dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Wie mij kent, weet dat ik geen liefde heb voor de Partij van de Arbeid. Om eerlijk te zijn vind ik het een huichelachtige bende. PvdA’ers komen, zeker in verkiezingstijd, vaak heel redelijk over, met hun ‘sterk en sociaal’ en hun sympathieke rode rozen. Maar zodra de sociaal-democratische derrières het pluche raken, sluiten ze ineens vluchtelingendeals met een regime dat Syrische vrouwen en kinderen bij de grens neerschiet, helpen ze de jeugdpsychiatrische zorg naar z’n grootje, verhogen ze de AOW-leeftijd op zo’n manier dat het vooral heel jofel uitpakt voor rijke hoogopgeleiden (sterkste schouders dragen de zwaarste lasten, mijn bips), en proberen ze linksom en vooral rechtsom zzp’ers uit hun levensonderhoud te naaien.

Ik moet dan ook bekennen dat het negeren van het interne gekissebis binnen de PvdA al jaren flink bijdraagt aan mijn levensgeluk. Dus u kunt zich mijn chagrijn voorstellen, toen ik dinsdag ineens het hoofd van kandidaat-lijsttrekker Jacques Monasch op mijn televisie zag verschijnen.

Het was de schuld van 1vandaag, dat een item had over Monasch’ alternatieve PvdA-verkiezingsprogramma. Het komt erop neer dat Monasch een flinke ruk naar rechts maakt, met veel gedoe over ‘niet wegkijken, maar durven benoemen’. Dit gaat keurig onder het mom van het aanswaffelen van een sociaal-democratische discussie, maar er zit een luchtje aan. Monasch weet namelijk zeer goed dat hij geen schijn van kans zou maken om verkozen te worden tot lijsttrekker, ware het niet dat de PvdA met het plan rondloopt om een flitslidmaatschap in te stellen, zodat ook nu-nog-niet-leden kunnen meestemmen. Als reactie op dat plan schreef de zeer rechtse haatwebsite GeenStijl dat zij misschien voor de lolz wel hun achterban willen aanmoedigen om Monasch in het zadel te flitsen. In deze context vind ik het moeilijk om Monasch’ programma anders te lezen dan als een soort open uitnodiging naar GeenStijl, om hem vooral naar de winst te trollen.

Zo had ik op de eerste pagina van het program al bijna Wilders-bingo: het ging over ‘nationale trots en veiligheid’, ‘dreiging’, ‘onvrede over Europa’ en een ‘politieke elite’ die wars is van tegengeluiden van gewone mensen. En dan was ik nog niet eens bij de passage waarin Monasch bepleit dat Syriëgangers (allemaal, dus zonder aanziens des persoons) de toegang tot ons land ontzegd moet worden. Of bij de merkwaardige alinea die begint met het tegengaan van racisme en discriminatie op de arbeidsmarkt, om in één adem op te stomen naar moslimvrouwen die ‘door groepsdruk en door een door mannen opgelegd geloof niet de vrije keuzes maken in hun privéleven die zij zouden willen.’

Een beetje wereldvreemd is het programma ook. Monasch wil bijvoorbeeld in de ouderenzorg ‘liefde, gezelligheid en lekker eten’ centraal stellen – alsof een verpleeghuis een soort pizzeria is, in plaats van een plek waar het schrijnen soms zo hoog oploopt dat bewoners maar drie keer per dag naar de wc mogen.

Nog erger wordt het als Monasch het gaat hebben over de vluchtelingencrisis. In de landen rondom Syrië en Irak leven vele miljoenen oorlogsvluchtelingen in erbarmelijke omstandigheden. Wat wil Monasch? Hij wil een ‘duidelijk beperkt’ aantal mensen ophalen uit UNCHR-kampen. En dan alleen nette vluchtelingen; ze worden vooraf gekeurd om te kijken of ze wel akkoord gaan met artikel 1 van onze grondwet. Maar dan hoeven ze tenminste geen gevaarlijke tocht over zee te maken. Dit alles omdat Nederland, volgens Monasch, een ‘beschaafd en fatsoenlijk land’ is.

Nou heb ik daar soms zo mijn vraagtekens bij, dus ik dacht: laat ik eens kijken hoe fatsoenlijk we tot nu toe zijn geweest met het ophalen van vluchtelingen. We hadden immers Samsoms Turkijedeal, die erin voorzag dat mensen, net zoals Monasch voorstelt, uit de kampen aldaar ingevlogen zouden worden. Een aardige mevrouw bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie wist mij te vertellen dat er tot nu toe een whopping 255 vluchtelingen zijn overgebracht van Turkije naar Nederland. Ondertussen stierven er in 2016 al meer vluchtelingen op zee dan in 2015, twitterde hoogleraar migratiegeschiedenis Leo Lucassen gisteren. Dat Monasch dit soort beleid wil verdedigen is natuurlijk zijn goed recht, maar het ‘beschaafd’ noemen, is volkomen bezopen.

Alles bij elkaar opgeteld heb ik de indruk dat Monasch zich kandidaat heeft gesteld voor het lijsttrekkerschap van de verkeerde partij. Een andere politieke club zou beter bij hem passen. Hij vindt haar in de kelder van de democratie, aan het einde van de gang, laatste deur rechts.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik kan niet voor iedereen spreken’, zei de Nigeriaanse schrijver Chimamanda Adichie afgelopen zaterdag bij Atria. ‘Ik weet niet hoe het is om een witte feminist te zijn. Ik weet niets over transgender zijn.’ Natuurlijk moet feminisme een inclusieve beweging zijn, vertelde ze, maar dat betekent niet dat elk verhaal over de ervaringen van alle vrouwen hoeft te gaan, of dat vrouwen voor elkaar kunnen of moeten praten.

Adichie gaf het voorbeeld van een Amerikaanse witte feminist, die vaak het verwijt krijgt dat ze niet over zwarte vrouwen schrijft. ‘En dan zeg ik: maar ze weet niets over zwarte vrouwen. En eigenlijk wil ik ook niet dat ze spreekt voor zwarte vrouwen. Zwarte vrouwen kunnen heel goed voor zichzelf spreken, als jullie maar de deur zouden openzetten en ze bloody naar binnen zouden laten.’

Haar woorden deden me denken aan de discussie over feminisme en islam die we de afgelopen weken hadden in Neerlands kranten. Allerlei witte, seculiere vrouwen kwamen een duit in het boze-islam-onderdrukt-vrouwen-zakje doen. Het begon met een interview met Machteld Zee in het AD over haar nieuwe boek. Er volgden opinies van Jolande Withuis en Elma Drayer in de Volkskrant. NRC-columnist Jutta Chorus interviewde een eveneens witte niet-moslima. Wel-moslima Hanina Ajarai probeerde in haar AD-column nog per satire wat nuance aan te brengen, maar haar werd in reacties onmiddellijk een gebrek aan feitenkennis over haar eigen geloof verweten. Beter zou ze het boek van Machteld Zee eens goed lezen. Dus.

Nadat Adichie was vertrokken bij Atria, dronk ik een glas vrij straffe citroenlimonade met de andere aanwezige feministen. Eén van hen, een slimme, jonge, zwarte feminist, begon over ‘Zwart als roet’, de documentaire van Sunny Bergman over Zwarte Piet. Ze vertelde hoe veel van Bergmans punten al duizenden keren door zwarte activisten waren gemaakt. En hoe frustrerend het was dat zoveel mensen na het bekijken van die film, nu een witte vrouw het had gezegd, ineens wel zagen dat Zwarte Piet een probleem is.

Het was bijna te herkenbaar. Sinds 2011 – naar aanleiding van het protest van onder andere Quinsy Gario – schrijf ik regelmatig over Zwarte Piet, en steevast mailen witte mensen me daarna om te vertellen hoe ze het dankzij mij nu eindelijk snappen. Even steevast bellen redacteurs van radio- en tv-programma’s me na zo’n column op om me uit te nodigen voor een discussie met voorstanders van Zwarte Piet. De eerste keer zei ik ja, en schoof ik aan bij Debat op 2. Hun format dicteerde dat twee groepen letterlijk tegenover elkaar zitten; in dit geval de overwegend witte pro-Pieters, en een flinke groep zwarte activisten plus ik-zei-de-gek.

Achteraf was ik in mijn nopjes; ik had goed geargumenteerd. Maar later groeide mijn ongemak. Immers: veel van de mensen aan ‘onze kant’ waren al jaren met antiracisme en verzet tegen Zwarte Piet bezig. Mijn enige verdienste was dat mij de rook om mijn hoofd net iets eerder was verdwenen dan bij de gemiddelde witte columnist. En toch was ik naar verhouding misschien wel het meeste aan het woord geweest. Wat betekende dat?

Ik vreesde dat het betekende dat veel witte mensen zelfs in een racismedebat liever naar andere witte mensen luisteren dan naar zwarte mensen. Andere debatredacteurs bevestigden dat vermoeden. Als ze me belden, informeerde ik naar de andere gasten – niet zelden kwam ik erachter dat er nog niet of nauwelijks zwarte of bruine mensen waren uitgenodigd. Een openhartige redacteur verklaarde, toen ik vroeg waarom: ‘We willen een objectief, feitelijk debat, niet al te emotioneel.’ Een treffend voorbeeld van wat Gloria Wekker deze week in haar Volkskrant-interview ‘een diepgewortelde cultuur van witte superioriteit’ noemt. ‘Het idee van de koloniale overheerser was: wij witten zijn beter en moeten jullie zwarten civiliseren. (..) Die manier van denken zie je nog altijd terug.’

Het is een manier van denken die uiteraard om verzet vraagt. Daarmee bedoel ik niet dat witte mensen moeten zwijgen over racisme, islam-geïnspireerde vrouwenonderdrukking en aanverwante akeligheden. Dat hoeft echter niet altijd vanuit de voorhoede; zeker als het gaat over Zwarte Piet of feminisme is het waardevol dat er meer mensen van kleur aan het woord komen. Zet de bloody deur open. Zoals Adichie zei: we hebben juist de stemmen van veel verschillende individuen nodig, zodat elk persoon over haar eigen ervaringen kan praten. Op die manier hoeft niemand de ander te overstemmen. Laten we superioriteit inruilen voor begrip, steun en solidariteit. Er is mooie uitdrukking voor. Niet: ik spreek voor je. Maar: ik sta achter je.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het was een gemiste kans, afgelopen dinsdag in de Tweede Kamer. D66 had twee moties ingediend die het leven van zzp’ers misschien niet leuker maar wel makkelijker konden maken. De moties waren een soort poging tot puinruimen, als reactie op de soepzooi die het kabinet vorig jaar heeft veroorzaakt door de wet-DBA in te voeren.

De wet-DBA is een zeer onsympathiek stukje regelgevingsgebeuren. Wat zeg ik, voor zzp’ers zoals ik is het een gedrocht. Het idee is dat zzp’ers voortaan met hun opdrachtgevers afspreken dat ze hun werk doen volgens een modelovereenkomst; een door de Belastingdienst goedgekeurd standaardcontract waarin de aard van de arbeidsrelatie omschreven staat. Zo’n modelovereenkomst moet zekerheid geven over de onderlinge verhoudingen, en zou moeten garanderen dat opdrachtgever en zzp’er niet achteraf-oeps-toch als werkgever en werknemer worden aangemerkt en allerlei loondienstige premies en heffingen moeten gaan betalen.

Dat klinkt puik, maar harde garanties, daar zijn noch de Belastingdienst noch verantwoordelijk staatssecretaris Wiebes scheutig mee. Dus is er grote onzekerheid in zzp-land over de uitvoering van de wet, en durven veel opdrachtgevers niet meer met personeelloze zelfstandigen in zee te gaan. Naar schatting 50.000 zzp’ers hadden hier al last van, en de verwachting is dat dit aantal volgend jaar fors gaat stijgen zodra de Belastingdienst de hele DBA-bups ook echt gaat handhaven.

De ironie is dat de regering de wet destijds presenteerde in een dikke walm van goede bedoelingen: dit ging zzp’ers behoeden voor akeligheden als schijnzelfstandigheid. Ik denk echter dat we het erover eens kunnen zijn dat broodroof niet de jofelste beschermingsstrategie aller tijden is. Freelance cameraman Jan Rein Hettinga, bijvoorbeeld, ziet zijn eenmanszaak al helemaal in de puree raken. In een veelgelezen open brief aan Wiebes beschrijft hij hoe hij vreest dat hij straks alleen nog via een uitzendbureau of aanverwante constructie voor zijn vele opdrachtgevers kan werken. ‘Dan lever ik mijn vrijheid en zakelijke speelruimte in (…) En waarom mijnheer Wiebes? Wat heb ik misdaan?’

De moties van D66 wilden iets doen aan al die onzekerheid: de regering moest beloven dat welwillende ondernemers en opdrachtgevers geen boetes zouden krijgen, en Wiebes moest de mogelijkheden voor een ondernemerstoets gaan verkennen. Het idee achter die ondernemerstoets is dat starters door een daartoe bevoegde instantie stevig aan de tand gevoeld worden over hoe hun toko zal gaan reilen en zeilen. Doorstaan ze de test, dan zijn ze ondernemer. Gewoon, bam, hopla, en dan geen geëikel meer. Twee prima plannen, zou je zeggen, maar ons parlement besloot beide moties niet te steunen.

Dat is jammer, maar natuurlijk niet onverwacht. Want coalitiepartijen VVD en PvdA hebben al jaren de pik op zzp’ers. Zzp’ers krijgen namelijk een belastingvoordeel, de zelfstandigenaftrek, waar de regeringspartijen hun begerige bezuinigingsoog op hebben laten vallen. Eerst probeerden ze daarom de cijfers zo te martelen dat schijnzelfstandigheid onder zzp’ers een kolossaal probleem leek. Dat zou ingrijpen rechtvaardigen, maar helaas werden ze ingehaald door de feiten; een onderzoek van de Erasmus Universiteit kwam in 2013 niet verder dan een schijnzelfstandigheidspercentage van twee procent.

Nou, mopperden zzp’ers, laat ons dan met rust; wij willen liever aan onze zaak geen polonaise, dankjefeestelijk. Maar de mening van zzp’ers deed er niet zo toe; het regeringsideaal blijft dat wij professionele einzelgängers, voor ons eigen bestwil, in ‘normale banen’ worden geschoven, waar we keurig de volle mep aan belastingen en premies betalen, en deel uitmaken van een lekker ouderwets overzichtelijk sociaal-economisch landschap, zonder malle fratsen als individuen die zelf in alle vrijheid hun ondernemende ding doen. Dat die banen er vaak gewoon niet zijn, ja, uh, dat, uh, nou.

Ik vind het moeilijk om de wet-DBA niet te zien als een nieuwe poging om zoveel mogelijk zzp’ers door verlies van opdrachtgevers en inkomsten uit hun ondernemerschap te manipuleren. Want laten we wel wezen: als onze bewindspersonen werkelijk iets voor zzp’ers zouden willen doen, dan zijn er nuttiger maatregelen te bedenken. Zo zouden ze iets kunnen regelen voor zzp’ers die nu geen arbeidsongeschiktheidsverzekering kunnen afsluiten, bijvoorbeeld omdat ze een chronische ziekte hebben. Ze zouden zzp’ers deels vrij kunnen stellen van vermogensheffing op hun spaargeld, omdat dit vaak ook het ziektepotje, het zorgverlofgeld en investeringsbudget is. En het belangrijkste: ze zouden kunnen ophouden met steeds tijdens het spel de spelregels te veranderen.

=

Klik hier om andere columns en blogs van mij over zzp-leed te lezen

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Dick Swaab wil een prinsessenjurk voor me kopen. In zijn nieuwe boek, Ons creative brein, beschrijft de bestverkopende neurobioloog hoe hij in Disneyland allerlei meisjes vol plezier in zulke jurkjes zag rondlopen. ‘Ik heb nog gekeken of ik zo’n jurk voor Asha ten Broeke kon kopen – maar helaas, ze waren er niet in volwassen maten. Zo jammer! Ik zag haar er in gedachten al in lopen!’

De passage is vast een reactie op de discussie die wij de afgelopen jaren voerden. Ik had regelmatig kritiek op de suffe stereotiepe rollen die veel Disney-prinsessen vertolken (te passief, te bezig met mooi zijn, overdreven afhankelijk van hun prinsen assorti), en botste met Swaab omdat hij meent dat zulke stereotypen een biologische basis hebben. Misschien denkt hij dat ik van deze sceptische gedachten zal genezen als ik zelf eens een roze tuttelfroezeljurk draag?

Ik besluit het Swaab te vragen, en bel hem op. Eerste vraag: waarom zo’n jurk? ‘Ik heb de neiging om gekke relaties te leggen, waar ik dan zelf plezier om heb en waar de meeste mensen niet om kunnen lachen’, legt hij uit. Gezien de boze twitterophef die al ontstond lijkt me dat een vrij accurate analyse.

Daarna benadrukt hij dat wij het over veel dingen eens zijn. ‘Ik denk dat wij op dezelfde lijn zitten, dat mensen een enorme variatie laten zien, van jongs af aan. En dat we het publiek moeten overtuigen dat ze dat moeten accepteren.’ Die gedachtegang lees ik ook in zijn nieuwe boek. Swaab schrijft over de invloed van onze culturele omgeving op ons brein en ons gedrag, hoe ieder individu een mozaïek is van mannelijke en vrouwelijke kenmerken, zelfs dat hij het leuk vindt dat Lego tegenwoordig ook poppetjes van vrouwelijke wetenschappers maakt. Olé!

Hij zegt er wel meteen bij dat je kinderen die graag met genderconform speelgoed spelen dat niet moet afnemen. Volgens mij wil ook niemand dat. Swaab vertelt echter over kinderen in Zweden die ‘geen typisch jongens- of meisjesspeelgoed in handen krijgen’. Maar zelfs in kinderdagverblijf Egalia – zo grondig genderneutraal dat ze niet eens woorden als ‘hij’ en ‘zij’ gebruiken – staan volgens diverse reportages de tractors en poppen gebroederlijk naast elkaar. Het lijkt erop dat Swaab hier in een hoax is gestonken.

En over stinken gesproken: ondanks zijn puike aandacht voor variatie en cultuur blijft Swaab bij het idee dat allerhande genderstereotypen een afspiegeling zijn van biologische verschillen (m/v). Speelgoedvoorkeur, bijvoorbeeld, is volgens hem tientallen miljoenen jaren geleden geëvolueerd. ‘Je kunt de paralellen vinden in de dierenwereld’, zegt hij. Om precies te zijn: er is een onderzoek van psycholoog Melissa Hines waaruit blijkt dat ook bij aapjes de meisjes het liefst met een pop moederen en huiselijk met een pannetje spelen, en de jongens graag met een autootje of bal verpozen.

Wacht even, zeg ik aan de telefoon, die studie ken ik natuurlijk. En daaruit bleek ook dat de jongensapen van alle speelgoed het liefst speelden met een hondenknuffel. Die stond te boek als genderneutraal, maar lijkt zo’n harig pluchebeest niet meer op een apenbaby dan een kale mensenpop? En: hoe weet zo’n meisjesaap nou wat ze ‘als vrouwtje’ met een pan moet? Apen koken toch niet?

Daar geeft Swaab geen antwoord op. Hij weet wel dat de meisjesapen moedergedrag vertoonden, en de jongensapen niet. ‘Je moet het werk van Hines nog maar eens bekijken’, voegt hij toe. Dat doe ik meteen. In de onderzoekspaper staat weliswaar een foto van een meisjesaap die lijkt te snuffelen aan het achterwerk van een popje (zoals apenmama’s doen), maar het sekse-onderscheid dat Swaab noemt, staat verder nergens vermeld.

Maar geen nood: Swaab heeft nog een argument. ‘Je ziet al die stereotypen ook in verschillende maatschappijen. Dat stereotype gedrag dat je hier bij baby’s ziet, zie je ook bij Chinese baby’s.’ Interessant, zeg ik, heeft iemand daar onderzoek naar gedaan? ‘Nee, nee’, zegt hij. ‘Het is iets dat me zo opvalt.’ Oh.

‘Als ik een prinsessenjurk tegenkom in een volwassen maat, dan krijg je hem’, zegt Swaab nog, voordat we ophangen. Dat treft: Sylvia Witteman twitterde al een link naar een webwinkel vol verkleedkleren voor dikke vrouwen. Persoonlijk vind ik een ‘warrior goddess’-kostuum wel wat, of desnoods een ‘evil queen’-gewaad, maar ze hebben ook een ruime collectie suikerzoet prinsessenspul. Swaabs uitgever heeft m’n adres. Mijn onvrouwelijke hart klopt vol verwachting.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik zie mezelf nog zitten, in de collegezaal, met een balpen tussen m’n tanden geklemd. De psychologiedocent stond te vertellen over een klassiek experiment van Fritz Strack uit 1988. Daaruit was gebleken dat die pen je gezicht tot een soort glimlach dwingt, en dat deze gezichtsuitdrukking, hoe geforceerd ook, invloed heeft op je stemming. Zo vind je cartoons grappiger met zo’n pen tussen je tanden. Onbewust redeneer je: ik grijns, dus ik vind dit blijkbaar leuk.

De docent liet de zaal een tamelijk flauw stripje zien. Ik voelde vooral de kramp in m’n wangen. ‘Vin jij di nou sufergraffig?’ vroeg ik aan de studiegenoot naast me.
‘Nee’, fluisterde ze, terwijl ze de pen uit haar mond en op haar schrijfblok liet vallen. ‘Je kwijlt, trouwens.’

Het is dan ook apekool, zo las ik woensdag in de Volkskrant. Zeventien laboratoria hebben het experiment van Strack opnieuw uitgevoerd, en dat had links, rechts en overal geen bal opgeleverd. ‘Het blijkt dus allemaal nep’, constateerde wetenschapsredacteur Maarten Keulemans. Over de psychologie als vakgebied zei hij: ‘De ene na de andere klassieker sneuvelt.’ En ook nog: ‘Een heel wetenschapsgebied loopt leeg.’ De kop was spitsvondig, maar keihard: ‘Alweer zo’n psychologisch lachertje’.

Toch ben ik nog steeds trots op de psychologie. Want juist hier maakt men nu tijd en geld vrij om voor verminderd sexy wetenschap als het herhalen van hoogbejaarde experimenten en het omschoppen van teergekoesterde heilige huisjes. Bovendien is de psychologie in, ehm, goed gezelschap: het is niet het enige vakgebied dat aan herhalen-lukt-nieteritis lijdt. Zoals Keulemans gisteren in het Commentaar schreef: ook in het hersenonderzoek, de voedingswetenschap, het proefdieronderzoek en het biomedisch onderzoek op cellen gaat het niet helemaal megajofel.

De genetica, nog zoiets. Wellicht weet u nog dat tot een paar jaar geleden met enige regelmaat een gen-voor-dit en een gen-voor-dat werd gevonden. Maar het destijds zo gehypte ‘homogen’, bijvoorbeeld, was na de eerste publicaties opeens jarenlang zoek. En dat ene botontkalkingsgen dat artsen vonden als dé grote veroorzaker van brekebenigheid? Dat bleek later één van honderden rolspelende genen te zijn en dus nauwelijks invloed te hebben. Oeps, sorry, okdoei.

Desalniettemin achtten veel mensen deze ‘hardere’ wetenschappen toch superieur aan soft psycho-gedoe. Zo zei voormalig KNAW-eindbaas (en geneticus en arts) Hans Clevers in een interview met De Kennis Van Nu: ‘In de biomedische wetenschappen bouwen we continu door op elkaars werk. (..) Blijkt mijn onderzoek niet te kloppen, dan zoemt dat rond.’ Psychologen bouwen volgens hem niet aan zo’n ‘kennishuis’.

Dat lijkt me een misvatting. Zo is op het werk van Strack zelfs een flink dorp gebouwd. Meer dan 1440 publicaties citeerden het oorspronkelijke experiment, telde Keulemans. Dit jaar nog verschenen er studies van Strack-geïnspireerde onderzoekers die potloden in de monden van autistische kinderen stopten, en lolly’s in peuters, om te kijken of de aldus uitgelokte gezichtsuitdrukkingen invloed hadden op hun emoties of geheugen. Het antwoord was trouwens in beide gevallen ‘ja’, wat best knap is van een bij-nader-inzien-niet-bestaand-effect.

En, laten we wel wezen: het grootste issue van de psychologie is natuurlijk niet dat het een softe bedoening is, of zelfs dat er statistisch behoorlijk wat gesjoemel aan het licht is gekomen (al is dat zeer ernstig). Het opperprobleem is dit: homo sapiens zijn verdraaid lastige studieobjecten. Ze zijn complex, rommelig en ook niet bijster consequent. En de methoden die psychologen hebben om ons innerlijke zooitje ongeregeld te bestuderen zijn niet zo verfijnd dat ze daar zomaar van alles over kunnen concluderen.

Ik hoorde ooit een fraaie vergelijking: psychologisch onderzoek doen is net zoiets als een stad verkennen, maar in plaats van dat je rustig om je heen mag kijken, kun je alleen in een klein handspiegeltje turen naar de reflectie van de gebouwen en straten om je heen. Elke reflectie is niet meer dan een fragment van een deel van het geheel, en als je je spiegeltje net iets anders draait, is wat je dacht te zien soms zo weer weg.

Dat betekent niet dat we de menselijke geest nooit zullen doorgronden. Het betekent wel dat het veel meer tijd, geld en moeite gaat kosten dan we vooraf hadden gedacht. En dat we nooit meer op basis van één experiment – hoe klassiek het ook is, hoeveel lol met balpennen het ook oplevert – kunnen zeggen dat we echt iets weten over de mens.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Als het niet allemaal zo wrang was, zou ik Maurits Hendriks dankbaar zijn. Het gebeurt immers niet vaak dat iemand zo treffend in het klein iets illustreert dat in het groot mis gaat in onze maatschappij.

Hendriks is chef de mission van ons olympische TeamNL, en nam in die hoedanigheid de afgelopen weken een aantal veelbesproken beslissingen: hij stuurde turner Yuri van Gelder naar huis omdat die niet netjes binnen de lijntjes had gekleurd, en zette sporters die naast de medailles hadden gegrepen vervroegd op iets dat al snel de ‘loservlucht’ werd gedoopt.

Maar interessanter dan die beslissingen, is het commentaar dat Hendriks erbij gaf. Zo toonde hij zich zeer teleurgesteld in het grote aantal vierde plaatsen. Het waren er tien stuks in totaal: ‘Een hard gelag’, zei hij tegen de NOS. En die loservlucht, dat was volgens Hendriks noodzaak, al hadden de spelers het als ‘een grote opoffering’ ervaren. ‘Het wringt met de olympische gedachte. Maar wij mogen het prestatieklimaat niet verliezen’. Oftewel: de sporters zijn er voor de medailles, de medailles niet voor de sporters.

Wat Hendriks hier doet, is de mensen in zijn kleine micro-universum verdelen in twee groepen: winnaars en verliezers. Alsof er een essentieel verschil tussen de twee bestaat, alsof ze gescheiden worden door meer dan tamelijk dagelijkse lulligheid als een klein ongeluk of een snufje pech. Vervolgens zet hij de verliezers de oceaan over. Het doet me een beetje denken aan hoe burgers in vroeger eeuwen de melaatsen apart zetten in kolonies buiten te steden – doodsbang om besmet te raken.

Het is een onderscheid dat ik vaker zie. Arjen Lubach liet tijdens Zomergasten een fragment zien van een man die Kindersuprise-figuurtjes ontwerpt. De man komt wat zonderling over, een beetje breekbaar. Wanneer hem wordt gevraagd wat zijn droom is, zegt dat hij altijd droomt dat hij kan vliegen. Lubach spreekt vervolgens over ‘een familie van zielige mensen’. Hij vindt ze ontroerend en wil ze knuffelen, wat best lief is, maar ook betuttelend. En het benadrukt andermaal de afstand tussen zielige mensen en succesvolle luitjes zoals Lubach zelf.

Nog zoiets. Sociaal geograaf Josephine Bersee sprak eerder deze maand in een Volkskrant-opiniestuk over ‘de elite’ en ‘de achtergeblevenen’. Zij voegde nog een extra ingrediënt toe aan het narratief van winnaars en verliezer: het niet redden, zielig zijn, aan het kortste eind trekken – dat is een kwestie van verwijtbaarheid en schuld. Wie zijn weg naar de top niet weet te vinden, had beter zijn best moeten doen. ‘Waar zijn de zelfanalyse en de goede intenties van de laagopgeleiden? Hebben ze het besef dat ze zelf iets zouden moeten en/of kunnen verbeteren aan hun positie?’ vraagt Bersee. En: ‘…de achtergebleven groep [zal] zich moeten realiseren dat ze zelf hun houding moeten veranderen om te voorkomen dat ze overbodig wordt.’

Het is een zeer neoliberaal en voor velen ook een geruststellend idee: niet alleen bestaat de wereld heel overzichtelijk uit winnaars en verliezers, tot welke groep je bekomt te behoren is ook nog eens een beheersbare kwestie. Neoliberalisme bezweert onheil: winnaars hoeven niet te vrezen dat ze elk moment zomaar tot het loserschap kunnen vervallen, en wie toch dreigt af te glijden, kan zich optrekken aan de gedachte dat als je maar de juiste ‘mindset’ vinden je heus geen loser zult worden.

Het is een ideologie waar de zelfhulpindustrie garen bij spint. Die verkoopt miljoenen boeken, gevuld met de illusie dat falen een hoogstpersoonlijk issue is. ‘Ze staan voor een heel beperkte, individualistische benadering van problemen’, zei de Deense psycholoog Svend Brinkmann deze week in Trouw. Hij noemt zelfhulpboeken ‘een symptoom van een problematische cultuur waarin we proberen te overleven door onszelf op onszelf te richten.’ Het maakt dat grotere, structurele, maatschappelijke kwesties blijven liggen, merkt hij op.

De enigen voor wie de neoliberale leugen troost noch bezwering biedt, zijn de mensen die al veel verloren hebben; de zieken, de zwakken, de overvraagden, de gediscrimineerden, de pechvogels. Zij weten vaak dondersgoed dat het niet hun mindset was, laat staan hun schuld – er kan een hoop een hoop gebeuren in een mensenleven waar je geen controle over hebt. Het zou fijn zijn als we dat als samenleving zouden erkennen: verliezen hoort bij het bestaan. Het is gewoon soms het onvermijdelijke gevolg van het feit dat je iets hebt durven proberen. Dat is niet iets negatiefs, of iets dat koste van alles vermeden moet worden. We kunnen niet allemaal altijd winnaars zijn. En dat is oké.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.