dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

De Britse komiek Stephen Fry vergeleek de situatie in Rusland met die in Duitsland, 1936. Mensen die de straat op durven gaan om te demonstreren voor homorechten worden door toegesnelde mannen in elkaar geslagen. De politie kijkt toe, maar pakt de geweldplegers niet op. Sterker nog: ooggetuigen melden dat de geweldplegers ongehinderd politiebusjes in- en uitklimmen. Ondertussen verschijnen op internet filmpjes van neonazi’s die homojongens verkrachten en martelen. Ze zijn volkomen herkenbaar in beeld, want ze maken zich volstrekt geen zorgen over vervolging. Het geeft de indruk van een gezellig onderonsje tussen potenrammers en de sterke arm der wet.

Dit is wat mensenrechtenactivisten ‘de Russische oorlog tegen homo’s’ noemen. Een oorlog die een dieptepunt bereikte toen Poetin op 30 juni zijn handtekening zette onder een kersverse anti-homowet. Technisch gezien rept de wet met geen woord over seksuele oriëntatie. Wel zegt het dat het verboden is om minderjarigen informatie te geven die ervoor kan zorgen dat zij interesse in non-traditionele relaties krijgen, of positief over gaan denken over zulks. Wat met ‘non-traditionele relaties’ wordt bedoeld, is niet lastig te raden. Dat de wet gebruikt zal worden om homo’s en lesbiennes het leven zuur te maken evenmin.

Waarom doet Poetin dit? Hoe kan het dat in het jubeljaar van het homohuwelijk – het werd in 2013 legaal in Frankrijk, Nieuw-Zeeland, Brazilië en Uruguay, en in de Verenigde Staten kan het na een uitspraak van het hooggerechtshof op nationale erkenning rekenen – de Russen op oriëntatiegebied achteruit emanciperen?

=

Volgens Miriam Elder, voormalig correspondent in Moskou voor de Britse krant The Guardian, is het antwoord: omdat het Poetin goed uitkomt. In een artikel op de Amerikaanse website Buzzfeed schrijft ze: ‘Poetin regeerde in de eerste twee termijnen van zijn presidentschap, van 2000 tot 2008, zonder ideologie.’ Dat was een bewuste beslissing, vertelde één van zijn campagneleiders haar, want de mensen waren doctrines beu. Dus verlegden Poetin en zijn medewerkers de focus van de politiek naar de man. ‘Poetin en zijn ontblote bovenlijf. Poetin die van dieren houdt. Poetin die met zijn blote handen kleuterscholen en ziekenhuizen bouwt. Poetin Poetin Poetin.’

Maar wat ze volgens Elder niet hadden voorzien, was dat Poetin het volk na een tijdje danig de keel uit zou gaan hangen. ‘Dat gebeurde vorig jaar, toen Poetin aankondigde dat hij na vier jaar premierschap weer wilde terugkomen als president.’ Tienduizenden Russen gingen de straat op om te demonstreren. De Russische regering reageerde met het arresteren van leiders van de protesten, en het verbieden van verdere oproer. Maar hij begon, zo analyseert Elder, ook een campagne om de banden met de traditionele Russen buiten de grote steden weer aan te halen. En hoe kan dat beter dan via een gemeenschappelijke vijand? Elder: ‘Door homo’s te demoniseren zegt Poetin: ik zal jou en je traditionele familie beschermen. Jullie zijn het echte Rusland.’

Hans Oversloot, politicoloog en Rusland-deskundige aan de Universiteit Leiden, twijfelt. ‘Niet alles wat in Rusland gebeurt gaat over Poetin. Deze wet was niet zijn initiatief, maar dat van een links-nationalistisch Doema-lid, Yelena Mizulina. En zij vertegenwoordigt daarmee de mening van de overgrote meerderheid van de Russen, niet alleen de aanhangers van de president.’

‘Homoseksualiteit is in Rusland helemaal niet geaccepteerd. Het wordt gezien als een soort ontaarding, als westerse decadentie’, zegt Oversloot. ‘De Russen met wie ik veel contact heb zijn bepaald geen Poetin-vrienden. Maar als we het bijvoorbeeld over het homohuwelijk hebben, reageren ze vrijwel allemaal afwijzend. Waarom dan niet ook het incestverbod opheffen, of het huwelijk tussen broer en zus toestaan? Er wordt ook geen onderscheid gemaakt tussen pedofilie en homoseksualiteit.’ Dat verklaart ook de overweldigende meerderheid waarmee de anti-homowet in de Doema werd aangenomen: 436 van de 450 parlementsleden stemden voor. Niemand stemde tegen.

=

Die geestdriftige instemming komt ook doordat de wet wordt gepresenteerd als oplossing van een uitermate nijpend nationaal probleem, vertelt Oversloot. Namelijk: ‘Er worden te weinig Russische kinderen geboren. De bevolking krimpt heel erg hard. In 1992 had Rusland nog 150 miljoen inwoners, nu minder dan 142 miljoen. Het is de snelste bevolkingskrimp in vredestijd ooit. En dat ondanks de instroom van grote groepen migranten uit voormalige Sovjet-staten als Kazachstan of Kirgizië.’

Deze krimp geeft geen pas in het trotse Rusland, grootste land ter wereld, en tot voor kort een gevreesd imperium om u tegen te zeggen. De staat neemt dan ook tal van maatregelen om het inwonertal op te krikken. Sommige van die maatregelen hebben iets vrolijks. Zo krijgen stelletjes in de regio Ulyanovsk elk jaar op 12 september een dag vrij, zodat ze samen aan het dalende geboortecijfer kunnen ‘werken’. Wie inderdaad precies negen maanden later, op Ruslands nationale feestdag 12 juni, een kind krijgt, maakt kans op een nieuwe auto of koelkast.

Bovendien staat er een behoorlijke premie op het krijgen van een derde kind, zegt Oversloot, die ook heeft gehoord dat het parlement van plan is middels een nieuwe wet echtscheiding te gaan beboeten. Gescheiden mensen maken immers maar zelden baby’s. Mensen in een ‘non-traditionele relatie’ evenmin. Mannen en vrouwen in een heterohuwelijk, zo is de gedachte, zijn aanzienlijk beter voor de geboortecijfers. De anti-homowet moet daaraan bijdragen.

=

Deze denkstap komt op de gemiddelde Nederlander wellicht wat vreemd over. In ons land denken de meeste mensen immers niet dat we homoseksualiteit kunnen voorkomen door een informatie over seksuele diversiteit uit de bannen. We denken ook niet collectief dat heterojongeren homo gemaakt kunnen worden met regenboogpropaganda – toch belangrijke uitgangspunten van de Russische wet.

Hoe kan het dat Russen zulke andere aannames doen over homoseksualiteit dan mensen in het westen. Dat heeft historische redenen, denkt socioloog Lauri Esseg van Middlebury College. In artikelen en in haar boek Queer in Russia vertelt ze hierover. In de loop van de achttiende eeuw ontstonden in Europa twee ideeën over homoseksualiteit. Het eerste was dat het een natuurlijke, aangeboren toestand is, waarbij op de een of andere manier een vrouwelijke ‘seksuele ziel’ in een man terecht was gekomen. De andere, minder sympathieke lezing was dat homoseksualiteit een psychiatrische ziekte is, waarvan men moet proberen te genezen.

Deze verklaringen hebben iets belangrijks gemeen: beide gaan ze ervan uit dat iets is iemand simpelweg overkomt. Er is geen sprake van vrije keuze, en geen schuld. En dat is een radicaal verschil met de manier waarop de Russen ertegenaan kijken, schrijft Esseg. Die hebben namelijk altijd over homoseksualiteit gedacht als een misdrijf, een overtreding waarvoor je al dan niet kon kiezen. In de tijd van de tsaren, en opnieuw in de Sovjetunie onder Stalin en zijn opvolgers, was een homoman een crimineel, net als een bankovervaller of een vandalist.

Om dat te onderstrepen werd in 1933 in de hele Sovjetunie artikel 121 van kracht. De eerste paragraaf van deze wet verbood seks tussen twee mannen, op straffe van vijf jaar in een werkkamp. De tweede paragraaf verbood homoseks met minderjarigen; in de praktijk werd er tussen beide vergrijpen nauwelijks onderscheid gemaakt. Lesbiennes werden overigens niet naar een werkkamp gestuurd voor hun oriëntatie, vertelt Esseg, maar werden behandeld. Dat kwam omdat vrouwen een beetje gezien werden als kinderen: die straf je niet als ze de fout in gaan, die corrigeer je. De correctiemethoden varieerden van therapie tot – meer tegen het eind van de Sovjet-tijd – het voorschrijven van een operatie om van geslacht te veranderen. Als je als vrouw hardnekkig van andere vrouwen bleef houden, moest je immers wel eigenlijk een man zijn.

Door deze dwangmaatregelen ging homoseksualiteit in de Sovjet-Unie bijna volkomen ondergronds. Het was alsof het simpelweg niet bestond. Dat veranderde nauwelijks toen de eerste democratisch gekozen president Boris Jeltsin in 1993 de oude Sovjet-wet afschafte. Hoewel in grote steden als Moskou en Sint-Petersburg voorzichtig wat homogemeenschappen ontstonden, bleef het in het overgrote deel van Rusland een enorm taboe. Veruit de meeste Russen bleven homoseksualiteit zien als een verkeerde beslissing, een stap op het verkeerde pad. En eentje waar je kinderen maar het beste per wet tegen kunt beschermen.

=

Het is niet duidelijk wat de gevolgen van de nieuwe Russische anti-homowet zullen zijn, zegt Hans Oversloot. Dat komt vooral door de vage formulering van de wet. Die maakt het moeilijk te voorzien welk gedrag precies strafbaar is. Op een school voorlichting geven over seksuele diversiteit: sowieso. Met een regenboogvlag zwaaien terwijl er kinderen kijken: hoogstwaarschijnlijk ook. Hand in hand door het park lopen: zou goed kunnen. ‘Je zou je zelfs kunnen voorstellen dat wanneer een bekende Rus die erg populair is onder de jeugd, een ijshockeyer bijvoorbeeld, uit de kast komt, dit onder de nieuwe wet als verboden propaganda gezien zal worden’, denkt Oversloot. ‘De tijd moet het leren.’

De lesbische activist en journalist Masha Gessen wacht die tijd niet af. In een artikel in The Observer schrijft ze hoe ze met haar vriendin en geadopteerde zoon van Rusland naar New York gaat verhuizen. Er was teveel gebeurd. Dat ze zich alleen nog maar een persoon met een roze driehoek voelde, en geen echt mens meer. Dat ze in elkaar geslagen werd op de stoep van het parlement. Hoe Yelena Mizulina had gezegd dat parlementariërs een manier gingen vinden om geadopteerde kinderen weg te halen uit gezinnen met twee moeders of twee vaders – een dreigement dat zich in september vertaalde in een voorstel voor een wet die alle homoseksuele stellen uit de ouderlijke macht ontzet. ‘Ik moet Rusland ontvluchten of mijn kinderen kwijtraken’, schrijft ze. Poetin zal er vermoedelijk niet wakker van liggen.

 

Bronnen:

Slate, Russian police arrests protesters for violating ‘gay propaganda’ law

Tom Balmforth: In Russia, violent video’s show a startling new form of gay bullying | The Atlantic (2 augustus 2013)

Buzzfeed, Why Russia turned against the gays

Interview met politicoloog dr. Hans Oversloot (Universiteit Leiden)

Lauri Esseg: Queer in Russia | Duke University Press (1999)

Washington Post, How Russia’s science of sex threatens gays

Igor Kon: The sexual revolution in Russia | Free Press (1995)

Gert Hekma: Homoseksualiteit in Nederland van 1730 tot de moderne tijd | Meulenhoff (2004)

Masha Gessen: As a gay parent I must flee Russia or lose my children | The Observer (11 augustus 2013)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik dacht dat het een eitje zou zijn. Aan tafel bij Pauw & Witteman zou ik even haarfijn uitleggen waarom de nieuwe speelgoedcatalogus van Bart Smit een slecht idee was. In die folder waren meisjes achter roze stofzuigertjes en schoonmaaktrolly’s gezet met de tekst: ‘Zo goed zijn als mama, dat wil je ook!’ Jongens waren in geen velden of wegen te bekennen. Die stonden enkele tientallen bladzijden verderop door microscopen te kijken of zich voor te bereiden op een leven als piloot.

Het is gedragswetenschappelijke basiskennis dat zulke stereotypering invloed heeft op de keuzes die we (m/v) maken in onze levens. Een meisje dat altijd hoort dat zorgen en poetsen bij haar sekse past begint lastiger een carrière als technisch natuurkundige. Maar tot mijn verrassing werd deze gedachtegang aan tafel bij Pauw & Witteman maar belachelijk gevonden. Neurobioloog Dick Swaab deed het voorkomen alsof enkel mentaal uitgedaagde jaren ‘70-tuinbroekfeministen nog denken dat iets anders dan prenatale geslachtshormonen en de daarin gemarineerde hersenen ons gedrag bepalen.

Op weg naar huis zat ik hier over na te denken. Hoe kon het nou, dat ik zojuist de psychologische communis opinio had weergegeven, en dat deze werd weggewuifd ten faveure van een ‘100 procent aangeboren’-gedachte die op het gebied van sekseverschillen zo vaak weerlegd is dat slechts een handjevol koppigerds er nog in geloven? Hoe kan het dat het nature-verhaal voor zovelen nog steeds geloofwaardiger is dan het nurture-verhaal? Waarom wordt de ene wetenschappelijk verklaring eigenlijk zoveel gemakkelijker collectief omarmd dan de andere?

Ik dacht aan Kuhn, en zijn ideeën over wetenschapsrevoluties. Dat wetenschap sprongsgewijs vooruit gaat. Echte vooruitgang komt pas op het moment dat de huidige paradigma’s en het daaraan verbonden diepgewortelde wereldbeeld onhoudbaar blijken. Dat gaat niet zonder een strijd van felle voor- en tegenstanders, waarbij er veel verzet is tegen het bewijs dat de revolutionairen aandragen. Men geloofde Copernicus ook niet zomaar op zijn mooie bruine ogen toen hij zei dat de aarde om de zon draaide in plaats van andersom.

Sinds Copernicus hebben we nog vier zulke revoluties meegemaakt, zegt de invloedrijke psycholoog Vilayanur Ramachandran. Darwin bracht het idee dat mensen geen goddelijke creatie zijn maar de uitkomst van honderden miljoenen jaren evolutie. Freud introduceerde het idee van het onbewuste: niet alles wat we doen is bedacht. De ontdekking van DNA. En tot slot noemt Ramachandran de neurorevolutie: dat we niet meer zijn dan een pak neuronen, en dat we door deze te bestuderen eindelijk de essentie van de denkende mens zullen ontdekken.

Dit is de huidige revolutie. Het is bovendien de derde die qua wereldbeeld het natuurlijke in de mens benadrukt in plaats van het sociale. Evolutie, genen, hersenen: de maatschappij is eraan gewend geraakt van de wetenschap te horen dat biologie bepaalt wie we zijn.

Veel feministen nuanceren dit, hoewel ze het biologische in de mens niet ontkennen. Mensen blijven dieren, voor een belangrijk deel gedreven door oerdriften – seks, eten, niet alleen zijn, nog meer seks. Maar zoals elk dier zorgen ook wij dat we ons aanpassen aan onze omgeving. En de omgeving van het rijke, tot in de overlevingstechnische puntjes verzorgde westen wordt nu eenmaal niet in eerste plaats gedomineerd door natuurlijke omstandigheden als voedseltekorten, kou, hitte, droogte en nattigheid, maar door sociale omstandigheden. Speelgoedwinkels die voortdurend benadrukken dat jongens stoer zijn en meisjes mooi, huiselijk en zorgzaam, bijvoorbeeld.

Maar dat Bart Smit en co dat benadrukken maakt het nog geen natuurwet. In andere culturen gelden voor man en vrouw andere stereotypen, regels en verwachtingen. Bijvoorbeeld: onlangs vonden archeologen twee Etruskische skeletten, waarvan één met speer en de ander met juwelen. Onmiddellijk repte men over een krijgsprins en zijn vrouw. Totdat DNA-onderzoek uitwees dat deze speerdragende prins eigenlijk een prinses was. En het skelet met de juwelen was een man. Oeps.

Zulk nieuws relativeert. Ons DNA mag dan misschien onmiskenbaar mannelijk of vrouwelijk zijn, ons gedrag wordt minstens evenzeer door onze sociale omgeving bepaald. Momenteel is die omgeving vrij strikt: roze versus blauw. Dat vinden feministen – terecht – reden voor een revolutie. Maar de belangrijker revolutie is misschien wel een wetenschappelijke: dat we eindelijk het idee loslaten dat je mensen kunt begrijpen door enkel hun brein, evolutie en genen te bekijken, zonder de omgeving in acht te nemen. Dat we meer zijn dan onze biologie. Dat we door en door sociale dieren zijn.

 

Foto: FreeImages.com/Mikael Conhamn

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het is niet hip om te zeggen, maar ik ben heel blij met de felle Zwarte Pieten-discussie. En ook met die Pietitie op Facebook, waar een slordige twee miljoen mensen hebben laten weten dat ze Zwarte Piet leuk vinden en dat hij moet blijven.

Onder die twee miljoen zitten dierbaren van me. Mannen en vrouwen voor wie ik, indien noodzakelijk, een brandend huis in zou rennen, en zij – zo hoop je dan – ook voor mij. Aardige, warme, nette mensen. Geen Wilders-stemmers. Fijne buren, lief voor dieren. Vrijwilligerswerkers. Goed volk.

Ik ben blij met deze mensen en met het debat omdat het me iets leert over het Nederland van nu. Zo is het belangrijk om te weten dat deze twee miljoen zichzelf geen racist vinden. Ook niet als ze zeggen dat eenieder die Zwarte Piet wil moderniseren ‘maar moet oppleuren’. En ook niet als ze vernemen dat er achter blackface een inherente hatelijkheid zit, of historici horen opperen dat Piet is afgeleid van Afrikaanse kindslaven. Dit alles glijdt van hen af als een gebakken ei van teflon. Het heeft namelijk niets met hén te maken. Zíj maken geen onderscheid tussen mensen met een witte en een donkere huid. Nooit gedaan ook. Wij zijn kleurenblind, dus laat ons kinderfeest met rust.

Op de website van De Correspondent gaf Rob Wijnberg een wat doordachtere versie van deze denkwijze ten beste. Hij vertelt dat hij als ‘raciaal scepticus’ niet in ras gelooft. Volgens hem is ras een culture misvatting, gebaseerd op het ouderwetse idee dat je de menselijke soort zou kunnen opdelen in aparte, uiterlijk verschillende clubjes. Het woord ‘ras’ verwijst volgens Wijnberg niet naar iets dat werkelijk bestaat.

Vervolgens redeneert Wijnberg dat veel Nederlanders, conform deze wijsheid, geen onderscheid naar ras maken en dus geheel en al uit kleurenblindheid in Zwarte Piet geen negerkarikatuur of denigrerende verwijzing naar het slavernijverleden zien. Met dat niet-zien zou VN-inspecteur Verene Shephard volgens hem juist verguld moeten zijn. We zijn de rassen en daarmee het racisme ontstegen.

Puur biologisch bekeken heeft Wijnberg gelijk. Wetenschappers vonden in de loop der jaren vrijwel geen bewijs dat homo sapiens is op te delen in gedragsmatige of genetische ‘subsoorten’ – en geloof me, dat is niet omdat ze het niet hebben geprobeerd. Maar sociologisch gezien is ras wel degelijk een factor van belang. Zoals een kennis-of-color zei: ‘Vertel me niet dat ras niet bestaat zolang ik in een maatschappij leef waar ik elke dag beoordeeld word op de kleur van mijn huid.’ Kleurenblind zijn is vooralsnog een wit privilege.

Psycholoog Monnica Williams van de Universiteit van Louisville gaat zelfs nog een stapje verder en stelt dat kleurenblindheid zelfs racisme in de hand werkt. Door geen ras en huidskleur te willen zien, zo schrijft ze in een artikel op de website van Psychology Today, creëer je een samenleving die ook blind is voor de discriminatie en ongelijkheid, en voor het culturele erfgoed en het unieke perspectief van zwarte mensen. Kleurenblindheid maakt ras niet onzichtbaar, maar taboe.

Dit taboe kennen we ook in Nederland. Over ras spreken we normaliter niet. Groot is ons ongemak als kinderen een opmerking maken over de relatieve bruinheid van iemands huid. Dat hoor je immers niet te zien. Veel ouders denken dat als ze het maar nooit over ras hebben, hun kinderen automatisch kleurenblind opgroeien. Niets in minder waar. Kinderen maken uit zichzelf voortdurend onderscheid op basis van uiterlijk. In psychologische experimenten was het voldoende om zonder verder commentaar de ene helft van een klas rode t-shirts te geven, en de andere helft blauwe. Binnen een paar dagen was het shirtisme niet van de lucht. ‘Rood is gewoon beter en blauwen zijn stom!’, dat soort werk. Kinderen hebben nog niet geleerd dat je dit soort sentimenten onder het mom van kleurenblindheid moet verstoppen.

Tijdens het Zwarte Pieten-debat hielden ook volwassenen even op met het verstoppen van raciale ongenoegens assorti. Allerlei gevoelens die voorheen werden bedekt met de mantels der liefde en goed fatsoen staan er nu open en bloot bij. Zoals ik zei: ik vind dat goed. Liever dat het misnoegen en de intolerantie op straat ligt, waar we het kunnen bekijken en een schop kunnen geven, dan dat het verstopt zit in de harten van allemaal lieve, nette mensen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Nou ben ik niet zo van in de verdediging schieten, maar als een emeritus hoogleraar je in je eigen krant seksisme verwijt, moet er wel even iets gebeuren.

Vandaag schreef Louis Tavecchio – een bekend voorvechter van de onmisbare biologische vader – in een brief in de Volkskrant dat ik ‘je reinste seksisme’ had bedreven. Ik had namelijk in de bijlage Vonk van 12 oktober geschreven dat, en ik citeer het even zoals Tavecchio dat deed in de krant van vandaag: “Het punt is dus niet dat vaders unieke talenten hebben op ouderschapsvlak, of (en nu komt het, LT) de juiste vaardigheden missen om te ‘moederen’. Het punt is dat ze het gewoon niet dóén als er ook een mama in de buurt is.”

Steen des aanstoots was het woord ‘moederen’, dat ik natuurlijk bewust tussen aanhalingstekens had gezet, want met ironie enzo, maar dat ontging Tavecchio, want hij concludeert uit mijn tongue-in-cheek-opmerking dat “papa dus vooral een goede ouders is als hij ‘moedert’. Met andere woorden als hij zich gedraagt en doet zoals mama. Beste Asha, dat is nu je reinste seksisme!”

Afgezien van het feit dat ik denk dat Tavecchio aan zijn gevoel voor ironie moet werken, wil ik hier nog wel iets over zeggen, en ook over de ‘forse methodologische tekortkomingen’ die hij ziet in de studie van Biblarz en Stacey waar ik in mijn stuk uitgebreid aandacht aan besteed.

Ten eerste: vind ik dat vaders alleen cool en oké zijn als ze zich net zo gedragen als een moeder? Nou, nee. Ik mijn artikel stel ik vast dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat vaders op een andere manier met hun kinderen omgaan dan moeders. Ze verzorgen gemiddeld minder, en stoeien, spelen en onderwijzen meer. Hierover zijn Tavecchio en ik het bij mijn weten eens.

Maar over de reden waarom dit zo is, verschillen we van mening. Tavecchio zit aan de ‘nature’-kant van het debat: vaders vervullen binnen het gezin van nature een andere rol dan moeders. Dit is wat hen zo onmisbaar maakt: zonder vader zou deze rol immers onvervuld blijven, en missen kinderen een deel van hun opvoeding.

Ik twijfel hieraan. Dat doe ik bijvoorbeeld op basis van meer algemeen onderzoek naar genderverschillen: daaruit blijkt consequent dat mannen en vrouwen meer op elkaar lijken dan dat ze verschillen (zie de meta-analyse van Janet Shibley Hyde, pdf), en dat de seksen allerminst uiteenvallen in twee soorten, één van Mars, en de ander van Venus, die er compleet andere karakters en gedragspatronen op na houden (zie deze studie van de Universiteit van Rochester, pdf). Dus als mannen en vrouwen zo zeer op elkaar lijken, waarom zouden vaders en moeders dan wel van andere planeten komen? Ik denk dat ouders eerder reageren op stereotypen (zij is zorgzaam, hij is stoer), en op het seksisme dat zo welig tiert in onze samenleving (denk aan dat de babyverschoonplek altijd in het damestoilet is, en dat soort dingen).

Vervolgens ben ik voor mijn Vonk-artikel op zoek gegaan naar onderzoek waarin vaders en moeders werden vergeleken, niet zozeer op hun verzorgingsgedrag – dat verschilt immers, om nature- danwel nurture-redenen – maar in basisvaardigheden, in aanleg. En natuurlijk naar de vraag of vaders zou echt onmisbaar zijn: gaat het met vaderloze kinderen echt zoveel slechter?

Er is hier veel onderzoek naar gedaan, dat onder andere Tavecchio en zijn beschermelinge Irene Zwaan met graagte aanhalen. Het probleem met veel van dit onderzoek is – zoals ik in mijn artikel schreef – dat vaak intacte gezinnen (vader, moeder, kindjes) worden vergeleken met gezinnen met een alleenstaande moeder aan het hoofd. Díé vergelijking is niet eerlijk, want alleenstaande moeder-gezinnen verschillen in veel meer dan alleen de aan- of afwezigheid van een vader van papa-mama-kindjes-gezinnen.

Onderzoekers Biblarz en Stacey proberen in hun review (pdf) dit enorme methodologische probleem te omzeilen door bijvoorbeeld intacte heterogezinnen te vergelijken met gezinnen bestaande uit twee lesbische moeders met kinderen. Dat is eerlijker, want dan is de aan- of afwezigheid van de vader zuiverder te onderzoeken.

Tavecchio schrijft in zijn brief in de Volkskrant dat deze review een ‘aantal forse methodologische tekortkomingen’ heeft. Hij specificeert die niet nader, maar ik weet wat ze zijn, omdat hij ze uiteen heeft gezet in een commentaar op de review van Biblarz en Stacey. Het eerste bezwaar komt het hierop neer: lesbische gezinnen betrekken vaak een man van buitenaf bij de opvoeding. Dit zou dan verklaren waarom Biblarz en Stacey vaststellen dat het met de kinderen van lesbische moeders niet slechter gaat dan met kinderen die opgroeien met een vader en een moeder.

Daar wil ik wel iets over zeggen. Zo blijkt dat idee dat lesbische moeders er een soort vaderfiguur bijregelen uit slechts één studie, een kwalitatieve onder zestig ouderparen ook nog, die bovendien niet ging over een daadwerkelijk vaderfiguur, maar om voornemens om een man bij de opvoeding te betrekken. En de lesbiennes hadden hierbij doorgaans ook geen echte vaderfiguur in gedachten, maar juist zeer diverse plannen met deze man. En daarnaast lijkt het erop dat de biologische vader dus blijkbaar toch niet onmisbaar is: je kunt er blijkbaar gewoon een willekeurige man bijhalen om de vaderrol te vervullen.

De rest van Tavecchio’s commentaar gaat over een aantal nogal specifieke details in de paper van Biblarz en Stacey die hij ontleent aan een commentaar van een andere onderzoeker, namelijk Lisa Strohschein van de Universiteit van Alberta. Hoewel deze methodologische punten vast erg van belang zijn voor wetenschapsbeoefenaars, is het voor de gewoone mensch vooral belangrijk om te weten dat Strohschein aan de hoofdconclusie van Biblarz en Stacey – dat kinderen het in een gezin met twee moeders even goed doen als in een gezin met een moeder en een vader, en dat vaders dus niet onmisbaar zijn – niets afdoet. Letterlijk schrijft ze, aan het begin van haar commentaar: “…there is sufficient empirical evidence to suggest that children are as likely to thrive in heterosexual parent households as they are in same-sex parent households.”

Kortom: de review van Biblarz en Stacey is niet perfect, maar het is qua aanpak en uitvoering een stuk beter dan de studies die meestal worden aangehaald (door onder meer Irene Zwaan en co) en die het wel en wee van kinderen van hetero-ouders vergelijkt met kinderen van alleenstaande moeders. Daarom noemde ik de review van Biblarz en Stacey het best beschikbare onderzoek op dit moment. En ook omdat een van de meest veelzeggende conclusies uit de review niet bekritiseerd wordt, door Tavecchio of door anderen. Ik doel op de conclusie dat alleenstaande vaders en moeders niet of nauwelijks van elkaar verschillen in hun invloed op hun kinderen. Zodra ouders (m/v) er alleen voor komen te staan, zo stellen Biblarz en Stacey, schakelen ze over op een soort androgyne opvoedstijl. Ze worden als het ware vader en moeder tegelijk.

Een hele belangrijke observatie, waaruit blijkt dat de rollen van vaders en moeders niet vastliggen, maar juist flexibel zijn als de situatie daarom vraagt. En dat wijst doorgaans weer op een meer cultureel/stereotiep dan ‘van nature zo bepaald’ patroon. En vandaar dus mijn conclusie: “Het punt is dus niet dat vaders unieke talenten hebben op ouderschapsvlak, of de juiste vaardigheden missen om te ‘moederen’. Het punt is dat ze het gewoon niet dóén als er ook een mama in de buurt is.” Met, let op, aanhalingstekens ;)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Luizenmoeders, moederfietsen, vaders die wordt gevraagd of ze vaker ‘op de kinderen passen’. Papa’s blijven een soort tweederangs ouders. Onterecht – maar waarom komen ze niet in opstand? Waar blijft de eerste vaderistische golf?

‘Nee, dit moet de moeder eigenlijk doen’, zegt de kraamhulp tegen mijn man. Met haar elleboog voelt ze of het badwater voor onze pasgeboren tweede dochter de juiste temperatuur heeft. Mijn man sputtert tegen: ‘Maar ik ben hier meestal degene die de kinderen in bad doet. En mijn vrouw heeft vier dagen geleden een keizersnee gehad.’ Hij stroopt demonstratief zijn mouwen op. De kraamhulp kijkt zuinig. ‘Ja, als je erop staat kan ik je niet tegenhouden. Maar dit is normaal gesproken echt de taak van de moeder, hoor! Vaders hebben dat verzorgende toch wat minder, hè.’

Onze kraamhulp was er één van de oude stempel. Meestal is ‘papaseksisme’ subtieler. Zoals de boeken voor aanstaande ouders, die steevast in de tweede persoon enkelvoud zijn geschreven – en de ‘jij’ is zelden of nooit de vader. Of de arts op het consultatiebureau die alleen de moeder aankijkt wanneer ze vraagt hoeveel de baby eet, drinkt, slaapt, plast en poept. De fietsenboer die geen vaderfietsen verkoopt, en begint te gniffelen als papa dan maar een moederfiets wil uitproberen. De restaurants waar de enige plek om de baby te verschonen op het damestoilet is. De voorbijganger die aan een vader in de speeltuin vraagt: ‘Dus jij past vandaag op de kinderen?’ De school die een briefje meegeeft: ‘Luizenmoeders gezocht.’ Het zit hem zelfs in de overdreven lof die de zeldzame fulltime huisvaders oogsten: ‘Wat een held, dat hij dat doet’ – alsof hun zorg extreem speciaal is, en niet iets dat een man gewoon zomaar kan.

De boodschap is telkens hetzelfde: als vader ben je een tweederangs ouder. Het maakt niet uit hoeveel luiers je verschoont, hoeveel neusjes je snuit en hoeveel kusjes je erop doet: het verzorgen van het nageslacht is nooit vanzelfsprekend jouw domein.

 

Tradities

Nu was dat natuurlijk ook eeuwenlang niet het geval. Vaders werkten buitenshuis en bemoeiden zich nauwelijks met de kinderen. Die traditionele rolverdeling zien we anno 2013 bijvoorbeeld terug in de uiterst karige vaderschapsverlofregeling in Nederland. Papa’s mogen twee dagen betaald vrijaf: één om de bevalling bij te wonen, en één om aangifte te doen van de pasgeboren telg in kwestie. Daarna kan vader, in ieder geval wat onze overheid betreft, weer gewoon aan het werk.

Veel vaders zijn hier niet gelukkig mee, blijkt als ik rondvraag onder bekenden en op twitter. Ze vinden twee dagen allemaal te kort, en zijn het er in meerderheid mee eens dat ook vaders van overheidswege vrij moeten krijgen om na de geboorte een paar weken met hun kind door te brengen. Maar de mannen zijn ook pragmatisch: liever dan actie te voeren voor een betere verlofregeling nemen ze  na de bevalling vakantiedagen op om het gebrek aan verlof te compenseren. Een eerste vaderistische golf, waarin papa’s met spandoeken naar het Malieveld tuigen om gelijke zorgrechten op de eisen, lijkt nog allesbehalve aanstaande.

En ook op het meer alledaagse papaseksisme wordt door veel mannen niet met irritatie maar met schouderophalen gereageerd. ‘Ja, het gebeurde wel, maar ik had er niet echt last van, dus ik heb het maar genegeerd’, zegt een kennis, vader van twee schoolgaande kinderen. Zijn vrouw zit het meer dwars: ‘Ik vind het afschuwelijk als iemand me tijdens een avondje uit vraagt of papa op de kinderen past.’

Op twitter zijn het dan ook vooral de moeders die met voorbeelden van vaderseksisme komen. ‘Op het consultatiebureau vroegen ze m’n echtgenoot waarom moeder er niet bij was’, vertelt een mama van drie zoons. Een verpleegkundige over haar partner: ‘Op verjaardagen vinden ze het schattig als hij een luier verschoont.’ Het lijkt erop dat zelfs de ongelijke behandeling van vaders voor een belangrijk deel een vrouwenaangelegenheid is.

 

De afwezige vader

Dat is misschien ook niet zo verwonderlijk. Want wat doen vaders als ze een paar weken thuis zijn gebleven bij de kersverse baby? Dan gaan ze gewoon weer keihard en lang aan het werk. Ondanks dat de media periodiek melden dat de papadag-vader nu echt in opmars is, is de zorg voor de kinderen in Nederland namelijk allesbehalve gelijk verdeeld over de seksen. ‘Mannen passen hun arbeidspatroon nauwelijks aan wanneer ze vader worden’, meldt de Emancipatiemonitor 2012. Maar liefst 95 procent werkt na de geboorte van een kind evenveel of zelfs meer. Het gevolg: van alle mannen werken de vaders gemiddeld de meeste uren: 40,6 per week. Voor elke vader met een papadag is er ook één die alleen op zondag het vlees komt snijden.

En zelfs als ze wel thuis zijn, zorgen vaders door de bank genomen minder voor de kinderen dan moeders, zo blijkt uit internationaal onderzoek. Ook in het weekend brengt papa bijvoorbeeld minder uur met zijn kinderen door dan mama. En de uren die wel aan het nageslacht worden besteed, worden door vaders aanzienlijk anders ingevuld. Dat concludeert socioloog Lyn Craig van de Universiteit van New South Wales nadat ze met haar collega’s ouders in Denemarken, Italië, Frankrijk en Australië ondervroeg over hun opvoedgewoonten. Het patroon is in alle landen hetzelfde: moeders doen het leeuwendeel van de fysieke zorg. Zij geven de kinderen eten, doen ze in bad, kleden ze aan, brengen ze naar de opvang of naar school. Vaders nemen vooral de minder zorggerichte taken voor hun rekening, zoals spelen, ravotten, voorlezen en dingen uitleggen. Die traditionele rolverdeling is een taai ding.

En zo hoort het ook, is het eeuwige argument tegen meer papa-emancipatie. Irene Zwaan, schrijver van het boek De afwezige vader bestaat niet, bepleitte vorige week in deze krant zelfs dat vaders onmisbaar zijn, juist omdat ze heel anders met hun kinderen omgaan dan moeders. Van mama krijg je als kind veiligheid en troost, maar van papa ‘leer je om met lef en onbevangen de samenleving in te stappen, avonturen aan te gaan en grenzen op te zoeken.’ Zonder deze invloed krijg je bange kinderen, schrijft ze.

Volgens Zwaan is er steeds meer onderzoek beschikbaar dat deze verschillende invloed van vaders en moeders op hun kinderen onderstreept. Wanneer ik de wetenschappelijke literatuur induik blijkt dat tegen te vallen. Het beste beschikbare onderzoek is een invloedrijk overzichtsartikel uit 2010, van de Amerikaanse sociologen Timothy Biblarz en Judith Stacey. Zij maken gehakt van de stelling van Zwaan. ‘Het onderzoek tot nu toe steunt de claim dat kinderen zowel een moeder als een vader nodig hebben niet’, concluderen ze, na het bestuderen van alle studies die sinds 1990 op dit vlak zijn gedaan. Studies gedaan sinds 2010 laten trouwens hetzelfde beeld zien.

Hoe is het idee van de onmisbare vader dan zo populair geworden? Volgens de sociologen komt dat doordat veel onderzoek een oneigenlijke vergelijking maakt tussen intacte heterogezinnen aan de ene kant, en alleenstaande moeders aan de andere kant. Het verschil in kinderwelzijn wordt volledig toegeschreven aan de vader. Maar dat is natuurlijk niet fair, want eenoudergezinnen hebben het vaak op allerlei vlakken lastiger. Het is eerlijker om alleenstaande moeders af te zetten tegen alleenstaande vaders, of heterostellen tegen lesbische moeders en homovaders. En wanneer je dat doet, blijkt dat het geslacht van de ouder bijzonder weinig uitmaakt voor het psychologisch reilen en zeilen van een kind.

Sterker nog: volgens Biblarz en Stacey zijn het juist vaders in een heterorelatie die het minst florissant uit de bus komen. Want van alle papa’s in hun artikel zijn zij gemiddeld het minst betrokken bij hun kind – hoewel de onderzoekers er met nadruk op wijzen dat deze mannen, wanneer ze er alleen voor komen te staan, alles in huis hebben om fantastische ouders te zijn. Het punt is dus niet dat vaders unieke talenten hebben op ouderschapsvlak, of de juiste vaardigheden missen om te ‘moederen’. Het punt is dat ze het gewoon niet dóén als er ook een mama in de buurt is.

 

Poep is niet leuk 

Maar waarom? Daar komen seksisme en traditionele rolpatronen weer om de hoek kijken. Publicist Dylan van Rijsbergen, schrijver van het boek Het onbehagen van de man en vader van een peuterdochter, denkt dat de nadruk die in onze cultuur op de unieke rol van de moeder wordt gelegd, vaders gemakkelijk op een afstand zet. ‘Zij zijn volgens het stereotype op zijn best een soort stoere kluns’, zegt hij. Een herkenbaar beeld, blijkt ook als ik rondvraag. Een Nijmeegse onderzoekster vertelt op twitter: ‘Mijn man ergert zich aan de denigrerende toon in vrouwenbladen: “Dit kan papa zelfs”.’

Met zo’n hulpeloze-kneus-stereotype aan je broek bedenk je je als man wel twee keer voordat je je op het traditionele terrein van de vrouw gaan begeven, en je opgeeft als luizenmoeder, of een moederfiets gaat kopen. Temeer omdat er een bepaald type vrouw is dat de macht in ‘haar’ territorium liever niet wil delen. Van Rijsbergen: ‘Heb je de baby aangekleed, neemt zij hem onmiddellijk weer mee naar boven omdat er van de outfit niets klopt.’ Het zijn ook deze vrouwen die naast mijn man gingen staan als hij in het damestoilet één van onze dochters verluierde, en liefjes maar ook een beetje passief-agressief vroegen: ‘Lukt je dat wel? Moet ik even helpen?’

Maar koudwatervrees is niet de enige reden dat vaders, denkt Van Rijsbergen. Hij vermoed dat veel vaders aan cherrypicking doen. Voorlezen of stoeien, dat willen ze best, maar door de supermarkt lopen met een krijsende peuter in het wagentje, dat is gewoon lang zo leuk niet, en aan het knippen van teennagels is geen eer te behalen.

De werkelijkheid van het zorgende ouderschap is namelijk niet zo fraai als het beeld dat in media en advertenties vaak van de papadag-vader wordt geschetst: een knappe, modieus ongeschoren man, die gelukzalig glimlachend in een onwaarschijnlijk wit t-shirt langs de branding rent, terwijl hij een knappe baby in zijn sterke armen op en neer laat deinen. In het echt had papa een braakselvlek op zijn rechterschouder gehad, en een veel te zware luiertas over zijn linker, en renden ze zo hard omdat de babydiarree elk moment uit de luier en over de broeksboord van de kleine dreigde te borrelen. Van Rijsbergen: ‘Dus als je dat met dank aan traditionele rolpatronen aan je voorbij kunt laten gaan, dan is dat best een aantrekkelijk idee.’

Maar tegelijkertijd is dat ook zonde. Want niet alleen helpt actief vaderschap de vrouwenemancipatie een handje, een minder betrokken vader die alleen de leuke opvoeddingetjes doet mist ook iets wezenlijks in de relatie met zijn kind. Van Rijsbergen spreekt uit ervaring: ‘Toen mijn partner tijdelijk werkloos was, merkte ik dat we vrij snel in een andere taakverdeling schoten. Ik zorgde minder voor mijn dochter, en daarmee verloor ik iets in de speciale band die ik met haar had.’

Wat dat ‘iets’ precies is, is niet eenvoudig onder woorden te brengen. Maar het is ongeveer dit: dat je na een avond onglorieus gehannes met thermometers, paracetamolzetpillen en emmertjes kots de bezwete haartjes van het voorhoofd van je kind veegt, en dat je kind dan een klein handje in de jouwe legt en zegt: ‘Alsjeblieft niet weggaan. Ik voel me minder naar als jij bij me bent.’

Papa’s, dat is de moeite waard om harder voor te vechten. Laat vaderseksisme, stereotypen en tradities de kolere krijgen. Jullie kunnen het.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In het mediaforum nemen we iedere dag met journalisten en mensen uit de media hun eigen vakgebied onder de loep. In 2013 was ik regelmatig te gast.

Luister bijvoorbeeld hier terug hoe ik in het mediaforum praatte over hoe Facebook het verheerlijken van geweld tegen vrouwen en verkrachting toestond, totdat een stel feministische activisten achter de adverteerders onder druk zette.

scherrenburg_ten_broeke

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.