dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Gekke Greta.’ Zo beschreef Thierry Baudet de jonge en autistische klimaatactiviste Greta Thunberg. Telegraaf-columnist Leon de Winter, ook al zo’n empathisch fuifnummer, noemde haar ‘een meisje dat nu onder het mom van klimaatpassie publiekelijk haar ziektes uitleeft’.

In de Volkskrant was Mohammed Benzakour vleiender, maar daarmee niet minder bevooroordeeld. Hij ziet puurheid in Thunberg; ze is een ‘klein, maagdelijk wezen’, haar autisme maakt haar ‘authentiek’. ‘Het sublieme van Greta’s kracht – en daarmee het sublieme van alle autisten van deze wereld: ze spelen het sociale spelletje niet mee. Politiek en sociaal correcte praatjes komen niet voor in het vocabulaire van een autist. Ze lachen niet mee, ze praten niet mee, zetten geen masker op.’

Ik word hier chagrijnig van, maar aangezien introspectie niet mijn sterkste kant is, heb ik een tijdje moeten nadenken over wat me hier precies aan stoort. Na enig gepeins ben ik eruit: ik vind het intens onbeleefd. Thunberg is een meisje met een belangrijke politieke boodschap, die ze baseert op wetenschap. Het is vreselijk onfatsoenlijk om iemand die je zelfs nog nooit hebt ontmoet ongevraagd te psychoanalyseren, en vervolgens haar woorden te verklaren vanuit en daarmee te reduceren tot haar autisme. Zo behandelen we neurotypische* mensen die zich uitspreken over politiek ook niet: hen hemelen we op of kammen we af, niet om hun mentale toestand, maar om de inhoud van hun uitspraken.

Ik zie dit zelfs bij snoeiharde kritiek als een vorm van hoffelijkheid, want je zegt als het ware: ‘Ik ben het faliekant met je oneens, maar ik neem je serieus genoeg om te reageren op wat je zegt, niet op wie je bent.’ En zo hoort het ook. Het is niet voor niets dat het alternatief, de diskwalificatie van de persoon in plaats van de bewering, als denkfout telt: een argumentum ad hominem. Maar wat bij neurotypische mensen een ad hominem heet, wordt bij autistische mensen vaak gezien als een ‘verklaring’. Alsof voor hen andere spelregels gelden. Alsof juist uit hun mond nooit iets kan komen dat niet het onherroepelijke gevolg is van de manier waarop hun ‘gekke’ of ‘authentieke’ hersenen werken.

De grap is natuurlijk dat dit óók geldt voor neurotypische mensen. Al onze gedachtes, meningen en analyses komen immers voort uit onze unieke brein. Ze zijn de som van onze ervaringen, onze kwetsbaarheden, onze kennis, onze neurologie. In zekere zin leven we allemaal publiekelijk onze ziektes uit. En dat is nou net het mooie.

*neurotypisch: als je hersenen werken zoals die van de meeste andere mensen, en je dus doet en denkt op een manier die we gebruikelijk vinden (dus bijvoorbeeld niet autistisch).

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Zonder ons geen zorg’, las ik op een van de spandoeken die na de verpleegkundigenstaking van vorige week was blijven hangen in de hal van het ziekenhuis. Op een ander: ‘De handen aan het bed eisen vijf procent.’ Iets verderop: ‘Niet omdat het kan, maar omdat het moet.’

Natuurlijk moet het. Zoals verpleegkundigen en hoogleraren uitlegden in de Volkskrant: het werk is moeilijker geworden, er is medisch meestal meer mogelijk, mensen hebben dikwijls meerdere aandoeningen, ze gaan zieker naar huis. Maar terwijl de complexiteit toenam, stegen het salaris en de waardering voor de verpleegkundigen niet mee. Sterker nog: ze moeten vaak benadrukken dat verpleegkunde echt een vak is. Professor Bianca Buurman hekelt dat minister De Jonge het steevast over ‘liefdevolle zorg’ heeft, terwijl het gaat over keiharde deskundigheid. Marieke Schuurmans, hoogleraar verplegingswetenschap: ‘Ik kan heel empathisch naar een wond kijken, maar als ik alleen maar blijf kijken, valt op een dag het been eraf.’

Een gebrek aan geld en waardering, een nadruk op liefde en empathie: het is onderdeel van een oud patroon dat drie andere hoogleraren, Cinzia Arruzza, Tithi Bhattacharya en Nancy Fraser, uit de doeken doen in het manifest Feminisme voor de 99%. Met de opkomst van het kapitalisme, zo schrijven ze, kwam er een onderscheid tussen twee soorten werk. Aan de ene kant was er de productieve arbeid: het werk in fabrieken, mijnen en kantoren, waarmee winst gemaakt kan worden. En aan de andere kant was er reproductieve arbeid: werk dat geen winst oplevert, maar dat wel nodig is voor de even noodzakelijke ‘productie’ van mensen, gemeenschappen en cultuur. Hieronder vallen bijvoorbeeld kinderen krijgen en opvoeden, het huishouden doen, en ook zorgen voor zieken en ouderen.

Deze scheiding in soorten werk was tegelijkertijd een scheiding tussen de seksen, betogen Arruzza, Bhattacharya en Fraser: de productieve arbeid gold als het domein van vooral-de-man, en de reproductieve arbeid als het domein van vooral-de-vrouw. Zo raakte kapitalisme onlosmakelijk verbonden met genderongelijkheid.

En niet alleen met ongelijkheid, ook met onderdrukking, stellen de drie professors. Want aangezien kapitalisme – de naam zegt het al – draait om het vergaren van steeds meer kapitaal, werd het werk dat winst produceert het hoogst aangeslagen. Reproductieve arbeid telt in een kapitalistische samenleving als ondergeschikt. Het wordt aanzienlijk minder gewaardeerd, en van vrouwen wordt vaak verwacht dat ze dit werk onbetaald of slecht betaald doen. Stereotiepe fabeltjes over de aangeboren superzorgzame vrouwelijke natuur zijn het kapitalisme hier uiterst behulpzaam geweest: waarom zou je een vrouw een goed salaris geven voor zorgwerk dat ze uit puur biologisch genoegen toch wel zou doen?

Het is een bijzonder verneukeratief patroon waar we nog steeds in gevangen zitten. En niet alleen verpleegkundigen worstelen ermee. Ook bijvoorbeeld huishoudelijk werkers lijden onder de ingesleten gewoonte om hun reproductieve arbeid weinig te waarderen en nog minder te betalen. In een OneWorld-artikel vertellen vrouwen hoe ze moeten werken voor minder dan minimumloon, niet doorbetaald krijgen bij ziekte en zomaar ontslagen kunnen worden. Hun werk wordt, ook juridisch, niet gezien als ‘echt’ werk.

De positie van huishoudelijk werkers laat zien hoe het patroon en het hele kapitalistische systeem piept en kraakt. In een kapitalistische maatschappij telt het als vooruitgang als iedereen meer werkt, want dat wordt er meer winst gemaakt, stellen Arruzza, Bhattacharya en Fraser. Maar het zorgwerk verdwijnt niet, en ook mannen nemen het niet massaal over. Dus moeten vrouwen kiezen: toch minder ‘winstwerk’ doen om tijd te hebben voor de nog steeds noodzakelijke reproductieve arbeid, of die arbeid uitbesteden aan vrouwen uit een lagere klasse, vaak vrouwen van kleur.

Wanneer vrouwen voor dat laatste kiezen zien sommigen dat als feministische triomf: deze vrouwen zijn ‘bevrijd van het aanrecht’. Maar wat betekent dat als dit alleen kan omdat er andere vrouwen zijn die onderbetaald zorgen voor hun huizen, kinderen en bejaarde ouders? En hoe moeten die vrouwen zich bevrijden? Hoe komen zij aan voldoende waardering, een prima salaris, aan een goed leven? En wat doen we als het antwoord op die laatste vraag is: ‘Niet’?

Dan is het tijd om dit kapitalistische patroon van genderonderdrukking en onderwaardering van reproductieve arbeid bij het grofvuil te zetten. Om een antikapitalistische feministische revolutie te beginnen. Niet omdat het kan, maar omdat het moet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er is een land waar ik zou willen wonen. Waar je niet moedig hoeft te zijn om van je democratische grondrechten gebruik te maken. Waar iedereen in vrijheid kan demonstreren, zonder geweld te vrezen.

Waar er geen tweederangsburgers zijn. Waar we nog weten dat democratie juist geen dictatuur van de meerderheid is, maar een manier om te zorgen dat we alle stemmen horen. Waar we onze dissidenten koesteren, omdat we de onschatbare waarde van het inhoudelijke meningsverschil erkennen. Waar we beseffen dat juist een samenleving waarin minderheden in alle veiligheid kritisch kunnen zijn een samenleving is die bloeit en vooruitgang kent.

Nederland is niet dat land. Nederland is het land de anti-racistische activisten van Kick Out Zwarte Piet (KOZP) tijdens een conferentie werden aangevallen door een knokploeg met zwaar vuurwerk en honkbalknuppels. Waar ruiten en auto’s sneuvelden, en we van geluk mogen spreken dat er geen doden en gewonden vielen. En waar mensen op twitter dan zo reageerden: ‘Dikke hulde voor deze bestormers.’ ‘Mooi zo. Schop onder de kont en het land uit.’ ‘Ze hadden ze dood moeten slaan die smerige werkschuwe parasieten.’

‘Het is een regelrechte aanval op wie wij als land zijn’, twitterde Jesse Klaver. Hanneke van der Werf, de Haagse fractievoorzitter van D66, vond het geweld ‘on-Nederlands’.

Maar is dat werkelijk zo? Nederland is ook het land waarin onderzoekers waarschuwen dat we het geweld tegen KOZP bloedserieus moeten nemen, omdat ze vrezen dat rechtse bewegingen inmiddels zo geradicaliseerd zijn dat ze ‘opzettelijk en gepland geweld gaan plegen’. Een gegronde vrees, lijkt het, want op sociale media zijn de bedreigingen niet van de lucht. Wil jij zaterdag tijdens de intocht in Den Haag vreedzaam demonstreren tegen Zwarte Piet? ‘Blijf weg uit onze stad, anders slaan we je kankerkop kapot.’

Desalniettemin liet het Haagse VVD-raadslid Judith Oudshoorn aan het AD weten te schrikken van het activisme van beide kanten. Burgemeester Remkes: ‘Ik zou gaarne een oproep doen: dat iedereen er in de aanloop naar aanstaande zaterdag goed van bewust is dat Sinterklaas een feest is, eigenlijk’ (mijn cursiefjes). Alsof je een groep antiracisten die rustig gebruik wil maken van een grondrecht evenzeer moet vrezen als een groep extreem-rechtse racisten die bereid is geweld te gebruiken.

Toch hoeft deze dwaallichterij misschien niet te verbazen. Want, zoals OneWorld-hoofdredacteur Seada Nourhussen twitterde, is Nederland ook het land waarin de autoriteiten de antiracisten keer op keer hebben tegengewerkt. Laten we niet vergeten dat het geweld tegen KOZP de eerste keren niet van extreem-rechts kwam, maar van de staat: in Dordrecht (2011), Gouda (2014) en Rotterdam (2016). Jarenlang bevestigden politie en bestuurders zo het beeld dat anti-Zwarte Piet-demonstranten ontzettend gevaarlijk waren. Nourhussen: ‘Waarom zouden racisten (…) zich niet gesterkt voelen om te doen waar ze zin in hebben? De machthebbers geven het voorbeeld.’

En zo werd Nederland het land waar mensen van kleur vaak alleen nog in angst gebruik kunnen maken van hun democratische grondrechten. BIJ1-bestuurslid Sandra Salome schreef op joop.nl dat ze zelfs overwoog om niet meer tegen Zwarte Piet te demonstreren. Toch zal ze bij de intocht zijn, ‘met trillende benen, een steen in mijn maag, net als heel veel anderen die daar naast mij staan. Het alternatief is namelijk nog beangstigender – extreem-rechts laten winnen, buigen voor geweld en accepteren dat je altijd een tweederangsburger zult blijven.’

Salome wil ‘iedereen, maar met name witte mensen, oproepen om tijdens de protesten aankomend weekend voor, naast en achter de vreedzame activisten te gaan staan. Hoe meer mensen er zijn, hoe veiliger het wordt.’ Ik zal aan haar oproep gehoor geven. En ik hoop dat velen dat zullen doen.

Want er is een land waar ik wil wonen. Waar niemand zwijgt uit angst. Waar mensen van kleur niet hoeven te vrezen als ze hun stem verheffen. Waar de stille witte mensen met een goed maar bang hart zich eindelijk uitspreken. Waar politici en bestuurders niet alleen garanderen dat activisten die opkomen voor mensenrechten de bescherming krijgen die ze nodig hebben, maar ook de steun die ze verdienen. Waar we samen opstaan tegen dreiging en geweld. En waar extreem-rechtse racisten nooit winnen, omdat hun bittere haat het altijd verliest van onze ontembare drang naar vrijheid, gelijkheid en solidariteit.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het is woensdagavond, koud en donker, en op het plein voor het stadhuis in Deventer staan zo’n dertig Zwarte Pieten. Veel te vroeg, natuurlijk: Sinterklaas is nog niet eens in het land. Maar blijkbaar is de traditie dat er geen Sint en Pieten mogen rondlopen in een stad voordat de intocht is geweest er eentje waar wél aan gemorreld mag worden.

Het is voor de goede zaak, vinden de Zwarte Pieten. Zij, en nog een kleine honderd andere demonstranten, zijn van de actiegroep ‘Zonder Zwarte Piet geen Sinterklaas in Deventer’. Die werd twee weken geleden opgericht nadat de burgemeester en een wethouder aankondigden dat Zwarte Piet diende te verdwijnen. Gefaseerd moesten er roetveegpieten komen, anders zou de commissie die de intocht organiseert haar subsidie verliezen. Die commissie voelde zich overvallen, het landelijke Sint- en Pietengilde stond op haar achterste benen – ‘gemeentes drijven hun zin door met gemeenschapsgeld als chantagemiddel’ – , op facebook protesteerde een luid groepje Deventenaren met veel hoofdletters: ‘ZWARTE PIET BLIJFT ZWART’.

Dat leidde tot een zekere verslapping in de knieregio bij burgemeester en wethouder: die roetveegpieten hoefden toch maar niet. In plaats daarvan komt er een compromispiet, waarvan niet bekend wordt gemaakt hoe die eruit zal zien. Nu is in Deventer – mijn stad – iedereen ontevreden. De voorstanders van Zwarte Piet omdat ze vrezen dat hun geliefde racistische karikatuur gaat verdwijnen, de tegenstanders omdat je over racisme geen compromissen sluit, kom nou; dat de burgemeester het wilde ‘uitfaseren’ was al gênant genoeg.

En zo heeft de strijd voor het einde van Zwarte Piet de provincie bereikt. In het jaar dat het Sinterklaasjournaal, de landelijke intocht en de meeste grote steden eindelijk vrij zullen zijn van blackface, rommelt het in plaatsen als Deventer, Zoetermeer, Hengelo, Veenendaal.

Deventer is een verdeelde stad. In de rijkere buitenwijken stemt men bij verkiezingen hoofdzakelijk VVD, in de binnenstad GroenLinks. Daartussenin liggen de armere buurten, zoals de mijne, waar in 2017 de PVV en in 2019 het Forum voor Democratie de grootste werden. Even verdeeld zijn we over de pietenkwestie. De Stentor Deventer peilde ruim 12.000 stadsgenoten: van hen wil 55 procent dat Zwarte Piet zwart blijft, en 34 procent wil dat juist niet.

Aangezien niets Nederlands ons vreemd is, leidt deze verdeeldheid tot agressie bij sommige fans van Zwarte Piet. Wanneer ik me, als bezorgde burger, online en bij de raadsvergadering uitspreek tegen Zwarte Piet, krijg ik te horen dat ik moet oprotten. ‘Ga terug van waar je vandaan komt en ga geen onrust stoken hier in het traditionele deventer’ (sic). ‘Zei moet heel snel in een puinzak op de boot worden gezet naar de kannibalen dan hebben ze een heerlijke maaltijd’ (ook sic). ‘Die ten Broeke moeten ze ook met pek en veren de stad uit jagen.’

Deze gezelligheid komt van leden van dezelfde actiegroep die demonstreerde voor het stadhuis. Op hun facebookpagina heet het college van B&W ‘de D66-Groenlinkskongsi die Zwarte Piet wil liquideren’. Er is zelfs enige bereidheid om, kinderen-be-damned, het hele Sinterklaasfeest in gijzeling te nemen; het bericht dat de Veenendaalse Sint weigert mee te doen aan een intocht met roetveegpieten wordt enthousiast onthaald. ‘Top dat moet elke Sinterklaas doen.’ ‘Juist! Poot stijf houden!’ Elders: ‘Maak je geen zorgen in Deventer blijft het zwart of helemaal niet.’

Ik hoor dat zelfs op een basisschool de gemoederen hoog oplopen. In groep acht ondervragen de kinderen van fanatieke Zwarte Piet-aanhangers hun klasgenoten: ‘Ben je voor of tegen? Zeg op! Want als je tegen Zwarte Piet bent, kan ik je niet vertrouwen.’

Het is pijnlijk ironisch dat ze juist op deze school alweer een paar jaar Sinterklaas vieren zonder Zwarte Piet – tot ieders tevredenheid. Zelfs een vader die kort daarvoor nog had geroepen dat ‘die buitenlanders met hun gore poten van ons kinderfeest moeten afblijven’, stond lachend te zingen en klappen toen de regenboog- en roetveegpieten de school binnenliepen.

Zo kan het altijd zijn, denk ik. Niets maakt een racistische traditie zo snel betekenisloos als de aanblik van opgetogen kinderen die buiten met rode wangetjes van de kou en de pret naar roetveegpieten zwaaien. Er zullen weer gewoon liedjes zijn, en pepernoten, en cadeautjes in de schoen. Er zal geen blackface zijn, maar een vrolijk feest voor alle kinderen. En ook de provincie zal zien dat het goed is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Elke droom die ik ooit had gehad over de toekomst was me plotseling afgenomen’, vertelde Gareth Walker, een Engelsman die op zijn 26ste te horen kreeg dat hij MS had. Zijn verhaal staat in het boek Cure: a journey into the science of mind over body van Jo Marchant. Ik las het toen ik nog niet zo lang ziek was; de diepe, dubbele streep die ik onder de uitspraak van Walker zette, laat zien hoe verdrietig ik was. Chronisch ziek zijn begint met een rouwproces. Je moet afscheid nemen van allemaal stukjes van jezelf: mogelijkheden, hobby’s, plannen, ambities.

Ik huilde veel in die tijd, maar Walker gaf me hoop. Want verderop in het boek blijkt hij inmiddels 36 te zijn en goed met zijn ziekte te kunnen omgaan. Hij werkt zelfs weer fulltime. ‘Het meeste lijden bij MS komt van het verleden en de toekomst’, zegt hij. Juist het nadenken over wat hij vroeger allemaal zo graag deed, en het piekeren over wat hij later nog allemaal zal moeten opgeven, was een marteling voor hem. (Weer een dikke streep van herkenning in het boek.) Maar Walker heeft geleerd om, met behulp van mindfulness-meditatie, die gedachten een halt toe te roepen. Door zich te concentreren op wat op dit moment om hem heen gebeurt, lijdt hij minder onder zijn ziekte en is het leven weer goed – soms zelfs heerlijk.

Het hielp me toen om dat te horen. Als het verleden te pijnlijk is, en de toekomst te ongewis, dan is het hier en nu de beste plek voor je hoofd. Aanzienlijk minder behulpzaam was de opdracht die ik uit Walkers verhaalde destilleerde: als ik maar mindful genoeg was, kon ik mezelf vast wel gezond mediteren, zodat ook ik voltijds kon blijven werken.

Er ligt veel besloten in die wens. Ideeën waar we allemaal halfbewust mee zijn opgegroeid: dat je waarde als mens samenhangt met hoe productief je bent. Dat het leven maakbaar is. Dat je een plicht hebt om bij ziekte alles te proberen om nuttig te blijven.

In zijn boek McMindfulness noemt hoogleraar Ronald Purser mindfulness daarom ‘een manier om jezelf te disciplineren, vermomd als zelfhulp.’ Onder het mom van ‘goed voor jezelf zorgen’ leer je te over-functioneren. In plaats iets aan de oorzaken van pijn en stress te doen, leer je er meer van te incasseren.

Ik probeerde het, maar het brak me op en ik werd steeds zieker. Wat ik echt nodig had, was het tegenovergestelde van zelfdiscipline: toestemming van mezelf om minder goed te functioneren. Om minder te gaan werken. Om toe te geven: soms is het hier en nu niet zo’n fijne plek. Soms doet alles pijn, soms ben ik kapot. Dat is niet mijn schuld. Ik kan er weinig aan doen. Het is wat het is. Shit happens.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een ‘beroepsdrammer’, noemde een Boze Man me in zijn mail. Ik denk niet dat hij het vriendelijk bedoelde, want vlak daarvoor had hij enkele onvleiende opmerkingen over mijn moeder gemaakt, met name over haar beslissing om mij niet te laten aborteren.

Nu is het levensvreugde-technisch onverstandig om lang stil te staan bij hatelijke berichten, maar het woord ‘beroepsdrammer’ fascineerde me. Volgens de Van Dale betekent ‘drammen’ hetzelfde als ‘doorzeuren’, maar het krijgt een extra betekenislaag doordat het een woord is dat vrijwel uitsluitend voor kinderen en vrouwen wordt gebruikt. Volwassen mannen drammen zelden of nooit. Zij agenderen, uiten hun mening of maken een punt. Misschien tot stier-fucking-vervelens toe, maar zelfs dan drammen ze niet.

Zo bekeken is ‘drammen’ zeer verwant aan ‘bazig’: ook dat woord is exclusief voorbehouden aan meisjes en vrouwen. Jongens en mannen zijn gewoon de baas.

Zowel in ‘drammen’ als ‘bazig’ ligt bovendien afkeuring besloten: een dame wordt niet geacht zich zo te gedragen. Ze hoort niet fanatiek op haar leiderschap of achter haar mening te blijven staan, ze dient aardig en bescheiden te zijn. Ze mag niet al te moeilijk te doen, maar moet wat haar gegeven wordt in dankbaarheid te ontvangen.

Zelf heb ik een grote liefde voor drammende vrouwen. Want, zoals historica Laurel Thatcher Ulrich schreef: ‘Well behaved women seldom make history.’

Neem Joke Smit. Al in haar essay Het onbehagen van de vrouw in 1967 pleitte ze voor ‘een ongenuanceerd feminisme’. Het was één van de vonken die de motor van de tweede feministische golf startte. Maar Smit bleef ontevreden. En terecht, lijkt me: de strijd van vrouwen voor een volwaardig bestaan met zinvol werk en maatschappelijke invloed, voor een leven dat niet draait om man en kinderen, was nog niet gestreden. Toch schreef de Volkskrant in een terugblik op haar leven: ‘Haar onbehagen ging over in verontwaardiging.’ En natuurlijk viel het d-woord: ‘Ze radicaliseerde, werd drammerig, op het obsessieve af.’

Of neem Susan Sontag, de inmiddels overleden schrijfster van essays en boeken die decennia later nog steeds relevant zijn, zoals Illness as metaphor. In een Aeon-essay over haar leven noemt Lauren Elkin haar moeilijk en onbuigzaam. ‘Sontag had geen tijd om de valse nederigheid te vertonen waartoe vrouwen geconditioneerd worden’, schrijft ze. Sontag was messcherp, bijzonder slim, meedogenloos, tegendraads en lastig. Het was ondenkbaar voor haar om zich niet uit te spreken, ongeacht hoe onpopulair dit haar maakte.

Dat is hoe een vrouw aan het etiket ‘drammer’ komt, overweeg ik. Wanneer ze blijft rebelleren, ook als de goegemeente het nu wel welletjes vinden. Wanneer ze die haar eigen meningen en analyses zo hoog aanslaat dat ze ze blijft verkondigen, ook als bijna niemand het meer horen wil. Wanneer ze zichzelf zo serieus neemt dat het haar niet kan schelen of ze aardig gevonden wordt.

Misschien moet ik de Boze Man terugmailen. ‘U noemde me beroepsdrammer. Bedankt voor het compliment.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.