dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

De laatste tijd heb ik het nogal moeilijk met de rechterlijke macht in Nederland. Het begon vorige week, met de derde aflevering van de EO-documentaireserie ‘Jojanneke in de prostitutie’. Daarin pleitte rechter Peter Lemaire voor een herinvoering van het pooierverbod. Het idee daarachter is, in Lemaires woorden, dat ‘je je als man niet met een prostituee mag bemoeien.’ Hij gaf ook wat voorbeelden van dingen die zijns inziens strafbaar moeten worden: dingen regelen voor een sekswerker, tickets kopen, geld ophalen of ‘protectie bieden, tussen aanhalingstekens’.

‘Zolang je je eigen kinderen niet in die branche wilt hebben…’, zei de rechter, wat duidelijk maakte dat het hem hier niet ging om een wetstechnisch puntje op de i dat door mindere goden over het hoofd gezien was, maar om zijn hoogstpersoonlijke morele oordeel over de seksindustrie. Dat ChristenUnie-Kamerlid Gert-Jan Segers de dag na de uitzending in een aanval van perfecte tweestemmigheid aanhaakte bij Lemaires uitspraak door een pooierverbiedende initiatiefwet aan te kondigen, maakte het zo mogelijk nog politieker. En dat vind ik dus lastig. Noem me een scherpslijper, maar ik ben best gehecht aan de scheiding der machten en de onpartijdigheid van rechters.

Ook het Openbaar Ministerie lag wat zwaar op de maag. Het had een onverkwikkelijke loverboy-zaak te pakken, waarin een 16-jarig meisje tegen betaling en volgens het OM onder dwang seks had met volwassen mannen. Er zijn tachtig gebruikte condooms gevonden, vol DNA-rijke kwakjes, die wellicht kunnen aantonen welke mannen aldaar clandestien zijn klaargekomen. Het OM wil deze mannen oppakken als verdachte.

Dat zal niet zachtzinnig gaan. Officier van justitie Van Kuppenveld kondigde aan dat mannen mogelijk ten overstaan van vrouw en kinderen gearresteerd zullen worden. ‘Dat een arrestatie gevolgen kan hebben voor huwelijk of relatie, daar zit ik niet mee. Deze mannen hadden tegen betaling seks met een minderjarige. Ik ga ze niet helpen om dat geheim te houden.’ Hoofdofficier Rasker voegde er in de Volkskrant nog aan toe dat ze juist vanwege de klanten de schijnwerpers vol op deze zaak zetten. ‘Met deze zaak willen we een vuist maken.’

En daar heb ik dus moeite mee, want sinds wanneer is het oké dat het OM een opsporingsonderzoek gebruikt om verdachten alvast wat te vernederen en te straffen? Sinds wanneer gaat het niet meer om waarheidsvinding, maar om vuisten maken? Noem me een punaisepoetser, maar ik ben tamelijk gesteld op het principe van ‘onschuldig tot het tegendeel bewezen is’. En ik kan me niet herinneren dat hier bij stond: ‘PS Behalve als iemand verdacht wordt van iets goors.’

Maar het ingewikkeldst was nog wel de rol van het meisje en de van mensenhandel verdachte loverboy Armin A. in deze zaak. Volgens A.’s advocaat heeft het meisje in eerste instantie verklaard dat het haar idee was en dat A. slechts met frisse tegenzin meeging voor de veiligheid. Pas na ‘indringende gesprekken’ met haar ouders verklaarde ze dat het A.’s idee was. Volgens Rasker komt dit doordat slachtoffers van loverboys nou eenmaal gehersenspoeld worden.

Hier zijn ruwweg twee scenario’s mogelijk. Of Rasker heeft gelijk, en dankzij de inzet van de ouders is het ware verhaal boven water gekomen. Of het meisje heeft na die indringende gesprekken precies gezegd wat iedereen wilde horen, zodat ze liefde en hulp zou krijgen, in plaats van misschien wel mede de schuld.

De stellige keuze van Rasker voor scenario één deed me denken aan een observatie van rechtspsychologen Henry Otgaar en Marko Jelicic, vorige week op hun blog: het lijkt zelden tot nooit bij het OM op te komen dat mensenhandelslachtoffers kunnen liegen. Sterker nog: het idee leeft dat inconsistente verklaringen juist een teken van betrouwbaarheid zijn, omdat het erop wijst dat in eerste instantie de herinneringen aan traumatische gebeurtenissen zijn verdrongen, en dat later het besef van de werkelijkheid is ingedaald. Dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat verdringing eigenlijk nooit plaatsvindt, heeft blijkbaar weinig indruk gemaakt. Dat studies aantonen de mate van consistentie weinig zegt over de betrouwbaarheid van een verklaring evenmin.

Het lijkt me dat die kennis ertoe zou moeten doen. Of kan het echt bestaan dat een vuistmakende hoofdofficier van justitie gewoon op grond van zijn overtuigingen kiest wat de waarheid is? Noem me een idealist, maar ik ben erg verknocht aan het idee van een onbevooroordeelde, apolitieke rechterlijke macht. Politici zijn er immers al genoeg. En er zijn goede redenen waarom we hen deze macht niet geven.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Op papier is prostitutie een normaal, legaal beroep, maar in de praktijk ontberen sekswerkers veel rechten die andere werknemers of zelfstandigen wel hebben. Niet dat dit betekent dat ze gered moeten worden. Integendeel: ‘Sekswerk is werk, net als elk ander normaal beroep. Geef ons dezelfde rechten.’

‘Eigenlijk is het uitbuiting. Ja, gewoon uitbuiting.’ Zo omschrijft sekswerker Hella Dee de situatie in het bordeel waar ze werkt. Dat werk doet ze als zelfstandige, maar toch moet ze vijftig procent van wat ze verdient aan de bordeelhouder afstaan als kamerhuur. Wanneer ze ziek is, of als ze zwanger zou raken, of arbeidsongeschikt, krijgt ze geen cent. Ze mag van haar exploitant buiten de club geen contact met haar klanten hebben – dan is ze haar plekje in het bordeel kwijt. En dat wil ze niet, want het is in haar woonplaats beste plek om te werken.

Wie echter denkt dat Hella Dee (24, werkpseudoniem) een slachtoffer is, heeft het mis. Op de vraag of ze door haar exploitant weleens ergens toe gedwongen wordt, moet ze hartelijk lachen: ‘Nee, natuurlijk niet.’ In haar werk bepaalt ze haar eigen grenzen, en als een klant haar niet aanstaat, bijvoorbeeld omdat hij onbeleefd is, dan gaat ze gewoon niet met hem in zee.

De keuze voor de prostitutie, maakte ze zelf en vrijwillig. ‘Ik heb een gelukkige jeugd gehad en ben afgestudeerd, maar ik wist al sinds ik als tiener seks ontdekte dat ik dit werk graag wilde doen. Ik vind seksualiteit gewoon heel interessant’, vertelt ze. Toen ze achttien was, solliciteerde ze daarom bij een escortbureau, maar daar werd ze afgewezen: te jong. ‘Mannen willen geen seks met dochters, zei de bedrijfsleidster.’ Een paar jaar later was er in dit bordeel wel plek voor haar. ‘Het werk bevalt zo goed dat ik heb besloten van sekswerk mijn langetermijncarrière te maken. Mensen zeggen dat de happy hooker niet zou bestaan. Nou, ik bén die happy hooker. Ik ben een vakidioot, ik houd ervan om iemand een good time te geven. Maar wel het liefst als zelfstandige, zodat ik mijn inkomen gewoon helemaal zelf kan houden en mijn klanten echt van mij zijn.’

 

Schaarse vergunningen

Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Prostitutie mag dan op papier een legaal beroep zijn, de branche kent zoveel speciale regels en wetten dat er van normaal ondernemerschap nauwelijks sprake kan zijn. Zo hebben sekswerkers niet het recht om zomaar voor zichzelf te beginnen. Wanneer je als, zeg, ondernemer in de IT wilt starten, meld je je bij de Kamer van Koophandel en de Belastingdienst, je huurt een bedrijfspand en je kunt aan de slag. In de prostitutie ligt dat ingewikkelder: gemeentes moeten er een vergunning voor verlenen, en daar zijn ze niet scheutig mee. Daarin lijkt het wel wat op het starten van een horecagelegenheid, maar er is een groot verschil. Veel gemeenten hebben in 2000, toen het bordeelverbod werd opgeheven, alle exploitanten (seksclubs, raamverhuurders, escortbureaus) die op dat moment actief waren een vergunning gegeven, en besloten het daar verder bij te laten. En zelfs als een gemeente wel nog vergunningen verstrekt, gaan die zelden of nooit naar individuele zelfstandige sekswerkers, vertelt Hella Dee. Een rapport van het Wetenschappelijk Documentatie Centrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie bevestigt dit beeld: het is in vrijwel alle gemeentes zeer moeilijk om een nieuw seksbedrijf te beginnen.

Door deze ‘halfzachte legalisering’ is er geen marktwerking in deze branche en hebben exploitanten een enorme macht, waardoor het type uitbuiting waar Hella Dee mee te maken kan blijven voortbestaan. Sterker nog, uit een rapport van het Platform Positieverbetering Prostituees en de Vereniging Vrouw en Recht Clara Wichmann blijkt dat de het volkomen normaal is dat sekswerkers in clubs de helft van hun inkomen overhandigen aan hun exploitant. De regels die gemeentes opstelden met de beste bedoelingen – overlast voorkomen, de prostitutieboel in goede banen te leiden, met in het achterhoofd de wens om vrouwen te beschermen tegen mensenhandel en andere onfrisse zaken – hebben zo een kwalijk neveneffect: ze maken sekswerkers ook kwetsbaar omdat ze niet hun spullen kunnen pakken en voor zichzelf kunnen beginnen.

Eén van de ‘oplossingen’ voor dit probleem is om onvergund te gaan werken, zegt Hella Dee, die ook voorzitter is van de belangenorganisatie Sekswerk Nederland. ‘Wat ik veel zie is dat vrouwen zich bij de Kamer van Koophandel inschrijven als masseur of persoonlijk verzorger, en onder die noemer sekswerk doen.’ Zelf wil ze dat liever niet. De politie denkt bij onvergunde prostitutie al snel aan criminaliteit, en ze is bang dat bijvoorbeeld haar vriend dan in de problemen komt omdat de politie in hem een potentiële mensenhandelaar ziet.

 

Mensenhandelslachtoffer, op papier

Sekswerkers die achter het raam werken, lopen weer tegen andere dingen aan. Zoals de Roemeense Felicia Anna (28, werkpseudoniem). Ze is via een vriendin het vak ingerold. Terwijl haar Nederlandse vriend (meegekomen om te vertalen, maar dat bleek niet nodig) naast haar aan de cafétafel een colaatje drinkt, vertelt ze hoe dat ging: ‘Zij werkte hier al op de Wallen, en vroeg me of mij dat ook wat leek. Ik heb er een tijd over na lopen denken, of ik dat wel wilde, maar uiteindelijk dacht ik: ik ga het gewoon proberen en kijken of ik dat werk aan kan.’ Haar vriendin en diens partner hielpen haar, met een lening voor de reiskosten en een plek om te logeren terwijl zij naar de gemeente en andere instanties ging om aan de noodzakelijke werkpapieren te komen. Die schuld heeft ze terugbetaald met geld dat ze verdiende achter het raam.

Technisch gezien maakt dit haar een slachtoffer van mensenhandel. Dat komt door de manier waarop de wet in elkaar steekt. Volgens artikel 273f ben je strafbaar als je iemand ‘aanwerft, medeneemt of ontvoert’ met de bedoeling dat die persoon in een ander land in de prostitutie gaat werken. Dat betekent dat het ook strafbaar is om een buitenlandse vrouw te helpen om naar Nederland te komen nadat ze uit vrije wil heeft besloten dat ze hier als sekswerker aan de slag wil gaan. In andere mensenhandelgevoelige branches is zoiets geen probleem; zo is het volkomen legaal dat uitzendbureaus in Oost-Europa seizoensarbeiders ‘aanwerven’ en naar ons land ‘medenemen’ om hier asperges te steken of aardbeien te plukken.

Ook hier spelen goede bedoelingen een rol. Beleidsmakers willen niet dat Saban B.-achtige schurken onbestraft blijven omdat ze kunnen zeggen: ‘Ja, maar ze wilde het zelf.’ En ze vrezen dat ons land zonder deze wettelijke bepaling wel heel aantrekkelijk wordt voor criminele mensenhandelaars, omdat we immers prostitutie ook al gelegaliseerd hebben. Het neveneffect is dat een vriendin die een vliegticket voorschiet dus al strafbaar is. En, nog schadelijker: dat er dus geen uitzendbureaus zijn die sekswerkers-in-spé op een nette, veilige manier naar Nederland kunnen helpen komen. ‘Bijna alle meisjes die ik ken op de Wallen zijn via een kennis hierheen gekomen’, vertelt Felicia Anna. ‘Maar meisjes die niemand kennen zijn vaak op schimmige mensenhandelaars aangewezen. Dat maakt ze vatbaar voor echte uitbuiting.’

Dit geldt niet voor haar. ‘De wet kan wel zeggen dat ik slachtoffer ben van mensenhandel, maar dat zegt niets over de keuzes die ik heb gemaakt of hoe onafhankelijk ik ben’, zegt Felicia Anna. ‘Ik houd van mijn werk. Ik verdien genoeg geld om te doen wat ik wil. In de prostitutie kun je een hoop geld kunt verdienen, meer dan in de meeste andere banen. En ik heb vrijheid: geen baas die me vertelt wat ik moet doen.’ In tegenstelling tot Hella Dee hoeft ze geen percentage van haar inkomen af te staan; ze betaalt alleen een vast bedrag aan raamhuur. Desgevraagd verduidelijkt ze dat nog: ‘Nee, ik heb geen pooier. En nee, niemand dwingt me.’

 

Onlosmakelijk verbonden?

Hoe vaak dwang voorkomt, weet eigenlijk niemand zeker (zie kader). De schattingen lopen extreem uiteen, en vaak worden de begrippen dwang, uitbuiting en mensenhandel door elkaar gebruikt, terwijl ze beslist niet hetzelfde betekenen. Zelfs de Nationaal Rapporteur Mensenhandel maakte zich in een rapport uit 2013 zorgen over de kwaliteit van de cijfers: zo is soms niet duidelijk hoe schattingen tot stand zijn gekomen of is er sprake van onvolledige of onjuiste data. Hierdoor blijft het gissen naar het antwoord op belangrijke vragen: is de vrees dat legalisering leidt tot meer mensenhandel wel terecht? En komen in de prostitutie echt meer misstanden voor dan in andere branches?

Toch is het idee dat prostitutie en onvrijwilligheid innig verstrengeld zijn met elkaar ontzettend populair, zowel bij hulporganisaties, politici als de media. Zo stelt hulporganisatie Fier: dat ‘het een illusie is dat prostitutie en mensenhandel te scheiden zijn.’ ChristenUnie-Kamerlid Gert-Jan Segers betoogde in de Volkskrant: ‘Prostitutie en mensenhandel zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. We gedogen moderne slavernij.’

Gedwongen prostitutie mag dan een ernstig en reëel probleem zijn, voor vrijwillige sekswerkers werkt de voortdurende van associatie van hun vak met slachtofferschap en criminaliteit stigmatiserend. Een stigma waar Felicia Anna mee te maken kreeg toen ze een huis wilde huren. Ze vertelt hoe ze zes maanden zocht naar een appartement. ‘En dan ging ik er een bekijken, vroegen ze wat ik deed, en als ik dan de volgende dag terugbelde was het appartement ineens niet meer beschikbaar.’ Een openhartige medewerker van een huurbemiddelingsbureau mailde haar dat het lastig ging worden: vrijwel alle particuliere verhuurders hebben als criterium dat ze geen mensen uit de seksindustrie willen. Een woning kopen was voor haar ook geen optie: vijftien banken wezen haar verzoek om een hypotheek af, ondanks dat ze toen al een paar jaar goed geld verdiende als zelfstandig ondernemer.

Wie wel aan prostituees willen verhuren, zijn huisjesmelkers – wat sekswerkers weer extra kwetsbaar maakt. ‘Ik betaalde 1500 euro per maand voor een flatje dat vies was, waar de muizen over het aanrecht renden en niets werkte, behalve de tv’, zegt Felicia Anna. ‘En toen ik eens naar de politie ging omdat ik een conflict had met mijn huisbaas, wilden die me niet eens aanhoren. Ze hebben me drie uur lang vragen gesteld over Bulgaarse jongens die ik niet kende, maar die blijkbaar bij mij in de straat woonden en verdacht werden van mensenhandel.’

Ook escort Roos Schippers (‘rond de vijftig’) loopt tegen problemen aan als gevolg van het stigma. Ze begon zo’n dertig jaar geleden met sekswerk. ‘Ik studeerde aan de kunstacademie en had geld nodig. Ik wilde het niet aan m’n ouders vragen, en na een paar baantjes waarin ik mezelf pas écht prostitueerde – schoonmaak, model staan – heb ik me gemeld bij een klein bordeeltje.’ Het werk beviel, maar de bordeelhouder niet, en dus begon ze voor zichzelf. Legaal, want hoewel er toen nog een bordeelverbod was, was sekswerk zelf niet verboden. Tijdens de legalisering in 2000 kreeg haar eenvrouws-escortbureau, samen met de andere actieve exploitanten, van haar gemeente een vergunning. ‘Dat gaf de bank genoeg vertrouwen om me een hypotheek te geven. Maar toen ik nog geen jaar later bij dezelfde bank een lopend krediet wilde aanvragen, hadden ze hun beleid al veranderd. Sorry mevrouw, schreven ze, het is niet persoonlijks, maar we willen niet samenwerken met een criminogene branche.’

Als sekswerker krijg je sowieso vrijwel nooit een zakelijke of persoonlijke lening, vertelt Schippers. ‘Daarom zwermen er om de branche malafide mensen heen die wel even in dat gat willen springen. Het is niet moeilijk om te zien hoe dat de positie van de sekswerker verzwakt en dwang en manipulatie in de hand werkt.’ Op de vraag of ze een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft, lacht ze: ‘Wie gaat me die nou geven?’ (Zie ook het tweede kader, onderaan dit artikel)

 

Sekswerk is werk

Als antwoord op deze problemen door stigmatisering en halfzachte legalisering beginnen sekswerkers zich steeds beter te organiseren. Hella Dee schat dat alle belangenorganisaties samen een netwerk vertegenwoordigen van duizenden prostituees. ‘Dit is wat we willen zeggen: sekswerk is werk, en moet behandeld worden als elk ander normaal beroep’, stelt Hella Dee. ‘Geef ons dezelfde rechten. Betrek sekswerkers bij beleid over prostitutie en zorg dat we dezelfde zakelijke mogelijkheden krijgen als andere beroepsgroepen.’

Wat ze niet willen, is gered worden van het vak waarvoor ze zelf hebben gekozen. ‘Rights not rescue’, is het internationale motto. Dit betekent niet dat het ze koud laat dat er in hun branche ook vreselijke misstanden plaatsvinden. Maar zowel Hella Dee, Felicia Anna als Roos Schippers verwachten dat ook vrouwen die wel echt slachtoffer zijn van mensenhandel geholpen zijn bij een nog wat enthousiastere legalisering van hun vakgebied. Hella Dee zegt: ‘Als het vergunningstelsel wordt opgegooid, stoppen veel vrouwen met onvergund werken en dat scheelt de politie tijd – tijd die ze kunnen besteden aan het opsporen van slachtoffers van dwang en zware uitbuiting.’ Roos Schippers: ‘Als je een genormaliseerde branche hebt, maakt dat het onderscheid tussen vrijwillig en dwang veel groter. Dwang springt er dan echt uit.’

‘De beste bescherming van vrouwenhandelaren is het stigma en de rechteloosheid van prostituees’, zegt mensenrechtenonderzoeker Marjan Wijers. In dat licht biedt het enthousiaster legaliseren van sekswerk een kans om zowel slachtoffers als vrijwillige sekswerkers te helpen. Want, zoals Roos Schippers zegt: ‘Als je sekswerk gaat legaliseren, dan moet je vervolgens niet versagen om een betere positie voor sekswerkers te faciliteren.’ Felicia Anna voegt eraan toe: ‘Wij zouden dezelfde rechten moeten hebben als andere mensen. We betalen belasting, we zouden niet gediscrimineerd moeten worden.’

 

=

Kader: Cijfers over mensenhandel

De schattingen over dwang in de prostitutie lopen uiteen van 10 tot 95 procent, zei Jojanneke van den Berge in haar EO-documentaire. Wie maakte welke schatting, en waar baseerden ze die cijfers op?

50 tot 95 procent: aantal onvrijwillig werkende Utrechtse prostituees, geschat door de Utrechtse zedenpolitie 2006 en 2008. Percentage duikt o.a. op in een beleidsstuk van hulporganisatie Fier, alleen gaat het dan op mysterieuze wijze ineens over 80 tot 95 procent van alle vrouwen in de vergunde prostitutie.

50 tot 85 procent: komt uit het ‘Schone schijn’-rapport uit 2008, van het Korps Landelijke Politiediensten, en is gebaseerd op schattingen van enkele politie-agenten.

70 procent: percentage gedwongen raamprostituees, ‘becijferd’ door het Openbaar Ministerie en beroemd geworden door Jojanneke’s documentaire. Losjes gebaseerd op het ‘Schone schijn’-rapport, gecombineerd met niet nader genoemde andere mensenhandelschattingen. Is ook – toevallig, aldus een woordvoerder van het OM – het aantal rechtszaken over mensenhandel waarbij het in 2012 en 2013 tot een veroordeling kwam.

55 procent: uit de Criminaliteitsbeeldanalyse 2012. De ‘berekening’ is nogal een ingewikkeld verhaal, omdat men slachtoffers en aangiftes door elkaar husselt en dat combineert met allerlei aannames en zachte cijfers. Let op, komt ie. Men nam het aantal mogelijke slachtoffers – let op: niet het aantal aangiftes – van mensenhandel volgens coördinatiecentrum mensenhandel CoMensha te vermenigvuldigen met 14. Gedachte hierachter: normaliter doet waarschijnlijk slechts 7 procent van de slachtoffers aangifte. Zo komt men op 11.000 slachtoffers van dwang. Gecombineerd met de aanname dat er 20.000 sekswerkers zijn in Nederland leidt dit tot een natte vinger van 55 procent.

30 tot 40 procent: een andere schatting ‘uit de hoek van de politie’, deze keer uit het rapport ‘Kwetsbaar beroep’ dat 2010 verscheen in opdracht van de Gemeente Amsterdam.

13 procent: aandeel Utrechtse sekswerkers dat ‘signalen van mensenhandel’ afgaf tijdens registratiegesprekken die de GG&GD Utrecht hield met 579 sekswerkers, volgens een rapport van de Gemeente Utrecht uit 2012.

10 procent: uit een enquête in opdracht van politieke partij Amsterdam Sociaal, gehouden onder 94 Amsterdamse raamprostituees. 10 procent zei ‘ja’ op de vraag of ze werden gedwongen tot dit werk. 99 procent zei vrijwillig voor het vak te hebben gekozen.

8 procent: een peiling van de christelijke hulporganisatie Het Scharlaken Koord, onder 202 sekswerkers. Men lijkt spijt te hebben van het eigen onderzoek; het staat niet meer op hun website, en hun manager spreekt in interviews nu over 70-90 procent.

Ook 8 procent: uit het Regioplan-rapport uit 2006, waarvoor beleidsonderzoekers 354 sekswerkers interviewden die door heel Nederland als escort, achter een raam of in een club, massagesalon of privéhuis werkten.

Minder dan 2 procent: uit de ‘Bestuurlijke monitor 2013 – Programma Prostitutie Amsterdam’ blijkt dat de Amsterdamse politie en de Dienst Stadstoezicht dat jaar meer dan 2600 ramen, escortbureaus en seksclubs controleerden. Zij troffen daar 11 signalen van mensenhandel aan. Daarnaast deden 32 mensenhandelslachtoffers aangifte.

 

=

 

Kader: Dienstverlening aan prostituees

Verhuurders: Bij woningcorporaties kunnen sekswerkers gewoon een huis huren, mits ze een inkomensverklaring van de belastingdienst hebben, laat branchevereniging Aedes weten. Klopt, maar ze mogen niet thuis werken, zeggen grote corporaties als Alliantie, Vestia, Portaal en Eigen Haard erbij. Bij bedrijven als Rotsvast, die bemiddelen tussen huurders en particuliere verhuurders, zijn sekswerkers niet welkom.

Banken: De ABN Amro beschouwt sekswerkers als gewone klanten, die zonder beperkingen een zakelijke rekening kunnen openen, of een lening/hypotheek kunnen afsluiten. ING idem, mits er vergund en ‘volstrekt legaal’ gewerkt wordt. De SNS Bank geeft prostituees geen hypotheek of lening, omdat zij veel uitbuiting, onderdrukking en misstanden in de branche zien. De Rabobank reageerde niet.

Verzekeraars: De Amersfoortse verzekert geen sekswerkers tegen arbeidsongeschiktheid, omdat het niet past bij hun profiel en ze de risico’s van de beroepsgroep niet goed kunnen inschatten. Om die laatste reden beginnen ook Delta Lloyd en de Achmea-merken er niet aan. Bij Nationale Nederlanden valt prostitutie buiten hun doelgroep. Aegon sluit de hele erotiekbranche uit wegens ‘het morele risico’.

Vakbonden: FNV Zelfstandigen heeft al een aantal sekswerkers onder haar leden. Ze vallen onder ‘dienstverlening’ en krijgen dezelfde service als andere leden in die groep. Het CNV laat weten dat als sekswerkers in loondienst zich zouden melden, ze intern bespreken of ze hun belangen gaan behartigen.

 

=

 

Kader: Pooierverbod

Tweede Kamerlid Gert-Jan Segers (ChristenUnie) wil het pooierverbod terug. Om slachtoffers van dwang te beschermen moet iedereen die zonder vergunning geld verdient aan een prostituee strafbaar worden.Sekswerker Hella Dee is niet enthousiast. ‘Jongens, dat pooierverbod gaat dus over ons personeel: chauffeurs/accountants/beveiliging’, twitterde ze. ‘Ik wil als zelfstandige escort gaan werken dit jaar. Hoe maakt een verbod op het inhuren van beveiliging mij veiliger?’. Ze vraagt zich af of dit een wet voor slachtoffers of tegen sekswerk is, omdat in het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie staat dat prostitutie mensonwaardig is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De eerste dagen na het bloedbad bij Charlie Hebdo wist ik niet wat ik moest zeggen. Om voor de hand liggende redenen heb ik grote bezwaren tegen het neerschieten van journalisten, maar ik vond het lastig om te stellen dat ik Charlie was. In alle eerlijkheid had ik namelijk tot vorige week woensdag nog nooit van het blad gehoord, en om hun identiteit dan gelijk dezelfde dag al met de mijne te laten versmelten voelde wat al te intiem. En tegen de tijd dat ik voldoende van Charlie Hebdo wist om eventueel een ‘je suis Charlie’ te overwegen, hadden allerlei opiniemakers die ik hoogacht al weer uitstekende redenen gegeven waarom we eigenlijk helemaal niet Charlie moeten/kunnen/willen zijn. En dus zweeg ik nog maar wat meer.

Ik had prima kunnen leven met mijn zwijgzaamheid. De vrijheid van meningsuiting leek ook zonder mijn bijdrage in goede handen te zijn. Tienduizenden mensen gingen spontaan de straat op om potloden omhoog te houden, het vrije woord werd luidruchtig aanbeden, spotprenten over de profeet Mohammed waren alomtegenwoordig, en vele, vele meningen werden geüit. Zelfs premier Rutte zei voor de verandering verstandige dingen; zo beloofde hij plechtig in Buitenhof dat onze politie nooit meer een cartoonist zou oppakken omdat die een onwelgevallige tekening had gemaakt.

Maar toen begon het gesodemieter, en nu voel ik toch de noodzaak om iets te zeggen.

De Saoedische blogger Raif Badawi kreeg afgelopen vrijdag vijftig stokslagen, omdat hij van die vrije woorden op het web had gezet. Minister Koenders van Buitenlandse Zaken pruttelde weliswaar wat over dat dit in strijd is met mensenrechtenverdragen, en dat Nederland in Europees verband de zaak had aangekaart, maar de verontwaardiging klotste nou niet bepaald tegen de Haagse plinten. Onze premier zag zich bijvoorbeeld niet genoodzaakt de geseling zelf in stevige taal en met eventueel een boycotdreiginkje te veroordelen.

Dit ondanks de mooie zinnen die hij een dag voor Badawi’s lijfstraf op de Dam had gesproken. ‘Wij laten ons niet regeren door angst’, had hij gezegd – en toch was de vrijheid van meningsuiting ogenschijnlijk niet zo belangrijk dat je hem ook fier verdedigt als je bang bent dat zulks een barst maakt in een bondgenootschap met een groot olieproducerend land. Hij zei ook: ‘Vandaag zeggen we met duizenden tegelijk: handen af van onze vrijheid.’ Waarbij de nadruk blijkbaar lag op ‘onze’, en niet op ‘vrijheid’.

Dat het niet echt om vrijheid ging was een indruk die ik vaker kreeg, de afgelopen dagen. Bijvoorbeeld toen het openbaar ministerie van Parijs een onderzoek ging instellen naar Dieudonné – u weet wel, die komiek die zijn eigen grapjes vooral gelukt vindt als ze antisemitisch zijn. Hij had namelijk op onsmakelijke wijze over de aanslagen getwitterd en gefacebookt. ‘Abject’, aldus een Franse minister. En daar is vrijheid niet voor bedoeld?

Of toen de Britse premier Cameron meldde dat hij eigenlijk wel graag Whatsapp zou willen verbieden, omdat je via deze dienst versleutelde berichten stuurt die alleen de (potentieel booswichtige) zender en ontvanger kunnen lezen. Hij vroeg zich af of we, in het licht van recente gebeurtenissen, ‘een vorm van communicatie tussen mensen willen toestaan die we niet kunnen uitlezen.’ Over vrijheid gesproken: kan iemand meneer Cameron er misschien aan herinneren dat Orwells boek ‘1984’ bedoeld was als satirische dystopie, niet als handleiding?

Ook in ons land werd de verontwaardiging over een ‘aanslag op de vrijheid’ huiveringwekkend snel omgezet in stapjes richting politiestaat. Minister Opstelten was aanwezig bij het opstellen van een internationale verklaring, waarin staat dat internetproviders haatdragende en jihadistische websites moeten verwijderen. CDA-leider Buma wil het verheerlijken van terroristisch geweld strafbaar te stellen. En PvdA-baas Samsom meldde in het Tweede Kamer-debat over Charlie Hebdo dat hij vindt dat wijkagenten meisjes moeten aanspreken die hun hoofddoek voor een niqab verruilen. ‘Zo kunnen we de open samenleving, met haar vrijheid, tolerantie en emancipatie, verdedigen’, voegde hij er aan toe. Ik vrees dat hij het niet ironisch bedoelde.

Wat deze politici lijken te vergeten, is dat vrijheid niet alleen toebehoort aan de mensen met wie je het in grote lijnen wel eens bent. Ook vrijheid geven aan messcherpe, kwetsende spotprents die getekend zijn door mensen die nogal op je lijken is het probleem niet. Vrijheid geven aan andere meningen, van mensen die je walgelijk vindt, of waarvoor je misschien wel bang bent, dát is de kunst. Een kunst die we snel weer onder de knie moeten krijgen, als die vrijheid ons echt zo lief is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Waarschuwing vooraf: deze column kan nachtmerries veroorzaken bij mensen die Andries Knevel niet sexy vinden.

Er is altijd wel iets om je vrolijk over te maken. Neem de prostitutiedocumentaire die de EO afgelopen dinsdag uitzond. Op zich was er weinig te lachen: Jojanneke van den Berge stelde leidende vragen aan sekswerkers, liet rare twitterhashtags voorbijkomen, goochelde met hysterische cijfers over betaalseks met twintig mannen per dag, en vroeg zich tot slot op dramatische toon af: ‘Kan íémand me vertellen waarom ik dát normaal zou moeten vinden?’

Maar gelukkig was daar het aansluitende programma, waarin vijf meisjes een liedje wilden zingen terwijl ze een orgasme kregen via een op afstand bedienbaar vibrerend vagina-eitje. Of al klaarkomend een interview wilden doen. Of zoiets.

Ik dacht: zou Jojanneke dát wel normaal vinden? En toen: dat orgasme-interviewen, daar zou het gemiddelde EO-programma enorm van opknappen. Wat nou als we Knevel en Van den Brink met zo’n eitje zouden uitrusten? En dat mensen dan kunnen twitteren – hashtag #Kneveleitjeaan – en als dat trending wordt, dat het ding dan helemaal losgaat. Dan waren de heren vast niet zo onceremonieel van de zender gewipt (excusez le mot).

Kijk, dit soort gedachtes, daar knapt een mens van op. Ik zou bijna zeggen: zo kreeg de avond toch nog een happy ending. Maar dat vindt Jojanneke vast niet goed.

Deze column las ik voor tijdens de Volkskrant-columnistenmarathon op 11 januari 2015 in de Rode Hoed.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

We gebruiken maar tien procent van ons brein. Er zijn kinderen bij wie de linkerhersenhelft dominant is, en kinderen die het vooral van de rechter- moeten hebben. En jonge breinen leren het best wanneer de docent rekening houdt met de leerstijl en het type intelligentie van de leerling in kwestie.

Deze uitspraken klinken geloofwaardig – maar helaas zijn ze niet waar. Ze behoren tot de zogenoemde ‘neuromythes’; fabeltjes over de werking van het brein. Mythes die in en rond de klas welig blijken te tieren. Zo kwam afgelopen september Malmbergs vmbo-maatschappijleerboek Blikopener in de publiciteit met een krasse hersentechnische onjuistheid. ‘Meisjes hebben meer verbindingen tussen de linker- en rechterhersenhelft. Daardoor zijn ze beter in taal. En kunnen ze ook beter hun gevoelens uiten dan jongens’, stond in het boek te lezen. Het is een typisch voorbeeld: de redenering oogt plausibel, maar kloppen doet ze niet: alleen in kleine, relatief slecht uitgevoerde studies blijken de connecties tussen beide helften bij dames talrijker te zijn. Grotere en beter opgezette onderzoeken vinden geen verschil, of zelfs het tegenovergestelde effect.

Hoe wijdverbreid zulke neurononsens precies is in het onderwijs bleek in 2012 uit een onderzoek van Sanne Dekker en haar collega’s van de Vrije Universiteit. Zij vroegen meer dan honderd Nederlandse docenten in het basis- en voortgezet onderwijs om te reageren op stellingen over het brein. Sommige waren juist, sommige niet. Gemiddeld trapten de leerkrachten in bijna de helft van de hersensprookjes die ze voorgeschoteld kregen. Vooral bij mythes die samenhingen met commerciële onderwijsprogramma’s was het raak. Ook pijnlijk: maar liefst twee derde van de docenten kwam op school in aanraking met neuro-onzin.

Welke breinfabels waren in trek? De notie dat we maar tien procent van onze hersenen gebruiken, kan op het geloof van 47 procent van de leraren rekenen. Dit idee heeft zijn wortels in het begin van de vorige eeuw, toen één van de aartsvaders van de psychologie, William James, schreef dat de mens slechts eentiende van zijn mentale vermogens gebruikt. Moderne hersenscans laten echter zien hoe het echt zit: zelfs als je helemaal niets doet, is elk gebiedje in je brein actief.

Aanzienlijk meer docenten, wel 86 procent, geloven in de neuromythe dat we verschillen tussen leerlingen kunnen verklaren doordat bij sommigen de linker- en bij anderen de rechterhersenhelft dominant is. In werkelijkheid zijn beide helften zo innig met elkaar verbonden dat het hele onderscheid onzinnig is; bij vrijwel alles wat we doen werken links en rechts vliegensvlug en moeiteloos samen.

De ‘winnende’ mythe was deze: dat kinderen beter leren als je stof aanbiedt in een leerstijl die bij hun brein past. Maar liefst 96 procent van de leerkrachten is hiervan overtuigd. En wederom zegt de wetenschap iets anders. Zo deed de Britse onderwijskundige Frank Coffield in 2004 een analyse van alle studies naar leerstijlen. Zijn eerste conclusie: kinderen hebben niet één leerstijl, maar gebruiken er verschillende door elkaar, afhankelijk van de situatie. Zijn tweede: zelfs als bij een leerling toch één stijl dominant is, maakt het niet uit hoe de docent de stof aanbiedt. Of dat nou op een manier gaat die bij die leerstijl past of juist helemaal niet – het kind steekt er gemiddeld evenveel van op.

Coffields conclusies slaan vooral op de meestgebruikte leerstijlindeling, die onderscheid maakt tussen visueel, auditief en kinetisch ingestelde leerlingen. Maar ze gelden ook voor een ander populair idee binnen het onderwijs, namelijk dat van meervoudige intelligenties – ook al een concept waar de nodige fabelachtige haken en ogen aan zitten. Onder andere, zo stelt psychologiehoogleraar Daniel Willingham in het vakblad Education Next, omdat het idee van meervoudige intelligenties gebaseerd is op – alweer – een verkeerde manier van nadenken over het brein.

Dat zit zo. Aan de aanname dat er meerdere soorten intelligentie zijn, en dat er bij kinderen van nature één of twee uitspringen, ligt een veronderstelling ten grondslag. En wel deze: dat de totale slimheid van een brein is opgedeeld in een soort modules, die grotendeels onafhankelijk van elkaar opereren. Alleen dán zou je immers typische ‘muzikaal-ritmische’ kinderen kunnen hebben, bijvoorbeeld, die nauwelijks kaas hebben gegeten van het ‘logisch-mathematische’. Helaas voor de aanhangers van meervoudige intelligenties blijkt dat de hersenen juist niet zo te werken, legt Willingham uit. Decennia aan wetenschappelijk onderzoek laat juist zien dat iemands intelligenties allemaal nauw samenhangen met elkaar, en ook met iemands algehele iq. Van onafhankelijke modules is geen sprake, en dat maakt het zinloos om kinderen over aparte hersen-intelligentie-hokjes te verdelen.

Onderwijskundige Paul Howard-Jones, die ook meewerkte aan het onderzoek van de Vrije Universiteit, denkt dat al deze breinfabels vooral zijn ontstaan als gevolg van een communicatieprobleem. ‘Neurowetenschappers en docenten spreken een andere taal, hebben andere opvattingen over leren en verschillende professionele prioriteiten. Dit creëert een vacuüm waarin misverstanden gemakkelijk tot bloei komen’, zei hij in een interview in de New York Times. Een vacuüm dat in het onderwijs niet zelden opgevuld wordt door bedrijven die geld verdienen met trainingen, boeken en lespakketten die wetenschappelijk verantwoord en geloofwaardig klinken, maar zich baseren op neuromythes.

Meer algemene kennis over de hersenen beschermt hier niet tegen, ontdekten Sanne Dekker en co. In hun onderzoek waren het juist de docenten die het meest over het brein wisten die het vaakst voor hersenonzin vielen. Wat wellicht wel helpt, is wat meer aandacht voor de kloof tussen neurowetenschap en onderwijs. Kennis over het brein kunnen we niet zomaar het klaslokaal inschuiven – daarvoor zijn eerst goede onderwijskundige experimenten nodig. Ontbreken die, dan past neuro-terughoudendheid. Juist een school zou immers vrij moeten zijn van sprookjes.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Het mocht gewoon niet mislukken.’ Dat zei Perdiep Ramesar tegen zijn chef bij Trouw, toen ze hem ter verantwoording riep voor de waarschijnlijk-niet-bestaande anonieme bronnen die hij opvoerde in zijn stukken. Het werd een heuse affaire. Jo Bardoel, emeritus hoogleraar journalistiek aan de Radboud Universiteit, sprak vorige week in deze krant van ‘journalistieke fraude op grote schaal’. Het deed hem denken aan ‘wat de affaire-Stapel voor de wetenschap is geweest’.

Er zijn inderdaad wat overeenkomsten. En dan doel ik niet zozeer op de vermeende rotte-appeligheid van beide heren, of op de goedgelovigheid bij de mensen om hen heen, maar vooral op de nimmer aflatende druk die zij ervoeren om met een voortdurende stroom fraaie verhalen te komen.

Diederik Stapel was, zoals we weten, een uitzonderlijk productief academisch heerschap. Toen ik hem interviewde vertelde hij me dat hij als wetenschapper vooral wilde scoren, meedoen, erbij horen. Wie het ene na het andere hippe onderzoek afrondt en met eenduidige resultaten en heldere conclusies komt, kan immers rekenen op complimenten en hoogachting. Wie dat niet lukt, wacht een deprimerender scenario: wanneer een studie niet oplevert wat de bedoeling was, krijgt de wetenschapper haar vaak niet eens gepubliceerd.

Ik moest hier aan denken toen ik las hoe productief Perdiep Ramesar was. In het rapport over zijn wandaden staat te lezen dat er ‘tussen 1 mei 2007 en 7 november 2014 van zijn hand 1.011 artikelen verschenen in Trouw, waarbij kleine nieuwsberichtjes van honderd woorden of minder niet zijn meegerekend.’ In zijn meest schrijflustige jaar tikte Ramesar er wel 164. Dat komt ruwweg neer op elke anderhalve werkdag een nieuw stuk – en dat in een vakgebied waarin het normaal is dat aan een echt opzienbarend en onthullend verhaal weken, zo niet maanden, aan journalistiek hand- en veldwerk vooraf gaan. Ramesar durfde echter niet goed nee te verkopen aan de redactie; als zij vroegen, draaide hij. En net als Stapel wilde ook hij scoren met zijn werk: ‘Het niveau dat ik heb gehaald met de sharia-driehoek wilde ik gewoon elke keer weer herhalen.’

Die scoringsdrift komt niet uit het niets. Eén van de dingen die wetenschap en journalistiek gemeen hebben, is de hoge publicatie- en prestatiedruk. In korte tijd moet er een hoogwaardig product worden neergezet, bijna altijd met beperkte middelen. Niet zelden vloekt deze ambitie met zichzelf. Onder journalisten gaat al jaren een foto rond van een bordje waarop geschreven staat: ‘Wij bieden drie soorten service: goed, goedkoop en snel. U mag er twee kiezen. Goede, goedkope service is niet snel. Goede, snelle service is niet goedkoop. En goedkope, snelle service is niet goed.’

Dat brengt ons bij een tweede parallel tussen wetenschappers en journalisten: beiden zijn op zoek naar een betrouwbare glimp van de werkelijkheid. Waarheid, zo je wilt. Het probleem is alleen dat die waarheid zich niet gemakkelijk laat vangen. Ze is tegenstrijdig, ingewikkeld en helemaal niet netjes. Daarom is zowel solide wetenschappelijk als journalistiek onderzoek ook zo tijdrovend.

Helaas zit er bijna niemand te wachten trage rommeligheid. Volgens journalist Felix Salmon komt dat omdat we leven in een cultuur waarin verhalen waarin alles lijkt te kloppen de norm zijn. Salmon analyseerde deze cultuur naar aanleiding van de val van een andere journalistieke wonderboy, de Amerikaan Jonah Lehrer, in 2012. Lehrer, toen werkzaam voor de New Yorker, bleek citaten van Bob Dylan uit zijn dikke duim te hebben gezogen en wetenschappelijk onderzoek te hebben aangepast aan de rode draad in zijn boek (in plaats van andersom).

Salmon spreekt in zijn analyse van een TED-cultuur, naar de immens populaire en zeer gelikte ‘TED-talks’ van schrijvers, wetenschappers en zakenlieden die onder het mom van ‘ideas worth spreading’ in twintig minuten doen alsof het universum een plek is waarin alles altijd op wonderlijke wijze precies op zijn plaats valt, als je maar positief blijft. In zo’n cultuur, zo betoogt Salmon, zijn het juist de mensen die prachtig aangeharkte sages komen vertellen over Bob Dylan of sharia-driehoeken die we als helden binnenhalen. Zo belonen we in onze cultuur het vertellen van realistisch klinkende sprookjes – veel meer dan een verslag van de onopgesmukte werkelijkheid, met als haar tegenstrijdige ingewikkeldheden en mitsen en maren.

In zo’n cultuur ligt het in de rede dat er zo nu en dan een man of vrouw voor de verleiding bezwijkt. U vraagt om veel, snelle, gelikte verhalen? Dan krijgt u die. Desnoods verzint iemand er een paar bronnen, cijfers of citaten bij. Het mag immers niet mislukken.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.