‘Ik wil goede hoogleraren. Punt.’ Dat zei Sebastien Valkenberg gisteren in de Volkskrant, toen hij gevraagd werd naar het nieuwste emancipatieplan van minister Bussemaker. Zij wil dat er aan Neerlands universiteiten dit jaar nog honderd extra vrouwelijke hoogleraren benoemd worden. Het zetje is nodig, stelt ze, want het gaat in onze intellectuele bolwerken gewoonweg niet rap genoeg met de piemelloze inauguraties, en daardoor staan we internationaal behoorlijk voor paal.
Valkenberg vindt Bussemakers voornemen maar een slecht idee. Volgens hem zou de universiteit een meritocratie moeten zijn; de beste wetenschapper (m/v) krijgt de leerstoel. Een prachtig ideaal, maar zover is het nog niet. Ik moest bijvoorbeeld denken aan een onderzoek uit 2012 van Yale-psycholoog Corinne Moss-Racusin en collega’s, waarin Amerikaanse professoren op basis van een fictieve sollicitatiebrief moesten beslissen of ze een kandidaat een laboratorium zouden laten leiden. In de helft van de brieven had deze kandidaat een vrouwennaam gekregen, in de andere helft een mannennaam. Verder waren de brieven identiek. Het resultaat: niet alleen kreeg de mannelijke wannabe-lableider vaker de baan, hij kreeg van de profs ook een hoger salaris toebedeeld.
‘Als jij denkt dat er mechanismen werkzaam zijn die belemmeren dat [een hoogleraarsbenoeming] meritocratisch tot stand komt dan moet je daar wat aan doen’, vindt Valkenberg. Nou denk ik dat inderdaad, en ‘daar wat aan doen’ is natuurlijk precies waar Bussemaker mee bezig is. Maar dat is volgens de filosoof ook weer niet de bedoeling. Want, zo cirkelredeneert hij, zo’n quotum van honderd dameshoogleraren ‘is in tegenspraak met die meritocratische opdracht van een universiteit.’ Niet optreden tegen meritocratie-ondermijnende barrières omdat optreden niet meritocratisch is – het is vertrouwde gedachtegang in deze neoliberale tijden, maar daarom niet minder onnozel, en hoe dan ook komen we zo nergens.
Het interessante is dat de vrouwelijke wetenschappers die woensdag met een interview in deze krant stonden juist wel olijk gestemd waren over Bussemakers plan. Zo vertelde de Leidse hoogleraar Hester Bijl dat ze op haar universiteit al langer een vrouwenbeleid hebben. ‘Zulk beleid .. erkent dat vrouwen vanuit een achterstand moeten opereren.’ Christine Teelken, hoofddocent aan de Vrije Universiteit, vertelt hoe ze er bij benoemingen maar niet tussenkomt, omdat ‘zogenaamd open vacatures eigenlijk al vergeven zijn’. Valkenberg is trouwens niet onder de indruk van deze argumenten; hij ziet er geen bewijs voor discriminatie in, maar misschien wel een ‘anekdotische drogreden’.
Het is een meningsverschil waarbij mannen en vrouwen wel vaker tegenover elkaar staan. Laten we weer even de grote plas oversteken, want daar peilde het Pew Research Center vorig jaar bij zo’n 4600 Amerikanen of ze dachten dat vrouwen vaker dan mannen obstakels tegenkomen die het lastiger maken om vooruit te komen in de maatschappij. Een meerderheid van de vrouwen meende van wel, een meerderheid van de mannen vond van niet.
Ik krijg daar zin van om deze mannen een kopietje van het onderzoek van Moss-Racusin op te sturen, maar dat heeft waarschijnlijk weinig nut. Eén van haar eigen vervolgstudies suggereert namelijk dat mannen vaker sceptisch staan tegenover onderzoek dat seksisme in de wetenschap aantoont. Zo keek de psycholoog naar de reacties onder een aantal online geplaatste journalistieke artikelen over haar eigen studie uit 2012. Van meer dan 800 reacties turfde haar team wat de beide seksen er over te melden hadden. Zo bleek 22 procent van de comments het bestaan van vooroordelen over de seksen te rechtvaardigen; zo’n 80 procent van die reacties kwam van mannen. Een kleine tien procent bepleitte dat seksisme niet bestond; ruim twee derde mannen. Er waren ook mensen dankbaar voor de studie: 100 procent vrouwen.
Een tweede vervolgpublicatie uit 2015 liet hetzelfde beeld zien: toen beide seksen de samenvatting van Moss-Racusins eerste studie lazen, beoordeelden mannen deze gemiddeld negatiever dan vrouwen. Dit genderverschil lijkt niet alleen op te treden bij online Jannen en Janetten met de Pet, maar – met een slag om de arm, want het was een kleine enquête – ook bij academici.
‘Wetenschap zou vooral in dienst moeten staan van de waarheid’, stelde Valkenberg gisteren. Daar ben ik het mee eens. Maar ik vraag me ook af: wat is die waarheid dan? En: wie ziet hem beter? Dat mannen en vrouwen gemiddeld anders denken over seksisme, is dan juist een extra reden om voor meer vrouwelijke hoogleraren te pleiten. Immers: om meer dan de halve waarheid te zien, moet je een probleem door de ogen van iedereen bekijken.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.