dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Waarom zou ik niet dromen? Heleen Mees verwijt me in haar column van vorige week dat ik feminisme gebruik als haakje om te pleiten voor een socialistische heilstaat. Ze schuimt deze klacht vervolgens meteen op tot een vergelijking met Mao. Laat me dus beginnen met een geruststelling: op mijn bureau liggen geen concrete plannen voor een genocidair landbouwbeleid, en evenmin ben ik van plan mijn feministische overpeinzingen kracht bij te zetten door me tot dictator te ontpoppen. Er zitten geen rode boekjes in de pijnlijn. U bent echt tamelijk veilig.

Maar waarom zou ik niet dromen van een heilstaat? Van een wereld waarin er voor alle vrouwen een goed leven mogelijk is? Dit is wat feministen als Mees te bieden hebben: als je als vrouw veel en hard werkt, kun je je invechten in het huidige kapitalistische, patriarchale systeem, en een paar succesvollen verwerven dan een invloedrijke toppositie. Dit is misschien een prima scenario voor de vrouwen die hier de mogelijkheden en energie voor hebben. Maar ik vraag me af: en de rest van de vrouwen dan?

Begrijp me niet verkeerd: natuurlijk vind ik ook dat we moeten streven naar een samenleving waarin vrouwen en mannen de macht eerlijk delen. En uiteraard moeten we alle obstakels die dit gelijkheidsideaal hinderen omver schoppen; laten we extrabelegen genderstereotypen vermorzelen en seksisme te lijf gaan met woorden en hooivorken.

Maar een feminisme dat zich enkel bezighoudt met de top en de macht is een feminisme dat de dagelijkse realiteit van veel vrouwen verwaarloosd. Van vrouwen die arm zijn. Vrouwen die niet neurotypisch zijn. Vrouwen met een beperking. Vrouwen zoals collega Harriët Duurvoort, die gisteren schreef hoe ze haar werk en ambities heen moet vouwen om de intensieve zorg voor haar kind.

Of vrouwen zoals ik, die chronisch ziek zijn. Op een slechte dag kruip ik na een uur werken op de bank, waar ik me oprol onder een deken; vermoeid tot op het bot omdat mijn lijf overal pijn doet, en gefrustreerd omdat mijn gedachten als een emmer regenwormen zijn, krioelend zonder orde en te glibberig om er eentje vast te houden. De top, de macht: het zal me op zo’n moment werkelijk worst wezen.

Dat weerhoudt me er evenwel niet van om te verlangen naar een heilstaat. Mees schreef in haar column dat deeltijddames het bederven voor andere vrouwen, omdat werkgevers ‘immers de voorkeur zullen geven aan de mannelijke sollicitant’ boven een misschien-straks half inzetbare vrouw. Dat woordje ‘immers’ is veelzeggend. Er spreekt een zekere berusting uit, een acceptatie dat dit nu eenmaal is hoe het werkt: in een neoliberaal kapitalistisch en patriarchaal systeem is het begrijpelijk dat werkgevers in hun zoektocht naar de goedkoopste arbeidskracht op voorhand alvast wat discrimineren.

Maar waarom zou ik hiermee akkoord gaan? Er is geen natuurwet die voorschrijft dat we in zo’n systeem moeten leven. En als zieke vrouw ben ik me er pijnlijk van bewust wat deze vorm van kapitalisme ons allemaal niet gebracht heeft. De zorgstaat is afgebroken, vangnetten zijn verdwenen, uitkeringen uitgekleed, sociale huurwoningen verkocht. Ben je niet supervermogend, dan ben je nooit helemaal veilig. Dus moeten veel mensen voortdurend watertrappelen. Wie ontspant, kan zinken. Wie opgeeft, kan verdrinken. Er worden geen zwembanden uitgedeeld. Je moet op eigen benen staan, ook als de eerste plek waar je grond onder je voeten vindt de zeebodem is.

Dit raakt iedereen, maar kwetsbare vrouwen het meest. En als ik daarover peins, denk ik eigenlijk nooit: vrouwen moeten eens wat harder werken. Om eerlijk te zijn, denk ik: waar blijft de fucking revolutie?

We hebben een feminisme nodig dat niet alleen gaat over de macht en de top, maar over alle vrouwen. Een feminisme dat, om schrijfster Laurie Penny te citeren, gaat over ‘ons recht om waardig te leven, ons recht op onderdak en levensonderhoud en leren en de mogelijkheid om voor elkaar te zorgen.’

Gisteren las ik een artikel van de wijze vrouwenrechtenactivist Nawal El Saadawi. Ze schreef: ‘We moeten onze opvatting over wat succes is veranderen. Het is noch geld, noch beroemdheid, noch macht: het is het vermogen om de wereld een betere plek te maken om in te leven.’

Verwijt me dus niet dat ik droom van een heilstaat. Droom met me mee.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In de serie Feministen mopperen op vrouwen die in deeltijd werken presenteerde Heleen Mees vorige week aflevering 2754: ‘Je krijgt er misschien ook nog een burn-out van’. Haar redenering: het aantal parttimers stijgt, het aantal opgebrande mensen ook, dus zie je wel, het zou zomaar kunnen.

Een aardig idee, ware het niet dat de gevolgtrekking een paar probleempjes heeft. Zo berust Mees’ conclusie op een denkfout. Dat twee factoren samen opgaan, wil niet zeggen dat het om een oorzaak en gevolg gaat; er is ook een sterk verband tussen de hoeveelheid films met Nicholas Cage en het aantal mensen dat verdrinkt in een zwembad, maar dat betekent niet per se dat mensen zo levensmoe worden van het acteerwerk van Cage dat ze zich massaal te chloorwater storten. Een ander akkefietje: het klopt niet. Vorig jaar becijferde het CBS dat burn-outklachten meer voorkomen naarmate het aantal gewerkte uren in een week hoger is.

De onfeitelijkheid ten spijt sluit Mees’ suggestie naadloos aan op een dominant feministisch gedachtegoed: gij zult niet parttimen, gij zult financieel onafhankelijk zijn. Zelf is ze al langer overtuigd bepleiter van deze geboden. In een column over ‘deeltijdgeneuzel’ stelt ze voor dat vrouwen vijf dagen per week gaan werken en het extra inkomen uitgeven ‘aan dingen waarmee je tijd bespaart; een schoonmaakster, kant-en-klaarmaaltijden en een oppas die de kinderen ook naar muziekles en sportvereniging brengt.’ Over een ander stuk twitterde ze: ‘Je kunt het efficiënt noemen dat hoogopgeleiden laagwaardig werk doen, maar ik noem het dom.’

Ook Elma Drayer herinnert vrouwen graag stevig aan de geboden. Vrouwen die niet financieel zelfstandig zijn, zijn ‘verwende prinsesjes’ die niet snappen dat zorgen en werken geen dubbele belasting is maar dubbele vreugde, en bovendien ‘sneue slachtoffers van hun eigen geloof in sprookjesland’ omdat ‘zij menen dat uitgerekend hun – beoogde – partner nimmer van de ladder zal donderen, werkloos raakt, ernstig ziek wordt of ervandoor gaat met een jong kippetje.’

Zulke spierballentaal klinkt misschien overtuigend, maar ze verhult dat er achter deze geboden een heel stelsel van onuitgesproken aannames zit. Zo nemen Drayer, Mees & co aan dat er iets mis is met vrouwen die de combinatie van een voltijdbaan met het gros van de zorg voor huishoudens, kinderen of zieke ouders te zwaar vinden. Ze zijn dom of slap, en niet bijvoorbeeld ziek of overvraagd door een systeem dat vrouwen dubbel belast en hen vervolgens verwijt dat ze een van hun taken maar half volhouden.

Een andere aanname: dat jezelf redden als je lief er ladder- of kippetjes-gerelateerd tussenuit knijpt noodzakelijkerwijs een hoogstpersoonlijk probleem is dat een individuele oplossing behoeft. Nou is er inderdaad een dikke kans dat een deeltijdwerkende vrouw in de penarie raakt als ze er ineens alleen voor komt te staan. Maar die vaststelling kan net zo goed aanleiding zijn voor een pleidooi voor collectieve hervormingen – zorgen voor voldoende sociale huurwoningen en degelijke financiële vangnetten, een basisinkomen, maatregelen tegen stagnerende lonen zodat je ook met een deeltijdbaan financieel onafhankelijk kunt zijn – als voor verwijten van sneu sprookjeslandgeloof.

Nog een stilzwijgende veronderstelling: dat alleen betaald werk echt werk is, en zorgen voor je eigen huishouden, kinderen of zieke ouders niet. Een aanname die schuurt met zichzelf, stelt de filosoof Nancy Fraser: het kapitalistische systeem waarin we leven kan niet voortbestaan zonder dat mensen dit onbetaalde zorgwerk doen, al was het maar omdat iemand de managers van morgen moet grootbrengen.

We doen graag alsof er een oneindige capaciteit is voor het leveren van dit zorgwerk, stelt Fraser, maar dat is niet het geval. Jazeker, als je genoeg verdient met je baan kun je het grotendeels uitbesteden aan de schoonmaakster en oppas. Maar wie zorgt er voor hún kinderen, huishouden en zieke ouders? Voor de armste vrouwen is de situatie die Mees schetst, het op maat inkopen van tijdsbesparing, volstrekt onbereikbaar. Hier zit nog een verborgen aanname: dat het oké is als de genoemde feministische geboden alleen haalbaar zijn voor middenklassevrouwen.

Mij lijkt dit helemaal niet prima; het lijkt me reden voor een grondige herziening van dit gedachtegoed. Dat afkammen van vrouwen die in deeltijd werken is niets meer dan de zoveelste poging om een structureel probleem in de schoenen van het individu te schuiven. En dat is niet waar feminisme over zou moeten gaan.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Geen verjaardagen vergeten. Zien dat je kind alweer is gegroeid en nieuwe broeken kopen. Je zieke schoonmoeder na een week vragen hoe het nu gaat. Niet alleen de namen van alle vriendjes van je kinderen onthouden, maar ook hun hobby’s en voedselallergieën. Het huis uitmesten en dingen die kapot of overbodig zijn wegdoen. Weten waar alle spullen die door een huishouden slingeren het beste opgeborgen kunnen worden, en ze daar tijdens het opruimen ook echt neerleggen in plaats van er een iets keuriger stapel van maken op een plek waar het net wat minder in de weg ligt.

Het zijn voorbeelden van ‘emotional labour’: de tijd en energie die met name vrouwen steken in het soepel laten lopen van het huishouden en relaties, en die veel mannen zo volkomen voor lief nemen dat ze het niet eens opmerken. Het is noodzakelijk maar ook onzichtbaar, ondankbaar en uitputtend werk, en draagt zodoende flink bij aan genderongelijkheid.

Ik moest hieraan denken toen een Volkskrant-redacteur me dit voorlegde: tijdens hun Oktober Opruim Challenge waren er vijfduizend mensen lid geworden van de bijbehorende facebookgroep. Slechts tien procent was man.

Schrijver Jan Heemskerk had wel een verklaring. ‘Mannen hebben een hogere rommeltolerantie.’ Bovendien hoefden vrouwen het toch maar te vragen, als ze iets opgeruimd wilden hebben. ‘Het is erg makkelijk om meer gedaan te krijgen van een man. Subtiele hints werken alleen niet. Cabaretier Roué Verveer had in zijn show een stukje over hoe hij steeds over de vuilniszak in de gang heen stapte, totdat zijn vrouw boos werd. Zij begreep niet dat hij niet doorhad dat die zak naar buiten moest. Vráág het gewoon.’

Dat is dan weer een treffend voorbeeld van wat striptekenaar Emma in de steengoede Guardian-comic You should’ve asked de ‘mentale last’ noemt. ‘Wanneer een man van zijn vrouw verlangt dat zij hem dingen vraagt, ziet hij haar als manager van het huishouden. Dus is het aan haar om te weten wat er gedaan moet worden en wanneer.’ Dit levert twee problemen op. Ten eerste is de verantwoordelijkheid en daarmee de stress van dit moeten-weten volstrekt eenzijdig verdeeld. En ten tweede is manager zijn op zichzelf een fulltime baan, terwijl mannen van vrouwen natuurlijk ook nog verwachten dat ze niet alleen managen maar ook minstens de helft van de klusjes zelf opknappen.

Veel mannen doen graag alsof hun huiselijke niet-zien een soort natuurwetenschappelijke wetmatigheid is: ze hebben er ‘nou eenmaal’ minder mee, vrouwen zijn er ‘van nature’ beter in. Ik betwijfel het. Om een vuilniszak buiten te zetten heb je geen bovenmannelijke superkrachten nodig: oogbollen en armen zijn voldoende. En verwachten deze mannen werkelijk dat ik geloof dat hun sekse wel ‘van nature’ megageschikt is om, zeg, een bedrijf met 10.000 werknemers te runnen, maar dat in de smiezen houden wanneer je kind nieuwe gympen nodig heeft ‘nou eenmaal’ een schier onmogelijke opgave is?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een beetje wonderlijk was het wel, het juichende persbericht van de Universiteit van Cambridge. Trots borstroffelde het dat hun wetenschappers ‘de grootste studie ter wereld naar typische sekseverschillen en autistische eigenschappen hadden afgerond’. Het was een ‘gigantische steekproef’, ‘meer dan een half miljoen mensen getest’, waarbij ze ‘twee gevestigde theorieën bekrachtigden’.

Het gaat om de Empathising-Systemising theorie, die in de woorden van grondlegger Simon Baron-Cohen stelt dat ‘het vrouwelijk brein vooral is uitgerust voor empathie’, terwijl mannelijke hersenen vooral zijn ingericht op ‘het begrijpen, ontwerpen en bouwen van systemen.’ De tweede theorie – zeer invloedrijk, bijna 2000 keer geciteerd – hangt hiermee samen: dat mensen met autisme veel meer systeemdenkers dan invoelers zijn, en dus een extreem mannelijk brein hebben.

Het wonderlijke zat hem hierin: deze theorieën werden eerder al tamelijk hardhandig door andere onderzoekers naar het land der hersenfabelen verwezen. ‘Extreem mannelijk brein als oorzaak van autisme is onzin, want een typisch mannelijk brein bestaat niet’, meldde de Volkskrant onlangs. De woorden ‘bij het grofvuil’ vielen. Er kwamen Amerikaanse hooggeleerden langs die autistische hersenen hadden gescand en vaststelden dat deze zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken bezaten. Het idee dat breinen in roze en blauwe varianten komen blijkt inmiddels toch een pietsie te zijn ingehaald door, nou ja, de feiten. Net als de notie dat autisten geen empathie voelen, trouwens.

Maar wat mij persoonlijk het meest verwondert is hoe deze theorieën ooit zo populair konden worden. Er was namelijk altijd al iets fundamenteel mis mee: er bleek uit dat de grondleggers geen bal van vrouwen snapten.

Laat me dit uitleggen aan de hand van een voorbeeld. (Dit wordt een beetje nerdy, maar houd vol, want het is echt fascinerend en aan het eind volgt nog een feministisch punt van enig belang.) Baron-Cohen vertelt in zijn boek M/V: het verschil over systeemdenken dat mannen er ‘spontaan’ meer toe geneigd zijn dan vrouwen. Systemen omschrijft hij als: ‘Ze opereren op een input en leveren een output op, en daarbij gebruiken ze regels van het type ‘als-dan’.’ Je moet van hem dan denken aan zaken als een vijver, een voertuig, een strafschop of een legereenheid. Of een computer natuurlijk; programmeren is een ultieme systeemdenkers-activiteit, en dus megamannelijk.

Ik zou er nu op kunnen wijzen dat juist vrouwen historisch gezien het fundament legden voor het moderne programmeren, maar je zou kunnen redeneren dat zij enkel een handjevol getalenteerde uitzonderingen waren. Dus ga ik het hebben over iets dat heel veel gewone vrouwen doen: handwerken.

Een breipatroon is net computercode, betoogde programmeur Kris Howard in 2016 op een Australische IT-conferentie. Breien is binair, net als code, al gebruik je in plaats van enen en nullen rechte en averechte steken. Er is input (de wol), output (een trui), en er zijn als-dan-regels (het patroon), die je systematisch moet volgen: ‘Tr. 1 (GK): *6 r., 1 av., 5 r., herh. vanaf *.’ Je kunt er zelfs informatie mee versleutelen, net als met software: tijdens de Tweede Wereldoorlog speelde een Britse spionne informatie door vanuit bezet Frankrijk door morsecode te breien.

De wijlen wiskundige Christopher Zeeman gaf eens een lezing over naaien en topologie, waarbij hij zich afvroeg hoe je van iets plats en flexibels (een lap stof) het best een gekromd oppervlakte kunt maken (een jurk) – inclusief een formule voor de lengte van de figuurnaden. (Voor de liefhebber: als de heupomtrek 2πr is, en die van de taille 2π(r-x), dan gebruik je het best vier figuurnaden van x/2 lang.) Naaien is eigenlijk toegepaste geometrie, stelde wiskundige Evelyn Lamb in een Scientific American-blog. Al krijgen naaisters weinig erkenning voor dit staaltje systeemdenken; volgens Lamb ‘wellicht omdat van traditioneel ‘vrouwelijke’ activiteiten niet wordt aangenomen dat ze erg wiskundig zijn.’

En daar zit de crux. In dat vooroordeel ligt het antwoord besloten op de vraag hoe het mogelijk is dat een invloedrijke theorie systeemdenken bestempelt als iets mannelijks – terwijl wereldwijd miljoenen vrouwen zich hier elke dag mee bezig houden, en dat al eeuwenlang. Wat de vraag oproept: wat zien we verder allemaal niet? Wat ontgaat ons nog meer wanneer onderzoekers hun theorieën baseren op stereotypen in plaats van op echte mensen? En hoe gaan we ooit de wereld ten volle begrijpen als wetenschappers vrouwen maar half zien?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Sinds kort weet ik dat Patty Brard een maagverkleinende operatie heeft ondergaan. Dit was geen kennis waar ik per se enorm op zat te wachten; ik ben geen fan. Want hoewel ik vrienden heb die erg tevreden zijn met hun maagverkleining, kan ik me er niet overheen zetten dat het ook een vorm van verminking is.

Een chirurg haalt een gezond orgaan grotendeels weg, om het maagstompje verderop aan je darmen te fabrieken. Nu kun je alleen nog muizenbeetjes eten, zodat je lichaam vervalt tot een soort post-operatieve hongersnood. Een ernstige ingreep, die toch niet zelden wordt omgeven door een lichtvaardigheid die me de kriebels geeft. Zo meldt een patiëntenfolder van het Franciscus Gasthuis: ‘Op termijn voelt u zich herboren, zoals de meeste mensen die u zijn voorgegaan.’ Alsof het gaat om een weekendje naar zee.

Brard is er evenwel zeer gelukkig mee, las ik in de Volkskrant Magazine. ‘Ik heb de ervaring van een 63-jarige in een lichaam dat ik jonger heb getoverd.’ Gevraagd naar de reden van haar bariatrische besluit noemt ze gezondheidsissues, maar de druppel was het moment dat ze bij een diner geen mooie kleren had om aan te doen. Ook was ze uitgemaakt voor zeekoe, en had een SBS-mevrouw haar als presentatrice afgeserveerd met de woorden: ‘Je bent niet fris & fruitig meer.’ Brard: ‘Wat ze eigenlijk zei: “Je bent te dik”.’

Het deed me denken aan het verhaal van de mede-maagverkleinende Sonja Silva. Voorheen was ze dik en, aldus een stuk in Vrouw, een ‘voormalig presentatrice’. Ze walgde van zichzelf, maar na de operatie is haar zelfvertrouwen terug en is ze gelukkig met haar spiegelbeeld. ‘Hier had ik jaren van gedroomd!’ Inmiddels is ze weer presentatrice, zonder het ‘voormalig’.

Iets hieraan zit me niet lekker. Dat zou natuurlijk aan mijn weerzin tegen die operatie kunnen liggen. Of het is dat ik me niet kan herinneren wanneer ik voor het laatst een zwaarlijvige presentatrice op tv zag. Of dat ik weet dat dikke vrouwen aanzienlijk minder verdienen dan hun slanke collega’s, terwijl dikke mannen geen salaris inleveren. Of dat sociologen dit verklaren vanuit het feit dat vrouwen veel meer op hun uiterlijk worden beoordeeld dan mannen, en dat de seksistische maatschappelijke norm bovendien voorschrijft dat ze klein zijn en weinig ruimte innemen. Of wellicht is het dat er ongeveer evenveel obese mannen als vrouwen zijn, maar dat uit diverse onderzoeken blijkt dat van alle mensen die een maagverkleinende operatie ondergaan er zo’n 80 procent vrouw is.

Ik krijg hier de behoefte van om ongemakkelijke vragen te stellen. Zoals: is een maagverkleining niet, veel meer dan artsen en patiënten willen toegeven, een cosmetische ingreep, waarbij gezondheid op zijn best bijvangst is, of misschien zelfs een smoes? En wat zegt het over onze samenleving als vrouwen bereid zijn om in hun organen te laten snijden, alleen of vooral om te voldoen aan een schoonheidsideaal?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mijn nieuwe boek is er! Het heet Calm. The. Fuck. Down. en het is een bundel van mijn beste, leukste, verdrietigste, strijdbaarste columns uit de Volkskrant, Opzij, Trouw en het UT-nieuws.

Waarom was iedereen Charlie, maar niemand bootvluchteling? Als alle politici zich druk maken over de rechtse onderbuikgevoelens, wie luistert er dan naar linkse onderbuiken? Hoe komt het dat we zieke vrouwen minder serieus nemen dan zieke mannen? Waarom is het kabinet niet blij met zzp’ers, is sletvrees al op de basisschool een issue en waarom wilde neurobioloog Dick Swaab een prinsessenjurk voor Asha kopen?

Dit vonden lezers ervan:

“De columns zijn goed en helder geschreven en naast strijdbaarheid bevatten de columns ook veel humor.”

“De onderwerpen die in dit boek aan bod komen hebben (helaas) de afgelopen jaren weinig aan relevantie ingeboet. Zwarte piet, vluchtelingen, neoliberalisme, genderdiscriminatie: het is bijna deprimerend om te merken hoe weinig we opgeschoten zijn. Asha behandelt deze onderwerpen stuk voor stuk feitelijk onderbouwd, messcherp en vooral: met een staaltje empathie en perspectief die in het huidige media landschap nog wel eens ontbreken.”

“Ze gaat geen onderwerp uit de weg en spreekt haar oprechte verbazing en verontwaardiging over zaken heel helder uit. .. Niet zozeer lichte als wel verplichte kost! Een aanrader wat mij betreft.”

“Een boek met messcherpe columns, waarin Asha ten Broeke duidelijk niet op haar mondje is gevallen.”

“Ze vertelt niet alleen wat er mis is, maar herinnert ons aan hoe het anders kan, aan waardes die écht belangrijk zijn in het leven: verbondenheid, geborgenheid, solidariteit. En dit alles met de haar kenmerkende rijke en humoristische beeldspraak en nerdy tongue-in-cheekness.”

“En dat doet ze ook nog eens op een puntige, luchtige manier met een taalvirtuositeit om van te smullen.”

 

Het voorwoord:

Het was een warme dag, en in mijn armen lag een baby van een paar dagen oud. Mijn eerste kind, haar kleine vuistje om mijn pink geklemd, de woorden hello world! op haar romper, keek me met grote bruine ogen aan. Ik meende er vertrouwen in te zien, in zichzelf, in mij en in de wereld. En waarom zou ze dat niet hebben? Ze had tot nu toe niets dan liefde en zorg gekend. Iedereen die ze tegenkwam vond haar fantastisch, ze was veilig, gezond, en in al haar behoeftes werd onmiddellijk voorzien.

Ze gaapte, en op dat moment voelde ik het voor het eerst: een grote, vurige ontevredenheid. Mijn lieve, sterke, geweldige dochter, dacht ik, deze wereld is niet goed genoeg voor jou.

Optimisten als Johan Norberg en Steven Pinker vertellen ons dat het juist heel puik gaat met onze aardkloot en haar bewoners, zeker vergeleken met vroeger. ‘We moeten een beter historisch bewustzijn ontwikkelen’, zegt Pinker in Humo. ‘Dan beseffen we hoe vreselijk het leven was in veruit het grootste deel van de menselijke geschiedenis, hoe normaal het was om te sterven van de honger of te vechten in de oorlog.’ Nu is dat anders. De voedselzekerheid is toegenomen, dus we hoeven niet meer elke dag te piekeren of we morgen wel te eten hebben. Er komen minder mensen om door geweld. Vaccins, betere medische zorg en goede hygiëne hebben kindersterfte teruggedrongen. Als Norberg zich toch zorgen maakt, pakt hij graag de statistieken erbij, vertelt hij in de Volkskrant, om te kijken ‘hoe de mensheid zich heeft ontwikkeld de afgelopen honderden jaren. Hoe het leven er van generatie op generatie steeds beter uit is gaan zien. En dan denk ik: ja, mijn kinderen zullen het waarschijnlijk ook weer beter hebben dan ik.’

Ik ben niet zo optimistisch. Veel van die vooruitgang is immers duurbetaald, door de natuur te slopen en uit te putten, diersoorten uit te roeien en mensen elders in de wereld uit te buiten. Het overgrote deel van de rijkdom is in handen van een klein groepje individuen. De vermogensongelijkheid binnen landen neemt toe, de sociale mobiliteit neemt af. Ondanks alle vooruitgang hebben veel mensen nog steeds te maken met onderdrukking, discriminatie en geweld. Natuurlijk wil ik niet terug naar een tijd zonder antibiotica, kunstmest of stemrecht. Maar als je het mij vraagt, gaat het niet eens bij benadering zo goed als zou moeten.

Dat ik geen optimist ben, wil echter niet zeggen dat ik niet hoopvol ben. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen die twee begrippen, zegt schrijver Barbara Ehrenreich in haar boek Smile or die. Optimisme, stelt ze, kun je samenvatten als denken dat de boel nu best in orde is, dat alles op zijn pootjes terecht zal komen en dat anders na regen heus zonneschijn zal volgen. Optimisme is een cognitieve keuze, schrijft ze, een bewust gevormde verwachting over de toekomst. Hoop is iets anders. ‘Hoop is een emotie, een smachtend verlangen, waarvan we de ervaring niet helemaal onder controle hebben.’

Ik denk niet dat alles zomaar oké wordt, maar ik verlang wel tamelijk emotioneel en ongecontroleerd naar van alles. Zo smacht ik bijvoorbeeld naar een betere wereld voor mijn kinderen. Naar een duurzame en respectvolle wereld, waarin mensen elkaar niet uitbuiten of onderdrukken, dieren beschaafd behandelen en ontzag hebben voor de natuur. Waarin geld niet de voornaamste maatstaf van succes is, en economisch groei niet de graadmeter van een succesvolle democratie. Waarin we ons gedragen alsof we de aarde niet hebben geërfd van onze ouders, maar te leen hebben van onze kinderen.

En ik geloof dat we dat kunnen. Want we wonen op een schitterende planeet en mensen zijn over het algemeen aardige, slimme, bijzondere en vindingrijke zoogdieren. We halen op dit moment alleen niet het beste in onszelf naar boven, omdat we gevangen zitten in allerlei akelige, schadelijke systemen en structuren: neoliberaal kapitalisme, seksisme, racisme, neokolonialisme, erfelijke armoede en machtsongelijkheid. Maar we hebben ook onszelf op de maan gezet, piramides gebouwd, de wereldzeeën bevaren, uit pure nieuwsgierigheid deeltjesversnellers en telescopen in elkaar gezet. We hebben de gedichten van Ada Limón en Maya Angelou, het derde pianoconcert van Rachmaninoff, de liedjes van Damien Rice en Nina Simone, de boeken van Alice Walker en Margaret Atwood, de idealen van Jane Goodall en Nelson Mandela.

En er zijn zoveel doodgewone mensen met een groot hart die het mooie en goede waarderen. Mensen die gul zijn in een tijd waarin het normaal is om een ander weinig te gunnen. Mensen die het delen van warmte en wijsheid belangrijker vinden dan winnen of scoren. Mensen die boos zijn vanuit een groot gevoel voor rechtvaardigheid, niet vanuit verongelijktheid. Mensen die kwetsbaar durven zijn in een samenleving waarin gekwetstheid wordt weggehoond als verwijtbare tekortkoming of aanstellerij. Mensen die aardig en bedachtzaam blijven wanneer haat en moedwillig onbegrip welig tiert.

Een diersoort die dit allemaal heeft, moet in staat zijn om een prachtige wereld te scheppen. We kunnen veel beter dan we nu doen.

Het is precies dit gevoel van chronische ontevredenheid gemengd met radicale hoop, dat vurige verlangen dat het voortreffelijke in ons het zal winnen van de corrupte systemen die onze wereld verpesten, dat aan de basis ligt van mijn columns. Soms zorgt die basis dat ik me boos maak, soms vrolijk. Soms voel ik de onbedwingbare behoefte om met mijn woorden een vinger te maken die opzettelijk en herhaaldelijk in een zere plek pookt, en soms heb ik juist mijn buik vol van de harde, pijnlijke toon van het publieke debat en wil ik alleen maar ‘calm the fuck down’ roepen. Hoe het er ook uitkomt, elk stukje is een oprechte poging om iets zinvols bij te dragen, om tegelijkertijd kritisch en constructief te zijn. Een verzet tegen wat afschuwelijk is, maar met bescherming van wat kostbaar is; hard voor de macht, maar zacht voor de mens.

Ik hoor zo nu en dan van lezers dat ze zich daardoor gesterkt voelen, of dat het ze op andere gedachten brengt, of dat het ze kracht geeft om te vechten voor iets wat ze de moeite waard vinden. Dat is veel, veel meer dan ik had durven wensen toen ik zeven jaar geleden begon als columnist. Het maakt me een dankbaar mens, en laat mijn hoop alleen maar groeien.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.