dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Ik vrees dat ik radicaliseerde, deze week. Het begon toen ik na mijn vakantie de afscheidscolumn van René Cuperus teruglas. Hij wenste ons land ‘minder klimaat-totalitarisme’ toe, en een ‘sterk Redelijk Midden’, niet-ironische hoofdletters incluis. Daarna kwam ik toe aan het stuk van zijn opvolger, Sander Schimmelpenninck, die schreef dat ‘de wereld te complex [is] geworden voor rechttoe rechtaanprincipes’. En tot slot was er GroenLinks-Kamerlid Bram van Ojik, die in de Groene Amsterdammer zei dat zijn partij de boodschap een beetje gematigd moest houden. Beter ‘rustig realisme’ dan ‘halsstarrige Prinzipiënreiterei’.

Op het eerste gezicht is het moeilijk hier iets tegenin te brengen: redelijk, realistisch, rustig, gematigd, en niet halsstarrig, rechtlijnig of totalitair. Het Redelijke Midden, daar blijft men kalm, zoekt men het compromis, gaat men polarisatie tegen, dikke prima. En toch voelde ik me na het lezen alsof ik een pot slappe thee had gedronken. Lauwe Engelse melange, misschien met melk, maar beslist zonder suiker.

Mijn probleem is: we leven niet in redelijke tijden. Een klimaatcatastrofe dreigt, ongelijkheid neemt toe, fascisten roeren zich, het neoliberaal kapitalisme is een stille ramp, we verhouden ons als sprinkhanen tot onze natuurlijke hulpbronnen en onze manier van leven schreeuwt om een nieuwe manier van leven. Ik zie niet hoe gematigde kalmte ons kan redden. Dus radicaliseer ik.

Ik realiseer me dat radicalen vaak een slechte naam hebben: het zouden hysterische extremisten zijn, labiele onruststokers, verstoorders van de orde. Maar de geschiedenis leert dat vooruitgang vaak begint met een radicaal idee: vrouwenkiesrecht, om maar eens iets te noemen. Vakbonden waren ooit radicaal, net als de burgerrechtenbeweging.

Zulke radicale ideeën – opstandig maar doordacht, en ferm geworteld in idealen als vrijheid, gelijkheid en kameraadschap – hebben een onschatbare maatschappelijke waarde. Ze verruimen de geest; ze voegen nieuwe mogelijke werkelijkheden toe aan onze collectieve gedachtewereld. Radicalisme is rijkdom; zelfs als je het niet met een subversief idee eens bent, kun je je denken eraan scherpen. Wat nou als we Shell nationaliseren? Wat als we het op grote schaal vernietigen van regenwoud ecocide noemen en uitroepen tot misdaad tegen de menselijkheid? Wat als niet de grote bedrijven maar kleine gemeenschappen de meeste economische macht hadden?

Tot mijn spijt hebben rechtse mensen dit vormen van onze collectieve gedachtewereld momenteel beter in het snotje dan linkse. In de Groene Amsterdammer waarin Van Ojik vindt dat GroenLinks het midden moet veroveren, staat ook een artikel over hoe extreem-rechtse ideeën over witte genocide en omvolking in afgezwakte vorm hun weg vinden naar de mainstream media en het publieke debat. En daarmee naar de politici in het Redelijke Midden, die vervolgens op rustige toon hun zorgen uiten over migratiestromen en de Nederlandse identiteit die in gevaar is.

Gematigd realisme is hierop niet het juiste antwoord; hoe verzet je je tegen insluipend rechts-extremisme als je in je eigen gedachtegoed het compromis al hebt ingebouwd? Zoals filosoof George Lakoff zei: elk jaar geeft links terrein prijs aan rechts, abusievelijk onder de indruk dat dit alles dichter bij het midden zal brengen. ‘Maar in feite is er geen midden: hoe meer progressieven capituleren, hoe brutaler de conservatieven hun visie uiten, en hoe verder naar rechts de mainstream beweegt.’ Nog een reden, dus, om links radicalisme te omhelzen: we hebben het nodig om met gelijke tegenkracht aan het midden te trekken en linkse politici bij de les te houden. Groene, rechtvaardige politiek is, zeker nu, te belangrijk om herkauwd te worden tot slappe hap.

Want het is die slappe hap die ik zo vrees. In Schimmelpennincks column stond een huiveringwekkende zin over millennials: ‘We menen wat we zeggen, zijn oprecht bezorgd, maar we zijn cynisch genoeg om te weten dat het uiteindelijk allemaal weinig uitmaakt.’ Als mede-millennial denk ik niet dat dat waar is, maar hij verwoordt wel mijn angst: dat kalm realisme omslaat in apathie. Dat we zonder het vuur van radicale linkse ideeën tot onverschilligheid vervallen. Dat we onder de onbezielende leiding van het Redelijke Midden langzaam ten onder gaan in een drab van tut-tut-tut en status quo. Dat, terwijl de wereld brandt en smelt, we hetzelfde gematigde deuntje blijven spelen, als een orkest op het dek van de Titanic, maar dan zonder dat we ooit de bewuste beslissing namen om met dit schip ten onder te gaan.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

We hebben koyaanisqatsi bereikt, schreef ik twee weken geleden; een manier van leven die schreeuwt om een nieuwe manier van leven. Terwijl de klimaatcrisis zich aandient, blijven onze leiders beslissingen nemen die beter uitpakken voor de verslaving aan economische groei dan voor de aarde en haar bewoners. Het is een roekeloze weg naar zelfvernietiging. Koyaanisqatsi vraagt om een revolutie, om een radicaal nieuw begin, om een droom van de wereld zoals die zou moeten zijn.

Nu heb ik het geluk dat ik kritische lezers heb. En een aantal liet me weten dat wat hen betreft de kous hiermee niet af was. Ze hadden namelijk nog een vraag: hoe dan? Hoe zou die wereld er dan uit moeten zien?

Een terechte vraag, waar te weinig over wordt gesproken. Liever koesteren economen en politici de onuitgesproken suggestie dat de economie voor altijd kan blijven groeien, wat een beetje gênant is, want eeuwige groei is een absurde notie wanneer je leeft op een eindige planeet. De aarde is niet onuitputtelijk, de draagkracht van de natuur niet onbeperkt, en we lopen door wat we verbruiken en lozen nu al tegen allerlei grenzen aan.

Econoom Kate Raworth schrijft in haar boek Donuteconomie: ‘We hebben een economie die moet groeien, ongeacht of die ons wel of niet doet gedijen. We hebben een economie nodig die ons doet gedijen, ongedacht of die wel of niet groeit.’ De uitdaging voor onze generatie is tweeledig, betoogt ze. We moeten een wereld bouwen waarin ‘ieder individu een waardig leven kan leiden, vol mogelijkheden, als onderdeel van een gemeenschap – en waar we dat allemaal kunnen doen binnen de mogelijkheden van onze levenwekkende planeet.’ Wat we nodig hebben is, kortom, een wereld die niet draait om groei, maar om genoeg.

Genoeg: dat klinkt misschien karig. Maar karig, dat is de wereld zoals hij nu is, waarin rijken en grote bedrijven het recht kopen om de grenzen van de planeet te overschrijden, terwijl gewone mensen, dieren en de natuur de prijs betalen. Schraal is leven in koyaanisqatsi en niets doen.

Dus laten we vooral dromen over iets beters. De filosoof John Stuart Mill, bijvoorbeeld, had in 1848 al een rooskleurig beeld van een toekomst zonder economische groei. ‘De toename van rijkdom is niet grenzeloos’, schreef hij. Maar dat het kapitaal niet groeit, betekent niet dat de mens niet kan groeien. ‘Er zou evenveel ruimte zijn voor alle vormen van geestelijke cultuur, en voor morele en maatschappelijke vooruitgang; en evenveel ruimte om de kunst van het leven te verbeteren, en het is veel waarschijnlijker dat die vooruitgaat wanneer geesten niet langer afstompen door de kunst van het hoofd boven water houden.’

Mills woorden deden me denken aan een artikel van schrijver en activist George Monbiot, waarin hij stelt dat we de keuze hebben tussen de huidige toestand van ‘private luxe voor sommigen’ en het alternatief, ‘publieke luxe voor iedereen’. Laten we dromen over een samenleving waarin iedereen privé genoeg heeft: een betaalbaar huis, gezond eten, een basisinkomen waar je zonder kopzorgen van kunt leven, ook als je niet kunt werken. We moeten wat opgeven, zoals vaak vliegen en vlees eten, en dat is misschien sober en moeilijk. Maar in plaats daarvan komt een andere rijkdom, die openbaar en gratis is. Er zijn geen miljardairs meer, maar er is goede zorg en levenslang onderwijs. Er zijn prachtige musea en goedgevulde bibliotheken, bloeiende sportclubs, en grote stukken verwilderde natuur tussen de steden, waar we heen reizen met de fiets of gratis openbaar vervoer.

In plaats van dat we, zoals Monbiot schrijft, ‘de beschikbare ruimte ophakken in tuinen ter grootte van een grafkist waarin een kind geen radslag kan doen zonder een hek te raken’, maken we er met onze gemeenschap een groot park van. De economie hoeft niet per se te groeien, dus we worden niet voortdurend aangemoedigd om spullen te kopen die we niet nodig hebben. Omdat we minder kopen, kunnen de mensen die dat willen minder werken. We hebben tijd om ons te ontwikkelen, te ontspannen, en voor elkaar.

Laten we opnieuw beginnen met revolutionaire dromen: dat we onze verslaving aan economische groei kunnen inruilen voor immateriële bloei. Dat we hebzucht kunnen vervangen door ontwikkeling. Stijgende aandelenkoersen door natuur. Zelfvernietiging door geborgenheid. De langzame verwoesting van de aarde door de rijkdom van het genoeg.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘De hel is in aantocht’, zei een Spaanse weervrouw. Eind juni werd het dik 40 graden in haar land, en 45,9 graden in Zuid-Frankrijk. Klimaatverandering maakt zulke hittegolven in Europa tenminste vijf keer waarschijnlijker en ‘mogelijk veel meer’, aldus het KNMI. Shell boekte in het eerste kwartaal van 2019 een winst van 5,4 miljard euro omdat de olieprijs lekker hoog is.

‘Het is evident dat dit echt schadelijk is’, oordeelde een hoogleraar toxicologie. Op dagen dat de wind het ultrafijnstof van Schiphol de woonwijk in blaast, halen kinderen moeilijker adem. Ze hoesten en piepen, en kleintjes met astma hebben meer medicijnen nodig. Minister Van Nieuwenhuizen kondigde kort daarop aan dat de luchthaven mag groeien met 40 duizend vluchten.

‘Het einde van het noordpoolgebied zoals wij dat kennen’, kopte The Guardian. Op sommige plekken is het daar vier graden warmer. Het ijs smelt vroeger in de lente en begint later in de herfst met aangroeien. Het Antarctische zee-ijs blijkt sinds 2014 veel sneller te smelten dan verwacht. Australië schafte, ook in 2014, de CO2-belasting voor de 300 meest vervuilende bedrijven af. Vorig jaar stootte het land een recordhoeveelheid broeikasgassen uit.

‘Kurkdroog en de zomer is nog maar net begonnen’, vertelde een hydroloog van Staatsbosbeheer. Het Veluwse hoogveen verpulverde in zijn handen. In Somalië ruïneerde klimaatverandering de natte seizoenen en dreigt hongersnood. De VN meldde dat er elke week ergens een kleine of grote klimaatramp is. Onze regering kwam met een klimaatakkoord dat de industrie ontziet en volgens wetenschappers nauwelijks een deuk in een pakje boter zal slaan. Martin Sommer schreef tevreden: ‘Het kabinet heeft zich in bochten gewrongen om duidelijk te maken dat de revolutie nog even is uitgesteld.’

Ik was niet tevreden. Ik dacht: we hebben koyaanisqatsi bereikt. Koyaanisqatsi is een woord uit het Hopi; ik ken het als de titel van een prachtige documentaire van Godfrey Reggio en Philip Glass. Het betekent: leven uit balans. Een gecorrumpeerd, chaotisch bestaan. Een manier van leven die vraagt om een nieuwe manier van leven.

De Hopi hebben een legende over koyaanisqatsi. En, zo vertelde ouderling Dan Evehema, de opdracht om dit verhaal te vertellen wanneer de mensheid roekeloos op weg is naar zelfvernietiging. Het gaat in het kort zo. Er was eens een dorp in Pivanhonkyapi. De mensen leefden er in vrede, maar raakten verveeld. Op een dag kwam er iemand met een gokspel, totolospi. Mannen en vrouwen raakten verslaafd en speelden het dag en nacht. Ze vergaten hun verantwoordelijkheden en behandelden elkaar niet langer met respect. En daarmee bereikten ze de vloek van koyaanisqatsi: de hele gemeenschap was zo uit evenwicht dat alleen een radicaal nieuw begin nog soelaas bood.

De dorpsleider smeekte dat nieuwe begin af door aan de windgeesten te vragen of ze het dorp met een vuurstorm wilden zuiveren. De meeste dorpelingen overleefden dat niet: ze gingen helemaal op in totolospi, zagen het gevaar niet en geloofden niet in de waarschuwingen over het naderende vuur. ‘Je zegt dat alleen maar om ons te laten stoppen.’

Ons spel heet geen totolospi, maar economische groei. En de ellende is dat onze leiders zelf ook verslaafd zijn.

Het is niet dat ik verlang naar een vuurtechnische loutering. Maar onze manier van leven schreeuwt om een nieuwe manier van leven. Te lang piemelen we al aan de wereld zoals die is, volgens de spelregels van het hedendaagse totolospi, terwijl we het roer om moeten gooien, om te gaan bouwen aan de wereld zoals die zou moeten zijn.

De totolospi-spelers proberen ons wijs te maken dat zo’n revolutie veel te eng is. Politici benadrukken dat het voor de gewone man nu al veel te snel gaat. Sommer waarschuwt zelfs dat al te grote veranderingen in het leven van de burgerij zullen leiden tot een revolte. Hun kijk op de zaak is die van een dorpeling die zijn ogen niet van het spel af kan houden: hij ziet enkel dat iemand hem wilt laten stoppen, maar niet wat er met een nieuwe manier van leven te winnen valt. Hoe prachtig de wereld zal zijn zonder groeiverslaving, maar met ijsbergen, koele zomers, overvloedige oogsten, schone lucht.

Als we de moed hebben om opnieuw te beginnen, kunnen we zowel de realiteit onder ogen zien, als beginnen met dromen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Is het pensioenstelsel er voor ons, of zijn wij er voor het pensioenstelsel? Dat is een van de vragen die door mijn hoofd spelen sinds de vakbonden, werkgevers en politici een principe-akkoord over onze collectieve ouwe dag sloten. Op onze keukentafel ligt een brief van de FNV met een uitnodiging om te stemmen over de afspraken. Mijn andere vraag: krijgen we oren aangenaaid,en zo ja, hoeveel?

‘Het is zo goed als zeker dat de pensioenpremies die de werkenden betalen bij veel fondsen fors zullen stijgen’, lees ik in een Volkskrant-artikel. Op Joop.nl staat uitgelegd dat de werkgevers niet meer hoeven bijstorten als de pensioenfondsen het moeilijk hebben, dus ‘de risico’s worden met dit akkoord volledig afgeschoven op de werknemers.’ Tot zover de zekerheden; verder is het een potje pensioenpoker. Jongeren, bijvoorbeeld, betalen de komende decennia voor hun eigen rustgeld, én extra premie om 40-plussers te compenseren, én extra om de financiële positie van de pensioenfondsen op te kalefateren. Maar hun fijne bejaardentijd is allesbehalve gegarandeerd; het kan lekker-door-Europa-met-de-luxe-caravan worden, maar ook flatje-met-muizen-en-éénlaags-toiletpapier.

Even onzeker is het lot van de ouderen: misschien kan dit akkoord voorkomen dat ze gekort worden op hun pensioen, wellicht niet. Mensen met een zwaar beroep kunnen eventueel-waarschijnlijk wat eerder stoppen met werken, al blijft de AOW-leeftijd stijgen, wordt stoppen vrijwel zeker prijzig en afhankelijk van factoren. En als een groen tafeltje in een roze kamer is er in het akkoord een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen bijgezet, waarbij het denkbaar is dat het een betaalbare collectieve bedoening wordt, maar mogelijk laten we toch aan de markt, met vermoedelijk rampzalige gevolgen voor zzp’ers die al ziek zijn of waren. Stuurgroepen en overlegorganen van onduidelijke samenstelling mogen hier nog plasjes overheen doen. Geen idee hoe het precies zal aflopen; wie het weet mag het zeggen.

Dit veredelde theeblaadjes lezen zorgt voor verdeeldheid onder FNV-leden. EenVandaag peilde dat 44% voor wil stemmen, 40% tegen, en de rest twijfelt. Van enthousiasme lijkt bij niemand sprake: ‘Het is karig, maar de best haalbare deal op dit moment. We hebben een akkoord nodig’, zei een voorstemmend vakbondslid. Zelfs FNV-opperhoofd Hans Busker kwam qua vurige hartstocht niet veel verder dan ‘een resultaat dat goed verdedigbaar is’. Maak me wild.

En is dit werkelijk het best haalbare? Werkgevers die uit de wind blijven, terwijl werkenden meer onzekerheid wacht, waarvoor ze ook nog dik moeten betalen? Ik wil daaraan toevoegen: alweer? Want dit alles doet me denken aan het uitstekende drieluik van journalist Mirjam de Rijk, vorig jaar in de Groene Amsterdammer, over hoe de afgelopen decennia de positie van werkenden stelselmatig is verzwakt en die van werkgevers en kapitaalbezitters is versterkt.

‘Het netto beschikbare inkomen van huishoudens is gecorrigeerd voor inflatie in de afgelopen 25 jaar nauwelijks gestegen’, schrijft De Rijk. Er was plenty economische groei, maar dat vertaalde zich nauwelijks in hogere lonen. Het geld ging vooral naar aandeelhouders en bedrijven, die ermee speculeerden in vastgoed en financiële producten. Dat maakte deze kapitaalbezitters rijker en de huizen duurder, maar werkenden hadden er geen bal aan.

De Rijk benadrukt dat dit geen toeval is: het is het gevolg van concrete, neoliberale politieke keuzes. Zo gingen werkenden meer belasting betalen (nu zo’n 35%) en kapitaalbezitters minder (12%). Ook voor bedrijven was er lastenverlichting, naast andere cadeautjes zoals meer vrijheid en minder regels. Ter contrast: het minimumloon ging niet eens gelijk op met de welvaartsstijging. In 1976 was het 68% van het gemiddelde loon, nu 48%. Ook de toegang tot sociale vangnetten en de hoogte van uitkeringen verminderen politici stelselmatig; sinds 1990 nam de inkomenszekerheid voor 65-minners met 38% af. Dit treft niet alleen mensen met pech, maar ondermijnt ook de onderhandelingspositie van werkenden.

Leonard Cohen zong: Everybody knows the fight was fixed / The poor stay poor, the rich get rich. Te lang is het beleid geweest om kapitaalbezitters en bedrijven rijkdom te laten vergaren over de ruggen van mensen die een precair en kwetsbaar bestaan leiden. De situatie is nu al onacceptabel. Het laatste dat we nodig hebben is een pensioenakkoord dat het leven nog duurder en onzekerder maakt. Wat we nodig hebben zijn betere spelregels, en daarna een nieuw gevecht.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik was het beu: de commentaarcultuur waarin zovelen een mening hebben en zo weinigen echt luisteren, de opinie-epidemie van niet-begrijpen maar wel-oordelen, de sociale media met de zoveelste spijkerharde #ophef. Dus ontvluchtte ik de digitale wereld om te gaan wroeten in mijn tuin. Nu de tegels zijn verwijderd, moet het een natuurlijke toestand worden: diervriendelijk, ecologisch, verwilderd

Maar al gauw stond ik tijdens het zaaien en snoeien toch weer te peinzen over die commentaarcultuur. Sommige planten zijn net trollen, dacht ik, terwijl ik naar het welig woekerende zevenblad keek; ze proberen altijd de rest te overschreeuwen. Ook in de tuin ben ik echter een weekhartig Gutmensch. Ik zie schoonheid in bijna elk onkruid, dus zelfs het zevenblad mag blijven. Want het mag dan schorem wezen, het bloeit met aardige witte bloemen, en het blad is eetbaar.

Tuinieren, mijmerde ik, is zo een vrij linkse bezigheid. Diversiteit is een doel op zich, kwetsbare planten worden ondersteund met een bamboestok, er is een subsidiestelsel dat bestaat uit handjes mest, en de grootste groeiers moeten het meeste snoeiafval bijdragen aan de composthoop. Met natuur heeft dit uiteraard weinig meer te maken; het is een kunstmatig opgelegd harmonieus samenzijn, liefdevol bedisseld door de zachte hand van de tuinvrouw. Kumbaya.

Ik vermeerderde een smeerwortel, en vroeg me af: zou je ook rechts kunnen tuinieren? Hoe zou dat er uitzien? Ik moest denken aan de filosoof George Lakoff, over wiens werk ik las in The Guardian. Volgens hem zijn er twee morele politieke denkwijzen, die beide het idee van de overheid als familie centraal stellen. De eerste is het linkse, progressieve model van de zorgzame ouder (of toegenegen tuinvrouw, zo je wilt). Dit model legt de nadruk op waarden als empathie, samenwerking, wederzijdse afhankelijkheid. De andere is het rechtse, conservatieve model van de strikte vader, die zijn kinderen beschermt door ze discipline bij te brengen, zodat ze zich op eigen kracht kunnen redden. ‘Als ze de kost niet kunnen verdienen, zijn ze niet gedisciplineerd, en kunnen ze dus niet moreel zijn en verdienen ze hun armoede’, stelt Lakoff.

Lakoff vindt het belangrijk dat linkserds begrijpen dat conservatieven dus niet boosaardig of onintelligent zijn, maar een ander moreel wereldbeeld hebben, waarin welvaart geldt als de natuurlijke beloning van deugdzame mensen. Evenmin, voegt video-essayist Ian Danskin hieraan toe in zijn filmpje There’s always a bigger fish, zijn rechtse conservatieven diep van binnen mensen die eigenlijk liever progressief zouden zijn, maar bij wie dat door misinformatie of gebrek aan inzicht vooralsnog is mislukt. (Een wat neerbuigende gedachte die, moet ik bekennen, meer dan eens bij mij is opgekomen. Enig niet-begrijpen is mij ook niet vreemd.)

Danskin legt het verschil tussen links en rechts zo uit: we leven in een kapitalistische democratie, maar als puntje bij paaltje komt, hebben rechtse mensen meer de neiging om kapitalistisch te denken, en linkse mensen democratisch. Links streeft naar gelijkheid voor iedereen, waar nodig met hulp, terwijl rechts de samenleving ziet als een markt waarin ongelijkheid een natuurlijke toestand is. Elk persoon moet in die markt een kans(je) op succes krijgen, maar niet iedereen kan ook daadwerkelijk succesvol zijn: er zal altijd een maatschappelijke voedselketen ontstaan met een paar haaien aan de top en een onderklasse van miljoenen kleine visjes.

Volgens rechtse conservatieven is het je taak als individu om in het zweet des aanschijns in deze natuurlijke orde te stijgen of dalen. Je dient niet het systeem te veranderen. Wat rechtse mensen de linkse kwalijk nemen, is dat zij rommelen met de hiërarchie: met hun uitkeringen, minimumlonen, bamboestokjes en handjes mest proberen ze mensen, ook ongedisciplineerden, op de verkeerde plaats in de orde te zetten, mogelijk ten koste van hardwerkende rechtse mensen.

Een kanttekening: conservatieven kunnen die orde wel natuurlijk noemen, maar net als bij mijn ‘natuurlijke’ tuin maakt dat etiket het nog niet waar. Die rechtse hiërarchie is immers, net als de linkse gelijkheid, een moreel wereldbeeld; geen kwestie van natuurwetten dus, maar van keuzes die mensen maken.

Dat roept de vraag op: wat voor tuin heb je het liefst? Eentje waar de gehaaide Japanse duizendknoop de helft en meer van je hof opslokt, ten koste van de kleine en mooie maar minder groeikrachtige bloemen? En als je dat niet voor je tuin zou willen, waarom dan wel voor de maatschappij?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik moet bekennen dat ik de laatste paar jaar erg teleurgesteld ben in de gematigde witte’, schreef Martin Luther King meer dan vijftig jaar geleden in een brief vanuit de gevangenis in Birmingham.

‘Ik ben bijna tot de betreurenswaardige conclusie gekomen dat het grote struikelblok voor de Negro op zijn weg naar vrijheid niet de (…) Ku Klux Klanner is, maar de gematigde witte, die meer verknocht is aan ‘orde’ dan aan rechtvaardigheid; die liever een negatieve vrede heeft die door de afwezigheid van spanning gevormd wordt dan een positieve vrede die in rechtvaardigheid bestaat’.

Vrijheid, orde, spanning, rechtvaardigheid: ik moest denken aan dit citaat terwijl ik door de nasleep bladerde van Mona Eltahawy’s weigering om te komen spreken in De Balie. Reden van de weigering was een debat in 2017, waarin niet alleen door iemand uit het publiek maar ook door genodigde Paul Cliteur en de discussieleider rustig en serieus was gesproken over de deportatie van moslims.

‘Een ontmenselijking van moslims’, verklaarde Eltahawy op twitter. Ze bracht in herinnering hoe een aanhanger van zulk gedachtegoed de moskee van haar broer in brand had gestoken. ‘Voor mij is dit geen theoretisch debat. Dit gaat over mij, mijn familie en mijn mede-moslims’. Bij de onvolprezen podcast Dipsaus vertelde ze hoe ze is gearresteerd, seksueel misbruikt en bedreigd; en dan verwachten witte mannen die zelf niets te verliezen hebben dat ze met hen over haar menselijkheid komt debatteren? ‘Fuck you.’

Diverse gematigde meningmensen riepen haar tot de orde. ‘Zo gaat dat nou eenmaal in een democratie’, schreef Max Pam in het Parool over die deportatiediscussie. Paul Brill verweet haar in hetzelfde stuk het veroorzaken van spanning: ‘.. ongedwongen meningsvorming verdwijnt in een wolk van identiteitspolitiek.’ Thijs Broer, in Vrij Nederland: ‘Niet alleen schreeuwen, ook zwijgen belemmert het vrije debat.’

Het is een wonderlijk gematigd reflex: je drukker maken over dat alles gezegd mag worden dan over wat er precies wordt gezegd. Het vrije woord moet ten koste van alles en iedereen worden verdedigd, ook als het geen moment in gevaar is. Volgens Balie-baas Yoeri Albrecht houd je zo zelfs de samenleving bij elkaar. ‘Wat ik belangrijk vind, is het helende licht van de rede en fysieke nabijheid. Daarom vind ik dat we vooral bij elkaar moeten komen om met elkaar te praten en elkaar te begrijpen’, zei hij in de Volkskrant.

Dat klinkt prachtig, maar is het redelijk om van moslims te verwachten dat ze naar je debatcentrum komen om met mensen te praten die hen willen deporteren? Is het helend om van mensen van kleur te vragen of ze racisten proberen te begrijpen? Is het fair om Eltahawy te verwijten dat ze geen lezing wil geven op een plek waar haar menselijkheid in twijfel is getrokken? Is het aan degenen die geen racisme of moslimhaat hoeven vrezen om vanuit die veilige positie voor nabijheid te pleiten? Hoe ver wil je gaan in je toewijding aan een negatieve vrede?

In zijn Birmingham-brief, die iedereen trouwens helemaal zou moeten lezen, schrijft King: ‘Ik had gehoopt dat de gematigde witte zou begrijpen dat de hedendaagse spanning in het Zuiden een noodzakelijke fase is in de overgang van een schadelijke negatieve vrede, waarin de Negro passief zijn onrechtvaardige situatie aanvaardde, naar een wezenlijke positieve vrede, waarin alle mensen de waardigheid en waarde van de menselijke persoonlijkheid zullen eerbiedigen. Eigenlijk zijn wij (..) niet degenen die de spanning creëren. We brengen alleen maar de al bestaande, verborgen spanning aan de oppervlakte. We leggen haar bloot, waar ze gezien kan worden en waar er wat mee gedaan kan worden.’

Volgens King zal deze geweldloze spanning ‘een samenleving creëren die de mens zal helpen zich te verheffen uit de donkere diepten van vooroordeel en racisme naar de majestueuze hoogten van begrip en broederschap.’ Het was en is een prachtige droom, maar nog geen realiteit.

En laat me daarom nog dit schrijven. Het vrije woord is een groot goed. Mocht het ooit bedreigd worden, dan zal ik het te pen en te zwaard verdedigen. Maar broederschap is zeker even waardevol, en ik vrees dat die waarde momenteel meer gevaar loopt. Niet alleen door fascisten, racisten en ander gespuis, maar ook door het gematigde midden, waar men liever de orde bewaakt en de spanning sust dan dat men streeft naar solidariteit en rechtvaardigheid.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.