraard te verkopen als vooruitgang. De nieuwe regeling is eenvoudiger, en sommigen gaan misschien ietsje meer verdienen. Gelukkig kwam in het Volkskrant-artikel meteen ook de echte aap uit de mouw: het plan is ‘goedkoper voor werkgevers’, gaat over ‘loon naar productie’ en moet bovendien over de rug van gehandicapte mensen zorgen voor een bezuiniging tot 500 miljoen euro.

Hadden ze zich maar moeten invechten, zoals die buitenlandse aandeelhouders die straks mogen profiteren van de afschaffing van de dividendbelasting.

Vooral dat ‘loon naar productie’ past goed bij de tijdsgeest, waarin het geldt als vanzelfsprekend en terecht dat mensen op merites beoordeeld en beloond worden. Wie minder doet, krijgt minder geld.

Cognitiewetenschapper Mark Sheskin schreef hier, toevallig ook vorige week, in de New Scientist een interessant artikel over. Lang dachten onderzoekers dat mensen een universele neiging hebben tot gelijkheid. Vraag hen in een lab een geldbedrag te delen, en vrijwel iedereen vindt het supersnor als alle aanwezigen evenveel krijgen. Maar, stelt Sheskin, vraag je mensen wat ze een ideale inkomensspreiding zouden vinden, niet in het lab maar in hun land, dan verandert dat. Slechts weinigen kiezen voor totale gelijkheid; mensen vinden het terecht dat sommigen meer verdienen dan anderen.

Volgens Sheskin komt dat doordat mensen niet zozeer een afkeer hebben van ongelijkheid, maar van economische oneerlijkheid. De twee zijn niet hetzelfde. Stel, zegt hij, dat wij samen een bakkerij hebben. Ik werk drie dagen, en jij vier. Als we toch ieder de helft van de winst krijgen, zou jij je lichtjes bedonderd voelen. ‘Dit is wat we ‘oneerlijke gelijkheid’ noemen’, schrijft Sheskin. ‘Het tegenovergestelde hiervan, ‘eerlijke ongelijkheid’, is volgens de meeste mensen een betere optie. Wanneer eerlijkheid en gelijkheid botsen, verkiezen mensen eerlijke ongelijkheid boven oneerlijke gelijkheid.’

Volgens Sheskin is dit een diepgewortelde intuïtie die is ontstaan tijdens onze evolutie. Hij geeft nog een voorbeeld: je leeft in de prehistorie, en moet elke dag iemand kiezen om mee te gaan vissen. Jij bent een puike visser, en als je een andere getalenteerde zeevruchtenjager kiest, kunnen jullie samen zestien vissen vangen. Maar als je mij, een zeer matige hengelaar, meeneemt, vangen we er maar tien. Als gelijkheid de norm is, zou je nooit met mij uit vissen gaan. Maar als ik zou voorstellen om de buit niet gelijk maar eerlijk te verdelen, en dus maar twee vissen mee naar huis te nemen, dan hebben we dat probleem niet. Jij komt sowieso aan je acht vissen, ik mag mee en hoef ik niet te verhongeren. Win-win, hopla. ‘Loon naar productie’ verheven tot intermenselijke natuurwet.

Ik vraag me af of ons kabinet hier stiekem op rekent: dat die voorkeur voor eerlijke ongelijkheid maakt dat veel mensen het wel oké vinden als werknemers met een beperking straks met slechts twee vissen naar huis gaan. Dat die intuïtie sterk genoeg is om te verdonkeremanen dat andermaal de politieke keuze wordt gemaakt om juist kwetsbare mensen extra te grazen te nemen. Dat we zo blind zullen geloven in meritocratie dat we niets zien als onze regering de omgekeerde Robin Hood speelt, die steelt van de armen en geeft aan de rijken.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De dag nadat Trump de verkiezingen had gewonnen, las ik een huiveringwekkend commentaar: vandaag hebben meisjes in Amerika geleerd dat je als vrouw geen president kunt worden – maar je aanrander wel.

Er waren zoveel verschillende manieren waarop die waarheid mijn hart brak: als feminist, als vrouw, als slachtoffer van seksueel geweld, als moeder van twee dochters die ik boven alles wil meegeven dat het leven een brood is om in te bijten. De wereld is jullie oester; breek haar open en vreet haar op.

Mijn hart begon pas weer te helen toen tijdens de Women’s Marches op 21 januari 2017 miljoenen vrouwen wereldwijd de straat op gingen om te zeggen: fuck this shit. Ik zag hen lopen en razen, en voor het eerst durfde ik te hopen dat er uit deze puinhoop iets goeds zou voortkomen. Er is weinig mooier dan vrouwen die om rechten en respect durven te schreeuwen.

Misschien, zo overwoog ik, zal Trump de aartsvijand worden die het verzet steeds weer zal laten ontvlammen. En houden we na de brand een betere wereld over. Een soort ultiem geval van het klootzakeffect.

Het klootzakeffect treedt op wanneer een Hele Grote Droplul zo keihard uit de bocht vliegt, dat hij (of zij, maar meestal hij) volkomen onbedoeld het symbool wordt van een groot onrecht. Hij wordt de boeman in een strijd die vaak al langer aan de gang is, maar die nu rugwind krijgt omdat de acties van deze eersteklas zakkenwasser het probleem ineens zo treffend illustreren dat niemand meer kan ontkennen dat er iets mis is. De kloothommel wordt de kapstok, eerst voor het protest, en later voor de verandering.

Een goed voorbeeld is Lawrence Summers, die in 2005 als hoge-Harvard-pief opmerkte dat het tekort aan vrouwelijke topwetenschappers logisch was, want dames waren voor zulks ook biologisch minder geschikt. Dit soort seksisme was er nu natuurlijk altijd al geweest, maar Summers’ onbeschaamde woorden maakte hem de belichaming ervan. Als gevolg werd hij jarenlang in artikelen, boeken en lezingen opgevoerd als hét voorbeeld van misogynie in de academische wereld. Het maakte het verzet daartegen aanzienlijk effectiever.

Ook bij #metoo speelde het klootzakeffect een rol. Harvey Weinstein had als kwaadaardige smeerlap een grote symboolwaarde. Maar dat niet alleen: het hielp ook dat vanwege pussygrabbende opperklootzak Trump reeds de fuck-this-shit-cultuur was ontstaan waarin zo’n groots protest kan opbloeien. Waarin slachtoffers massaal kunnen zeggen: decennialang hebben wij als enigen de prijs betaald voor seksueel misbruik door machtige mannen, hebben wij in stilte geleden terwijl zij gewoon doorgingen, en nu komen we even afrekenen.

Het blijft afschuwelijk dat een schoft als Trump verkozen kon worden tot president. Maar waar het ene licht dooft, gaat het andere aan. Het afgelopen jaar liet zien dat er vuur is, en moed, en een belofte van sterke vrouwen aan alle klootzakken: we komen achter jullie aan, en we zijn met velen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik weet niet hoe het met u zit, maar mij overkomt het zelden of nooit dat ik een grapje maak waarin ik onbedoeld nazi’s op een voetstuk zet. Evenmin duiken er in mijn lezingen per ongeluk extreem-rechtse signaalwoorden op.

De parlementariërs van het Forum voor Democratie (FvD) hebben echter met regelmaat zo’n oepsmomentje. NRC Handelsblad berichtte over Theo Hiddema, die tijdens een etentje met kandidaat-Kamerleden had gezegd ‘hoe leuk het was weer in een keldertje te zitten. Omdat de grootste beweging van de 20ste eeuw ook in een kelder was ontstaan.’ Een verwijzing naar Hitlers mislukte Bierkellerputsch in 1923, aldus het NRC. Volgens Hiddema was het ‘pure ironie’.

Thierry Baudet had in de oprichtingsspeech van zijn partij gesproken over een ‘boreaal Europa’, las ik bij De Correspondent. Een onfrisse term, die verwijst naar de pure, noordelijke afstamming van het arische ras en opduikt bij extreem-rechtse mispunten assorti, waaronder Jean-Marie Le Pen. Volgens De Correspondent is het ‘een codewoord, een dog-whistle. Het verwijst naar hetzelfde gedachtegoed van raszuiverheid dat in het Derde Rijk centraal stond.’ De FvD-woordvoerder wil niet uitleggen wat dit woord in Baudets toespraak deed, maar verwerpt de gelegde link als het aansmeren van ‘guilt by association’.

De twee voorvallen deden me denken aan een essay van schrijver Umberto Eco, in The New York Review of Books. Hij haalt toneelschrijver Ionesco aan, ‘alleen woorden tellen en de rest is slechts gekwebbel’, en stelt dat ‘taalkundige gewoontes vaak belangrijke symptomen zijn van onderliggende gevoelens.’

Eco’s essay gaat over fascisme. Een lastig woord, geeft hij toe, want fascisme kent zoveel gezichten dat het moeilijk is om te zeggen wat het precies is. We herinneren ons de Tweede Wereldoorlog, schrijft hij, en zeggen plechtig dat ‘zij dit nooit meer mogen doen’. Maar wie zijn ‘zij’? Het fascisme zal nu niet meer dezelfde vormen aannemen als toen. ‘Het zou zoveel gemakkelijker zijn, voor ons, als er iemand op het wereldtoneel verscheen die zei: ‘Ik wil Auschwitz heropenen, ik wil dat de Zwarthemden weer paraderen op Italiaanse pleinen’. Het leven is niet zo simpel.’

Toch denkt Eco dat er wel een aantal typische kenmerken zijn van wat hij Ur-Fascisme noemt, en waaraan we nieuwe fascisten zouden kunnen herkennen. Eco schrijft bijvoorbeeld dat fascisten vrijwel altijd beginnen met ‘een appèl tegen indringers.’ Het is daarbij van belang dat mensen zich belaagd voelen, met name de middenklasse; een eigenschap van Ur-Fascisme is dat het leven draait om strijd. Nog een kenmerk: de dreiging komt niet alleen van buitenaf, maar ook van binnenuit. Het is volgens Eco ook karakteristiek dat Ur-Fascisme de legitimiteit van het parlement en de regering in twijfel trekt.

Staat u me een kleine Baudet-bloemlezing toe. Naast zorgen over ‘homeopathische verdunning’ en zijn wens dat ‘Europa dominant blank en cultureel blijft zoals het is’, zei hij onder meer dat de immigratieproblemen straks ‘niet meer te behappen zijn’. De middenklasse ‘wordt weggedrukt’. ‘[We] leven op de rand van de totale instorting.’ ‘Onze vrije, tolerante (..) samenleving verkeert in levensgevaar – is zelfs dodelijk gewond.’ ‘We worden aangevallen door degenen die ons zouden moeten beschermen. (..) Het Westen lijdt aan een auto-immuunziekte.’ ‘Er zit een element van bedrog in de representatieve democratie.’ ‘We leven in een schijndemocratie, waarin verschillende politieke spelers tezamen een kartel vormen.’ ‘Leven met een valse vrede of ten strijde trekken’. ‘Het allerbeste zou zijn als wij absolute heersers zijn.’

Volgens Baudet & co zijn bijna al deze uitspraken onbegrepen grapjes, onhandig geformuleerd, uit context gehaald, bewust verkeerd geïnterpreteerd, en beslist geen racisme (‘gelul, bullshit’). Maar op een gegeven moment wordt de claim dat het allemaal een groot misverstand is onredelijk en ongeloofwaardig; dan is er een overduidelijk patroon. Bovendien: als je een politicus niet op zijn woorden mag afrekenen, waarop dan wel?

‘Ur-fascisme kan terugkomen in de meest onschuldige vermommingen’, schrijft Eco. ‘Het is onze plicht om het te bloot te leggen en te wijzen op alle nieuwe gevallen – elke dag, in elk deel van de wereld.’ Verzaken we die plicht? Veel media dekken Baudets fascisme toe met de mantel der neutraliteit; noemen hem verfrissend, verrassend. Steeds laat hij flitsen van zijn ware gezicht zien, en steeds blijkt men bereid net op dat moment even te knipperen. Maar zoals de wijze Maya Angelou zei: ‘When someone shows you who they are, believe them – the first time.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Eigenlijk vind ik dat je kunst beter kunt bekijken dan bespreken, zeker als er blote vrouwen op staan. Maar voor het schilderij Hylas and the nymphs van John William Waterhouse maak ik een uitzondering, want het weghalen van het doek uit een museum in Manchester leverde interessante krantenartikelen op. Zo las ik in de Volkskrant: ‘Toen het vorige week ineens naar de kelder was verbannen, vreesden kunstliefhebbers dat de ‘nieuwe puriteinen’ in de slipstream van de #MeToo-discussie achter de verhuizing van deze ‘Victoriaanse softporno’ zaten en dat er binnenkort nog veel meer meesterwerken aan het zicht zouden worden onttrokken.’

Ik vroeg me af: wie zijn toch die ‘nieuwe puriteinen’? In mijn omgeving was iedereen verontwaardigd over de verwijdering; linkserds en rechtserds riepen ‘kunst moet vrij zijn’ en ‘hoe bloter, hoe beter’. Ik ging op onderzoek uit. Volgens sommigen waren het de feministen. Leon de Winter dacht dat het de moslims waren, maar Leon de Winter denkt bijna altijd dat het de moslims zijn. De meesten kwamen niet verder dan ‘ik heb ergens iets gelezen over…’ of ‘ik kan niemand citeren maar iedereen weet dat…’.

Gelukkig had ook collega Martin Sommer naar aanleiding van Waterhouse over kunst nagedacht. Hij sprak dan wel niet over ‘nieuwe puriteinen’, maar wel over ‘de infanterie van de burgerlijkheid’ en ‘de gedachtenpolitie’. Dit, zo begreep ik, zijn akelige mensen die op de vrijheid morsen door te suggereren dat we op een andere manier naar kunst kijken, bijvoorbeeld wanneer de maker een schoft blijkt, of het thema aanstootgevend.

‘Het denken is vrij’, schreef Sommer erbij, wat natuurlijk waar is, maar dat geldt dan toch ook voor de gedachten van mensen die kunst-met-tietjes niet waarderen, of die vinden dat we onze hoogachting voor het werk van misbruikplegers moeten heroverwegen? Kunst moet vrij zijn, maar dat betekent niet dat ze ook gevrijwaard moet blijven van kritiek. Vragen over wat we bewonderen, wie we op een voetstuk plaatsen, wat we mooi en goed vinden, zijn van alle tijden, en terecht.

Zo keek ik ook naar de Berlijnse hogeschoolstudenten, die hadden aangekaart dat een muurgedicht over lanen en vrouwen en een bewonderaar hen deed denken aan de onaangename objectivering van de vrouw in de openbare ruimte. Geen slecht punt, vond de schoolleiding, en besloot het te vervangen. Of de bijeenkomst die gepland stond op de Rietveld Academie. Een oud-student wees erop dat een uitgenodigde kunstcriticus racistische en seksistische dingen had gezegd over een zwarte kunstenares. Niet oké, vonden anderen, en ook de Academie, die de avond annuleerde.

Dit lijkt mij een volkomen normale gang van zaken in een vrij en democratisch land. Mensen die de macht hebben om dingen te beslissen, besloten iets. Burger X vindt dat besluit niet puik en heeft kritiek. Burgers Y en Z overwegen de argumenten van X, vinden het ook zaad en steunen het protest. Mensen met beslismacht veranderen al dan niet van gedachten. Klaar.

Niet klaar. ‘Fascisme’, ‘doodziek’, schreef GeenStijl over de Rietveld-kwestie. Leon de Winter wees – voor de verandering – naar ‘linkse Stalinisten’. RTL-columnist Roderick Veelo repte over ‘brigades van betweters’ die ‘verontwaardiging en druk mobiliseren’: ‘Het is de manier waarop een dictatuur werkt. Een dictator houdt een volk zelden eigenhandig in zijn greep. Het zijn z’n medewerkers en de bevolking zelf die zich schikken naar wat de despoot mogelijk verlangt. Op intuïtie in het gelid. Angst is de macht van de onderdrukkers.’ Ik hoop echt dat het verder goed met hem gaat.

De woorden die de heren kiezen zijn veelzeggend: infanterie, Stalinisten, brigades, mobiliseren, een dictator, onderdrukkers. Het zijn woorden die impliceren dat er sprake is van een machtige en militante organisatie van mensen die van alles komen afpakken. Maar wie zouden dat moeten zijn? Net als die ‘nieuwe puriteinen’ kan ik deze groep niet vinden. Wellicht gaat het om een duister en geheim genootschap? Na al die dreigende taal verwacht ik op zijn minst een soort Illuminati, maar dan links, feministisch en anti-racistisch, en mogelijk zeer geschikt voor de rol van schurk in een boek van Dan Brown.

Flauwekul, natuurlijk. Er is een simpeler verklaring, die geen complottheorieën nodig heeft: dat het in onze samenleving langzaam maar zeker normaal wordt dat bezorgde burgers racisme en seksisme aankaarten, en dat ze dan soms niet alleen gelijk hebben, maar dat ook krijgen. Ik begrijp dat dit voor sommigen schokkend is. Aan hen een vriendelijk advies: haal rustig adem, vouw geen aluhoedjes, en probeer eraan te wennen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De wereld mag dan een rommeltje zijn, het strand blijft hetzelfde. De wind ruikt naar zout, het zeewater is altijd net iets kouder dan je had gehoopt. Kinderen prikken met gevonden stukjes hout in aangespoelde kwallen, om daarna een volstrekt zinloze kuil te graven. Het heftigste vraagstuk waar je aan het strand mee hoeft te worstelen is hoe je na het zwemmen je kleren aan kunt trekken zonder dat het zand van je voeten in het kruis van je onderbroek belandt.

Vorige week verbleef ik aan de Zeeuwse kust, en maakte ik me geen zorgen over de wereld. ‘s Ochtends keek ik voor de vorm nog even op de teletekst-app of er al iemand een nieuwe oorlog (al dan niet atoom-) was begonnen, waarna ik m’n telefoon in een la gooide en naar zee liep om te vliegeren en nergens over te piekeren.

Ik vroeg me wel iets af: waar komt deze zorgeloosheid toch vandaan? Het was niet alsof er niets neteligs aan de hand was. Gevaarlijke klojo #1, ook wel de Geweldige en Opperste Leider, liet zich gezellig kieken met een waterstofbom. Gevaarlijke klojo #2, ook wel de Leider van de Vrije Wereld, twitterde dat hullie in Noord-Korea maar één ding begrijpen. Geruststellend is anders. En toch gleed het van me af als een miskleun van Mark Rutte.

Het deed me denken aan een studie (pdf) die begon in 2008, tijdens een dieptepunt in de economische crisis. Drie Amerikaanse psychologen besloten te meten hoe groot mensen de risico’s van die crisis inschatten, en hoeveel negatieve emoties ze ervoeren. Die meting herhaalden de wetenschappers in het jaar daarop zes keer. Zo ontdekten ze dat na een eerste periode van grote zorgen mensen de boel al vrij snel een stuk minder eng en riskant gaan vinden. Kort gezegd: hoeveel stront er ook aan de knikker is, na een tijdje voel je je weer normaal. ‘Hedonic adaptation’ heet dat; een mechanisme dat zorgt dat we ook in duistere tijden niet kapot gaan aan voortdurende stress en angst. Waarschijnlijk is het zelfs zo dat onze geest zich hierin traint. ‘Emotionele reacties worden effectiever gedempt bij herhaalde blootstelling aan een negatieve stimulus’, zeggen psychologen dan. Oftewel: als er om de haverklap trammelant is, doet het je steeds minder.

Nou is Donald Trump natuurlijk de meester van haverklap-trammelant. En ik betrap me er inderdaad op dat ik daaraan begin te wennen. Begin dit jaar liep ik nog rond met angstige buikpijn over zijn presidentschap. En ik citeerde in een column de Britse komiek John Oliver, die toen al waarschuwde dat we Trumps woorden en daden niet gewoon moeten gaan vinden. ‘Dus blijf jezelf eraan herinneren: dit is niet normaal. Het is fucked up’, zei hij. Op zijn advies plakte ik een briefje met deze boodschap op mijn koelkastdeur, om dit niet te vergeten. Maar dat briefje is inmiddels verdwenen achter boodschappenlijstjes, uitnodigingen voor kinderfeestjes en groetjes uit Limburg. Het leven gaat door, en de geest doet wat hij moet doen om zichzelf te beschermen.

Dit geldt ook voor mensen in Zuid-Korea, las ik maandag in de Volkskrant. Correspondent Jeroen Visser interviewde een jonge programmeur en zijn oma uit Seoul, de stad die experts aanwijzen als het eerste doelwit, mocht Kim Jong-un met bommen gaan gooien. Oma was vroeger weleens ongerust, toen ze kleine kinderen had, maar nu minder: ‘Ik heb al zoveel over de spanningen en de dreiging gehoord. Eerlijk gezegd ben ik er na al die jaren wel klaar mee.’ Haar kleinzoon voelt het net zo. Toen hij in het leger zat, was hij soms bang, maar na zijn diensttijd ebde dat weg. ‘Nu ben ik weer met andere dingen bezig’, zegt hij. ‘Pas als er echt iets gebeurt, gaan we ons zorgen maken.’

Ik denk dat de inwoners van Seoul niet zonder ‘hedonic adaptation’ kunnen; hoe anders leef je in de schaduw van een lichtgeraakte waterstofbomtestende dictator en blijf je geestelijk in orde? Maar voor mensen buiten die schaduw brengt het psychologische mechanisme vooral een risico met zich mee: dat onze geest ons zo goed beschermt tegen allerlei onheil, dat we van buikpijn via zorgeloosheid uitkomen bij onverschilligheid. Dat schouderophalen de plaats inneemt van verzet. Dat je niet meer opkijkt wanneer Trump internationale conflicten aanjaagt, oorlogstaal uitslaat en suggereert dat je kernwapens best kunt gebruiken. Maar dat mag niet normaal worden. Ik klop het zand en het zout uit mijn kleren en ruim de koelkastdeur op. Blijf wakker.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Wanneer voelde u zich voor het laatst helemaal veilig? Ik doel niet op de afwezigheid van acuut gevaar, op veiligheid in de zin van ‘ik word momenteel niet ingehaald door een troep hongerige wolven, en nergens is een leeuw’. Het gaat me om die minder dringende maar wel diepe ervaring van veiligheid: het gevoel dat je, zelfs als onverhoopt alles in de soep loopt, zelfs als je er een potje van maakt, zelfs als op een dag blijkt dat je werkloos, ziek en blut bent, dat je zelfs dan geborgen bent. Het besef van veiligheid, van bestaanszekerheid, dat voortkomt uit de wetenschap dat er in onze samenleving een grens is aan hoe ver je kunt vallen.

Ik vraag me dat af, omdat politici en bestuurders al jaren rommelen met die grens. Door de teloorgang van de sociale woningbouw kunnen arme mensen niet meer rekenen op een betaalbaar huis. Het is ongewis of je suïcidale kind op tijd de juiste hulp krijgt. Of je volgend jaar nog een baan hebt? Joost mag het weten. Zelfs stromend water is geen zekerheid meer, las ik deze week op De Correspondent. Mensen die hun waterrekening niet kunnen betalen mogen best worden afgesloten, vindt het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Ze kunnen ook wel af met – ik verzin dit niet – een waterzak.

De gevolgen van dat bestaanszekerheid-geknaag beginnen zich af te tekenen. Vorige week kwam de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) met het rapport De val van de middenklasse?. Er is geen sprake van een uitholling van die middenklasse, stelden de onderzoekers vast. Of althans, niet in financiële zin: er zijn geen massa’s mensen die zoveel aan levensstandaard moeten inleveren dat ze aan de onderkant uit de middenklasse donderen.

Geestelijke uitholling is er wel. De onderzoekers spreken op Sociale Vraagstukken over ‘flexibilisering van werk’, ‘de verminderde bescherming door een terugtrekkende overheid’, en hoe ‘uit gesprekken met groepen met een middeninkomen het aspect van onzekerheid naar voren komt als een dominant kenmerk van hun positie.’

Het is beleidstaal voor een zeer emotionele aangelegenheid. Door met onze vangnetten te rotzooien, er gaten in te knippen en scheuren in te laten ontstaan, is de staat onder onze huid gekropen. Bestuurders zijn erin geslaagd om het gevoel van diepe veiligheid te vervangen door een besef van kwetsbaarheid. Op weinig manieren zijn we zo intiem met de overheid verbonden als door dit gevoel. Het politieke is bijna te persoonlijk.

Dat geldt des te meer omdat zulke onzekerheid een goed leven in de weg staat. Neem die ‘flexibilisering van werk’. Volgens socioloog Richard Sennett leidt dat tot een leven van ‘permanente voorwaardelijkheid’. ‘Samenwonen, een huis kopen, kinderen krijgen: het wordt noodgedwongen uitgesteld. Uiteindelijk pakt dat desastreus uit voor ons wezen zelf, ons karakter.’ Dat blijkt ook uit een ander WRR-rapport, dat in februari verscheen. Tijdelijke contracten werken verlammend en maken mensen onzeker, was de conclusie. WRR-onderzoeker Monique Kremer zei toen in deze krant: ‘Hoe meer zekerheid mensen hebben, hoe meer risico’s ze durven nemen.’

Hoever zou dit effect reiken? Dinsdag schreef Roxane van Iperen in haar Vrij Nederland-column over de verharde meningencultuur in ons land. ‘De loopgraven waarin we ons verschansen worden dieper en dieper, en de mensen die het niet met ons eens zijn verworden in ons hoofd van dom, tot krankzinnig, tot de regelrechte vijand.’ Ik vraag me af: zou dat fanatieke verlangen naar intellectuele zekerheid een reactie zijn op het verdwenen gevoel van bestaanszekerheid?

De vraag alleen al stemt me triest. Immers, zoals Van Iperen schrijft: ‘Het openstaan voor nieuwe feiten, de zoektocht naar alternatieve scenario’s, het durven terugkomen op eerdere conclusies: het is niet alleen de basis voor goede wetenschap en eerlijke rechtspraak, maar voor iedere vorm van vooruitgang.’ En voor een bloeiend en rijk innerlijk leven, zou ik daar aan toe willen voegen.

Boven de column van Van Iperen stond een prachtige kop: ‘De zekere mens is een dwaler’. Het verwoordt de paradox waar ook Kremer over sprak: om onzekerheid in hun leven te kunnen omarmen hebben mensen zekerheid van bestaan nodig. Om te kunnen dwalen, twijfelen, gokken, genieten, falen, om iets te durven, om echt ten volle te leven, is het gevoel van diepe veiligheid een voorwaarde. ‘Ergens weten we dat allang’, zei Kremer. ‘Dat is waarom we een verzorgingsstaat hebben opgericht.’

Het is tijd dat politici onze vangnetten gaan herstellen. Zonder geborgenheid kunnen we niet ademhalen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.