dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

De ellende begon met een therapeut die maar bleef aandringen. Is je in je kindertijd iets ergs overkomen? Ben je misschien misbruikt? Probeer je dat eens voor te stellen. Langzaam maar zeker doemden bij de patiënt de herinneringen op. Aan Iets Vreselijks. Maar zijn die herinneringen wel echt?

‘Wat ik echt wil weten, is hoe je dat in godsnaam van me kon denken’, zegt de vader van Meredith Maran. Bijna twintig jaar geleden beschuldigde ze hem van seksueel misbruik. Ondertussen weet ze dat dit nooit echt is gebeurd. Maar toen geloofde ze oprecht dat hij het had gedaan. Geheel in lijn met de tijdsgeest overtuigde ik mezelf van een incestverleden, schrijft Maran in het pasverschenen boek My Lie. In de jaren tachtig begonnen psychologen te vermoeden dat er in gezinnen veel meer misbruik voorkwam dan ze tot die tijd dachten. Alleen wisten de slachtoffers dat zelf niet meer. Die hadden de herinneringen ergens diep van binnen weggestopt. Uit zelfbescherming, dachten de psychologen. Maar juist verdrongen herinneringen leverden psychische klachten op. Om te genezen, zo was het advies, moest je op zoek naar je eigen verdrongen herinneringen. Ook Meredith Maran, ongelukkig na haar stukgelopen huwelijk en onzeker over haar leven, ging in therapie. En net als tienduizenden andere vrouwen in Amerika en Europa hervond ze daar herinneringen aan haar eigen gruwelijke misbruikverleden. Maran beschuldigde haar vader. Dat deden de vrouwen bijna allemaal, want alleen dan kon je volgens de therapeuten je misbruikverleden verwerken. Families vielen uit elkaar. In de Verenigde Staten kwam het tot duizenden rechtzaken. Honderden vaders werden door de rechter veroordeeld op niets anders dan de hervonden herinneringen van hun dochters. Ook in Nederland werden aangiftes gedaan, al waren het bij lange na niet zoveel als in de VS. De psychologen zagen ondertussen hun vermoedens bevestigd. Zie je wel, seksueel misbruik is geen zeldzaamheid. Het gebeurt overal. Veel slachtoffers hadden zich gewoon nog niet gerealiseerd wat hen was overkomen.

Brein onthoudt gevaar
Aan het begin van de jaren negentig beginnen de eerste wetenschappers hardop te twijfelen aan de theorie dat je brein uit zelfbescherming traumatische herinneringen onderdrukt. Ze spreken hun zorgen uit over de misbruikhype. Geheugenexpert Harald Merckelbach was een van die bezorgde wetenschappers. Tegenwoordig is hij hoogleraar forensische psychologie aan de Universiteit Maastricht. Hij vertelt hoe ons brein juist is ingesteld om indringende gebeurtenissen extra goed te onthouden. ‘Dat blijkt ook uit studies waarbij mensen akelige plaatjes en neutrale plaatjes te zien kregen. De uitkomst van al die studies is telkens dat mensen dingen beter onthouden naarmate ze emotioneel meer lading hebben’, zegt Merckelbach. ‘Was dat niet zo geweest dan had homo sapiens het niet zo goed gedaan in de evolutie.’ Wie een goed geheugen heeft voor dingen die gevaarlijk zijn en pijn doen, heeft betere overlevingskansen. Herinneringen aan echt gebeurd seksueel misbruik zijn dan ook vaak haarscherp. Ze hoeven niet tijdens intensieve therapie uit een donker hoekje van het geheugen te worden opgediept. Ze zijn er altijd.

Suggestie doet geloven
Zo moeilijk als je een vreselijke gebeurtenis vergeet, zo gemakkelijk doe je een valse herinnering op aan een voorval dat nooit heeft plaatsgevonden. Elke Geraerts, onderzoeker aan de Erasmus Universiteit, weet er alles van. Ze voorzag honderden nietsvermoedende proefpersonen van valse herinneringen. Zo probeerde ze een groep mensen wijs te maken dat ze ooit ziek waren geworden na het eten van eiersalade, terwijl dit nooit was gebeurd. Dat lukte bij ongeveer 35 procent van de deelnemers aan haar onderzoek. ‘Wanneer je iets maar voldoende en goed suggereert gaan mensen dat ook geloven. Het moet wel iemand zijn die gemakkelijk iets aanneemt, iemand die bijvoorbeeld al best veel fantasie heeft van zichzelf, die zich gemakkelijk iets kan voorstellen.’ Jammergenoeg voor de fantasierijke proefpersonen werd door Geraerts experiment ook hun plezier in eiersalade grondig verpest. De valse herinnering leidde, aldus de onderzoekers, tot een ‘significant gereduceerde consumptie van sandwiches met eiersalade, zowel direct als vier maanden na de valse suggestie.’

Therapie is niet onschuldig
Wat gebeurt er nou wanneer iemand met zo’n rijke fantasie de verkeerde therapeut treft? Geraerts: ‘Wanneer zo’n persoon in therapie gaat vanwege een depressie of een eetstoornis of wat dan ook, dan gaan sommige therapeuten veronderstellen van, goh, dat moet iets in de kindertijd geweest zijn. Ze gaan dan suggeren, kijk, misschien ben je als kind misbruikt. Probeer je dat eens voor te stellen. En dat is natuurlijk heel kwalijk want als je je dat gaat inbeelden, gaat er een moment komen waarop je niet meer kunt onderscheiden of het echt gebeurd is of dat je het je hebt voorgesteld.’ Ondanks de inzichten uit de jaren negentig zijn er nu nog steeds veel therapeuten die zo te werk gaan en zo hun patiënten laten lijden onder een misbruikverleden dat ze niet hebben gehad. Merckelbach denkt dat het vooral om alternatieve therapeuten gaat. De meeste psychologen die netjes zijn geregistreerd bij de beroepsvereniging, zegt hij, weten ondertussen dat bij ‘stel-je-eens-voor-dat’ oefeningen het risico op een valse herinnering groot is. Toch komt onderzoeker Geraerts het in haar werk nog vaak tegen dat patiënten herinneringen aangepraat krijgen. Ook buiten het alternatieve circuit: ‘Ik heb zelfs geregeld patiënten hier die op de Riagg foutieve dingen zijn gesuggereerd’, vertelt ze. En dat is geen onschuldige praktijk. Want ook al zijn de herinneringen vals, het leed is echt, blijkt uit een studie die Geraerts net heeft afgerond. Mensen die in therapie herinneringen hervinden, hebben achteraf evenveel psychische klachten als mensen die echt zijn misbruikt. Voor Geraerts is er maar een conclusie mogelijk: dit soort therapie moet echt verboden worden.

Dochters zoeken vergiffenis
Halverwege de jaren negentig keert het tij ook in de rechtszaal. De meeste mannen die alleen op basis van een hervonden herinnering in de gevangenis waren beland, worden vrijgelaten. Nu zijn het niet de vaders die tot hun verbijstering voor het gerecht worden gedaagd, maar de therapeuten die met hun foute methodes de dochters een misbruikverleden hebben aangepraat. Deze nieuwe tijdsgeest maakt Meredith Maran aan het twijfelen. Kan het zijn dat al die herinneringen vals waren? Kunnen mijn eigen herinneringen vals zijn? Ze bezoekt de rechtszaak van Gary Ramona, die de therapeut van zijn dochter Holly voor het gerecht heeft gesleept. Voor de Beschuldiging waren de Ramona’s een gelukkig gezin. Vijf jaar geleden stuurde Holly haar vader nog een kaart, die ze ondertekende met ‘Je grote liefde, Holly’. En terwijl Maran kijkt hoe Holly in snikken uitbarst in de rechtszaal, kan ze alleen maar denken: ‘Ik wil weer mijn vaders grote liefde zijn.’ En dan: hoe kan ik dat denken, als hij me vroeger heeft misbruikt? Ze zoekt een andere therapeut, eentje die niet op haar verleden hamert, maar haar aanmoedigt om uit te zoeken wat ze wil. Wanneer Marans broer belt weet ze wat dat is. ‘Papa heeft een hartaanval gehad’, zegt haar broer. ‘Niet zo’n erge. Hij komt er wel weer bovenop.’ Maran is niet welkom in het ziekenhuis. En dan neemt ze een besluit. ‘Dit moet stoppen. Ik moet hiermee stoppen, nu er nog tijd is.’

Brein weet het beter
In Nederland leidt een hervonden herinnering ongeveer vijf keer per jaar tot een aangifte wegens misbruik. Acht jaar geleden dachten wetenschappers dat in zulke gevallen een hersenscanner misschien veel leed kon besparen. Echte en valse herinneringen geven namelijk andere patronen in het brein. De wetenschappers waren optimistisch. Ze spraken erover hoe hun ontdekking in de toekomst in de rechtszaal kon worden gebruikt. En toen kwam de nuchterheid. ‘Er is overlap tussen die patronen’, vertelt professor Merckelbach. ‘De verschillen tussen een echte en een valse herinnering zijn niet zo groot dat je een scan als leugendetector kunt gebruiken.’ In Nederland zijn er daarom experts van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken die beoordelen of een herinnering vals is of echt. Ze kijken of het slachtoffer veel fantasie heeft. Of de herinnering in therapie is hervonden. Dat soort dingen maken een getuigenis verdacht. Vaak komt er dan geen zaak van. Wat rest is het lijmen van de brokken. Voordat het te laat is. Het gaat niet goed met Meredith Marans vader. Hij wordt langzaam dement, en ze brengt veel tijd met hem door. Op de dag dat Maran op de achterbank van zijn auto zit, is hij even helder. Haar vader kijkt haar aan via de achteruitkijkspiegel. Er is niets vergeetachtigs in zijn blik. En dan vertelt hij haar, gewichtig en zonder bitterheid, dat hij kan begrijpen waarom ze hem heeft beschuldigd. En dat hij, als hij in therapie zulke herinneringen had hervonden, hetzelfde had gedaan. Zijn ogen zijn melkachtig door de staar, maar staan vol liefde. Meredith is vergeven.

Meer lezen:
The Myth of Repressed Memory: False Memories and Allegations of Sexual Abuse, Elizabeth Loftus, en Katherine Ketcham, St. Martin’s Griffin (1994)

My Lie: A True story of False Memory, Meredith Maran, Jossey-Bass (2010)

De leugenmachine: over fantasten, patiënten en echte boeven, Harald Merckelbach, Uitgeverij Contact (2011).

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Maastrichtse onderzoekers gaan op celniveau op jacht naar het jojo-effect. Om dat te doen zetten ze dertig mensen op een superstreng dieet van 500 kcal per dag. Dat is natuurlijk wetenschappelijk gezien erg interessant en nuttig. Maar wat doet zo’n crashdieet eigenlijk met je?

Bijna zeven ton subsidie. Dat krijgen de Maastrichtse hoogleraren Edwin Mariman en Marleen van Baak van ZonMW om het zo gevreesde jojo-effect beter te bestuderen. Hun onderzoek bouwt voort op eerdere studies, die suggereerden dat een streng dieet stress veroorzaakt in de vetcellen zelf.

Professor Mariman legt uit hoe dat precies gaat. “Vetcellen zijn kwetsbaar, een soort puddinkjes die gemakkelijk uit elkaar vallen”, vertelt hij. “Om zich te beschermen, bouwen ze een soort uitwendig skelet. Wanneer je afvalt, raakt de vetcel vet kwijt. Hij krimpt. Het skelet moet dan eigenlijk meekrimpen, maar het aanpassen van dat skelet kost veel energie. En energie, daar heb je juist weinig van als je op dieet bent. Dus krijgt de cel stress. De gemakkelijkste oplossing voor die stress, is om niet het skelet aan te passen, maar om de vetcel weer te laten groeien. Er moet dus vet bij. Een van de manieren waarop de vetcel dat zou kunnen regelen is door minder leptine uit te scheiden. Leptine is een hormoon dat het hongergevoel remt. Via dit en andere hormonen kunnen de vetcellen dus de gastheer aanzetten om meer te eten. Zowel de vetcel als de gastheer worden dan weer dikker.”

Om dit bekende jojo-effect te bestuderen, zetten Mariman en Van Baak zestig mensen die te zwaar zijn op dieet. De ene helft gaat langzaam afvallen. Zij mogen elke dag 1250 kilocalorieën eten, en vallen dan in de loop van drie maanden af. De andere groep mag per dag 500 kilocalorieën, en verliest op die manier in acht weken ongeveer tien procent van hun lichaamsgewicht. Bij die groep verwachten de Maastrichtse wetenschappers de grootste celstress.

Om de calorieën even in perspectief te zetten: normaal gesproken heeft een vrouw elke dag gemiddeld 2000 kilocalorieën nodig om op gewicht te blijven. Een man verbruikt er gemiddeld 2500. De deelnemers uit de ‘celstressgroep’ krijgen dus slechts 20 tot 25 procent van het benodigde aantal kilocalorieën binnen.

Lijnen heeft effect op je brein
Wat gebeurt er eigenlijk met je lijf en je brein als je zo extreem op dieet gaat? Naast het feit dat je vetcellen waarschijnlijk stress krijgen, heeft zo’n strenge lijnpoging serieuze effecten op je brein. David Linden, neurowetenschapper aan John Hopkins University, schrijft erover in zijn nieuwe boek Genot als kompas.

Normaal gesproken wordt ons lichaamsgewicht door een nauwkeurig afgesteld systeem – een “biochemische cascade”, noemt Linden het – vrijwel gelijk gehouden. Ons brein houdt in de gaten hoe uitgerekt onze maag is, hoe vol onze darmen zijn, welke voedingsstoffen er in ons bloed rondzwerven en hoeveel leptine er in ons lijf zit. Een klein gebiedje van de hypothalamus maakt vervolgens een grote optelsom en scheidt via weer andere delen van ons brein het hormoon CRH uit, of een ander hormoon, orexine. Van orexine krijg je honger, en CRH geeft je een verzadigd gevoel.

Dit systeem maakt het heel moeilijk om gewicht te verliezen en dat gewichtsverlies ook in stand te houden, schrijft Linden. “Wanneer je minder zwaar wordt, slinkt je vetmassa en lopen je leptine-niveaus terug, waardoor de biochemische cascade op gang komt die we zojuist hebben besproken. Dit geeft de aanzet tot signalen die de stofwisseling vertragen en een sterke onbewuste drang tot eten teweegbrengen. Hoe meer gewicht verloren gaat, hoe sterker de drang tot eten.”

En dat is niet alleen bij mensen zo, benadrukt Linden, maar ook bij ratten, honden en muizen. De neiging om te willen eten als je te weinig binnenkrijgt, is een oeroud evolutionair mechanisme, bedoeld om ons te beschermen tegen hongersnood. Wie probeert af te vallen en dun te blijven stelt zich dus te weer tegen miljoenen jaren aan evolutie, aldus Linden.

En dat is niet het enige. Te weinig leptine in het brein zorgt er ook voor dat we anders reageren als we voedsel zien. Dat zagen wetenschappers toen ze mensen met een leptine-tekort in een hersenscanner legden en ze foto’s met eten erop lieten zien. In hun brein werd een aantal delen van het ‘genotscircuit’ actief. Dat is precies de hersenactiviteit die je ook ziet bij gewone mensen wanneer ze uitgehongerd zijn.

Linden: “Alles bij elkaar doen deze resultaten vermoeden dat bij mensen die proberen een aanzienlijk gewichtsverlies in stand te houden, een verminderd leptine-niveau hun genotscircuit zo sterk beïnvloedt dat voedsel voor hen nog aantrekkelijker wordt.” Oftewel: van een dieet krijg je honger, en die honger maakt eten tot een verleiding die je bijna niet kunt weerstaan.

Honger: een psychologische hel
Hoe moeilijk het is om te gaan met honger weten we uit een klassiek experiment van de arts Ancel Keys. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog rekruteerde hij een groep Amerikaanse soldaten, die bereid waren zich uit vaderlandslievendheid te laten verhongeren in het Minnesota Starvation Experiment.

Maar liefst 24 weken lang aten de soldaten ongeveer de helft van het aantal kilocalorieën dan ze verbruikten (in hun geval waren dat er 1500 per dag; de gespierde en fysiek actieve soldaten verbruikten normaliter gemiddeld 3000 kilocalorieën op een dag). Na deze hongerperiode waren ze ongeveer een kwart van hun lichaamsgewicht kwijtgeraakt. Maar dat was niet het enige. De psychologische gevolgen waren enorm.

De hongerende soldaten raakten compleet geobsedeerd door voedsel. Een van de soldaten begon zelfs dingen te verzamelen die hem aan eten deden denken, zoals vorken en lepels. Veel van de militairen werden depressief. Vrijwel allemaal werden ze volkomen passief. Ze bewogen zo weinig mogelijk; een natuurlijke reactie van het lichaam om zoveel mogelijk energie te besparen.

En als ze per ongeluk eten te pakken konden krijgen, dan propten ze zich helemaal vol. Helaas kon hun lichaam dat helemaal niet aan en braakten ze het grootste deel weer uit. Hun concentratie ging erop achteruit, ze waren gemakkelijk af te leiden als ze een beslissing moesten nemen. Hun zin in seks verdween. De soldaten waren er kortom niet al te best aan toe.

De psychologische prijs van een dieet
De proefpersonen van Mariman en Van Baak hoeven zulke extreme reacties niet te vrezen. Acht weken op een streng dieet is niet helemaal hetzelfde als vierentwintig weken honger lijden. Dat wil echter niet zeggen dat iemand die acht weken lang maar 500 kilocalorieën per dag eet, geen honger zal hebben.

Psychologische onderzoeken suggereren echter ook dat het feit dat iemand met overgewicht kiest voor zo’n dieet en weet dat er winst te behalen is in de vorm van verloren kilo’s, beschermt tegen de allerzwaarste gevolgen. Zo zijn er een aantal studies gedaan met zeer strenge diëten in combinatie met gedragstherapie, en die laten zien dat je er niet meetbaar depressiever op wordt tijdens zo’n crashdieet.

Maar dat wil niet zeggen dat er helemaal geen keerzijde is. Als het zware dieet na acht weken over is, moet je blijven opletten wat je eet. Als je na de extreme lijnperiode niet voor altijd een beetje op dieet blijft, zitten de verloren kilo’s er namelijk zo weer aan. En langdurig op dieet zijn, dat heeft wel weer allerlei nare psychologische gevolgen.

Zo denken chronische lijners vaker aan eten, soms tot op het punt dat ze er bijna de hele dag mee bezig zijn. Ze delen voedsel in ‘zondig’ eten en ‘acceptabel’ eten in. Als ze eenmaal hebben gezondigd, dan geven ze voor die dag hun dieet op en eten ze veel meer ongezond voedsel dan iemand die niet op dieet is. Bovendien zijn ze vaker moe, gemakkelijk geïrriteerd en emotioneel labieler dan niet-lijners.

Jojo’en: onverstandig en onvermijdelijk?
En dan is er nog de kwestie van permanent gewichtsverlies. Uit allerlei studies blijkt dat het ontzettend moeilijk is om de kilo’s die je kwijtraakt met een dieet permanent af te schudden. Na een jaar of vier, vijf is bijna elke lijner weer terug naar het oude gewicht gejojoot. Dat geeft een psychologische knauw – “Ik heb gefaald” – maar is mogelijk ook slecht voor de gezondheid. Hoogleraar Jaap Seidell zei daar eerder over: “Gewichtsfluctuaties zijn niet gunstig. Jojoën is niet verstandig om allerlei redenen (vooral psychologische) en dient vermeden te worden.”

Toch rekenen Mariman en Van Baak een beetje op het jojo-effect om hun studie te doen slagen. Om goed te kunnen bestuderen wat er nou precies gebeurt met die gestresste vetcel, is het immers nodig dat in ieder geval een deel van hun afvallers na het dieet weer aankomt.

Mariman: “We gaan niet tegen de deelnemers zeggen: ga meer eten zodat je aankomt. We laten ze afvallen en daarna ‘laten we ze weer vrij’. Na negen maanden kijken we dan opnieuw. We vrezen niet dat we te weinig mensen in onze studie hebben die weer aankomen. Uit eerder onderzoek blijkt namelijk dat tot wel tachtig procent van de mensen die afvallen binnen die periode ook weer aankomt. Ik maak me eerder zorgen dat we niet genoeg deelnemers zullen hebben die na afvallen op gewicht blijven.”

Een nieuwe kijk op het jojo-effect
Deze tragische realiteit kan echter wel de wetenschap weer een belangrijke stap vooruit helpen. Want als Mariman en Van Baak erachter kunnen komen waarom dat jojo-effect nou zo vaak optreedt, dan kunnen daar in de toekomst mensen die gewicht willen verliezen mee geholpen zijn.

Een van de dingen die ze bijvoorbeeld gaan bekijken is of de vetcellen van mensen die langzaam afvallen minder last van stress hebben. “Dit is een nieuwe invalshoek in onderzoek naar het jojo-effect”, vertelt Mariman. “Eerder gingen onderzoekers ervan uit dat mensen gingen jojo’en door psychosociale factoren. Ze hadden bijvoorbeeld niet voldoende zelfdiscipline om hun levensstijl voldoende te veranderen.”

Die zelfdisciplineredenering heeft mensen met overgewicht tot nu toe niet geholpen. Op cel- en hormoonniveau zoeken naar de verschillen tussen een snel en een langzaam dieet werkt misschien wel. Mariman en Van Baak zouden bijvoorbeeld kunnen ontdekken of het inderdaad zo is dat dikke mensen na een ‘gewoon’ dieet op de lange termijn minder aankomen dan mensen die een crashdieet hadden gevolgd, en waarom.

Mariman denkt dat het misschien zo zit: “Dan hoeft het skelet niet meteen enorm te krimpen, maar kan het zich in kleine stapjes aanpassen, in gelijke tred met de vetcel. Maar dat gaan we nou dus onderzoeken.”

Lees hier het hele interview met professor Mariman

Bronnen
•David Linden (2011). Genot als kompas. Uitgeverij Nieuwezijds.
•Christopher Fairburn en Kelly Brownell (2002). Eating disorders and obesity. The Guilford Press.
•Patrick O’Neill en Mark Jarell (1992). Psychological effects of obesity and very-low-calorie diets. The American Journal of Clinical Nutrition, 56, 185S-189S

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De onderzoeker die ik heb geïnterviewd wil haar citaten terug. Ze is haar boekje te buiten gegaan, zegt ze, en ze valt niet graag publiekelijk collega’s af. Ze heeft, kortom, dingen gezegd waar ze later spijt van heeft. Het interview is niet opgenomen. Wat nu? Van wie is die quote? Van mij of van haar?

Het was een leuk gesprek, tussen mij en onderzoeker X. Er was onlangs een nieuwe richtlijn uitgebracht, voor een medisch probleem. Die richtlijn verwachtte dat patienten zelf als deel van hun genezing hun levensstijl zouden herzien. Helaas blijkt uit eerdere onderzoeken dat dit herzien zeer zelden succesvol is, en dat wanneer de patient het probeert en faalt, er mogelijk zwaardere gezondheidsconsequenties zijn dan wanneer je steeds op oude voet was verder gegaan. Dat roep bij mij de vraag op: is het wel ethisch om dan aan een patient te vragen zijn levensstijl te veranderen? Ik bel X omdat ze zich in de media eerder vele malen kritisch heeft uitgelaten over dit onderwerp. Ze is het vermoedelijk oneens met de richtlijn, en kan vanuit de psychologie een interessante nuance toevoegen.

Ik bel X en vertel haar waar mijn artikel over zal gaan. We hebben het over de richtlijn. Ik vertel haar dat ik per e-mail heb gecorrespondeerd met Y, een wetenschapper die nauw betrokken was bij de totstandkoming van de richtlijn. Ik meld haar wat mijn insteek zal zijn. De voor de hand liggende vragen komen voorbij. ‘Wat vindt u van zulke leefstijladviezen? Heeft het kans van slagen? Wat zijn de mogelijke negatieve consequenties?’ X loopt helemaal leeg. Ze ageert tegen de leefstijlverandering, is bang dat mensen er psychisch erg onder gaan lijden als ze moeten veranderen maar het (weer) niet lukt en gaat zelfs uitgebreid in op de medische kant van de zaak. Als ik tot slot de hamvraag stel – ‘Vindt u die richtlijn dan wel ethisch verantwoord?’ – is ze onomwonden. ‘Ik vind het helemaal niet verantwoord’, zegt ze. Het woord ‘oneerlijk’ valt, en hoe de richtlijn stereotypen versterkt.

Het is altijd een opluchting als een onderzoeker zo vrijuit durft te praten. Natuurlijk had X eerder in de media vergelijkbare uitspraken gedaan, maar toch was ik behoorlijk in mijn nopjes met de uitspraken. Terwijl alles nog vers in mijn geheugen zit, werk ik de aantekeningen uit die ik tijdens het telefoongesprek maakte. Het is dinsdag. De woensdag besteed ik aan dingen nazoeken die ze heeft gezegd. Is er een basis in de peer-reviewed literatuur voor haar – soms boude – uitspraken? Die blijkt er te zijn. Klaarblijkelijk kijken psychologen en medici heel anders tegen dit soort leefstijlveranderingen en –adviezen aan. Gerustgesteld dat ik niet te maken heb met een eenling, typ ik donderdagochtend het artikel op. Citaten van X komen tegenover citaten van Y, die per mail de richtlijn en de adviezen daarin heeft verdedigd. Ze zijn het met elkaar oneens, maar ik vind het belangrijk om ze allebei ruimhartig aan het woord te laten. Hoor- en wederhoor is een groot goed in de journalistiek. Maar mijn artikel is niet neutraal. Tijdens het schrijven en researchen en discussiëren met een collega ben ik tot de conclusie gekomen dat als het gaat om de mens achter de aandoening, de psychologen het betere onderzoek in handen hebben. Bovendien heb ik in de richtlijn en in de uitspraken van Y een paar vergissingen ontdekt, die erop duiden dat de effectiviteit van de leefstijlverandering behoorlijk zijn overdreven. Ik concludeer, bij monde van X en een aantal Amerikaanse psychologen die dé review op dit gebied hebben geschreven, dat de richtlijn in ieder geval gedragswetenschappelijk en waarschijnlijk medisch de plank behoorlijk misslaat.

Daarna mail ik het artikel naar X, zodat ze het kan controleren op inhoudelijke onjuistheden. Ik bedank haar voor haar medewerking en het fijne interview. Zoals ook al afgesproken tijdens het telefonisch interview, gaat ze vrijdagochtend naar kijken, zodat ik genoeg tijd heb om voor de deadline nog eventuele kleine verbeteringen te doen. Aan het eind van de ochtend mailt ze dat ze twee uur uitstel nodig heeft, omdat ze graag wat dingen wil aanpassen. Daar word ik chagrijnig van, want eigenhandig aanpassen is niet hetzelfde als controleren op inhoudelijke onjuistheden. Bovendien meldt ze me dat ik pas ‘mag publiceren’ nadat ze mij de ‘door haar geautoriseerde versie’ heeft gegeven. Ik geef haar de twee uur, omdat m’n chef meldt dat er wel rek zit in de deadline, en ik wil afwachten of er echt hete soep gaat worden gegeten. Twee uur later krijg ik de ‘goedgekeurde versie’, met de boodschap dat ze nog behoorlijk aan wat stukjes heeft gesleuteld, omdat ze haar boekje te buiten was gegaan tijdens het interview, en niet openlijk collega Y wilde afvallen, voor wie ze veel respect heeft en met wie ze als onderzoeker nog jaren verder moet. Aan haar mail en wijzigingen merk ik dat ze zich vooral bezwaard voelt over de uitspraken die ze deed over de medische kant van de zaak. De psychologisch getinte quotes staan nog, hoewel ze die heeft volgestopt met jargon en veel wijzigingen zodanig heeft gedaan dat de rode draad van het artikel helemaal zoek is.

Ondanks mijn ergernis benader ik dit begripvol. Het artikel heeft haar medische citaten eigenlijk helemaal niet nodig, en Nederland is klein; ik begrijp dat X later nog met Y door een deur moet. Ik mail haar dat ik haar zorgen zal respecteren en haar deels tegemoet zal komen in haar wijzigingsvoorstellen, ook al gaan die veel verder dan inhoudelijke onjuistheden aanpassen (sterker nog: er waren geen inhoudelijke onjuistheden. Immers: ik had X correct geciteerd, maar ze schrok van haar eigen woorden). Dus herschrijf ik het artikel. Per telefoon praat ik X door al haar citaten en hun context heen. Alle alinea’s waar zij wordt genoemd lees ik voor. X geeft aan dat ze zo met het artikel kan leven. Publicatie is akkoord. Het artikel gaat online.

De volgende week weer bericht van X, nu met Y in de cc. Ze zijn ongelukkig met het stuk. X verwijt me tijdens een korte e-maildiscussie dat ik haar wijzingingen maar ten dele heb overgenomen, dat ze tegen haar zin in tegenover Y is gezet en dat ik haar uitspraken in de mond leg. Ze wijst me plekken haar waar ik dingen ‘moet toevoegen’. De toevoegingen zijn een 180 graden draai ten opzichte van de dingen die ze eerder heeft gezegd. Ineens is ze voorstander van de levensstijlinterventie, terwijl ze aan de telefoon en de door haar goedgekeurde versies nog tegenstander was. Ik reageer dat dit te ver gaat. Natuurlijk, internet is internet, en in principe kan ik van alles wijzigen, maar ik zou – terecht – het vertrouwen van mijn lezers verliezen als ik zonder reden of toelichting de inhoud van een artikel compleet zou wijzingen nadat iets aan halve week gepubliceerd heeft gestaan. Bovendien wijs ik X en Y erop dat mijn artikel niet alleen is gebaseerd op mijn interviews met hen; zij zijn slechts een van de bronnen. Ik heb alles geverifieerd aan de hand van peer-reviewed artikelen van andere, veelal Amerikaanse wetenschappers. Dit is mijn artikel, met mijn rode draad en mijn conclusie. En daar ga ik niet meer in knoeien. Als X de wereld wil laten weten dat ze van gedachten is veranderd, dan staat het haar uiteraard vrij om een commentaar te schrijven waairn ze haar nieuwe visie uiteen zet. Ik bied aan dat onder het artikel te plaatsen.

Dat commentaar is er nooit gekomen. Wat is er wel is gekomen is zwartmakerij. Nog steeds vertelt X aan collega’s en dergelijke dat ik haar verkeerd en kort door de bocht geciteerd heb en dat ik haar woorden in de mond heb gelegd. Dat doet mijn imago natuurlijk geen goed, te meer omdat ik me niet vrij voel om tegenover die collega’s – die me zo nu en dan zeer pittige en persoonlijk aanvallende mails sturen – te verdedigen door de echte gang van zaken op te lepelen. Ik vind het niet chique als je als journalist de correspondentie met je interviewee openbaar maakt. Zo wil ik niet werken.

Het heeft me een tijdje gekost om te verzinnen wat ik dan toch kan doen om mijn imago te beschermen. En deze blogpost is daarop het antwoord. Eenieder die door X wordt ingelicht over het voorval, zal zonder moeite herkennen de situatie in dit stuk herkennen. Wie geen idee heeft, weet vanaf nu hoe ik de zaken aanpak. De meeste onderzoekers vinden het heel prettig om met mij te werken, en ik heb op dit geval na nooit zulke beschuldigingen aan mijn broek gehad. Onlangs nog vertelde een wetenschapper me hoe ze dankzij mijn artikel eindelijk aan haar familie en vrienden kon uitleggen wat ze al die jaren had onderzocht.

En verder heb ik een paar praktische lessen geleerd. Neem interviews altijd op. Bij onenigheid bepaalt de opname wat er is gezegd. Als het is gezegd, dan mag het ook worden geciteerd. En als dat opnemen door omstandigheden een keer echt niet kan, dan vraag ik voortaan aan de onderzoeker of hij/zij het transcript van het interview wil controleren op inhoudelijke onjuistheden, niet het hele artikel. En die gecontroleerde citaten gebruik ik vervolgens met respect voor de context, maar wel naar eigen inzicht. Want opgenomen en gecontroleerde quotes, die zijn de journalist. Die zijn van mij.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Volgens Maurice de Hond vindt 72 procent van de Nederlanders dat Robert M. de doodstraf moet krijgen. Op een nieuwssite reageren de lezers: “’Hij hoeft niet de doodstraf te krijgen, maar maak wel bekend in de gevangenis dat HIJ de viespeuk is. Opsluiten zonder beveiliging kan net zo effectief zijn.” En onder het bericht dat Robert M. zijn slachtoffers wilde delen met andere pedofielen: “Laten we hém delen. In vieren.” En niet alleen in de zaak Robert M. is de roep om de zware straffen luid. Voor zedenmisdrijven mag nooit een taakstraf worden uitgedeeld, bepleitte mevrouw Helder van de PVV in de Tweede Kamer. Voor zware criminelen die opnieuw de mist in gaan moeten minimumstraffen komen, vindt onze regering. Maatschappelijke bijval alom. Maar waarom willen we eigenlijk zwaarder straffen?

Straffen we om de samenleving veiliger te maken of uit wraak?

Er zijn ruwweg twee redenen om daders hard aan te pakken. De eerste: we willen misdrijven voorkomen. Een misdadiger die levenslang is opgesloten of ter dood is gebracht kan in ieder geval nooit meer iemand kwaad doen. Zulke straffen schrikken bovendien criminelen in de dop af. “Mensen met snode plannen zullen zich nog eens extra bedenken voordat ze een misdaad plegen, als ze weten dat er een zware straf op staat”, zegt Eric Rassin (Erasmus Universiteit). Hij deed jarenlang onderzoek naar recht en psychologie en schreef er het boek Tussen sofa en toga over. Maar in de praktijk werkt afschrikking niet altijd. Een voorbeeld: in de VS worden er in de staten waar de doodstraf bestaat juist meer moorden gepleegd, niet minder. Op de vraag of zware straffen de samenleving veiliger maken, is geen goed antwoord, zegt Rassin.

Komen we bij reden twee: wraak op de dader. Dit is psychologisch gezien de voornaamste drijfveer achter de roep op zware straffen, volgens Kevin Carlsmith (Colgate University). In een van zijn experimenten kregen deelnemers een scenario voorgelegd. Een eigenaar van een stomerij had om geld te besparen maandenlang kankerverwekkende stoffen op een veldje aan de stadsgrens gedumpt. De deelnemers mochten vervolgens kiezen welke informatie ze nodig hadden om de hoogte van de straf voor dit misdrijf te bepalen. Sommige feiten konden helpen bij de vraag of een harde straf verdere misdrijven zou voorkomen. Zou het nuttig zijn om een voorbeeld te stellen om anderen af te schrikken? Was de kans groot dat de stomerij-eigenaar het weer zou doen? Deze informatie vonden de deelnemers niet zo relevant. Ze waren daarentegen wel zeer geïnteresseerd in de beweegredenen van de dader: wist hij wat hij deed? Had hij het geld nodig voor een feest in het kinderziekenhuis, of omdat hij een alcohol- en gokverslaving had? Allemaal feiten die hielpen met de vraag of wraak nemen terecht zou zijn. Carlsmith: “Voor de meeste mensen gaat straffen over vergelding en zorgen dat daders hun verdiende loon krijgen.”

Hoe bepalen we de hoogte van de straf?

Als we hebben vastgesteld dat iemand schuldig is en onze wraak verdient, hoe bepalen we dan samenleving welke straf we terecht vinden? Een kijkje in ons brein laat zien dat dit vooral een gevoelskwestie is. Neuropsycholoog Joshua Buckholtz en zijn collega’s (Vanderbilt University) stopten zestien mensen in een hersenscanner, waar ze verschillende scenario’s voorgelegd kregen over iemand die had gestolen, verkracht of gemoord. Aan de deelnemers de vraag of hij schuldig was aan het misdrijf en hoe zwaar hij bestraft moest worden. Wat bleek? Bij het beantwoorden van de schuldvraag wordt een gebiedje in het ‘verstandige’ deel van ons brein, de prefrontale cortex, actief. Maar zodra we de hoogte van de straf bepalen, doet een heel ander deel van de hersenen het werk: de amygdala, een soort emotionele poortwachter van het brein dat onder andere sterk reageert op angstige situaties. Hoe actiever de amygdala, hoe zwaarder de straf die we als brave burger willen uitdelen. Oftewel: hoe meer angst we voelen bij een misdrijf, hoe harder de roep om hard ingrijpen.

En als er iets is dat angst oproept in een samenleving, dan zijn het zaken waarin kinderen het slachtoffer zijn, schrijft Kristen Zgoba (Rutgers School of Criminal Justice) in een vakblad. Er breekt een soort paniek uit. Alle ouders vragen zich meteen af of hún kind nog wel veilig is. Kan ik mijn dochter nog wel met een gerust hart naar de crèche brengen? Kan ik mijn zoon wel alleen naar school laten lopen? Meteen daarop volgt de roep om zware straffen voor de onverlaat die deze nationale angstuitbraak op zijn geweten heeft. Die straf die we eisen is soms buiten alle proportie, benadrukt Zgoba. De sociale orde is verstoord; de doodstraf of zelfs marteling lijkt de enige manier om de schade aan de samenleving te herstellen. We hopen dat wraak onze angst zal bezweren en ons in staat zal stellen om verder te gaan met ons leven.

Heeft wraak eigenlijk wel zin?

Het is echter maar de vraag of we wel opknappen van wraak. In een ander experiment van Kevin Carlsmith konden deelnemers tijdens een beleggingsspel wraak nemen op asociale medespelers. Dat zagen de meesten wel zitten; ze geloofden er sterk in dat zich daarna beter zouden voelen. Maar dat bleek niet het geval. De spelers die uit wraak een straf uitdeelden, hadden veel moeite om het voorval los te laten en voelden zich objectief bekeken slechter dan de niet-straffers. Carlsmith plaatst echter een kanttekening. Voorzichtig, want er nog maar weinig onderzoek naar gedaan, zegt hij: “Het effect lijkt te verdwijnen wanneer het iemand anders is die de straf uitdeelt.”

Buiten het psychologisch lab zijn het natuurlijk rechters die de straf uitdelen, en die laten zich niet alleen leiden door wraak, angst en de activiteit van hun amygdala. Als gewone burger heb je dus geen verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke straf. Zonder last te hebben van de nare psychologische gevolgen van wraakzucht kunnen we eisen dat iemand levenslang het gevang ingaat of zelfs de doodstraf krijgt. Dat komt tegemoet aan onze behoefte om de dader zijn verdiende loon te geven en bezweert onze angst. We voelen ons beschermd door zware straffen, ook al is het onduidelijk of de samenleving er echt veiliger van wordt. En dat beschermde gevoel telt, zegt Rassin. Want de belangrijkste functie van het strafrecht is het instandhouden van de maatschappij. Hoe gruwelijk een misdrijf ook was, Rassin benadrukt dat na de rechtszaak daders en slachtoffers en de rest van de samenleving wel weer door een deur moeten kunnen. Hoezeer we daarbij toegeven aan de roep om zware straffen, is dan ook geen rekensom – hoeveel straf moeten we opleggen om een zo veilig mogelijke maatschappij te krijgen? – maar een keus. Wat willen we bereiken met een straf? Rassin: “Wie wraak wil, is blij met zware straffen. Wie resocialistie hoog in het vaandel heeft staan, vindt lang straffen barbaars.” Het is maar net in wat voor land we willen leven.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Hyena’s, olifanten, paarden, apen, dolfijnen, parkieten, kanaries… de lijst met dieren die aan soloseks doen is lang. En de mens is daarop geen uitzondering. Maar waarom masturberen we eigenlijk? Heeft al dat gevinger en gesjor ook nog nut?

Het gevlekte hyenavrouwtje heeft een clitoris om jaloers op te zijn. Hij is namelijk zo lang, dat ze kan masturberen door zichzelf te likken. Het wilde steenbokmannetje kan iets vergelijkbaars met zijn wilde steenbokkenpenis. En dat doen ze dan ook met enige regelmaat. Logisch natuurlijk; zo’n kans laat je niet liggen. De rest moet zich behelpen met poot, hand of wat er verder zoal in de buurt te vinden is. Maar dat doen ze dat ook vol enthousiasme. Voor zover bekend zijn alle hogere diersoorten wel te porren voor een lekker potje masturberen. De mens is daarop geen uitzondering. Bijna alle mannen en zo’n tachtig procent van de vrouwen helpen zichzelf zo nu en dan een handje. De grote vraag is natuurlijk: waarom? Wat is het nut van masturberen? Het moet belangrijk zijn, want we beginnen er al vroeg in ons leven mee. Heel vroeg.

Foetus doet het ook
‘Ze maakte een strelende beweging, voornamelijk in de buurt van de clitoris’, schreef Giorgio Giorgi van de Universiteit van Genua, Italië. Het had het begin van een erotisch verhaal kunnen zijn. Ware het niet dat Meizner het had over een foetus van 32 weken die tijdens zwangerschapsecho wel iets heel bijzonders deed. ‘Deze lichte aanrakingen werden steeds herhaald en gingen gepaard met korte, schokkerige bewegingen van het bekken en de benen’, vervolgt Giorgi. ‘Tijdens de climax volgden er snelle spiersamentrekkingen over het hele lichaam. Daarna ontspande ze en ging ze rusten.’ Dat laat zien dat een meisje als voor de geboorte kan klaarkomen. Bij jongens lukt dat pas als ze ook sperma gaan produceren. Maar dat wil niet zeggen dat ze tot de puberteit wachter met aan zichzelf zitten. In 1987 zag de arts Israel Meizner hoe een anonieme jongetjesfoetus een erectie had en daarna ook ‘masturbatie-achtige bewegingen’ maakte. En dat is nog maar het begin. De meeste kinderen blijven masturberen. Wat maakt het zo belangrijk dat we er al voor onze geboorte mee beginnen?

Oefening baart kunst
De oudste theorie is dat soloseks ons voorbereid op een goed en bevredigend volwassen seksleven. Wie van kind af aan zijn lichaam leert kennen door er zelf aan te zitten, geniet later meer van de ‘echte seks’. Dat is belangrijk, omdat je aan een vrouw niet kunt zien wanneer ze vruchtbaar is; in tegenstelling tot bijvoorbeeld de apin, wiens billen opzwellen als de tijd rijp is. De beste manier voor mensen om toch zwanger te worden is dan door lekker veel seks te hebben. En daar gaat iedereen natuurlijk veel sneller mee akkoord als de seks prettig is. Een positieve houding ten opzichte van masturbatie helpt daar bij, ontdekten Paul Abramson en collega’s (University of California, Los Angeles) al dertig jaar geleden. Abramson nodigde een groep mannen en vrouwen uit om mee te doen aan een wat merkwaardig experiment. De deelnemers gingen mee naar een kamertje, waarin een gordijn hing. Achter dat gordijn mochten de vrouwen en mannen zich uitkleden (‘Deelnemers werd toegestaan een licht shirt en sokken aan te houden’, meldt Abramson geruststellend). Door een gat in het gordijn ‘keek’ een thermograaf hoe warm de geslachtsdelen van de deelnemers waren. Daarna kregen ze een erotisch verhaal over seks of gruwelijk verhaal over walvissenvangst te lezen. Tot slot kregen de deelnemers een korte vragenlijst voorgeschoteld met onder andere de vraag hoe ze dachten over masturbatie. Wat bleek? Vrouwen die positief stonden tegenover zelfbevrediging, raakten meer opgewonden. En wie goed opgewonden raakt, heeft meer seks en dus meer kans om zwanger te worden. Abramson & co vonden geen bewijs dat masturbatie mannen ook helpt met hun volwassen seksleven. Maar dat wil niet zeggen dat mannen zich voor niks aftrekken…

Man loost oud zaad
Een regelmatige zaadlozing doet wonderen voor de spermakwaliteit. Dit beweren biologen Robin Baker en Mark Bellis van de University of Manchester. Het zit zo. Mannen produceren voortdurend vers zaad. Dat zaad blijft zo’n zeven dagen bewaard in de testikels. De omstandigheden zijn daar niet optimaal; het is er nogal warm, waardoor zaad van een week oud beduidend minder fris en zwemgraag is dan vers sperma. Daarom is het een goed idee om er af en toe eigenhandig wat oude jongens uit te gooien. Zo stuur je als het er echt om draait alleen de beste, jongste zwemmers richting baarmoeder. Maar die strategie is ook riskant. Want in totaal heeft een man die zichzelf bevredigt minder zaadcellen beschikbaar. Kan dat kwaad? Alleen als mannen die een paar dagen voor de seks nog handwerken ook echt minder zaadcellen ín de vrouw terecht laten komen. En dat kun je zien aan de flowback, de ‘mix van zaadvloeistof, zaadcellen, vrouwelijke afscheidingen en vrouwelijk weefsel’ die uit een vagina loopt na de seks. Een stel vrouwen (wier man twee à drie dagen daarvoor had gemastubeerd) vingen hun flowback op door na het vrijen boven een glazen beker te hurken. ‘Wanneer de flowback bijna klaar is om naar buiten te komen, kan dit bespoedigd worden door bijvoorbeeld te kuchen’, gaven Baker en Bellis nog als tip. Dankzij dit geklieder kwamen Bellis en Baker te weten dat het voor de hoeveelheid zaadcellen ín de vrouw niet uitmaakt of de man masturbeert of niet. Maar de spermakwaliteit van de soloseksende man is wel beter. Of althans, zo zat het bij de dertien stelletjes die meededen aan dit onderzoek. Sinds Bellis en Baker heeft gek genoeg niemand meer zoiets gedaan. Dertien stelletjes is bovendien best weinig. Om die reden vragen sommige collega-biologen zich af of de spermakwaliteitstheorie wel afdoende bewezen is.

Fantasie maakt climax
Er is dus extra bewijs nodig. Het zou bijvoorbeeld helpen als ook dieren regelmatig zouden masturberen om van hun oude zaad af te komen. Maar dat is niet het geval, schrijft psycholoog Jesse Bering van de Queens University in Belfast. Hoewel de meeste dieren graag en vaak aan zichzelf zitten, soloseksen maar heel weinig soorten lang genoeg door om er ook een orgasme en dus een zaadlozing aan over te houden. Neem de rode colobusaap. Hoewel een onderzoeker deze aap maar liefst 9500 uur lang observeerde, zag ze het maar vijf keer gebeuren dat een mannetje zich aftrok totdat hij ejaculeerde. Als regelmatig klaarkomen zo voordelig is voor je kansen om een vrouwtje zwanger te maken, waarom gebruikten deze apen die mogelijkheid dan niet? Er moet meer aan de hand zijn dan de theorie van Baker en Bellis doet vermoeden. En Bering heeft wel een idee. Volgens hem masturberen mensenmannen niet zozeer vanwege hun spermakwaliteit, maar vanwege de vermogens van de menselijke geest. Ons brein kan de meest opwindende beelden oproepen om ons te helpen ons hoogtepunt te bereiken. ‘Probeer maar eens succesvol, totdat je klaarkomt, te masturberen zonder een of ander erotisch beeld voor je geestesoog te laten verschijnen. Maak in plaats daarvan je geest helemaal leeg en denk aan, weet ik veel, een enorm blanco doek in een kunstgalerie. Hoe ging dat? Zie je de onmogelijkheid ervan?’ De reden dat mensen wel een orgasme krijgen van aftrekken of vingeren zit hem in onze fantasie. Apen (en kanaries en paarden en dolfijnen en …) zouden misschien wel willen, maar ze hebben er de verbeeldingskracht niet voor.

Slagroom op je toetje
Masturbatie is dus net zoiets als chocola of een koud biertje: wanneer je ontdekt dat je het wilt, blijf je eraan denken totdat het verlangen is bevredigd. Je moet het gewoon hebben. En vervolgens word je door je brein beloond. Pilsje of orgasme, als je krijgt wat je wilt, komen er in je brein allerlei prettige stofjes vrij. Neem prolactine. Dit stofje is zowel na masturbatie als na ‘echte’ seks in je hersenen te vinden. Je krijgt er een heerlijk gevoel van. Het is wel zo dat er bij een seksueel duet vier keer zoveel vrijkomt dan bij een solo. Maar laten we eerlijk zijn: iets dat vier keer minder lekker is dan seks, is nog steeds ontzettend lekker. En mensen zijn nu eenmaal geëvolueerd om genot na te jagen. Daarom eten we chocola tot we er dik van worden. En daarom masturberen we van jongs af aan veel vaker dan nodig zou zijn als het alleen ging om voorbereiding op ons latere seksleven of om oud sperma kwijt te raken. We doen gewoon wat lekker is. Dat zelfbevrediging de kans op zwangerschap misschien wat groter maakt, is slagroom op het toetje.

Bronnen:
Met de hand, Mels van Driel, Uitgeverij De Arbeiderspers (2010).

Bonk, Mary Roach, Canongate (2008). NB: Dit boek verscheen in voorjaar 2011 in de Nederlandse vertaling als Wip, Mary Roach, Maven Publishing (2011).

‘One Reason Why Humans Are Special’, Scientific American Blogs, Jesse Bering, 2010.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Moet je kijken wat die vetzak doet’, zegt een jongen met een petje. Zijn kameraad grinnikt instemmend. De kroket die ik zojuist uit de automatiek heb gehaald maakt een brandblaar op mijn vinger. ‘Moet je niet op dieet ofzo, varken?’ zegt het petje. Ik weet niet hoe snel ik weg moet komen, zodat ze de tranen in mijn ogen niet zien.

Het punt is dat ze gelijk hebben. Ik ben ook dik. Erg dik zelfs. Als het even kan, gaan mijn twee kinnen en ik niet op de foto. Mijn bmi is 39, of 40 als ik een weekje zwaar getafeld heb. Artsen noemen het morbide obesitas, wat akelig klinkt, alsof je al bijna dood bent. Eens in de zoveel tijd gaan er stemmen op om mensen als ik extra te laten betalen voor hun zorgverzekering. Dat kunnen we eenvoudig vermijden door af te vallen, zeggen ze erbij. Alleen dunne mensen denken dat het zo gemakkelijk ligt. Zij schrijven boeken met als titel ‘Gezond eten, gewoon doen’. Ongetwijfeld met de beste bedoelingen. Dikke mensen weten dat ‘gewoon doen’ er niet bij is.

Lichaamsgewicht wordt voor het grootste deel genetisch bepaald (1). Tel daarbij op dat we in een land wonen waar je om de twee meter ergens snoep en snacks kunt kopen, en het is niet verwonderlijk dat sommige mensen te zwaar zijn (2). Sterker nog: het is een mirakel dat we niet allemaal moddervet door het leven gaan. Heb je eenmaal overgewicht, dan is afvallen haast onmogelijk (3). Maar een paar procent van de mensen lukt het door te lijnen permanent flink wat gewicht te verliezen. Tot twee derde is vijf jaar na een dieet zwaarder dan ervoor: het bekende jojo-effect.

Met wilskracht heeft dit niets te maken. Uit onderzoek blijkt dat voor elke tien procent van je lichaamsgewicht dat je kwijtraakt, je lichaam twintig procent zuiniger met energie wordt (4). Dat dwingt je eigenlijk om een dieet levenslang vol te houden. Doe je dat niet, dan komen de kilo’s er vanzelf weer aan – zelfs als je je met religieuze overtuiging aan de Schijf van Vijf houdt. Daar kun je nauwelijks iets aan doen.

Waar we wel iets aan kunnen doen is de manier waarop we als samenleving met spijsverteringstechnisch ongezegende mensen omgaan. En daarin falen we nu enorm. In plaats van bovenstaande wetenschappelijk vastgestelde realiteit te erkennen, worden dikke mensen gestigmatiseerd en gediscrimineerd.

Uit een Brits onderzoek bleek dat vrouwen die steviger zijn dan het schoonheidsideaal zo’n 20.000 pond per jaar minder verdienen dan hun magere collega’s (5). In tv-series zijn dikke mensen veel minder vaak verwikkeld in romantische beslommeringen. Amerikaanse onderzoekers bekeken het beeldmateriaal bij 429 nieuwsberichten over obesitas (6). De typische manier om een dik persoon te laten zien was etend, of in een close-up vol vetrollen. Vaak was ook het gezicht van de foto gesneden. Dikkerds zijn in de media letterlijk gezichtsloos. Geen mensen, maar dingen. En dat heeft gevolgen. Bijna een kwart van de overgewichtige mensen is liever depressief dan veel te zwaar. Zestien procent is liever blind dan obees (7).

Achter die cijfers gaat een hoop zelfhaat schuil. Levens die verwoest zijn vanwege een lijf dat gemakkelijker honger krijgt en vet opslaat dan dat van een ander. Dag in dag uit worden wij, obesen, eraan herinnerd hoe slecht we zijn. Als we niet uitkijken, gaan we eerder dood dan onze ouders, koppen de kranten dreigend. We zijn een epidemie, een tsunami, een ramp. Als we de pech hebben in het openbaar een kroketje te halen, zijn we een vetzak.

‘Als ze echt hun best zouden doen, waren ze wel dun’, hoor je dan. Onzin. En dat moet maar eens afgelopen zijn. Obees zijn is geen ziekte. Een derde van de mensen die veel te zwaar is, is desalniettemin kerngezond. Natuurlijk moet iemand met onvoordelige bloedwaarden of een hoge bloeddruk zijn levensstijl herbezien; maar dat geldt ook voor dunne mensen. De reden dat de maatschappij dikke mensen zo afkeurt is niet medisch, het is cosmetisch. Men vindt het vies. En naar. En lelijk.

Maar ik ben niet lelijk. En geen epidemie. Ik ben een betrokken burger. Een hardwerkende journalist. Moeder van twee dochters. Ik ben gezond. Ik wil niet langer horen dat mijn omvang mijn schuld is. Dat ik een ramp ben voor de samenleving. Ik wil niet uitgescholden worden op straat. En als dat toch gebeurt, wil ik er niet meer om huilen.

Vanaf nu is mijn missie niet meer om dun te worden. Mijn missie is om van mijn lijf te houden. Dus, lijf: ik hou van je. Eat that.

(1) “For weight, heritability estimates were 59% in boys and 78% in girls and for BMI 34% and 74%” http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/17032545. “Twin analyses on repeated assessments of BMI in a longitudinal sample of >7,000 children indicated that the genetic influence on BMI becomes progressively stronger, with heritability increasing from 0.48 at age 4 to 0.78 at age 11” http://www.nature.com/oby/journal/v16/n12/full/oby2008434a.html

(2) “Obesitas ontstaat doordat de omgeving toxisch is. Die omgeving wekt eetlust op en dat zorgt voor de consumptie van onnodige calorieën wat uiteindelijk leidt tot gewichtsproblemen” http://www.kennislink.nl/publicaties/toen-de-koekjestrommel-de-fruitschaal-verdrong-punt-punt-punt

(3) “Uit talloze onderzoeken blijkt dat dit in de praktijk niet gaat. Kilo’s die eraf gaan, komen er gewoon weer bij. En dat ‘jojoën’ is misschien nog wel slechter voor je gezondheid dan gewoon even dik blijven” http://www.kennislink.nl/publicaties/lijnen-is-niet-de-oplossing “The benefits of dieting are simply too small and the potential harms of dieting are too large for it to be recommended as a safe and effective treatment for obesity” http://motivatedandfit.com/wp-content/uploads/2010/03/Diets_dont_work.pdf

(4) “A 10% drop in bodyweight immediately reduces energy expenditure by as much as 20%” http://www.drsharma.ca/obesitywhy-is-it-so-hard-to-maintain-a-reduced-body-weight.html

(5) “Separate studies of 11,253 Germans and 12,686 U.S. residents led by Timothy A. Judge of the University of Florida found very thin women, weighing 25 pounds less than the group norm, earned an average $15,572 a year more than women of normal weight. Women continued to experience a pay penalty as their weight increased above average levels, although a smaller one — presumably because they had already violated social norms for the ideal female appearance. A woman who gained 25 pounds above the average weight earned an average $13,847 less than an average-weight female” http://blogs.wsj.com/juggle/2010/10/06/for-women-it-pays-to-be-very-thin/

(6) “For the new study, the researchers looked at 429 news stories about obesity, along with their accompanying photos, published on five major news websites. Of the photos depicting overweight or obese people, the study found, 72% portrayed them “in a negative, stigmatizing manner.”

More than half of overweight people were shown in headless body shots, pictures that centered unflatteringly on the abdomen or lower body — compared with thin subjects, the overweight were 23 times more likely to have their heads cut out of photos. Obese people were also significantly more likely to be pictured from the side or rear, unclothed or in slovenly attire, eating unhealthy food and being lazy.

News photographs degrade and dehumanize obese individuals when they show them with their heads cut out of images, as isolated body parts, or with an unflattering emphasis on excess weight,” said Rebecca Puhl, co-author of the study and director of research at the Rudd Center, in a statement. “They become symbols of an epidemic rather than valued members of society.”

http://healthland.time.com/2011/05/12/fat-stigma-how-online-news-worsens-the-problem-of-obesity/

(7) “The survey found that 16 percent of young women queried said they’d trade a year of life for their ideal body weight and shape. Ten percent were willing to trade two to five years, and 2 percent were willing to trade up to 10 years of life away. One percent said they would give up 21 years or more” http://jezebel.com/5789220/one-third-of-you-would-shorten-your-lives-to-have-the-perfect-body. “De deelnemers aan het onderzoek van Hruschka waren allesbehalve positief over overgewicht. Bijna een kwart had liever een zware depressie dan obesitas, en zo’n 16 procent was liever volledig blind dan veel te zwaar” http://www.kennislink.nl/publicaties/het-toetjeskaarteffect (Originele publicatie is paywalled, een samenvatting staat hier)

Dit opiniestuk verscheen zaterdag 28 mei 2011 in dagblad Trouw. Op de website werd ook flink gediscussieerd over dik zijn, lijnen en stigmatisering. Opmerking: op veler verzoek heb ik aan dit artikel voetnoten toegevoegd met daarin de bronnen van de cijfers en onderzoeken die ik aanhaal.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.