Het moet maar eens afgelopen zijn met het geouwehoer over cijfers. Ja, natuurlijk, er is onduidelijkheid over hoeveel vrouwen er gedwongen in de prostitutie werken; de schattingen liggen tussen 8 en 95 procent. Maar zelfs als we uit gaan van dat laagste percentage dwang gaat het in Nederland om vele honderden vrouwen. Ook zij verdienen een stem en bescherming van beleidsmakers tegen dit onheil. Immers: elk slachtoffer is er één teveel.
Dit supersympathieke standpunt nam EO-documentairemaakster Jojanneke van den Berge de afgelopen maanden met enige regelmaat in. Zij vindt dat prostitutie geen normaal beroep is en flirt daarom met het Zweeds model, waarbij het oudste beroep ter wereld ophoudt legaal te zijn omdat de klant strafbaar is wanneer hij van sekswerktechnische diensten gebruik maakt. Maar is dat wel een goed idee?
Om te beginnen: het doet er natuurlijk wel toe hoe de verhouding tussen gedwongen en vrijwillige sekswerkers ligt. Om er een huis-, tuin- en keukenanalogietje tegenaan te gooien: wie een bakje druiven aantreft waarvan 95 procent verrot is, flikkert terecht de hele zwik in de vuilnisbak. Maar is het slechts 8 procent die bruine plekken heeft, dan loont het de moeite om de slechte druiven eruit te vissen en de rest lekker te verschalken.
Op dezelfde manier moet prostitutiebeleid er anders uitzien bij heel veel dwang dan bij weinig. Dat geouwehoer over cijfers heeft dus nut. Laten we dus toch maar even onder de motorkap kijken bij de beschikbare statistieken assorti. Meteen blijkt dat die niet allemaal even stevig wortelen in degelijk onderzoek. De hoge percentages – 50 procent, 70, 95 – zijn schattingen van een handjevol politie-agenten, slechts onderbouwd per eigen onderbuik. De lagere – rond de 10 procent – komen uit interviews met sekswerkers zelf, vaak enkele honderden.
Wie vermoedt dat deze sekswerkers loopjes met de waarheid nemen – misschien ontkennen ze dwang uit psychologisch zelfbehoud, of overdrijven ze dwang omdat er dan een blik hulpverleners opengaat – kan nog afgaan op gemeentelijke controles van de branche. Zoals in Amsterdam, waar politie en stadstoezicht in 2013 elk raam, bordeel en escortbureau bezochten en daarbij speciaal letten op signalen van mensenhandel. Die vonden ze in minder dan twee procent van de gevallen. Als er al sprake is van grootschalige dwang, zo lijkt het, dan gebeurt dat niet in de legale prostitutie.
Deze cijfers stellen ons voor een oncomfortabel dilemma: als we vinden dat we een onbekend (maar hoogstwaarschijnlijk klein) aantal mensenhandelslachtoffers moeten proberen te beschermen door prostitutie weer illegaal te maken, moeten we een eveneens onbekend (maar hoogstwaarschijnlijk groot) aantal vrijwillige sekswerkers hun broodwinning ontzeggen. Dit zijn vrouwen die hun eigen broek ophouden, belasting betalen – geen verwende prinsesjes hier – en van wie volgens een recent onderzoekje van de Universiteit van Leeds twee derde met plezier werkt. Is het dan wel fair om te pleiten voor anti-prostitutiewetten? Of zijn we het aan deze vrouwen verplicht om iets beters te verzinnen?
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.