dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Er verdrinken kinderen in de Middellandse zee. En wat is er verder nog te zeggen over die arme bootvluchtelingen? De hele week al stond deze krant vol intelligente analyses van redelijke mensen. Maar nog kan mijn verstand er niet bij. De afgelopen dagen voel ik me een met stomheid geslagen konijn, gevangen in de koplampen van een wereld die ik niet meer begrijp of herken.

Waarin mensen aannemen dat alle bootvluchtelingen moslims zijn.
Waarin dat uitmaakt.
Waarin het blijkbaar oké is om te kiezen welke voor de poorten van de hel weggetrokken vluchtelingen je wel blieft, en welke niet.
Waarin doodsbange mannen, vrouwen en kinderen op gammele bootjes eigenlijk terroristen-in-de-dop zijn die de democratie verfoeien en per ommegaande de sharia willen invoeren.
Waarin mensen dat écht geloven.

Waarin we verbaasd zijn dat er mensen naar hier komen uit een continent dat wij al eeuwenlang leegroven, om de welvaart, de kansen en de veiligheid te halen die we zelf van hen gestolen hebben.
Waarin mensen dan zeggen: het zijn gelukzoekers, veel te duur, aanzuigende werking, Afrikaans probleem, stuur ze terug.
Waarin twitteraars vluchtelingen uit Syrië vergelijken met brandnetels, en met ongewenste gasten die zullen spugen op het vloerkleed van onze rechtstaat.

Waarin columnist Theodor Holman in het Parool opschrijft dat het hier zo goed toeven is omdat wij mensenrechten erkennen, om nog geen drie zinnen later te stellen dat hij diezelfde rechten alleen wil gunnen aan mensen die hij zelf uitkiest. ‘Ik wil niet al te veel visite opgedrongen krijgen in mijn eigen huis.’
Waarin lezers dat een intelligent geluid vinden.
Waarin nog maar pas geleden iedereen Charlie was, maar nu niemand een bootvluchteling.
Waarin onze regeringsleiders door Parijse straten marcheerden voor de vrijheid van meningsuiting, maar geen politicus nog durft te spreken over het recht op leven.
Waarin we ons in nationale rouw dompelden voor de slachtoffers van een vliegramp, maar mensen screensavers maken van de foto’s van de slachtoffers van scheepsrampen; ‘600 uitkeringen minder.’

Waarin een meisje van vier, vijf in een groene legging en roze rokje levenloos in het water ligt, en voor mijn huilend geestesoog het lijkje steeds maar weer verandert in mijn jongste dochter, die ook zo van roze rokjes houdt.
Waarin er ook mensen zijn die niet hun eigen kind zien drijven, maar zeggen: opgeruimd staat netjes.
Waarin ik denk: als door een speling van het lot alles niet daar maar hier geopolitiek naar de vliegende tering was gegaan, of als mijn wieg door puur toeval ergens anders had gestaan, dan had ik misschien ook op zo’n bootje gezeten, de kleine lijfjes van mijn kinderen tegen me aangedrukt, biddend tot een god waarin ik niet geloof (want wat moet je anders) of we alsjeblieft, alsjeblieft mogen blijven leven en het beloofde land mogen vinden.

Waarin een Kroatische kapitein vertelt hoe hij de lichamen van twee moeders zag drijven, hun handen verstrengeld met die van hun verdronken kinderen, en ik niet eens mijn ogen hoef te sluiten om me te verplaatsen in die moeders en hoe ze, in een wanhopige poging hun kleintjes wat gerust te stellen in hun doodsnood, hun handjes stevig vastnamen. Als we gaan, liefste schatten, dan gaan we samen. Wat er ook gebeurt, hoe erg dit ook wordt, mama laat jullie niet alleen.

Waarin mensen dan op Facebook zeggen: ‘Weer een feestje.’

En terwijl ik zo zit te konijnen, moet ik denken aan de woorden van één van mijn lievelingsdichters, Hans Andreus: ‘Dood is dood. Men neemt zich mee en is niet mee te nemen. En ik ben eenzelfde. Maar leg mij bloot, omdat ik zien wil wie ik toch nog ben. Ik moet toch een mens zijn die ik herken.’

Er verdrinken kinderen in de Middellandse zee. En mannen, en vrouwen. Als wij dat toestaan, als wij toestaan dat onze regering niet groots en meeslepend ingrijpt, wat legt dat dan bloot over ons? Zijn wij dan nog mensen die wij herkennen?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De eerste dagen na het bloedbad bij Charlie Hebdo wist ik niet wat ik moest zeggen. Om voor de hand liggende redenen heb ik grote bezwaren tegen het neerschieten van journalisten, maar ik vond het lastig om te stellen dat ik Charlie was. In alle eerlijkheid had ik namelijk tot vorige week woensdag nog nooit van het blad gehoord, en om hun identiteit dan gelijk dezelfde dag al met de mijne te laten versmelten voelde wat al te intiem. En tegen de tijd dat ik voldoende van Charlie Hebdo wist om eventueel een ‘je suis Charlie’ te overwegen, hadden allerlei opiniemakers die ik hoogacht al weer uitstekende redenen gegeven waarom we eigenlijk helemaal niet Charlie moeten/kunnen/willen zijn. En dus zweeg ik nog maar wat meer.

Ik had prima kunnen leven met mijn zwijgzaamheid. De vrijheid van meningsuiting leek ook zonder mijn bijdrage in goede handen te zijn. Tienduizenden mensen gingen spontaan de straat op om potloden omhoog te houden, het vrije woord werd luidruchtig aanbeden, spotprenten over de profeet Mohammed waren alomtegenwoordig, en vele, vele meningen werden geüit. Zelfs premier Rutte zei voor de verandering verstandige dingen; zo beloofde hij plechtig in Buitenhof dat onze politie nooit meer een cartoonist zou oppakken omdat die een onwelgevallige tekening had gemaakt.

Maar toen begon het gesodemieter, en nu voel ik toch de noodzaak om iets te zeggen.

De Saoedische blogger Raif Badawi kreeg afgelopen vrijdag vijftig stokslagen, omdat hij van die vrije woorden op het web had gezet. Minister Koenders van Buitenlandse Zaken pruttelde weliswaar wat over dat dit in strijd is met mensenrechtenverdragen, en dat Nederland in Europees verband de zaak had aangekaart, maar de verontwaardiging klotste nou niet bepaald tegen de Haagse plinten. Onze premier zag zich bijvoorbeeld niet genoodzaakt de geseling zelf in stevige taal en met eventueel een boycotdreiginkje te veroordelen.

Dit ondanks de mooie zinnen die hij een dag voor Badawi’s lijfstraf op de Dam had gesproken. ‘Wij laten ons niet regeren door angst’, had hij gezegd – en toch was de vrijheid van meningsuiting ogenschijnlijk niet zo belangrijk dat je hem ook fier verdedigt als je bang bent dat zulks een barst maakt in een bondgenootschap met een groot olieproducerend land. Hij zei ook: ‘Vandaag zeggen we met duizenden tegelijk: handen af van onze vrijheid.’ Waarbij de nadruk blijkbaar lag op ‘onze’, en niet op ‘vrijheid’.

Dat het niet echt om vrijheid ging was een indruk die ik vaker kreeg, de afgelopen dagen. Bijvoorbeeld toen het openbaar ministerie van Parijs een onderzoek ging instellen naar Dieudonné – u weet wel, die komiek die zijn eigen grapjes vooral gelukt vindt als ze antisemitisch zijn. Hij had namelijk op onsmakelijke wijze over de aanslagen getwitterd en gefacebookt. ‘Abject’, aldus een Franse minister. En daar is vrijheid niet voor bedoeld?

Of toen de Britse premier Cameron meldde dat hij eigenlijk wel graag Whatsapp zou willen verbieden, omdat je via deze dienst versleutelde berichten stuurt die alleen de (potentieel booswichtige) zender en ontvanger kunnen lezen. Hij vroeg zich af of we, in het licht van recente gebeurtenissen, ‘een vorm van communicatie tussen mensen willen toestaan die we niet kunnen uitlezen.’ Over vrijheid gesproken: kan iemand meneer Cameron er misschien aan herinneren dat Orwells boek ‘1984’ bedoeld was als satirische dystopie, niet als handleiding?

Ook in ons land werd de verontwaardiging over een ‘aanslag op de vrijheid’ huiveringwekkend snel omgezet in stapjes richting politiestaat. Minister Opstelten was aanwezig bij het opstellen van een internationale verklaring, waarin staat dat internetproviders haatdragende en jihadistische websites moeten verwijderen. CDA-leider Buma wil het verheerlijken van terroristisch geweld strafbaar te stellen. En PvdA-baas Samsom meldde in het Tweede Kamer-debat over Charlie Hebdo dat hij vindt dat wijkagenten meisjes moeten aanspreken die hun hoofddoek voor een niqab verruilen. ‘Zo kunnen we de open samenleving, met haar vrijheid, tolerantie en emancipatie, verdedigen’, voegde hij er aan toe. Ik vrees dat hij het niet ironisch bedoelde.

Wat deze politici lijken te vergeten, is dat vrijheid niet alleen toebehoort aan de mensen met wie je het in grote lijnen wel eens bent. Ook vrijheid geven aan messcherpe, kwetsende spotprents die getekend zijn door mensen die nogal op je lijken is het probleem niet. Vrijheid geven aan andere meningen, van mensen die je walgelijk vindt, of waarvoor je misschien wel bang bent, dát is de kunst. Een kunst die we snel weer onder de knie moeten krijgen, als die vrijheid ons echt zo lief is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Of ik vind dat de maximumsnelheid op de Siemelinkseweg verhoogd moet worden naar zeventig kilometer per uur. Dat wil de stemwijzer van mijn gemeente Deventer van me weten. Of er nog een derde brug over de IJssel moet. En of het ‘runshoppingcenter’ (ik verzin dit niet) prioriteit moet krijgen.

De stemwijzer is van een schrijnende lulligheid, zeker aangezien de gemeenteraadsverkiezingen deze keer veel meer zijn dan een soort superpoll voor landelijke politici. Gemeentes worden immers vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de jeugdzorg en het persoonlijke verzorgingsdeel van de Wmo.

Er is vooralsnog geen reden om te geloven dat dit allemaal zomaar goed gaat komen. In mijn gemeente was er bijvoorbeeld wethouder Margriet de Jager, die afgelopen juni kwam vertellen dat wassen en wondverzorging best door werklozen gedaan kon worden. Een paar weken geleden ging er een brief rond van jeugdpsychiater Noordzij uit Warmond, die zijn praktijk gaat sluiten. De bedrijfsonzekerheid wordt te groot, nu niet de zorgverzekeraars maar gemeenten – met dikke bezuinigingen in hun achterhoofd – zijn diensten moeten vergoeden. En Annemarie Jorritsma, bestuursvoorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, meldde alvast: ‘Bij de jeugdzorg worden jongeren niet meer naar de psychiater gestuurd, maar naar de voetbalclub.’

Ik wil dus deze gemeenteraadsverkiezingen meer weten van de partijen dan wat hun mening is over IJsselbrug numero drie. Ik wil weten of ze vinden dat opvoedingsondersteuning of de sportclub een alternatief is voor de kinderpsychiater. Of Wmo-keukentafelgesprekken door vrijwilligers gevoerd kunnen worden. Of al dat geroezemoes over participatie betekent dat ik straks de billen van mijn bejaarde buurvrouw moet wassen. En ik wil van ze weten of ze de gemeentebelastingen gaan verhogen als – of, accurater: wanneer – blijkt dat al die zorg duurder uitvalt dan begroot, of dat ze dan hulpbehoevenden gaan afknijpen.

De verkiezingsprogramma’s in mijn gemeente bieden weinig soelaas. Koning Vaagtaal regeert. Tot mijn onmiddellijke afschuw willen vrijwel alle partijen burgers ‘in hun eigen kracht’ zetten. Uit het program van het CDA, even voor de lol: ‘Waarbij het gezin meer in zijn eigen kracht en regie wordt gezet, maar tegelijkertijd breed wordt ondersteund bij multiproblematiek over alle drie decentralisatie domeinen.’ Wat er dan precies gaat gebeuren als je kind autistisch en zwakbegaafd blijkt te zijn? Wie het weet mag het zeggen.

Ook de gemeentelijke beleidsstukken leveren eerder taalkundig ergerniseczeem op dan iets concreets. Onder een kopje ‘Wmo’ rekenen ook zij op ‘eigen kracht en sociale steunsystemen’: ‘Op deze wijze kan een burger vaak dichtbij geholpen worden in zijn/haar ondersteuningsbehoefte, zonder een professional in te schakelen.’ Als klap op de vuurpijl heet het plan over de jeugdzorg ‘Van wieg tot werk’. Nou ja, zo weten kinderen in ieder geval tijdig waartoe ze hier op aard zijn.

Ik besluit mijn issues voor te leggen aan de plaatselijke partijen. Die blijken wel degelijk meningen te hebben over de Wmo en Jeugdwet. Zo vinden ze allen dat lichamelijke verzorging in principe een taak voor professionals is. En nee, opvoedingsondersteuning of een potje voetballen is geen alternatief voor de psychiater.

Er zijn ook verschillen. Zo vinden de lokale CDA, D66 en SP dat kinderen die psychische zorg buiten de regio nodig hebben gewoon een zakje geld moeten meekrijgen van de gemeente waarin ze wonen. De PvdA wil in plaats daarvan dat gemeenten onderlinge afspraken maken over de verdeling van de kosten. Maar wil de gemeente van de zorgaanbieder zo’n kind dan wel helpen?

Ander punt: alleen de SP, de PvdA en het lokale Gemeentebelang willen emancipatiebeleid maken om te voorkomen dat vooral vrouwen straks al die ‘eigen kracht’ moeten gaan opbrengen, zoals nu bij mantelzorgers. En D66 en de partijen rechts daarvan willen de gemeentebelastingen niet verhogen, waarmee ze riskeren dat ze straks wegens verregaande blutheid geen zorg meer kunnen betalen. (Ze willen natuurlijk liever bezuinigen op bureaucratie en ambtenaren, zoals iedereen altijd – alsof er op het stadhuis of bij jeugdzorg nog mensen werken die de halve dag zitten te mijnenvegeren).

Dit zijn de onderwerpen die er echt toe doen bij de gemeenteraadsverkiezingen. Niet de vraag wat er zal gebeuren met Diederik Samsoms positie, en of het Emile Roemer lukt om revanche te nemen. En ook de maximumsnelheid op de Siemelinkseweg zal me eerlijk gezegd worst zijn. Ik wil straks stemmen op een partij die goed op onze kinderen, zieken en ouderen gaat passen. Zullen we het daar eens over hebben?

Deze column stond op 28 februari 2014 (vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen) in de Volkskrant. 

 

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik ben gek op revoluties. Mijn hart gaat sneller kloppen bij het zien van mensenmassa’s op belangrijke pleinen. Zoals nu in Kiev. Ik lees dat er gebouwen bezet worden, er eten wordt uitgedeeld, dat er zelfs ‘s nachts nog overal mensen en barricades zijn. De opwinding ervan doet me denken aan Arabische lentes, aan de val van de muur, Boris Jeltsin op een tank, de opgeheven armen van een pas vrijgelaten Nelson Mandela. Verwachtingsvolle eendracht, beloofde vrijheid, gecondenseerde hoop. Ik houd ervan.

De levensduur van dit gevoel is gemiddeld drie dagen. Daarna pakt mijn innerlijke cynicus mijn innerlijke romanticus altijd weer genadeloos bij de kladden. Want wat is een revolutie nou helemaal? Meestal is het niet meer dan een bocht in de weg van A naar B. De route verandert, maar je rijdt nog steeds auto, en ook de kuilen in de weg en de tegenliggers blijven goeddeels hetzelfde. Dingen die er echt toe doen, de fundamentele koerswijzigingen, die kosten tijd. Revolutieliefde komt maar al te vaak voort uit een klassieke denkfout: de neiging om vooral aandacht te hebben voor dat was nieuw is, wat schokt, wat plotseling gebeurt, en het verwaarlozen van de dingen die traag en bijna onzichtbaar aan de hand zijn.

Kranten zijn van oudsher pleisterplaatsen van deze denkfout. Jaren geleden constateerde psycholoog Paul Slovic al dat kranten drie keer vaker schrijven over spectaculaire zaken als moord, tornado’s, grote branden en ongelukken dan over bijvoorbeeld huis-, tuin- en keukenziektes, ook al eisen die ziektes honderd keer meer levens dan al deze catastrofes samen. Niet dat lezers dit erg vinden, want ook zij dichtten te grote magere-hein-kansen toe aan dingen waar je heel acuut en onverwacht aan doodgaat, en onderschatten de overlijdensrisico’s van zaken die nogal gewoontjes zijn, zoals diabetes.

Dat is evolutionair gezien natuurlijk ook wel logisch: als je een tornado ziet, is het reuze praktisch als alle alarmbellen afgaan, in verband met hard wegrennen en dergelijke. Mensen met geweren of grote branden idem dito. Bij suikerziekte daarentegen is vechten of vluchten tamelijk zinloos, dus houdt ons waarschuwingssysteem terecht zijn snater.

Problematisch wordt het wanneer er heel langzaam iets belangrijks gebeurt dat eigenlijk wel om radicaal ingrijpen vraagt, maar toch de gemoederen niet weet te verhitten. Bijvoorbeeld wanneer de aarde in slakkengang steeds warmer wordt. Daar zouden we op termijn best collectief van naar de ratsmodee kunnen gaan, wat op zich een goede reden is voor actie, ware het niet dat het gevoelsmatig allemaal niet zo deert.

Om die emotionele lacune te dichten, proberen sommigen per olifantenpaadje een trage ontwikkeling iets van urgentie mee te geven. Een mooi voorbeeld stond gisteren op de voorpagina van deze krant: ‘De groene revolutie komt uit het Noorden’. Mijn romantische hart maakte het bekende sprongetje, want dat klonk alsof er onmiddellijk iets groots te gebeuren stond, maar al snel bleek dat het artikel ging over hoe de Denen hun energievoorziening hebben verduurzaamd door heel onrevolutionair gewoon drie decennia lang een stabiel groen beleid te voeren. ‘We hebben iets bedacht en dat volgehouden’, zei de bijbehorende minister. Dat is uitermate verstandig, noodzakelijk zelfs, maar het zorgt niet voor een acute kriebel in de buikregio.

Een verwante strategie is om onze gevoelsmatig ingebakken catastrofe-alarmbel te luiden door deze te koppelen aan een langzaam sluipgevaar. Op de klimaattop in Warschau probeerden bezorgde afgevaardigden de supertyfoon in de Filippijnen tot icoon van de opwarmende aarde te maken, in de hoop dat het aanzien van minderjarige stormdoden de heren en dames beleidsmakers zou aanzetten tot effectiever klimaatbeleid. Geen gek idee, ware het niet dat allerlei fuifnummers meteen kwamen melden dat een statistisch verband tussen opgewarmd, klimaatveranderd zeewater enerzijds en harder waaiende orkanen anderzijds nog helemaal niet is aangetoond. Ze hebben gelijk natuurlijk, en het moet beslist gezegd worden, maar ik vind het ook jammer: alweer geen klimaatrevolutie.

Ach, stel je niet aan, zegt mijn interne cynicus dan, zo erg is dat nou ook weer niet. Kijk maar naar de passie die je in 2006 voelde voor Al Gore’s Inconvenient Truth: over revolutie-als-slechts-een-bocht-in-de-weg-maar-we-zitten-nog-steeds-in-de-auto gesproken. Vergeet de revolutie. De echte klus begint pas daarna: na de passie, na de schok, na het plein, na de ramp. De Denen hebben goed begrepen hoe dat je dat doet: je verzint iets verstandigs, en blijft daarbij. Dat is niet spectaculair. Het is niet romantisch. Het voelt nergens naar. Maar het werkt wel.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik had bijna medelijden met koning Willem-Alexander, afgelopen Prinsjesdag. Het is immers niet niks om in je allereerste troonrede de verzorgingsstaat te moeten doodverklaren. Vanaf nu hebben we een ‘participatiesamenleving’ waarin ‘van iedereen die dat kan, wordt gevraagd om verantwoordelijkheid te nemen.’

Ik kan me niet voorstellen dat onze vorst deze woorden met genoegen heeft uitgesproken. Niet omdat hij er zelf onder zal lijden: met een inkomen van 850.000 euro per jaar is hij tamelijk immuun voor het zoveelste bezuinigingsrondje. Maar wel omdat onze koning me een intelligent man lijkt, die vast onmiddellijk inzag dat zo’n participatiesamenleving een wassen neus van jewelste is.

En wel hierom: de enige manier waarop zo’n samenleving de afbraak van de verzorgingsstaat kan opvangen, is als er in ons land massa’s mensen zijn die wel van alles kunnen, maar nu hun verantwoordelijkheid onvoldoende nemen. Een soort ‘luie donder’-potentieel, van mensen die nu niet maar straks wel de maatschappelijke verantwoorde handen uit de mouwen zullen steken. Zij moeten immers het gat vullen dat ontstaat door alle bezuinigingen.

Als daarentegen het gros van de burgers nu al zijn uiterste best doet om de boel draaiende te houden, en de grenzen van onze collectieve vermogens min of meer bereikt zijn, dan blijft het gat dat de verzorgingsstaat achterlaat gewoon een gat, en levert de participatiesamenleving niets op behalve de introductie van een fraai Scrabble-woord.

Dus: hoe staat het met ons nationale ‘luie donder’-potentieel? Niet zo best, vrees ik. Een paar weken was ik bij een huisarts om voor een verzekeringsaanvraag gezondheidsgekeurd te worden. Terwijl ze mijn bloeddruk opnam, zei ze tegen me: ‘Ik snap eigenlijk niet dat verzekeraars nog steeds willen dat ik bij jonge mensen alleen naar hun fysieke gezondheid kijk. Want veruit de meeste van hen die ik in mijn praktijk zie, komen vanwege een burn-out. Dat is het grootste risico.’ Cijfers van het CBS bevestigen dat het aantal mensen met een burn-out al jaren stijgt.

In gedachten ging ik mijn vrienden en oud-studiegenoten af. En inderdaad: bijna allemaal hebben ze op een zeker punt een paar weken of zelfs maanden thuisgezeten wegens opgebrand zijn. En we zijn nog maar begin dertig.

Volgens de Vlaamse psychiater Paul Verhaeghe heeft dat alles te maken met de manier waarop de maatschappij momenteel is ingericht. Want het gaat tegenwoordig niet echt over participatie, maar over hoe je zorgt je geen loser wordt. In de snoeiharde en hyperindividualistische competitie om goede banen moet je altijd haantje of hennetje de voorste zijn. Je talenten optimaal inzetten, competenties ontwikkelen en persoonlijk groeien tot je er een punthoofd van krijgt.

Wie in deze race kopje onder gaat, heeft dat aan zichzelf te danken. Mensen met een werkloosheids- of bijstandsuitkering verdienen geen mededogen, die moeten ‘gewoon aan de bak’. Wie dat niet lukt of kan, is een profiteur of heeft gefaald – zelfs in een arbeidsmarkt met bijna 700.000 werklozen. Vergeleken met zo’n brandmerk is een diagnose als ‘burn-out’, zo betoogt Verhaeghe, bijna een opluchting: kijk maar, ik kan er niets aan doen dat ik aan de zijlijn sta, want ik ben ziek.

Verhaeghe noemt dit de Enron-maatschappij, naar het Amerikaanse energiebedrijf. Eind jaren negentig voerden de topmanagers daar het zogeheten Rand and Yank-systeem in. Collega’s moesten met elkaar concurreren, werknemers werden voortdurend beoordeeld. Elk jaar volgde er een afrekening. De allerbesten kregen een stoot bonussen en een promotie. Wie tot de slechtste tien procent behoorde, werd tentoongesteld als mislukkeling en vervolgens ontslagen.

Met Enron liep het niet goed af. Want in plaats van dat de werknemers aan de hogere verwachtingen voldeden en nog veel harder gingen werken, gingen ze frauderen en liegen over hun prestaties. Het energiebedrijf ging eraan ten onder.

Ik voorzie een vergelijkbaar lot voor onze participatiesamenleving. Veruit de meeste mensen doen nu al alles wat ze kunnen. Zovelen houden nu al financieel en emotioneel maar net het hoofd boven water, jonglerend tussen koopkrachtverlies, onder water staande hypotheken, zieke ouders, veeleisende banen die ten koste van alles behouden moeten worden en kinderen in de peperdure opvang. Veel ‘luie donder’-potentieel is er niet.

Als onze regering desondanks de zorgstaat afschaft en denkt dat we allemaal ergens nog wel een extra tandje vinden om bij te zetten, dan vrees ik dat Nederland zal eindigen zoals Enron: corrupt, opgebrand, of allebei. En mogelijk failliet.

 

Foto: FreeImages.com/Griszka Niewiadomski

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De Tweede Wereldoorlog is te lang geleden. We zijn dingen aan het vergeten.

Dat dacht ik toen ik de brief van schrijver en komiek Stephen Fry las, waarin hij oproept tot een boycot van de Olympische Spelen in Sochi. Hij vergeleek het homohatende Rusland van nu met het Duitsland van 1936, waar Hitler ondanks zijn toen al bepaald onaangename houding tegenover Joden toch eervol olympisch gastheer mocht zijn. De vergelijking heeft iets treffends, zeker aangezien toentertijd slechts weinigen echt ongerust waren over Duitsland. Alleen linkse sneuneuzen zoals Churchill waren anti-Hitler. We konden rustig slapen.

Fry’s boycotvoorstel is voor de Nederlandse regering natuurlijk bepaald onaantrekkelijk. De handelsrelaties met Rusland zijn veel te belangrijk. Toen Rutte afgelopen april in eigen huis de kans had om Poetin eens even flink over de knie te leggen, kwam hij al niet verder dan de Russische homosituatie ‘aanstippen’ – alsof het om een wratje ging, in plaats van een grove mensenrechtenschending.

Emancipatieminister Bussemaker durft iets meer: zij wil in Sochi homorechten ‘aan de orde stellen’. Dat werkte in China immers ook zo, ehm, goed. Haar voornemen riep bij de optimisten evenwel visioenen op van roze schaatspakken en een openingsceremonie vol regenboogvlaggen. Dat gaat niet gebeuren. Want tegen die tijd verklaren we ongetwijfeld dat ‘het nu over de sport moet gaan’. En bovendien: zulke politieke uitingen mogen niet van het IOC.

Ondertussen verwijdert Rusland zich van het westen. Het land houdt de democratische schijn nog maar met moeite op. Houdt grote legeroefeningen. Levert wapens aan Syrië. Poetin stak een Snowden-vormige middelvinger op naar Obama. Geweld tegen homo’s wordt gedoogd. Neonazi’s voelen zich zo vrij om homojongens anaal te martelen met bierflesjes en purschuim dat ze zichzelf in hun triomfantelijke filmpjes niet eens onherkenbaar maken. Waarom zouden ze ook? Met de nieuwe anti-homowet verleent de staat weliswaar geen juridische maar wel ideologische steun aan hun daden.

En wij? Wij staan erbij, en kijken ernaar. Lekker schaatsen, straks. Vier keer goud voor Sven.

Ik herinner me beelden uit Syrië, van een paar maanden geleden. Het regeringsleger had een clusterbom gegooid op een dorpje. De camera vond het dode lichaam van een vrouw. Ze was van mijn leeftijd. Naast haar zat een overlevende, een peutermeisje. Ze had haar handje op het been van haar moeder gelegd. Heel stil. Zo had ze daar de hele ochtend gezeten.

En ik dacht: nu gaan we iets doen. Nu gaat de NAVO die hele godvergeten Syrische luchtmacht naar het stenen tijdperk bombarderen. Of op zijn allerminst een no-flyzone instellen. Maar er gebeurde niets. Syrië verdween van de voorpagina’s. Afgelopen donderdag meldde het NOS-journaal haast terloops dat er daar dagelijks 200 mensen sterven. En wij staan erbij, en kijken ernaar.

De lessen die we hadden moeten leren van de Tweede Wereldoorlog zijn langzaam in vergetelheid aan het raken. Dat je een leider die minderheden opjaagt niet gewoon zijn gang laat gaan. Dat we de banaliteit van het kwaad zouden herkennen aan de honderden kleine stapjes in de verkeerde richting, en niet pas als het groots en meeslepend misloopt. Dat we zeiden: dit mag nooit meer gebeuren.

Nou, het gebeurt dus. Staan we erbij en kijken we ernaar?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.