dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

De Wet van Godwin luidt: ‘Naarmate een online discussie langer duurt, stijgt de kans dat er een vergelijking wordt gemaakt met nazi’s of Hitler naar 1.’ Gesprekken over #MeToo hebben, in mijn ervaring, een wetmatigheid die hier op lijkt. Als zo’n gedachtewisseling maar voldoende tijd wordt gegund, is de kans bijna 1 dat iemand zegt: ‘Ik vind het heel goed dat het gebeurt, maar moet het nou zó?’ Vaak gevolgd door een voorbeeld van een man die volgens de vraagsteller weliswaar niet van alle smetten vrij is, maar ook niet zo boosaardig dat hij het verdient om geofferd te worden op het online altaar van toegesnelde feministische wraakgodinnen.

Het aardige is dat dit, in tegenstelling tot het gros van de nazivergelijkingen, een interessante opmerking is. Er spreekt een bepaalde psychologische wrijving uit, een innerlijke worsteling met conflicterende waarden. Het is een disharmonie die ik herken.

Aan de ene kant geloof ik hartstochtelijk in tweede kansen. Ik ben stellig van mening dat mensen de mist in mogen gaan. Maar weinig mensen zouden een goed leven hebben als dat leven permanent in het teken moest staan van de grootste fout die ze ooit maakten. Publieke vernedering vervult me met afschuw.

Aan de andere kant juich ik de sociale en politieke veranderingen die uit #MeToo zijn voortgekomen keihard toe. Eeuwenlang is de prijs van misbruik door mannen met macht betaald door de slachtoffers, en nu worden op grote schaal daders ter verantwoording geroepen. Ik vind het hartverwarmend om te zien dat deze slachtoffers hierbij steun krijgen van met name veel feministische vrouwen, die een cultuur willen scheppen waarin het normaal wordt om slachtoffers van verkrachting en aanranding te geloven, ook als waarheid en schuld niet objectief zijn vast te stellen.

Dit alles is veel meer dan een ‘noodzakelijke correctie op mannelijk gedrag’, zoals Ian Buruma het onlangs noemde. Het is een revolutionaire machtsverschuiving, en een cruciale stap op de weg naar een rechtvaardiger en gelijkwaardiger wereld.

Ik moet bekennen dat ik er vrij goed mee kan leven dat deze waarden soms met elkaar botsen. De menselijk geest is immers altijd wel ergens in tegenspraak met zichzelf. En consequent zijn is sowieso een overschatte eigenschap; het leidt tot een zeker gebrek aan flexibiliteit en nuance in het denken.

Maar de afgelopen weken bekruipt me het gevoel dat het niet langer mogelijk is om stilletjes zowel tegen publieke vernedering als voorstander van #MeToo te zijn. Dat komt wellicht doordat het eerste steeds wordt neergezet als onherroepelijk gevolg van het laatste. Neem de kwestie Ian Buruma. Hij voelde zich genoodzaakt op te stappen als hoofdredacteur van de New York Review of Books nadat hij in dat tijdschrift een onvoldoende boetvaardig essay van een van misbruik beschuldigde ex-radiopresentator publiceerde. ‘#MeToo blijkt ook indirect carrières te kunnen knakken’, oordeelde het NRC. Zelf zei Buruma in Vrij Nederland: ‘Nu sta ik zelf aan de schandpaal.’ En: ‘Ik ben nu zelf ook veroordeeld door Twitter, zonder vorm van proces.’

Het zijn woorden die echoën wat daders zeggen wanneer ze zichzelf verdedigen: #MeToo verwoest levens. #MeToo is iets dat hen is aangedaan. Misschien kon hun gedrag niet helemaal door de beugel, maar de feministische volkswoede heeft hen zo hevig gedupeerd, dat zij nu de echte slachtoffers zijn.

Maar is dat wel zo? NRC-columnist Rosanne Hertzberger wees erop dat tweede kansen voor daders ruimschoots voorhanden zijn. De ongewenst-masturberende komiek Louis CK treedt weer op, die ex-radiopresentator stond wel met zijn verhaal in een superprestigieus blad, en Amerika’s bekendste pussygrabber werd gewoon president. Er bestaat, naast een cultuur waarin slachtoffers geloofd en gesteund worden, ook nog steeds een cultuur waarin mannen wegkomen met seksueel geweld, zij het niet meer ongeschonden.

Het doel van #MeToo is niet publieke vernedering, maar het platbranden van die cultuur. Bij mijn weten verlangt niemand dat daders levenslang werkloze paria’s blijven. Ik gun elk mens na oprecht berouw een nieuw begin. Maar zolang daders het afleggen van rekenschap voor hun wangedrag zoveel erger blijven vinden dan hun misbruik, zie ik even niet hoe. Dus schuurt het, en wringt het, en worstelen we.

En misschien is dat ook niet zo erg. Misschien is het juist goed dat we ons soms ongemakkelijk voelen bij #MeToo. Revoluties zijn niet bedoeld om behaaglijk te zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Pokkeprinsessen, noem ik ze altijd: die wezenloze Disney-schepsels die niets doen dan lieflijk en mooi zijn, tot op een dag hun ledige bestaan wordt verstoord door een oudere vrouw die wél macht heeft en niet bang is het te gebruiken, en dus vanzelfsprekend kwaadaardig is. De pokkeprinses wordt vervloekt, heeft hier niet van terug, en slachtoffert wat aan, totdat er een prins langshuppelt om haar te verlossen. Dan kan iedereen nog lang en gelukkig leven, behalve uiteraard de machtige tovenares, die moet sterven zodat alle vrouwen in het sprookjesrijk weer netjes tam en ondergeschikt zijn.

Het is een volkomen impotent format, waar Disney desalniettemin stinkend rijk van is geworden, omdat het bedrijf op een zeker moment besloot plaatjes van die pokkeprinsessen op voorwerpen van goedkoop roze plastic te drukken. Dat leverde een miljardenomzet op, maar geen feministische kudos.

Dat laatste zal ze misschien toch dwars hebben gezeten, want sinds een paar jaar brengt Disney, in samenwerking met Pixar, ook andere films uit. Films waarin de prinsessen stoer en zelfredzaam zijn, en het plot draait om solidariteit tussen vrouwen (Brave, Frozen), of waarin de hoofdpersoon zelfs helemaal geen prinses is, maar wel een halfgod in het rond commandeert terwijl ze eigenhandig een stokje steekt voor de naderende apocalyps (Vaiana).

Deze keuzes leidden bij verschijning onvermijdelijk tot ophef; de meeste feministen waren blij, de meeste boze mannen waren zuur, en op twitter en facebook loeide het dat het een lieve lust was. Maar bij de nieuwste feministisch-verantwoorde film van Disney-Pixar, Incredibles 2, bleven digitale volksopstootjes goeddeels uit. Er was slechts in de marge wat online gepruttel van levende macho-fossielen, en een paar krantenrecensies die met kalme tevredenheid opmerkten dat het toch heel aardig was dat er nu ook een feministische animatiefilm over superhelden was. En daar bleef het bij.

En dat terwijl de film van voor tot achter draait om vrouwen. Voor niet-ingewijden: de Incredibles zijn een familie – man, vrouw, tienerdochter, zoon en baby – met superkrachten. In de eerste film was de hoofdrol voor papa Incredible, maar de nieuwe film draait om de moeder, Elastigirl. Zij kan zichzelf op allerlei manieren uitrekken, en redt zo mensen in ontsporende treinen en op hol geslagen schepen. De schurk is ook een vrouw, en bovendien zeer technisch begaafd. En als Elastigirl in de penarie zit, is het haar dochter die het voortouw neemt. Tussen de bedrijven door is er ook nog een vergadering van honderd wereldleiders, aangevoerd door, jawel, een vrouw.

En al is Elastigirl soms een beetje cliché-ongerust omdat haar man in zijn eentje voor kinderen en huishouden zorgt terwijl zij haar heldendaden verricht, alle vrouwen in de film zijn onbeschaamd machtig, moedig, taai, onafhankelijk en initiatiefrijk. De mannen zijn hun sidekicks. Dit alles wordt gebracht als volkomen normaal en vanzelfsprekend. Er is geen pokkeprinses te zien, geen vrouw wordt getemd. Ik vind het geweldig.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Eigenlijk was ik niet van plan om over onze nieuwste minister van Ongepaste Loslippigheid, Stef Blok, te schrijven. De rel rondom zijn uitspraken over hoe mensen van verschillende culturen niet vreedzaam kunnen samenleven, verveelt me. Niet omdat ik Bloks woorden niet verwerpelijk vind; dat zijn ze zeker. Maar ze waren ook voorspelbaar. Vreemdelingenhaat en racisme maken al heel lang nauw verholen deel uit van de VVD-partijlijn. Inhoudelijk is er dus niets nieuws onthuld; Blok heeft slechts het masker even laten glippen. Dat zou je verhelderend kunnen noemen, maar om daar nou dagen over na te praten, nee.

Al moet ik toegeven dat er ook lichtpuntjes waren, zoals de satirische stukjesschrijvers van De Speld, die zich prima vermaakten met Bloks oeps-ik-laat-mijn-ware-gezicht-zien-en-Zembla-heeft-me-betrapt-momentje. Zij schreven een geestig artikel over de vraag of het niet eens tijd wordt voor een vrouw die bespottelijke dingen zegt op Buitenlandse Zaken. ‘Het is duidelijk dat Sigrid Kaag te veel capaciteiten heeft om die rol te vervullen’, gaven ze toe, om vervolgens oud-vicepremier Annemarie Jorritsma te ‘citeren’: ‘Ik denk niet dat een vrouwelijke minister van Buitenlandse Zaken per se nog dommere dingen zegt dan een mannelijke minister, ik denk vooral dat de diversiteit in het feitenvrije geouwehoer erg belangrijk is.’

Meer vrouwen, daar ben ik als okselharige tuinbroekfeminist natuurlijk voor. Bovendien raakt De Speld hier zijdelings aan een aardige kwestie, waar ik graag onder het genot van een koud biertje over mag fantasifilosoferen: zou de wereld beter af zijn als vrouwen de macht overnamen?

Er is wel iets te zeggen voor een ‘ja’. Zo zou je eerst terloops kunnen wijzen op de zooitjes assorti die zijn gemaakt terwijl mannen aan het roer stonden – klimaatverandering, atoombommen, wereldoorlogen, kolonialisme, neoliberaal kapitalisme, noem maar op – om vervolgens te claimen dat vrouwen met macht het allemaal heel anders zouden doen. Vrouwen, zo stellen sommige feministen, zijn immers empathischer en minder agressief dan mannen, communicatiever ook, meer geneigd tot verbinding zoeken, en ze hebben een beter ontwikkelde intuïtie. Deze zachtheid zou hen tot geschiktere leiders maken; mannelijke hardheid leidt maar tot conflict, vernietiging van natuurschoon en internationaal gênante uitspraken over Suriname en de eerste bewoners van Australië.

Ik heb een zwak voor deze gedachtegang, niet in de laatste plaats omdat ze een belangrijke rol speelt in een van mijn lievelingsboeken, Kinderen van moeder aarde. Thea Beckman schetst daarin een post-apocalyptische wereld, waarin diverse naties opbloeien na een serie verwoestende atoom- en natuurrampen. Een van die landen is Thule, liefdevol bestuurd door wijze vrouwen. Men leeft er in harmonie met de natuur, bezit wordt gedeeld, en iedereen zorgt als vanzelfsprekend voor elkaar en de omgeving. Vaders voeden tot ieders genoegen de kinderen op. Sportwedstrijden draaien niet om winnen, maar om het plezier van een kameraadschappelijke krachtmeting. De stoommachine hebben de Thulenen wel opnieuw uitgevonden, maar ze gebruiken het apparaat niet, omdat het stinkt en vervuilt. Het is een verrukkelijke utopie; ik verlang naar zo’n land. Ik wil dus ontzettend graag geloven in het idee dat de geitenwollensokkenheilstaat dra zou aanbreken wanneer vrouwen alle macht krijgen.

En toch kan ik dat niet, want ik heb last van een akkefietje: de feiten liggen anders. Uit wetenschappelijk onderzoek is de afgelopen jaren steeds gebleken dat mannen en vrouwen wat betreft hun psychologische kenmerken nauwelijks verschillen. Beide seksen zijn gemiddeld ruwweg even invoelend, daadkrachtig, sluw, strijdlustig en emotioneel. En, ook niet onbelangrijk: er is geen enkel bewijs dat macht vrouwen minder corrumpeert dan mannen. Dit alles is tegelijkertijd goed en slecht nieuws. Vrouwen zijn niet, zoals het traditionele vooroordeel wil, intrinsiek minder geschikt voor machtsposities dan mannen – maar ze zijn ook niet beter.

Het deel van mij dat verlangt naar Thule vindt dat bijzonder spijtig. Toch lijkt het me in de echte wereld geen probleem. Er zijn immers genoeg andere redenen om meer vrouwen macht of, zeg, een ministerspost te geven. Zo is het, wanneer gelijke geschiktheid een gegeven is, een kwestie van rechtvaardigheid om evenveel vrouwen als mannen aan te stellen. Bovendien wint iedereen, want minder vooroordelen betekent meer ruimte voor bekwame vrouwen. En elke ministerspost die wordt bezet door een uitmuntende vrouw is er een die onze premier niet in een vlaag van politieke benoemingsarmoede aan een zeer middelmatige man als Stef Blok hoeft te gunnen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik had het vooraf niet zo gepland, maar het toeval wil dat ik op de maandagochtend die ik heb ingeruimd voor het schrijven van deze column uitgebreid zit na te denken over het schaamhaar van Anne Fleur Dekker.

Aanleiding was een interview met haar in de Volkskrant Magazine. Daarin werd een eerdere uitspraak van haar aangehaald. ‘Unpopular opinion’, had ze getwitterd, ‘als ik mezelf vrouwelijk kleed, make up gebruik, me overal scheer en graag onderdanig ben in bed maakt me dat GEEN slechte feminist.’ In het interview voegde Dekker daaraan toe: ‘Toen ik mijn haar platinablond verfde, kreeg ik ook negatieve reacties uit linkse hoek. “Waarom wil je op een barbie lijken? Je houdt het schoonheidsideaal in stand!” Ik word gewoon niet gelukkig van een kaalgeknipt hoofd. Ik houd ook van winkelen en kleding. In die kringen ben je dan oppervlakkig en ijdel. Maar als een vrouw haar oksels niet scheert, wordt er geapplaudisseerd: wat goed dat je dat durft!’

Die uitspraken vind ik interessant. Ik denk dat ze gelijk heeft dat er in sommige kringen bewondering bestaat voor vrouwen die maling hebben aan mooi zijn. Om voor mezelf te spreken: ik heb veel respect voor alle vrouwen die zich verzetten tegen patriarchale verwachtingen, waaronder die van gladgeschoren, oncomfortabele, feminiene schoonheid.

Maar zulke achting is niet algemeen. Als iemand die al haar hele leven niet wil of kan voldoen aan de heersende standaarden – ik ben te dik, te harig, te chronisch ziek, te queer – weet ik wat de prijs is van uiterlijke ongehoorzaamheid: wildvreemden die zich met je lichaam komen bemoeien, openlijke afkeuring of zelfs agressie, geliefden die wel met je willen vrijen maar niet met je gezien willen worden, misgelopen carrièrekansen, discriminatie. Natuurlijk is het ook vervelend als je geen applaus krijgt of als mensen je een oppervlakkige feminist vinden, maar vergeef me, dat is niet helemaal hetzelfde.

Laat me duidelijk zijn: dit alles schept natuurlijk geen enkele plicht voor Dekker en andere vrouwen om zich ook lijfelijk te verzetten tegen schoonheidsidealen. Elke vrouw is baas over haar eigen lichaam, en het staat haar vrij om die agency te gebruiken om lippenstift te dragen, een jurkje te kopen en haar schaamlippen & co Braziliaans te laten waxen. Niemand heeft de taak om de strijd van anderen op haar lichaam te schrijven. Het leven is al ingewikkeld genoeg. En je gelukkig voelen in je eigen vel is ontzettend belangrijk. Als overal scheren daarbij helpt, dan is dat vast fijn.

Maar het is niet per se een rebelse daad. Er is geen bijzondere moed voor nodig om een vrijheid op te eisen die je al hebt, of om genoegen te scheppen in handelingen waarmee je je conformeert aan een heersende maatschappelijke norm. Dit maakt je geen slechte feminist, lijkt me, en ook geen goede, omdat het niet zozeer een standpunt of een daad is, als wel het ontbreken daarvan.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Laat me beginnen met een bekentenis: ik weet niet wat identiteitspolitiek precies is. Een vermoeden heb ik wel, natuurlijk, maar steeds wanneer ik probeer mijn vinger er op te leggen, ontglipt het me.

Zo is me verteld dat mensen die zich verzetten tegen Zwarte Piet aan identiteitspolitiek doen. Maar de invoering van het boerkaverbod, zo begrijp ik, valt er niet onder. Het heet ook geen identiteitspolitiek als het CPNB twee mannen en nul vrouwen uitnodigt om te publiceren over het Boekenweekthema ‘de moeder de vrouw’. Maar als schrijvers vervolgens in een open brief aangeven dat ze deze keuze zaad-met-spruitjeslucht vinden, dan is dat wel een vorm van ‘identiteitsdenken’, stelde Elma Drayer vorige week vast.

Mijn verwarring blijft, maar een ding is me inmiddels wel duidelijk geworden: identiteitspolitiek is een woord dat afkeuring uitwasemt. Het wordt bijna altijd gebruikt voor iets dat vermeden moet worden, of waar teveel van is. Het is een grief, een verwijt. Iemand die eraan doet is de samenleving een excuus schuldig.

Een ‘giffabriekje’, noemde Drayer identiteitspolitiek eerder, in een column over Anousha Nzumes boek Hallo witte mensen. Dat boek gaat over racisme, met nadruk op de rol van witte mensen. Drayer, over die identiteitspolitiek: ‘Als gehoorzaam aanhanger van dit ideeëngoed probeert ook Nzume ons wijs te maken dat etniciteit allesbepalend is voor ons aller identiteit.’ Ontevreden constateert ze: ‘Wie wit is, kan per definitie niet deugen.’

‘Pijnlijk misverstand: identiteitsjournalistiek’ stond er boven een NRC-column van Tom-Jan Meeus. Aanleiding was dat hoofdredacteurs assorti hadden gezegd dat ze graag meer journalisten van kleur in dienst wilden nemen, omdat het geen pas meer geeft om alleen met witte, westerse ogen naar het nieuws te kijken. Meeus vindt diversiteit ‘prima’, ‘maar het is een pijnlijk misverstand dat mensen beter over een bepaalde groep kunnen rapporteren als ze er deel van zijn (geweest).’

Volgens Ewald Engelen is ‘de terreur van de identiteitspolitiek’ zelfs ‘de belangrijkste reden voor de teloorgang van links’. Het gaat te weinig over ongelijkheid en klimaatverandering, en teveel over het ‘narcisme van de kleine verschillen’, stelde hij in De Groene Amsterdammer. ‘Er zijn belangrijkere zaken dan het genderneutrale rompertje van de Hema.’

Gif, pijn, terreur – je zou bijna geloven dat we hier echt te maken hebben met een arglistige maatschappelijke beweging die ons allen spoedig moreel zal ruïneren. Maar verbolgen taal in een krant is nog geen waarheid, en met wat nuchterheid kun je er ook anders naar kijken.

Bijvoorbeeld zo: Nzume betoogt in haar boek dat racistische systemen niet kunnen bestaan zonder de bewuste of onbewuste medewerking van witte mensen, wat zo logisch en redelijk is dat het een open deur zou moeten zijn. De hoofdredacteurs geven blijk van voortschrijdend inzicht: iedereen kan overal verslag van doen, maar de witte man geldt niet meer automatisch en onbenoemd als de alfa en omega van objectiviteit, terwijl de rest van de mensen ‘personen met een perspectief’ zijn. En die genderneutrale rompertjes staan voor een liefdevol ideaal: dat we alle kinderen ruimte en geborgenheid gunnen, en kinderen die niet conformeren aan traditionele jongens-meisjesrollen dus niet uit- maar insluiten.

Zijn dit onbillijke uitingen van een schadelijk gedachtegoed? Ik herken er vooral waarden in waarvan ik hoop dat ze nog altijd breed gedeeld worden: wijsheid, vrijheid, gelijkheid, solidariteit. Hoe dit onder de vlag ‘identiteitspolitiek’ tot verwijt vervormd raakt, is moeilijk te vatten – al kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat dit vaak gebeurt wanneer minderheden aanspraak maken op deze waarden, en het voor die aanspraak nodig is dat groepen die tot voor kort als de norm golden een privilege of vanzelfsprekendheid opgeven. Misschien is het afkeuren van identiteitspolitiek een manier om niet te hoeven zeggen dat je de emancipatie van anderen soms maar moeilijk en rot vindt voor jezelf.

Maar als we die waarden echt diep willen koesteren, voor iedereen, hebben we juist meer identiteitspolitiek nodig, niet minder. En niemand zou zich moeten hoeven verexcuseren voor die strijd. Zoals de Amerikaanse schrijver Ijeoma Oluo zegt: ‘Ik zal me geen moment schuldig voelen omdat ik op de rem trap om er zeker van te zijn dat iedereen aan boord is en we op de juiste weg zijn. Ik zal met trots toegeven dat ik shit moeilijk maak voor jullie.’ Precies. Lang leve identiteitspolitiek.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het was me even ontgaan, maar blijkbaar is het patriarchaat opgeheven. Althans, dat verklaarde emeritus hoogleraar Frank Koerselman onlangs in een Volkskrant-artikel van Hassan Bahara en Annieke Kranenberg. Ik was al bijna taart en champagne aan het regelen – missie geslaagd, niets meer aan doen, alle feministen kunnen onmiddellijk en voor onbepaalde tijd met hun billen bloot melk uit een kokosnoot gaan drinken – toen ik las dat Koerselman dit geen reden voor een feestje vindt, maar een slechte zaak. Want ‘mannen willen domineren’, dus is het ‘fanatieke gelijkheidsdenken’ gedoemd te mislukken, en komt er een tegenbeweging aan die ‘de sterke man’ omarmt.

Koerselman is niet de enige die er zo over denkt. In het artikel waarin hij het patriarchaat eerst eigenhandig af- en daarna weer aanschaft, lees ik hoe allerlei witte jongemannen menen dat ze in deze wereld steeds vaker het onderspit delven. Ze voelen zich hevig achtergesteld en geknecht in hun mannelijkheid. Dit is de schuld van feministen en andere akelige rechtvaardigheidsvoorvechters, die volgens de radicalere aanhangers van dit gedachtegoed de westerse beschaving willen vernietigen. De mannen hebben heimwee naar de jaren vijftig, toen hij nog gewoon op zondag het vlees kwam snijden en haar enige recht het aanrecht was.

De boodschap van deze gefrustreerde heerschappen is niet nieuw. Zo herinner ik me dat de Amerikaanse filosoof Harvey Mansfield een jaar of tien geleden precies dezelfde noodklok luidde. Mannelijkheid verkeerde in een crisis, betoogde hij. Door feminisme en andere ongein kon de man niet meer volop man zijn, en wilden die dekselse vrouwen niet meer gewoon poetsen, moederen en zich laten beschermen.

De Britse journalist Peter Lloyd kwam een paar jaar later met een vergelijkbaar pleidooi. Hij constateerde dat mannen echt heel veel supernuttige dingen hebben uitgevonden, zoals filosofie, elektriciteit en helikopters, en dat ze het desondanks toch zeer moeilijk hebben in de maatschappij, bijvoorbeeld omdat ze vaker omkomen door geweld of zelfdoding. Dus is het dubbeloneerlijk dat feministen nog steeds zo naar doen over akkefietjes als ongelijke behandeling of de loonkloof. Zelfs mijn waarde collega Max Pam beweende in een column het lot van de moderne westerse man. Die was volgens hem ‘als de ijsbeer, van wie het territorium steeds verder inkrimpt’, terwijl de vrouwen oprukken. ‘Tegenwoordig zijn in West-Europa zo’n beetje alle defensieministers vrouwen’, schreef hij.

In werkelijkheid ging het destijds om 4 van de 26 ministers, dus correcter was: bijna alle defensieministers waren man. En dat is natuurlijk, ondanks bovenstaand weeklagen, nog altijd de norm. Mannen zijn de eindbazen in bijna alle naties, de CEO’s van bijna alle bedrijven, de chefs in bijna alle toprestaurants, de dirigenten van bijna alle orkesten, de helden in bijna alle films, de hoofdredacteurs van bijna alle kranten, de winnaars van bijna alle Nobelprijzen, de eigenaars van bijna al het land en de bezitters van bijna al het vermogen. Wie in dat woordje ‘bijna’ nog een onderdrukkend feministisch complot weet te ontwaren, doet aan creatief nadenken. Ik zou bijna zeggen: het is tijd dat mannen die denken dat ze massaal achtergesteld worden hun aluhoedje uit hun ogen halen.

Maar dat doe ik niet. Want in het stuk van Bahara en Kranenberg las ik dat dit collectieve zelfmedelijden, ondanks dat het slaat als een lul op een drumstel, toch aan een opmars bezig is. Gezaghebbende politici als Donald Trump en Thierry Baudet legitimeren en normaliseren het, dwaalwetenschappers als Jordan Peterson maken het semi-geloofwaardig door er een evolutiepsychologisch mannelijke-natuur-bla-sausje overheen te gieten, en zo heeft het een grote aantrekkingskracht op jongemannen.

Dus wil ik iets tegen hen zeggen: trap er niet in. Het patriarchaat is niet je vriend. Neem de zelfdodingscijfers. Mannen maken inderdaad vaker een einde aan hun leven. Maar uit onderzoek blijkt dat dit juist komt doordat ze gevangen zitten in het idee dat ze altijd sterk moeten zijn, en daarom niet om hulp vragen. Idem voor omkomen door geweld: in een patriarchale samenleving wordt agressie geïdealiseerd, terwijl de bescherming van mannen te weinig prioriteit heeft. In het patriarchaat mogen mannen misschien domineren, maar zijn mannenlevens goedkoop.

Wil je dus echt voor jezelf opkomen, beste jongeman, sluit je dan aan bij de feministen. Streef met ons naar een maatschappij waarin iedereen zichzelf bevrijden kan. Dan slopen we samen het patriarchaat, en maken we voor ons allemaal een betere wereld.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.