dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Het beste advies dat ik ooit las, stond in een opvoedingsartikel van de Amerikaanse schrijver David Vienna. Het wilde iets toevoegen aan de laatste trends in ouderschapsland. ‘Ik ben over een techniek gestruikeld die garandeert dat je kind opgroeit tot een voorbeeldige leerling en burger’, schreef Vienna. ‘Het heet CTFD, wat staat voor “Calm the fuck down”. En dat is niet een boodschap die je aan je kinderen moet geven. Hij is voor jou.’

Het idee achter CTFD is dat het met het gros der oempaloempa’s in de meeste situaties vanzelf wel goed komt, ongeacht hoe hard paps of mams er opvoedtechnisch tegenaan klust. (En zelfs als iets onverhoopt toch niet goed blijkt te komen, dan nog is het vrijwel altijd handig om eerst wat de neuk te kalmeren.) Vervolgens geeft Vienna wat voorbeelden waarin de CTFD-methode van toepassing is. ‘Maak je je zorgen dat het kind van je vrienden het alfabet al kent en jouw kind niet? Calm the fuck down.’ En: ‘Gestrest omdat je kind in het openbaar gênant gedrag vertoont? Calm the fuck down.’ De methode is even doeltreffend als simpel, aldus Vienna. ‘Om CTFD te gebruiken, volg je gewoon deze eenvoudige stappen: 1. Calm the fuck down. 2. Er is geen tweede stap.’

Uit eigen ervaring kan ik u melden dat deze stappen in de opvoeding prima werken. En de afgelopen twee weken ben ik gaan vermoeden dat de techniek post-Keulen veel breder toepasbaar is dan Vienna dacht.

Zo was ‘calm the fuck down’ een goede raad geweest voor onze premier, toen hij afgelopen vrijdag na de ministerraad de pers te woord stond. Hij snapte wel dat mensen zich na de massa-aanranding-en-erger in Keulen extra zorgen maakten over de grote asielzoekersinstroom. En al wilde Rutte niet alle vluchtelingen over één verkrachterskam scheren, een stevig staaltje wij-zij-denken vond hij wel op zijn plaats: ‘Zij hebben zich aan te passen. Wij zijn West-Europa, wij zijn beschaafd.’

Dat de Duitse krant Der Spiegel later zou onthullen dat het in Keulen waarschijnlijk niet ging om vluchtelingen maar om criminele Noord-Afrikaanse bendes die vanuit azc’s opereren, kon ons nationale opperhoofd toen natuurlijk nog niet weten. Maar dat onderstreept alleen maar het belang van CTFD. Nu staan zijn woorden op ons trommelvlies geëtst, en kon ik niet anders dan eraan terugdenken toen ik las dat ‘bezorgde burgers’ in het Noord-Brabantse dorp Heesch deze week een varkenskadaver in een boom hebben gehangen, uit protest tegen een aldaar gepland azc.

Sywert van Lienden: nog zo iemand die beter eerst wat tot rust had kunnen komen. Dinsdag schoof hij aan bij De Wereld Draait Door om over massa-aanrandingen te praten. Daar kwam hij met een aantal statistieken die zouden aantonen dat één op de twintig vluchtelingen een zedendelinquent is. Dit cijfer bleek pure fictie; iets dat de Leidse hoogleraar Leo Lucassen de volgende dag kundig kwam uitleggen. Lucassen vertelde ook over een langdurige studie naar asielzoekers die in de jaren negentig naar Nederland kwamen: zij bleken niet crimineler dan vergelijkbare Nederlanders. Maar zelfs dit nuchtere feit bracht Van Lienden niet tot CTFD-achtige zenheid. Hij noemde deze beste wetenschappelijke benadering van de werkelijkheid ‘op zichzelf al een politieke keuze’ en sprak van ‘wegredeneren’ terwijl het moest gaan over ‘de schaduwzijde van de migratie’.

Ook columnist Ross Douthat zou ik wat kalmte aanbevelen. Gister stelde hij in de Volkskrant dat de Duitse samenleving de huidige vluchtelingenstroom niet aankan, en dat het dus een goed idee is om voorlopig de grenzen te sluiten en te beginnen ‘met een ordelijke uitzetting voor gezonde jonge mannen.’ Welja, dacht ik: laten we om vrouw en vaderland te beschermen vooral onze achterwerkjes afvegen met internationale vluchtelingenverdragen, en als toetje beleid bedenken dat – in weerwil van de geest van onze eigen grondwet – onderscheid maakt op zowel etniciteit als gender.

Of, beter: laten we dat niet doen. Neem liever Vienna’s advies ter harte. Voelt u de neiging opkomen om een complete bevolkingsgroep of religie de schuld te geven van een misstand die begaan blijkt door criminelen? Calm the fuck down. Heeft u de behoefte om de feiten ondergeschikt te maken aan de realiteit omdat dit nu even megapuik in de tijdsgeest past? Calm the fuck down. Wilt u onze samenleving beschermen door op het principe van vrijheid, gelijkheid en broederschap te morsen? Calm the fuck down. En speelt u met het idee om uit protest een dode big in een boom te hijsen? In vredesnaam: Calm. The. Fuck. Down.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Het was nooit belangrijker dan nu om tolerantie, medeleven en solidariteit te tonen.’ Dat zei António Guterres, vertrekkend Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen bij de Verenigde Naties, twee weken geleden. Dat ‘nu’, dat was omdat er in 2015 misschien voor het eerst ooit zestig miljoen mensen op de vlucht zijn, waarvan de helft kinderen. Medeleven en solidariteit lijken mij daarop een uitstekende reactie. Maar de tolerantie mag hij houden. Sterker nog: ik zou het begrip in het nieuwe jaar het liefst helemaal wegdoen. Want ondanks dat tolerantie een knuffelbegrip van netjes-progressief Nederland is, is het ook een vergiftigde maatschappelijke appel die werkelijke vooruitgang in de weg staat.

Want: wat is tolerantie precies? Wat betekent het bijvoorbeeld als ik zeg dat ik u tolereer? Het woord zelf heeft al in zich dat ik u dan eigenlijk niet zo zie zitten. Immers: niemand tolereert een lieve vriend, of een zomermiddag op een terras. ‘Het is niet logisch om te zeggen dat we iets tolereren tenzij we denken dat het op de een of andere manier verkeerd is’, schrijft de Amerikaanse sociologiehoogleraar Suzanne Waters in haar boek The tolerance trap. En zo houdt het juist onverdraagzaamheid in stand, stelt ze; dat wat getolereerd wordt blijft altijd ‘minder dan’.

Bovendien cultiveert tolerantie machtsongelijkheid. Tolerantie is iets dat geschonken wordt; een gift, uit goedertierenheid, van de geprivilegieerden aan de mensen die iets doen of zijn dat eigenlijk niet helemaal optimaal of geaccepteerd is, maar ach, vooruit met de geit. Ook dat zit al in het begrip zelf besloten: ik kan bijvoorbeeld wel zeggen dat ik Mark Rutte als premier ‘tolereer’ – wat mij betreft is hij noch een lieve vriend, noch een zomermiddag – maar aangezien ik nagenoeg geen macht heb over zijn aanstelling als eindbaas van Nederland, klinkt deze woordkeuze vrij merkwaardig.

Historicus en columnist Zihni Özdil schrijft hierover in zijn pamflet Nederland mijn vaderland. In 2012 kwam SIRE met een ideële campagne die onze collectieve innerlijke tolerantie wilde aanwakkeren. In een tv-spotje dronk een witte man muntthee bij een stereotiep ogend Marokkaans gezin, en ging hij Turks olieworstelen. Het idee: als je tolerant bent, doe je onverwachte ervaringen op, en dat is supermegahipleuk!

Klinkt positief, maar de machtsongelijkheid erin wordt door Özdil scherp gezien: ‘Deze SIRE-commercial is ironisch genoeg een briljante illustratie van wat er mis is met tolerantie. “De ander” wordt erin betutteld en in het hokje van “de leukste kleurling” of “de exotische verrassing” geplaatst, waar je vooral eens in de zoveel tijd leuke stereotiepe dingen mee kunt doen die zogenaamd in “hun cultuur” horen.’ Waters noemt tolerantie daarom een soort culturele standaardpositie die we innemen ‘wanneer ongelijkheid niet kan worden overwonnen maar complete uitsluiting politiek niet kan worden gerechtvaardigd.’

En doordat tolerantie een gift vanuit ongelijkheid is, zitten er ook onherroepelijk grenzen aan. Net zoals je iemand voor zijn verjaardag geen blanco cheque geeft, zo bestaat er geen onvoorwaardelijke tolerantie. Natuurlijk tolereren we vluchtelingen, maar geen 1500 in een dorp. Natuurlijk zijn we tolerant ten opzichte van ‘de gekleurde medemens’, zolang ze maar niet te hard tegen Zwarte Piet protesteren. Tolerantie tegenover homo’s is belangrijk, zolang ze maar niet tongzoenen op straat. Alle goede wil ten spijt blijft tolerantie steeds een cadeau, geen recht waar iemand aanspraak op mag maken.

Het is dan ook niet voor niets dat activistische minderheden zelden of nooit vragen of we ze willen tolereren, maar pleiten voor rechten, stelt Waters. De suffragettes vroegen niet of we vrouwen alsjeblieft wilden accepteren, maar eisten stemrecht en gelijke betaling. Mensen met een beperking willen niet getolereerd worden, ze willen dat de openbare ruimte voor hen veilig toegankelijk is.

Zulke veranderingen vragen echter veel meer van een samenleving dan tolerantie. ‘Om vrij en ten volle te leven moet men niet “getolereerd” worden, maar geïncludeerd, soms zelfs gevierd’, betoogt Waters. ‘Het ethische alternatief voor discriminatie en onverdraagzaamheid is niet tolerantie maar rationeel denken en inzetten op gelijkheid. Respect en erkenning en ergens horen zijn de gouden standaard, niet een lauwe tolerantie die de deur naar diepe vrijheid dichtdoet.’

Volgens politiek filosoof Slavoj Žižek is tolerantie wat je overhoudt als vooruitgang is mislukt; een modus waar een maatschappij op terugvalt om te voorkomen dat de sociale orde uitgedaagd wordt. Hij wijst erop dat Martin Luther King het in zijn toespraken nooit over tolerantie heeft gehad. Ik zou zeggen: laten we daar in 2016 een voorbeeld aan nemen. Laat we niet falen in ons streven naar diepe vrijheid voor iedereen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik vertel geen fabeltjes.’ Dat zei een mild wanhopige premier Rutte afgelopen woensdag tijdens het debat over de Teeven-deal en de VVD-jokkebrokkerijtjes die daarop volgden. We moesten van onze nationale eindbaas vooral geloven dat hij heel lang qua details van niets wist, dat de Tweede Kamer misschien niet naar waarheid maar wel steeds naar eer en geweten was ingelicht, en dat zijn partij bovendien heus geen onder-het-karpet-ermee-complot had gesmeed – stellingen die er alleen in gingen bij zeer goedgelovige burgers, en bij PvdA-Kamerleden die zo op het pluche van hun kabinetscollega’s gesteld bleken dat ze van de weeromstuit vergaten per motie af te keuren wat duidelijk afkeurenswaardig was.

Journalisten en oppositieleiders staken een hoop energie in respectievelijk analyseren en verontwaardigd briesen. Ik zat zelf net wat aantekeningen te maken – deze column indachtig – toen mijn oog viel op een krantenbericht van vorige week. In Trouw kwam kinderombudsman Marc Dullaert aan het woord. Hij was naar Macedonië afgereisd om te kijken hoe het daar met de vluchtelingkinderen gaat nu de winter eraan komt en ze eigenlijk nergens welkom zijn. ‘Alle Europese landen hebben het VN Kinderrechtenverdrag ondertekend, waarin staat dat kinderen recht hebben op zorg, onderwijs en bescherming tegen geweld’, zei hij. ‘Maar in plaats daarvan verdwijnen er kinderen in de gevangenis en sterven er baby’s aan onderkoeling.’

In dat licht leek het debat van woensdag ineens bijna dwaasheid. Wat een land, dacht ik, waarin politici zich drukker maken over bonnetjes en partijpolitiek gekonkel dan over stervende kinderen aan onze grenzen.

Aan de andere kant gaat het leven natuurlijk gewoon door, ook tijdens een vluchtelingencrisis. Ik zou willen dat alles gierend tot stilstand komt wanneer politieke onwil kinderlevens kost, maar tegelijk is het evengoed dwaasheid om dat te verwachten. Zelfs terwijl de morele verantwoordelijkheid zachtjes op ons neerregent – niet zo hard dat we onmiddellijk moeten ingrijpen door te schuilen of een paraplu te kopen, maar gestaag genoeg om te zorgen dat we ongemerkt tot op ons vel doorweekt raken – is er nog steeds de orde van de dag.

Naast het Teeven-debat bestond die orde deze week onder meer uit het 4387ste hippe onderwijshervormende idee du jour. Alle basisscholieren moeten leren om een computer te programmeren. In allerlei beroepen is dat nodig, van mode-ontwerper tot app-bouwer, stelde oud-eurocommissaris Neelie Kroes enthousiast. ‘Coderen is de nieuwe manier van schrijven, de nieuwe manier van rekenen.’

Nu wil het toeval dat ik gehuwd ben met een programmeur, die verrassend genoeg meteen begon te mopperen op dit voorstel. Programmeertalen verouderen zo snel dat het zinloos is om ze al op jonge leeftijd te onderwijzen. Bovendien wordt de manier waarop we met computers praten juist steeds simpeler en visueler: in DOS moest je nog in code tegen je pc praten om vanaf een floppy een spelletje te spelen, tegenwoordig kun je een app in elkaar klikken en slepen zonder een regel programmeertaal te tikken. Wat volgens mijn lief wel nodig is, als je van kinderen goede programmeurs-in-spe wilt maken: leer ze rederen. Een groot probleem in kleine stukjes verdelen. Zoeken naar alternatieve verklaringen en oplossingen. Leer ze, kortom, goed nadenken.

Onder invloed van Jean Piaget, oervader van de ontwikkelingspsychologie, is lang gedacht dat leren nadenken iets was wat jonge kinderen niet konden; dat ze logica pas vanaf het een jaar of elf konden bevatten. Onderzoekers hebben inmiddels aangetoond dat dit niet klopt. Integendeel: de basisschool is een prima moment om kleine kadetjes te leren over causaliteit, over logische denkstappen maken, over kritische vragen stellen en bewijs verzamelen, over het verschil tussen iets raden, iets vinden en iets weten. Extragratisbonusvoordeel: experimenten suggereren dat onze kuikens die vaardigheden als vanzelf bij van alles gaan gebruiken; in hun dagelijks leven, of wanneer ze nadenken over de wereld.

Vooral dat laatste is geen overbodige luxe, bedenk ik me, terwijl mijn gedachten teruggaan naar die arme kinderen in de Macedonische kou. Hoe goed zou het zijn als we bij ingewikkelde vraagstukken als de vluchtelingencrisis niet meer als een konijn in de koplampen bevriezen en gaan zitten wachten tot de monstertruck van rechts naar links over ons pluizige staartje rijdt. Hoe goed zou het zijn als we zouden zeggen: nou, mensen, we gaan probleem eens rustig en rationeel van alle kanten bekijken. Want dat er baby’s doodvriezen aan de grens van Fort Europa, dat is een probleem dat we met goede wil en helder nadenken kunnen oplossen.

Niet gejokt. Geen fabeltje.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ze hebben geweren, ze kunnen op ons schieten omdat ze erg, erg gemeen zijn, papa’, zegt een jongetje van een jaar of drie tegen zijn vader. Ze staan op de Parijse straat voor de concertzaal Bataclan, waar mensen zoveel doden van de bloedige aanslag herdenken. ‘Zij hebben misschien geweren, maar wij hebben bloemen’, antwoordt de vader. ‘Om mee te vechten tegen de geweren.’

‘De bloemen en de kaarsen zijn hier om ons te beschermen’, stelt zijn zoontje vast. En de verslaggever die het gesprek heeft laten filmen, vraagt hem: ‘Voel je je nu beter?’ Ja, zegt de jongen, ‘ik voel me beter.’

Het was één van de vele momenten van schoonheid in de zwarte dagen van de afgelopen week. Toen vrijdagnacht de straten van Parijs niet meer veilig waren, lieten inwoners van de stad via twitter weten dat vreemden die nergens heen konden bij hen een open deur zouden vinden. Mensen citeerden Martin Luther King Jr.: ‘Darkness cannot drive out darkness: only light can do that. Hate cannot drive out hate: only love can do that.’ Een kunstenaar tekende het vredesteken, met de Eiffeltoren in het hart. Een muzikant zette een vleugel voor Bataclan neer, en speelde John Lennon: ‘Imagine all the people, living life in peace.’

En we voelden ons beter. Het is een bekend en logisch verschijnsel, dat mensen na zoiets gruwelijks troost zoeken bij elkaar. ‘Sociale steun maakt minder kwetsbaar voor rampgerelateerde stress’, zouden psychologen het noemen. Een wat zakelijke manier om te zeggen dat in tijden van grote duisternis weinig zo helend is als je verbonden weten. Dat wanneer de wereld te lelijk wordt, we bijna instinctief bij elkaar kruipen, op zoek naar warmte, liefde, solidariteit en hoop.

En misschien is dat wel wat ons onderscheidt van de terroristen van IS, dacht ik. Er is geen hoop in de straten van Raqqa. Er komt geen liefde voort uit een bomgordel. Er zit geen warmte in sterven voor het kalifaat.

Het was een gedachte die ik graag wat langer had willen koesteren. Wij team Levensvreugde, zij team Martelaarsdood. We zouden deze strijd kunnen winnen zonder ooit een oorlog uit te roepen. Het liep anders.

Het begon met bommen op Raqqa. President Hollande had geen schoonheid in gedachten, maar oorlog, en wraak op de barbaren. Defensie-expert Ko Colijn vertelde de NOS hoe riskant zulke bombardementen zijn. ‘Er wonen nog altijd 400.000 mensen. De kans dat je burgerslachtoffers maakt, is heel groot.’ Volgens de NOS waren er ook berichten die meldden dat de IS-strijders al niet meer in Raqqa waren; dat zij de bui hadden zien hangen en de stad hadden verlaten.

Ik dacht: het kan bijna niet anders of dat betekent dat iemand heeft besloten dat het niet uitmaakt als er onschuldige burgers sterven door Franse bommen. En ik vroeg me af: als Franse gevechtsvliegtuigen de dood laten neerregenen op Raqqa, is dat dan niet barbaars? Is dat dan geen terrorisme? En ik voelde me niet meer beter.

De Telegraaf had maandag een zwarte voorpagina, met een opsomming van eerdere aanslagen. Het IS-bloedbad in Beiroet van vorige week ontbrak, net als Kenia, Irak, Jemen, Ankara, Nigeria. En ik dacht: wat zegt het over onze samenleving dat de grootste krant van Nederland alleen westerse doden en vakantiebestemmingen heeft geteld?

Er werd een vluchteling geïnterviewd op de Franse televisie. Hij was van IS-gebied naar Europa gekomen, om eindelijk veilig te zijn. Zijn ogen waren vol angst. En ik dacht aan Wilders, die nog voordat de bodybags waren dichtgeritst de massamoord in de schoenen van mannen als hem had proberen te schuiven: ‘Sluit de Nederlandse grenzen. Nu! Bescherm de Nederlandse bevolking!’

De Britse krant the Daily Mail plaatste dinsdag een cartoon die vluchtelingen afbeeldde als ratten die probeerden Europa binnen te komen. Een oplettende twitteraar had er een prent naast gezet uit Nazi-Duitsland: bijna dezelfde, maar dan met de Joden als ratten. En ik vroeg me af: hoe gingen we in een paar dagen van kaarsjes, John Lennon en saamhorigheid naar 1937?

De verschillen tussen Europa en IS zijn goddank enorm, maar tegelijkertijd kleiner dan ik zou willen. Er is geen hoop in gevechtsvliegtuigen. Er komt geen liefde voort uit vreemdelingenhaat. Er zit geen warmte in ‘eigen doden eerst’. Ja, wij hebben bloemen. En bommen. En bommen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het is nog maar vijf weken geleden dat Aylan Kurdi, drie jaar oud, met zijn ronde peuterwangetje in het Turkse zand lag. Een nat rood shirt plakte aan zijn buikje, zijn schoentjes waren nog zo klein, en de golven van de Middellandse Zee spoelden zachtjes tegen zijn gezicht. Een dag eerder was de Syrische Aylan met zijn broer en zijn ouders in een rubberboot gestapt, in de hoop Europa te bereiken. De boot sloeg om. Drie uur lang wist papa Kurdi zijn zoons te helpen met drijven, maar de een stierf van uitputting terwijl hij de andere naar zijn vrouw duwde: ‘Hou z’n hoofd boven water!’ De vader was de enige die het overleefde. En nu wil hij niets meer, zei hij tegen de New York Times. ‘Al gaf je me alle landen in de wereld, ik hoef ze niet. Wat dierbaar was, is verdwenen.’

Ik zal niet de enige zijn geweest die huilde, vijf weken geleden. Of die warm werd vanbinnen, toen deze tragedie een golf van empathie losmaakte. Mensen zamelden kleding in, en slaapzakken, en bergen knuffels waar niemand echt iets mee kon, en toch had het iets moois, want het straalde uit dat we om vluchtelingen gaven, en dat ze welkom waren. (Ik ben een sentimenteel watje als het op naastenliefde aankomt.)

Maar de publieke opinie is wispelturig. Sinds kort zijn vluchtelingen niet zozeer welkom als wel ‘te veel’. Mensen in Purmerend waren boos omdat ze geen asielzoekerscentrum willen, in Enschede bedreigde men om dezelfde reden wethouders, en inwoners van Oranje belaagden om idem dito de auto van de staatssecretaris en hielden bussen met vluchtelingen tegen. Politici spreken van ‘terecht bezorgde burgers’ en kunnen de emoties wel begrijpen.

Ondertussen analyseren we ons een slag in de rondte om tabak te maken van de volkswoede du jour. Het komt doordat arme mensen jarenlang zijn uitgeknepen; dit is de druppel, dacht Emiel Roemer woensdag bij Nieuwsuur. Volgens René Cuperus reageren veel burgers op (onder andere) een gebrek aan toekomstzekerheid. Zelf denk ik dat er misschien geen redelijke verklaring is.

Uiteindelijk speelt hier een morele kwestie: maken we plaats, geven we wat op, voor deze in wezen statenloze mensen die we niet kennen en die ook nog anders zijn? Uit onderzoek blijkt dat we zulke morele beslissingen vaak helemaal niet weloverwogen nemen, maar in een soort onderbuikreflex. In de New Scientist las ik onlangs over een experiment waarbij een psycholoog mensen vroeg om aan te geven hoe juist of verkeerd bepaalde zaken zijn, zoals seks hebben met een voorverpakte supermarktkip. Mensen vinden zoiets moreel verwerpelijk; een oordeel waar ze zelfs aan vasthouden als blijkt dat ze er eigenlijk geen argumenten voor hebben (het is niet alsof die kip er last van heeft als hij nog even gepenetreerd wordt voordat ie de soep in gaat). ‘Het is gewoon fout’, zeggen mensen dan. En als ze op dreef zijn, verzinnen ze daarna nog een rationeel klinkende reden bij hun gevoel. Dat er in een gemeente niet meer asielzoekers bij kunnen omdat de sociale woningmarkt dat niet toestaat, of zoiets.

De empathie die het lot van Aylan opriep, was trouwens evenzeer een onderbuikreflex. Het heeft mijn sterke persoonlijke voorkeur boven de agressie van ‘bezorgde burgers’, maar is niet per se beter of nuttiger. Zo noemt psycholoog Paul Bloom empathie ‘een erg smalle schijnwerper’. We geven meer om een dood peutertje op een Turks strand dan om de abstractere tienduizenden vluchtelingen die een thuis zoeken. Zodra de focus komt te liggen op dat laatste, verdampt empathie al snel.

Na Aylan was er de hoop dat er nu echt iets zou veranderen in de vluchtelingencrisis. Landen zouden hun grenzen opengooien, burgers hun hart. Half september schreven filosofiehoogleraren Lynne Huffer en Falguni Sheth al op salon.com dat zij er niet in geloofden. ‘De situatie van de statenlozen (…) zal niet opgelost worden door een moment van compassie’, zeiden ze. Zonder de bescherming van een overheid verliezen vluchtelingen te gemakkelijk dat wat Hannah Arendt in 1951 ‘het recht om rechten te hebben’ noemde. De afgelopen weken hebben we precies dat gezien; wanneer landen weigeren zich over vluchtelingen te ontfermen, ontstaan er mensonterende toestanden.

Emoties zijn wispelturig. Gelukkig zijn er internationale verdragen die landen verplichten om oorlogsvluchtelingen op te nemen. En of het burgerlijk dagmenu nu woede of naastenliefde bevat: dit is geen gevoelskwestie. Het is iets dat we gewoon moeten doen. Omdat we ons woord gaven. Omdat het juist is, zelfs als het niet zo voelt. Omdat er niet nog meer mag verdwijnen van wat dierbaar is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Vindt de overheid het nog wel belangrijk dat we gelukkig zijn? Die vraag speelt al dagen door mijn hoofd. Dat is de schuld van Wim van Pelt, voorzitter van de vakvereniging van UWV-verzekeringsartsen. Hij stelde vorige week dat er 150.000 arbeidsongeschikten ten onrechte een uitkering krijgen. Deze mensen zijn vaak jaren geleden met reden afgekeurd, inmiddels stiekem beter geworden, maar nooit herkeurd en dus niet aan het werk.

Op het NOS-journaal gaf Van Pelt een voorbeeld van iemand die in de psychische penarie zat en ook nog een rugoperatie kreeg. Dat laatste is een tijdelijk issue, en ‘psychische problemen lossen meestal ook op’, aldus de arts. ‘Maar in de praktijk gaan we deze mensen niet meer terugzien.’ Van Pelt wil daarom dat zijn artsenclub meer gaat herkeuren; een wens die ongetwijfeld helemaal niets te maken heeft met het feit dat het UWV tot 2018 wel 580 miljoen euro moet bezuinigen op de uitvoering van de sociale zekerheid.

En toen begon mijn gedachtetrein te rijden. Want als het UWV deze langdurig arbeidsongeschikten fit verklaart, waar moeten ze dan aan de slag? Ons land telt meer dan 600.000 werklozen, waarvan bijna de helft langdurig; hoe gaat iemand die ernstig ziek is geweest en jaren thuis heeft gezeten op die arbeidsmarkt aan een baan komen? Houdt het voorstel van Van Pelt niet gewoon in dat we een grote groep burgers van de WIA naar de bijstand verhuizen? Wat ongetwijfeld puik nieuws is voor de schatkist – maar wat betekent dit voor het leven van deze mensen? Voor hun geluk?

Ik was benieuwd wat er verder zoal over dit onderwerp is geschreven, en tijdens mijn zoektocht kwam ik in het archief een opiniestuk tegen van een andere keuringsarts, ene R.T. Hupkens. Het was een oudje, uit 2001, toen de keuringsartsen nog niet van het UWV waren maar van Cadans, en de WIA nog de WAO heette. Het artikel was een reactie op politieke ophef over het te geringe aantal herkeuringen (Groundhogday-momentje). Een regering had ooit bedacht dat alle WAO’ers elke vijf jaar opnieuw door een Cadans-arts gezien moesten worden, maar daarvoor ontbrak ook toen al de menskracht en bovendien was het volgens Hupkens niet nodig: je kon vaak aan iemands dossier ook wel zien of het qua baan nog wat ging worden. ‘Onder de mensen die al erg lang een WAO-uitkering hebben, zijn uiteraard veel mensen die ongeneeslijk of zeer langdurig ziek zijn. Dat is nu eenmaal vaak de reden waarom zij zo lang een uitkering hebben. (…) Daar helpt geen enkele herkeuring iets aan’, schreef hij.

Wat opvalt, is de empathie in het stuk. Strenge herkeuringen betekenen voor veel arbeidsongeschikten ‘een toekomst vol onzekerheid’, vreest Hupkens. ‘Er wordt nog wel eens vergeten dat een keuring voor nogal wat arbeidsongeschikten zeer belastend is. Vaak krijgt de arts tijdens zijn spreekuur te horen dat de cliënt vanaf het moment waarop de uitnodiging voor het spreekuur wordt ontvangen niet meer kan slapen. Niet zelden betreft het mensen met zware psychiatrische problematiek.’

Dat laatste geldt anno 2015 des te meer. Afgelopen juni berichtte Elsevier dat er dit jaar voor het eerst meer mensen arbeidsongeschikt zijn om psychische redenen dan om lichamelijke. Het blad was hier trouwens weinig empathisch over: ‘Nederland telt 820.000 arbeidsongeschikten en dat aantal wil maar niet echt dalen. Velen staan met een psychische aandoening langs de kant. Dat kost het land miljarden.’ Over een Wajonger met een lichamelijke en verstandelijke beperking schreef Elsevier dat hij ‘van huis uit niet bepaald arbeidsethos meekreeg’. En over die psychische problemen (cursiefje van mij): ‘Wie tijdelijk niet lekker in zijn vel zit, behoudt zijn uitkering vaak levenslang.’

Het is het bekende beeld: mensen zonder werk zijn kostenposten, arbeidsongeschikten zijn lui, psychische aandoeningen zijn geen echte ziekten – en al zijn er niet genoeg banen, iedereen moet werken. Zoals psychiater Paul Verhaeghe van de Universiteit Gent zei in Psychologie Magazine: ‘Materialisme is het hoogste goed geworden – je moet targets halen en veel geld verdienen. Als mens word je beoordeeld op één ding, je productie. Niet meer op wat en wie je allemaal nog meer bent.’

Verhaeghe vertelt hoe deze cultuur mensen juist ziek maakt; ze bezwijken onder de contante prestatiedruk, raken depressief van de angst om in hun baan te falen. Het zou zomaar kunnen dat het met veel van die ‘onterechte’ arbeidsongeschikten juist goed gaat omdát ze niet hoeven te werken. En dat deze mensen van herkeuringen vooral ongelukkig worden (en arm). Ik hoop maar dat het de overheid iets kan schelen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.