dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Elk jaar weet dit gezeur.’ Daarmee wuifde Henk Westbroek afgelopen maandag aan tafel bij Pauw & Witteman de zwarte piet-technische bezwaren van kunstenaar Quinsy Gario weg. Dit was nadat hij Gario langdurig had uitgelachen, en voordat hij tegen hem ging schreeuwen. Erg verheffend was het niet.

Maar ondanks dat bij Pauw & Witteman weglachen het nieuwe luisteren lijkt, hebben Gario en de zijnen links en rechts natuurlijk wel een puntje of wat. Ze vinden zwarte piet racistisch; een ‘koloniale oprisping’ die geen plek meer heeft in het moderne veelkleurige Nederland.

Op die analyse is nuchter bekeken weinig af te dingen. Want zwarte piet, zijn imago van kindervriend ten spijt, ís blackface: de gitzwarte, goudberingde, roodbelipte negerkarikatuur die we nog zo goed kennen uit oude Sjors & Sjimmies – ‘Jimmie leuk vinden!’ –, bedacht op een moment in de negentiende eeuw dat het concept beschaving nog niet voldoende was ingedaald om al tot afschaffing van de slavernij te leiden.

De tegenwerping dat piet een schoorsteenveger is en derhalve zwart van roet, is overduidelijk flauwekul – tenzij je denkt dat in schoorstenen afropruiken en lippenstiften verstopt zitten die, du moment dat hij zich aldaar begeeft om cadeaus te bezorgen, spontaan op het pietengezicht springen. En zelfs dan zou hij bij aankomst op de stoomboot nog een schone en dus huidkleurige snoet moet hebben, want dan zitten de cadeaus immers in het scheepsruim en heeft pietermans nog geen schoorsteen van binnen gezien.

Dus is dit waar we elk jaar weer in collectieve knusheid naar kijken: een optocht met een blanke heer, hooggezeten op een wit paard, die waardig naar de menigte wuift terwijl zijn op negerslaven geïnspireerde knechten om hem heen dartelen, deugnieterig en dom doen, en de goedheiligman met hand- en spandiensten ondersteunen, zoals dat een goede ondergeschikte betaamt.

Dat kinderen hier in al hun leeftijdsgerelateerde naïviteit geen racisme maar een feestje in zien, is nauwelijks relevant. Het probleem is dat hun ouders, die wél kennis hebben van slavernij, dondersgoed weten hoe een schoorsteenveger eruit hoort te zien en aan wie bij herhaling dat blackface-dingetje is uitgelegd, toch hun ogen sluiten voor het feit dat we in ons land elk najaar weer in opperste vrolijkheid één van de duisterste bladzijden uit onze geschiedenis in feestvorm gieten.

En dan vinden we het gek dat veel nakomelingen van die slaven dit niet helemaal super-toppie-gezellig vinden. De oprechte gekwetstheid van zwarte mensen leidt zelfs tot grote woede, want niemand mag het in zijn hoofd halen om ‘een leuk kinderfeest te verpesten’. Alsof kinderen niet evenveel lol hebben met groene, gele en rode pieten, zoals in 2006, toen de NPS in een vlaag van helaas tijdelijke wijsheid regenboogpieten uitvond. Kleuters in den lande kropen helemaal niet massaal depressief en hevig getraumatiseerd in hun bed. Ze vierden gewoon lekker sinterklaas.

Dit in tegenstelling tot, wederom, flink wat volwassenen. Het regende klachten bij de NPS. Medewerkers werden bedreigd. In kranten spraken columnisten en briefschrijvers over ‘cultuurbarbaren’, ‘multicultikoorts’, en over hoe willen afschaffen van – aldus de toentertijdse Telegraaf – ‘negertjes in de knechtenrol’ een voorbeeld is van ‘totaal doorgeslagen angst voor discriminatie’. Nee, bespottelijk, want piet hoort gewoon zwart en ‘ze’ moeten met hun fikken van ‘ons’ feest afblijven, anders rotten ze maar op naar hun eigen land. En dat maakt ons geen racisten, dat is gewoon gezond verstand. Kutnegers.

Het is deze nationale allergische reactie op het zwarte pieten-debat die me echt zorgen baart. Want wat zegt dit over Nederland? Wat leren kinderen hier nou van? Dat volwassenen op een facebookbericht van Pauw & Witteman over Quinsy Gario reageren met (sic): ‘Ze moeten die vent een steen om de nek binden en tussen de haaien gooien laat hem lekker optiefen die malloot’? En dat de verontwaardiging die op zo’n opmerking volgt vele, vele malen kleiner is dan de woede op iemand die kritiek durfde te hebben op zwarte piet?

Ik vrees dit: dat het oké is om iemand die laat weten dat hij door jou gekwetst is uit te lachen en weg of dood te wensen. Dat de bezwaren van een zwarte minderheid ondergeschikt zijn aan de feestelijkheden van de witte meerderheid. Dat zwarte pijn minder waard is dan wit plezier. En dát, lieve mensen, is puur, onversneden racisme.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ophef over de nieuwe reclamefolder van Bart Smit. Meisjes worden aangemoedigd een plastic strijkijzer of stofzuiger aan Sinterklaas te vragen, want ‘zo goed zijn als mama, dat wil je ook!’. Rolbevestigend? Of spelen meisjes nu eenmaal liever met poppen en jongens met auto’s? We praten erover met hersenonderzoeker Dick Swaab en met Asha ten Broeke. Zij is wetenschapsjournalist en schreef zelfs een boek over dit onderwerp: ‘Het idee m/v’

De uitzending is hier terug te kijken.

Schermafbeelding 2013-10-04 om 13.30.46

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

bart smit stofzuigt‘Zo goed zijn als mama, dat wil je ook!’ Het staat er echt, op een roze bladzijde vol schattige kleutermeisjes met speelgoedstofzuigertjes en plastic schoonmaaktrolleys, in het nieuwe Dikke Cadeauboek van Bart Smit. Op de pagina met poppen – wederom roze en met enkel meisjes – staat: ‘Verzorg jouw baby als een echte mama’.

Jongens zijn er ook, in het speelgoedboek. Zij bemannen de pagina met de tekst ‘voor jonge wetenschappers’, gluren door een microscoop, boksen en worden piloot. Alsof de tweede feministische golf van pure roze-blauwe speelgoedschrik in rook is opgegaan en het geen 2013 is, maar 1955.

Het cadeauboek van Bart Smit staat daarom in mijn online seksismemuseum. Sinds maart 2013 verzamel ik op een blog voorbeelden van stereotype bevestigend huis-, tuin- en keukenseksisme. Ik krijg hulp van tientallen bezoekers die gewapend met mobiele telefooncamera’s seksisme vastleggen. Jongens gereduceerd tot competitieve kostwinners-in-spé, meisjes al piepjong in de rol van huismoeder geduwd. Mannen weggezet als slechte vaders, vrouwen als immer zorgzame moeders. Hij stoer, zij lief. Hij actief, zij passief. Hij sportief, zij mooi. Hij geil, zij sexy. Hij een astronaut, zij een prinses.

In ruim zeven maanden groeide de collectie tot meer dan 300 voorbeelden. Dat is meer dan één nieuwe seksistische toevoeging voor elke dag dat het museum bestaat.

Wat maakt dat nou allemaal uit, vragen museumbezoekers me soms. Het is maar een Dik Cadeauboek, of een reclame, of een sleutelhanger. Heb je niets nuttigers om je druk over te maken? Genocide in Sudan of zo?

Goed punt. Wie het niet erg vindt dat wetenschap, sport en techniek alleen voor jongens lijkt te zijn, en dat meiden zich vanaf hun kleutertijd voorbereid weten op een bestaan als sexy huisvrouw, moet zich hier vooral niet over opwinden. Dat is maar slecht voor de bloeddruk.

Maar als je kinderen wat meer keuzevrijheid gunt, dan is wat milde irritatie misschien niet zo’n gek idee. Want hoewel er natuurlijk jongens zijn die van nature precies in het blauwe hokje passen, en meiden die nooit iets anders hebben willen worden dan mooi en/of moeder – en ik de laatste zal zijn om deze kinderen of hun ouders ook maar een strobreed in de weg te leggen; ik ben geen feministische dictator – zijn er ook een heleboel jongensachtige meisjes en meisjesachtige jongens die dat niet doen.

De niet aflatende stroom stereotiepe voorbeelden in mijn seksismemuseum laten zien dat er voor zulke kinderen eigenlijk geen plek is. Dag in, dag uit krijgen kinderen en volwassen micro-aanwijzingen over wat de ‘natuurlijke’ rol is van de man en van de vrouw. Het zijn altijd dezelfde stereotypen; zelden of nooit worden ze uitgedaagd door de bedrijven die de stroom rolbevestigende roze-blauwe producten in de schappen leggen. Dat getuigt niet van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, want diversiteit is er zo niet of nauwelijks, en dat gaat uiteindelijk ten koste van de keuzevrijheid van mannen en vrouwen en van onze zoons en dochters. Een meisje dat astronaut wil worden staat daardoor op voorhand al met 1-0 achter, want zij is ‘anders’ en ‘raar’, want ‘dat is voor jongens’.

Bovendien laat wetenschappelijk onderzoek* zien dat speelgoedvoorkeur zich helemaal niet zo netjes naar sekse schikt. Een veelzeggende Zweedse studie liet meiden van twee tot tien jaar met allerlei speelgoed spelen, van een speelgoedbus tot een theeservies en van poppen tot X-men. Onderzoekers hielden nauwgezet bij hoeveel tijd er met elk type speelgoedje werd doorgebracht. De absolute winnaar: niet de barbies, niet de poppen, maar de blokken. Op plek twee: de mini-autogarage.

Echte jongens en meisjes komen niet in de smaakjes blauw of roze. En zolang Bart Smit en co denken dat ze het beter weten dan kinderen zelf, blijft het seksismemuseum geopend voor publiek.

 

*) Bron: Rebacca Jordan-Young, Brainstorm (2010, Harvard University Press)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Wat de uitgever erover zegt:

Nederland in ideeën is het eerste boek van een serie waarin we elk jaar rond de 100 toonaangevende Nederlandse denkers vragen om kort en krachtig (max 1000 woorden) antwoord te geven op één centrale vraag. De vraag wisselt jaarlijks en zal altijd betrekking hebben op het raakvlak van wetenschap en maatschappij. Dit jaar was de vraag: ‘Welk idee, inzicht of innovatie heeft Nederland veranderd – of zal dit in de toekomst gaan doen?’

Voor deze editie schreef ik een stuk over het feminisme, dat je hier kunt lezen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik had bijna medelijden met koning Willem-Alexander, afgelopen Prinsjesdag. Het is immers niet niks om in je allereerste troonrede de verzorgingsstaat te moeten doodverklaren. Vanaf nu hebben we een ‘participatiesamenleving’ waarin ‘van iedereen die dat kan, wordt gevraagd om verantwoordelijkheid te nemen.’

Ik kan me niet voorstellen dat onze vorst deze woorden met genoegen heeft uitgesproken. Niet omdat hij er zelf onder zal lijden: met een inkomen van 850.000 euro per jaar is hij tamelijk immuun voor het zoveelste bezuinigingsrondje. Maar wel omdat onze koning me een intelligent man lijkt, die vast onmiddellijk inzag dat zo’n participatiesamenleving een wassen neus van jewelste is.

En wel hierom: de enige manier waarop zo’n samenleving de afbraak van de verzorgingsstaat kan opvangen, is als er in ons land massa’s mensen zijn die wel van alles kunnen, maar nu hun verantwoordelijkheid onvoldoende nemen. Een soort ‘luie donder’-potentieel, van mensen die nu niet maar straks wel de maatschappelijke verantwoorde handen uit de mouwen zullen steken. Zij moeten immers het gat vullen dat ontstaat door alle bezuinigingen.

Als daarentegen het gros van de burgers nu al zijn uiterste best doet om de boel draaiende te houden, en de grenzen van onze collectieve vermogens min of meer bereikt zijn, dan blijft het gat dat de verzorgingsstaat achterlaat gewoon een gat, en levert de participatiesamenleving niets op behalve de introductie van een fraai Scrabble-woord.

Dus: hoe staat het met ons nationale ‘luie donder’-potentieel? Niet zo best, vrees ik. Een paar weken was ik bij een huisarts om voor een verzekeringsaanvraag gezondheidsgekeurd te worden. Terwijl ze mijn bloeddruk opnam, zei ze tegen me: ‘Ik snap eigenlijk niet dat verzekeraars nog steeds willen dat ik bij jonge mensen alleen naar hun fysieke gezondheid kijk. Want veruit de meeste van hen die ik in mijn praktijk zie, komen vanwege een burn-out. Dat is het grootste risico.’ Cijfers van het CBS bevestigen dat het aantal mensen met een burn-out al jaren stijgt.

In gedachten ging ik mijn vrienden en oud-studiegenoten af. En inderdaad: bijna allemaal hebben ze op een zeker punt een paar weken of zelfs maanden thuisgezeten wegens opgebrand zijn. En we zijn nog maar begin dertig.

Volgens de Vlaamse psychiater Paul Verhaeghe heeft dat alles te maken met de manier waarop de maatschappij momenteel is ingericht. Want het gaat tegenwoordig niet echt over participatie, maar over hoe je zorgt je geen loser wordt. In de snoeiharde en hyperindividualistische competitie om goede banen moet je altijd haantje of hennetje de voorste zijn. Je talenten optimaal inzetten, competenties ontwikkelen en persoonlijk groeien tot je er een punthoofd van krijgt.

Wie in deze race kopje onder gaat, heeft dat aan zichzelf te danken. Mensen met een werkloosheids- of bijstandsuitkering verdienen geen mededogen, die moeten ‘gewoon aan de bak’. Wie dat niet lukt of kan, is een profiteur of heeft gefaald – zelfs in een arbeidsmarkt met bijna 700.000 werklozen. Vergeleken met zo’n brandmerk is een diagnose als ‘burn-out’, zo betoogt Verhaeghe, bijna een opluchting: kijk maar, ik kan er niets aan doen dat ik aan de zijlijn sta, want ik ben ziek.

Verhaeghe noemt dit de Enron-maatschappij, naar het Amerikaanse energiebedrijf. Eind jaren negentig voerden de topmanagers daar het zogeheten Rand and Yank-systeem in. Collega’s moesten met elkaar concurreren, werknemers werden voortdurend beoordeeld. Elk jaar volgde er een afrekening. De allerbesten kregen een stoot bonussen en een promotie. Wie tot de slechtste tien procent behoorde, werd tentoongesteld als mislukkeling en vervolgens ontslagen.

Met Enron liep het niet goed af. Want in plaats van dat de werknemers aan de hogere verwachtingen voldeden en nog veel harder gingen werken, gingen ze frauderen en liegen over hun prestaties. Het energiebedrijf ging eraan ten onder.

Ik voorzie een vergelijkbaar lot voor onze participatiesamenleving. Veruit de meeste mensen doen nu al alles wat ze kunnen. Zovelen houden nu al financieel en emotioneel maar net het hoofd boven water, jonglerend tussen koopkrachtverlies, onder water staande hypotheken, zieke ouders, veeleisende banen die ten koste van alles behouden moeten worden en kinderen in de peperdure opvang. Veel ‘luie donder’-potentieel is er niet.

Als onze regering desondanks de zorgstaat afschaft en denkt dat we allemaal ergens nog wel een extra tandje vinden om bij te zetten, dan vrees ik dat Nederland zal eindigen zoals Enron: corrupt, opgebrand, of allebei. En mogelijk failliet.

 

Foto: FreeImages.com/Griszka Niewiadomski

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Nou, jongens, wij feministen zijn klaar, hoor! De tuinbroeken kunnen in een doos op zolder en de beha’s mogen van de brandstapel en weer gewoon, hup, om de tietjes. De emancipatie is volbracht, het glazen plafond gebroken.

Althans, dat dacht ik even, toen ik de krant van afgelopen woensdag doorbladerde. ‘Met de emancipatie van de vrouw aan het Binnenhof is het wel zo’n beetje klaar’, meldde een artikel op pagina zeven. En eventueel-Topvrouw-van-het-Jaar Thessa Menssen vroeg zich in een interview af waarom die verkiezing nog nodig is terwijl ze om zich heen zoveel topvrouwen ziet. Als kers op de appelmoes concludeerde Peter de Waard in zijn column dat ook het geringe aantal vrouwelijke economen niet alleen te wijten is aan het glazen plafond.

Ik had al bijna mijn Germaine Greer-boeken opgeruimd, mijn mannenhaatgenerator naar Het Goed gebracht en mijn okselhaar geschoren, toen ik verder las. Die voltooide Binnenhof-emancipatie, bijvoorbeeld, werd geïllustreerd met de volgende cijfers: ‘De Tweede Kamer telt al jaren aardig wat vrouwen, sinds 2005 steeds minstens 36 procent.’ Daarmee bevinden we ons – volgens dit artikel – ‘op de drempel van een evenwicht tussen de geslachten.’

Noem me een kniesoor, maar in mijn universum ligt evenwicht ergens rond de 50 procent, en niet op het punt dat er nog ruwweg twee keer zoveel mannen als vrouwen in de Kamer zitten. En zeker niet als volgens hetzelfde artikel een stevig debat onder die vrouwen door de heren parlementariërs als ‘gekijf’ wordt betiteld. Of als op de foto met hoofdrolspelers tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen alleen blanke mannen van een zekere leeftijd te zien zijn.

En ook topvrouw Thessa Menssen liet bij nader inzien een minder optimistisch geluid horen. Net als de andere twee genomineerde topvrouwen vertelde ze dat vrouwen het anno 2013 nog steeds lastiger hebben dan mannen, in hun odyssee naar de bestuurskamer. ‘Al was het maar omdat vrouwen nog altijd eerst wordt gevraagd hoe ze gezinsleven en carrière denken te combineren.’ Een observatie die uitermate treffend werd geïllustreerd door Peter de Waard, die in voornoemde zoektocht naar de vermiste economievrouwen deze verklaring poneerde over hun opleiding: ‘Een van de oorzaken zou kunnen zijn dat de lesstof te veel nadruk legt op wiskunde formules als multipliers in plaats van echte keuzevraagstukken: kies ik voor een baby of voor een carrière.’

Die keuze hoeven mannelijke economen blijkbaar niet te maken. Maar vrouwen wel, en daarmee maakt De Waard zich schuldig aan precies datgene dat de topvrouwen zo ergerde: het achteloze seksisme waarmee alleen vrouwen worden aangesproken op de zorg voor de kindekes teer.

Het is een schoolvoorbeeld van wat onderzoekers Rosalind Barnett en Caryl Rivers de ‘new soft war on women’ noemen. In hun boek dat volgende maand verschijnt, betogen ze dat seksisme á la Mad Men weliswaar is uitgestorven, maar dat het is vervangen door een subtielere manier van vrouwen discrimineren.

Nog een voorbeeld. Al aan de universiteit worden bij de echte ‘mannenopleidingen’ – Barnett en Rivers geven in een artikel in de Huffington Post de studie rechten als voorbeeld, maar het geldt vast ook voor economie – aan meiden hogere eisen gesteld dan aan jongens. Hun acties worden onder een wantrouwend vergrootglas gelegd dat mannen bespaard blijft. Dat maakt ze, logischerwijs, huiverig om risico’s te nemen. Maar zonder bluffen en gokken kom je minder ver.

Er zijn natuurlijk vrouwen die hier schijt aan hebben en toch gewoon van zich laten horen. Voor hen staat seksistische valkuil nummer twee klaar. Want uit zowel de praktijk als wetenschappelijke experimenten blijkt dat mondige vrouwen niet alleen minder competent worden gevonden dan mannen die zich exact hetzelfde gedragen, ze worden ook gezien als minder aardig (zie ook de ‘kijvende’ vrouwen in ons Neerlands parlement). Het gevolg: vrouwen die hun stem laten horen maken minder kans op een goede baan of promotie.

Dus, nee, we kunnen niet stellen dat ‘de emancipatie van de vrouw aan het Binnenhof wel zo’n beetje klaar is.’ En ook de stelling dat niet zozeer het glazen plafond maar vooral persoonlijke keuzes de economenvrouwen parten spelen lijkt me, nou ja, een tikkie naïef.

Ik heb eens diep gezucht bij al die onnozelheid. Beha in de fik gezet, tuinbroek weer aan. Germaine Greer terug op de boekenplank. We zijn blijkbaar toch niet klaar.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.