dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Nou, jongens, wij feministen zijn klaar, hoor! De tuinbroeken kunnen in een doos op zolder en de beha’s mogen van de brandstapel en weer gewoon, hup, om de tietjes. De emancipatie is volbracht, het glazen plafond gebroken.

Althans, dat dacht ik even, toen ik de krant van afgelopen woensdag doorbladerde. ‘Met de emancipatie van de vrouw aan het Binnenhof is het wel zo’n beetje klaar’, meldde een artikel op pagina zeven. En eventueel-Topvrouw-van-het-Jaar Thessa Menssen vroeg zich in een interview af waarom die verkiezing nog nodig is terwijl ze om zich heen zoveel topvrouwen ziet. Als kers op de appelmoes concludeerde Peter de Waard in zijn column dat ook het geringe aantal vrouwelijke economen niet alleen te wijten is aan het glazen plafond.

Ik had al bijna mijn Germaine Greer-boeken opgeruimd, mijn mannenhaatgenerator naar Het Goed gebracht en mijn okselhaar geschoren, toen ik verder las. Die voltooide Binnenhof-emancipatie, bijvoorbeeld, werd geïllustreerd met de volgende cijfers: ‘De Tweede Kamer telt al jaren aardig wat vrouwen, sinds 2005 steeds minstens 36 procent.’ Daarmee bevinden we ons – volgens dit artikel – ‘op de drempel van een evenwicht tussen de geslachten.’

Noem me een kniesoor, maar in mijn universum ligt evenwicht ergens rond de 50 procent, en niet op het punt dat er nog ruwweg twee keer zoveel mannen als vrouwen in de Kamer zitten. En zeker niet als volgens hetzelfde artikel een stevig debat onder die vrouwen door de heren parlementariërs als ‘gekijf’ wordt betiteld. Of als op de foto met hoofdrolspelers tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen alleen blanke mannen van een zekere leeftijd te zien zijn.

En ook topvrouw Thessa Menssen liet bij nader inzien een minder optimistisch geluid horen. Net als de andere twee genomineerde topvrouwen vertelde ze dat vrouwen het anno 2013 nog steeds lastiger hebben dan mannen, in hun odyssee naar de bestuurskamer. ‘Al was het maar omdat vrouwen nog altijd eerst wordt gevraagd hoe ze gezinsleven en carrière denken te combineren.’ Een observatie die uitermate treffend werd geïllustreerd door Peter de Waard, die in voornoemde zoektocht naar de vermiste economievrouwen deze verklaring poneerde over hun opleiding: ‘Een van de oorzaken zou kunnen zijn dat de lesstof te veel nadruk legt op wiskunde formules als multipliers in plaats van echte keuzevraagstukken: kies ik voor een baby of voor een carrière.’

Die keuze hoeven mannelijke economen blijkbaar niet te maken. Maar vrouwen wel, en daarmee maakt De Waard zich schuldig aan precies datgene dat de topvrouwen zo ergerde: het achteloze seksisme waarmee alleen vrouwen worden aangesproken op de zorg voor de kindekes teer.

Het is een schoolvoorbeeld van wat onderzoekers Rosalind Barnett en Caryl Rivers de ‘new soft war on women’ noemen. In hun boek dat volgende maand verschijnt, betogen ze dat seksisme á la Mad Men weliswaar is uitgestorven, maar dat het is vervangen door een subtielere manier van vrouwen discrimineren.

Nog een voorbeeld. Al aan de universiteit worden bij de echte ‘mannenopleidingen’ – Barnett en Rivers geven in een artikel in de Huffington Post de studie rechten als voorbeeld, maar het geldt vast ook voor economie – aan meiden hogere eisen gesteld dan aan jongens. Hun acties worden onder een wantrouwend vergrootglas gelegd dat mannen bespaard blijft. Dat maakt ze, logischerwijs, huiverig om risico’s te nemen. Maar zonder bluffen en gokken kom je minder ver.

Er zijn natuurlijk vrouwen die hier schijt aan hebben en toch gewoon van zich laten horen. Voor hen staat seksistische valkuil nummer twee klaar. Want uit zowel de praktijk als wetenschappelijke experimenten blijkt dat mondige vrouwen niet alleen minder competent worden gevonden dan mannen die zich exact hetzelfde gedragen, ze worden ook gezien als minder aardig (zie ook de ‘kijvende’ vrouwen in ons Neerlands parlement). Het gevolg: vrouwen die hun stem laten horen maken minder kans op een goede baan of promotie.

Dus, nee, we kunnen niet stellen dat ‘de emancipatie van de vrouw aan het Binnenhof wel zo’n beetje klaar is.’ En ook de stelling dat niet zozeer het glazen plafond maar vooral persoonlijke keuzes de economenvrouwen parten spelen lijkt me, nou ja, een tikkie naïef.

Ik heb eens diep gezucht bij al die onnozelheid. Beha in de fik gezet, tuinbroek weer aan. Germaine Greer terug op de boekenplank. We zijn blijkbaar toch niet klaar.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Wijdbeens stond het peutermeisje boven het omhoog spuitende fonteintje. Ze wiebelde verrukt heen en weer totdat de straal precies op de goede plek terechtkwam. Toen kwam haar vader eraan, roepend dat ze meteen moest meekomen. Het meisje weigerde: ‘Nee, papa. Dit is leuk!’. Hij trok haar aan haar bovenarm mee, duidelijk van de kook: ‘Dat mag je niet doen. Dat is slecht voor je plasser.’

Dat is natuurlijk niet waar. Kinderen zijn seksuele wezens. En veruit de meeste peuters en kleuters beleven, zonder negatieve gevolgen, met enige regelmaat plezier aan hun eigen geslachtsdelen. Wel waar: vaders en moeders worden daar bijzonder opgelaten van. Uit een recente enquête van het opvoedblad J/M bleek dat voor driekwart de confrontatie met een kind dat zichzelf aanraakt of masturbeert één van de ongemakkelijkste situaties waar ze als ouders in terecht kunnen komen. Dus zeggen ouders vaak: doe dat maar niet, lieverd, of enkel als je alleen bent. Ze zeggen niet dat het inderdaad heel lekker kan zijn, dat gefriemel.

Zo wordt seksueel genot al op jonge leeftijd taboe. Van alle onderwerpen waar ouders hun kinderen over voorlichten komt seksueel plezier het minst aan bod, zo blijkt uit onderzoek. Bij kinderen van acht tot twaalf heeft slechts 35 procent van de ouders het erover. Dat percentage stijgt als de tieners ouder worden, maar zelfs dan bespreekt ongeveer één op de drie ouders het helemaal niet.

Jammer, want de meeste ouders geven in onderzoek juist aan dat ze hun kinderen graag willen leren dat seks fijn is en dat je er zonder schaamte van mag genieten. Bovendien is het in een geseksualiseerde samenleving waarin de toon wordt gezet door de blurred lines van Robin Thicke en de pimps en bitches op MTV helemaal niet zo’n gek idee als kinderen al van jongs af aan kennis opdoen over wat zij zelf prettig vinden aan hun eigen lichaam.

Het genotstaboe zit daarbij in de weg. ‘Ouders willen eigenlijk niet weten wat hun kind doet. Natuurlijk leren ze hun kind over grenzen en dat ze nooit iets moeten doen dat ze niet willen. Maar over seksueel plezier denken ze vaak: dat ontdekken ze zelf wel’, zegt psycholoog Hanneke de Graaf. Zij doet bij seksualiteitskenniscentrum Rutgers WPF onderzoek naar seksuele ontwikkeling, ook van jonge kinderen. ‘De meeste studies naar kinderen en seksualiteit gaan over misbruik. Over de leuke kant is veel minder bekend.’

Uit het schaarse onderzoek dat wel is gedaan, kunnen we wel een paar dingen opmaken. Zoals: er is geen bewijs voor het idee dat jongens en meisjes die al jong van de hoed en de rand weten, vroegtijdig aan seks beginnen. Ouders hoeven dus niet bang te zijn dat ze met voorlichting over de seksuele geneugten des levens hun kind aanzetten tot gedrag waar hij of zij nog niet klaar voor is.

Nog iets: het is volkomen normaal dat kinderen voor de puberteit op seksgebied al van alles meemaken. Zo heeft tweederde van de kinderen onder de twaalf seksuele ervaring, meestal in de vorm van zoenen, knuffelen, praten over seks, samen porno kijken of een ander kind hun geslachtsdelen laten zien. Uit een Amerikaanse studie blijkt dat ruim zes op de tien pre-pubers al gevoelens heeft van seksuele opwinding. Twintig tot veertig procent van de volwassenen herinnert zich desgevraagd dat ze al masturbeerden voordat hun puberteit begon. Van deze vroege zelfbevredigers beginnen de jongens gemiddeld rond hun tiende en de meiden rond hun achtste. De voornaamste redenen om hier zo bijtijds mee te beginnen: nieuwsgierigheid en seksueel genot.

=

Dit past maar heel moeizaam bij het beeld dat we hebben van kinderen. ‘In onze cultuur gelden kinderen als seksueel onschuldig’, vertelt De Graaf. Of beter gezegd: totdat in de puberteit het lichaam begint te veranderen, zien we kinderen als aseksueel. Onterecht dus, maar ook wel begrijpelijk. Want na de kleutertijd gaat de seksuele ontwikkeling van kinderen voor het leeuwendeel ondergronds. Grotere kinderen voelen de gêne van hun ouders goed genoeg aan om hun seksualiteit voortaan aan het oog van paps en mams te onttrekken. Op zich niet erg, want dat seks privé is moeten ze ook leren. Maar het is jammer dat dit door schaamte moet, omdat volwassenen slecht kunnen omgaan met het idee dat kinderen niet zo onschuldig zijn als we denken.

Accepteren dat kinderen een seksuele kant hebben, speelt volgens sommigen bovendien pedofielen in de kaart. Een veelgebruikt argument om pedoseks te rechtvaardigen is immers: als kinderen seksueel genot voelen, waarom zou het dan verkeerd zijn om met ze te vrijen? Op de inmiddels uit de lucht gehaalde website van Vereniging Martijn stonden ter illustratie van dit punt herinneringen van mensen die als kind een hele aangename erotische relatie hadden met een volwassene. ‘Hij nam me mee naar zijn zolder waar hij me op schoot nam en het tot seksueel contact kwam. Ik vond dit erg prettig en fijn’, stond er bijvoorbeeld geciteerd.

In de Verenigde Staten leidde acceptatie van kinderseksualiteit twee jaar geleden tot een flinke rel. Conservatieven raakten danig van hun theewater toen een overheidswebsite goedkeurend linkte naar een online voorlichtingsplatform dat kinderen als ‘seksuele wezens’ omschreef. Peter Spriggs van de christelijke lobbygroep Family Research Council noemde het in de Amerikaanse media ‘potentieel gevaarlijk om kinderen voor de puberteit als seksuele wezen te behandelen.’ Want dat is volgens hem ‘het filosofische fundament onder pedofilie.’

Die redenering klopt niet. Want het feit dat kinderen seksuele wezens zijn, die opwinding kunnen voelen en soms masturberen, betekent niet dat ze seks beleven op dezelfde manier als een volwassene. De Graaf: ‘Volwassenen kijken vaak naar kinderseksualiteit door een volwassen bril. Zij denken dat het over lust en begeerte gaat. Maar voor kinderen betekent het iets heel anders. Het gaat veel meer over het ontdekken van jezelf en je eigen lichaam.’ Ze voegt eraan toe: ‘En er zijn bijzonder weinig aanwijzingen dat kinderen opgewonden raken van volwassen mannen.’

=

De angst om misbruik in de hand te werken of de onschuld van kinderen te bederven is zo groot dat de neiging ontstaat om seks dan maar helemaal bij kinderen weg te houden. Afgelopen juli stelde de Britse premier David Cameron, en in zijn kielzog onze eigen ChristenUnie, voor om op alle computers standaard een pornofilter in te stellen. Wie toch stoute filmpjes wil kijken moet zich speciaal aanmelden om van dat filter af te komen. Deze pornocensuur rechtvaardigden Cameron en ChristenUnie met een beroep op de onschuldige kinderen: die moeten beschermd worden tegen deze onkuisheden. Uit het onderzoek van J/M blijkt trouwens dat bijna twee op de drie ouders nu al zelf maatregelen treft om te voorkomen dat hun kinderen porno tegenkomen.

En dat terwijl nieuwsgierigheid naar porno volgens experts een volkomen normale stap is in de seksuele ontwikkeling van moderne tieners. Volgens Nederlands onderzoek kijkt 71 procent van de jongens en 40 procent van de meiden tussen de 13 en 18 jaar op internet naar porno. En met de schadelijke gevolgen waar Cameron en ChristenUnie zich op beroepen valt het, onheilstijdingen ten spijt, wel mee. Tieners die regelmatig een seksfilmpje kijken raken daar niet seksueel verknipt van. Dat komt vooral doordat het effect van porno niet erg groot is. Zoals mediaprofessor Jochen Peter van de Universiteit van Amsterdam het in een eerder interview samenvatte: ‘Internetporno heeft wel een beetje invloed, maar er is geen bewijs voor een enorme aardverschuiving.’

Dat wil nog niet zeggen dat mainstream porno nou het allerbeste seksuele voorbeeld aller tijden is. Zo is pornoseks nogal eenzijdig en onrealistisch, met erecties die ondanks alle actie minstens een half uur lang fier overeind blijven en vrouwen die hevig kreunend het ene na het andere vaginale orgasme krijgen, terwijl ze verlekkerd ‘s mans zaad van hun lippen likken. Tieners zonder ervaring kunnen onzeker worden van het bekijken van zulke perfecte-in-duizend-standjes-en-alle-gaten-seks, zo blijkt uit onderzoek. En erg vrouwvriendelijk is het doorgaans ook niet, wat volgens sommige studies leidt tot wat meer seksisme onder jongens. En zonder nou te beweren dat de Nederlandse jeugd bestaat uit vrouwenhaters zonder zelfvertrouwen: het is niet ideaal als porno voor tieners op seksgebied de voornaamste inspiratiebron is.

Een pornoverbod is echter draconisch, en een gevecht tegen de bierkaai bovendien. Want seks is verder overal: op televisie, in computerspelletjes, op internet. In tijdschriften staan vrouwen in zwoele poses, bezweet decolleté naar voren, lippen iets uit elkaar. Er zijn tegenwoordig zelfs legopoppetjes met kleine borstjes, smurfin maakte een modereportage in sensuele rode laklaarzen en My Little Pony’s staan niet meer gewoon als een paard in de wei maar strekken in plaats daarvan wulps hun lange benen uit terwijl ze lonken met hun lange wimpers.

Het resultaat is dat kinderen en pubers in een rare wereld opgroeien, waarin er van jongs af aan van alles sexy is, maar zij zelf niet als seksueel wezen erkend worden. Waarin uitdagend de norm is, maar seksueel genieten of ontdekken wat je lekker vindt taboe. Waarin er allerlei vormen van onrealistische seks – porno, of droogneuken in geile videoclips – beschikbaar zijn, maar echte lekkere huis-, tuin- en keukenseks onbesproken blijft.

=

De tienerboekenschrijfster Malorie Blackman (in Groot-Brittannië erg bekend door haar prijswinnende dystopische Noughts and Crosses-serie) wil daar verandering in brengen. In een spraakmakend interview dat ze afgelopen juni gaf aan de Britse krant The Telegraph vertelde ze hoe ze graag zou zien dat er in tienerboeken meer seks zou komen, juist zodat porno en co niet meer als hoofdinspiratiebron gelden. Laten we echte seks inbedden in fictie, stelt ze voor. Want: ‘We hebben niet alleen seksuele voorlichting nodig, maar ook boeken die aandacht besteden aan relaties en je eerste keer.’ Geen gek idee, want op deze leeftijd willen de meeste pubers niet meer naar de voorlichtingspraat van hun ouders luisteren. Dan zijn zij degenen die zich ongemakkelijk voelen. Bekijk het maar met je seksuele genot.

Populaire young adult-boeken als de Twilight-serie of de Hunger Games-trilogie, daarentegen, gaan als warme broodjes over de toonbank. Enig verbeterpuntje is volgens Blackman – en steeds meer van haar collega’s – dus dat ze vrijwel volkomen seksloos zijn. Er wordt wel gekust, soms zelfs gestreeld, maar op het moment dat je zou verwachten dat de minnaars terzake komen, gaan de hoofdpersonen wat anders doen of wordt de daad verdoezeld in geschreven soft-focus. En op naar de volgende scène. Expliciet gevoosd wordt er nimmer.

Een gemiste kans, want als de verliefde hoofdpersonen wat vaker in vijftig-tinten-grijs-achtig detail zouden vrijen, zou dat pubers veel kunnen leren over lekkere seks. En voor de iets jongere tieners: zouden zij eronder lijden als Hermelien in één van de Harry Potter-boeken niet alleen gepassioneerd gekust zou worden, maar ook teder gevingerd?

=

Hanneke de Graaf hoopt samen met een paar collega’s een project te starten dat mooie porno beschikbaar maakt voor pubers. ‘Met mensen die echt genieten. Die naar elkaar kijken, gelijkwaardig zijn en elkaar respecteren. Beter dan porno bij pubers weghouden kun je als ouder zeggen: als je dan porno wilt kijken, kijk dan hiernaar.’

Want hoe ongemakkelijk het volwassenen ook maakt: kinderen zijn seksuele wezens. Laten we tieners een rijkere seksuele wereld gunnen. En jonge kinderen op laten groeien met minder schaamte en taboes. Laat ze lekker met hun waterstraaltjes.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Today I’m going to talk to you about the differences between men and women, also the subject of my first book. Or, more precisely, I’m going to talk about how the idea that men and women come from different planets shapes our worlds and influences women’s lives and careers.

But first, I would like to make a confession. Until about eleven years ago, I was a strong believer in the whole ‘Men are from Mars, women from Venus’-idea. At the time I was living with my soon to be ex-boyfriend. He wasn’t much of a talker. Instead he spent most of the days and evenings playing computer games, only getting away from his pc to ask me if I’d cooked dinner yet.

After a couple of weeks I decided I couldn’t take this much longer, and that something had to be done. And then I made a big mistake: instead of packing my bags and leaving him, I went to the bookstore. There I found several shelves of books, by, amongst others, Barbara and Allan Pease and John Gray, loosely based on evolutionary psychology, which explained the behaviour of my douche-bag boyfriend to me. Men aren’t build to communicate extensively, these books said, because in the stone age they would be out with other men, quietly hunting mammoths. Prehistoric women, on the other hand, spent their days sitting around the cave, taking care of the children and gossiping with their fellow cave women. Therefore modern women now want to talk to their men, but men would still rather stay quiet and hunt large animals. Or, in my ex-boyfriend’s case: shoot orcs on a computer screen.

Women, these books told me, also naturally find great pleasure in taking care of their men, being innately more nurturing. In prehistoric times they would prepare the meals, because their cave-husband would be too tired after aforementioned hunting.

So, in short: my boyfriend’s behaviour was perfectly normal. It was me that was off, not finding this great sense of fulfilment in being ignored all day and then cooking him a fancy dinner.

After I realised this, I tried to embrace my inner cave woman. I would stop complaining, and take care of all the chores, hoping it would somehow make me happier if I lived true to my innate femininity. I lasted about three weeks. Then I packed my bags and left him after all. A couple of months later I met a great guy, who loves to talk to me, hardly ever plays computer games and is a lovely cook to boot. We have been together for ten years this month.

=

Because, you see, these stories about how women are fundamentally different from men, because of some obscure prehistoric past, are, well, all crap. Not because they didn’t work out for me, but because these evolutionary psychology-writers take a 1950’s view of how gender should relate to each other and project it back hundreds of thousands of years. She the happy housewife, he the provider of the family. It’s like feminism’s second wave never happened.

The truth is that nobody really knows what happened when we were still homo erectus or early homo sapiens. Since behavioural patterns can’t be dug up by archeologists, there is no clear evidence that one gender exclusively took care of one task while the other was exclusively focused on the other—childbearing and nursing aside. There is also no evidence whatsoever that suggests that modern men and women have evolved to have different skills, desires or talents.

The reason I’m so sure about this, is science. If men and women were naturally inclined to living very different lives, they would be, well, very different. Yet this is not the case. In a large meta-analysis performed in 2005 by the psychologist Janet Shibley Hyde, she reviews over 250 effect sizes, taken from over 40 different studies on the topic of sex differences. All kinds of possible differences are included in the analysis: from the understanding of mathematical concepts to self-esteem, from helping behaviour to aggression when provoked, and from leadership style to cheating behaviour.

Comparing all these effect sizes, Hyde concludes that – and I quote – “males and females are similar on most, but not all, psychological variables. That is, men and women, as well as boys and girls, are more alike than they are different.”

“Most, but not all”? Yes, there were some firm differences between the sexes. Men, for instance, throw a ball at much greater speed and along a much greater distance than women. They also claim to masturbate more often. That was about it. Even on measurements of physical aggression, the difference between Mars and Venus remained small to moderate.

Last February Hyde’s conclusions were confirmed by a group of psychologists from the University of Rochester. They re-analysed data from 13 well executed studies on sex differences in personality traits. Using advanced statistics they tried to find some indication that men and women were indeed two totally different ‘subspecies’ in our population, with all men on one side, being all rational and tough and technical, and all women on the other, being all empathic and sweet and social, like the idea of Mars and Venus would suggest.

They found no such thing. Even on the personality treat ‘masculinity’, there was no clear sex difference to be found. Instead, the data indicated there is a scale which goes from male to female, and every single trait an individual has, can be placed somewhere on this scale. This means that a single individual can for instance be more feminine in some aspects of her personality, and more masculine on others. Everyone’s character is a unique mixture of both genders, uniting female and male in themselves. We are not yin or yang. We are all both.

This view matches perfectly with what we know about male and female brains. It is true that there are mountains and mountains of research zooming in on this neuro sex difference or that. And, as the Australian neuropsychologist Cordelia Fine says, that’s hardly surprising. Female brains are a bit smaller than male brains, so of course you would find some anatomical and functional differences. The real question is: do these sex differences on the brain lead to different behaviour or abilities? Obviously, given the previous two studies I discussed, the answer is ‘no’. At which point Fine poses a very probable hypothesis: that female brains look and function differently from males, just to make up for their smaller size. That all these neuro sex differences exist just so women can do exactly the same things as men, despite their somewhat tinier brain.

So, you see, we are not from different planets after all.

=

This raises a couple of important questions. For instance: if men aren’t from Mars and women aren’t from Venus, than why are most bèta scientists male? Why does the average women in the Netherlands earn a salary that’s 8 percent lower that a men with the same job, education and experience? And why is a majority of all university graduates female but only 14.8 percent of all professors?

The answer is: stereotypes. Because even though men and women aren’t really all that different, research shows that almost all of us, on some level, consciously or unconsciously, believe they are. And like a placebo can cure a person just by making him or her believe that it will, this idea of Mars and Venus is so powerful that it can create differences that were never really there. In this way, stereotypes hold great power over our lives, all too often making themselves come true.

This process starts even before we are born. From the moment expecting mothers find out the sex of their child, the ones that are pregnant with boys start reporting more kicking and turning about than the ones that are pregnant with girls. In fact male and female fetuses are equally active. What the mothers are feeling is the effect of the cultural stereotype that boys are wilder than girls, little soccer players compared to little ballerina’s. And what they believe becomes what they feel.

After birth the stereotyping continues. Parents who didn’t know the sex of their baby before birth are immediately informed it’s a boy or a girl, often even before they are told wether the baby looks healthy or not. Research shows that nurses call newborn boys pet names like ‘tough guy’ or ‘tiger’ while they call the girls ‘sweetie’ of ‘princess’. In the early months parents – unconsciously – talk more to their daughters than to their sons. They also discuss emotions in greater detail with their daughters, and if she cries, they will be quicker to pick her up and comfort her than they would a boy.

An ingenious experiment by Wilberta Donovan from the University of Wisconsin-Madison shows that mother are even less attuned to boys emotions than they are to girls. In 2006 she invited 69 mothers to her lab. All had given birth in the past six month, so they were in full baby mode. All these mothers were shone a series of pictures of a gender-neutrally dressed baby experiencing various emotions. Sometimes the baby was crying, sometimes smiling, sometimes something in between. The mothers were asked to tell what kind of emotion the baby showed.

Now to the part where it gets interesting. Before the mother sat down to look at the pictures, Donovan told half of them they were looking at a baby girl named Sara, and the other half that they were looking at a little boy named Henry. And that made all the difference. The mothers that thought they were looking at Sara were able to recognize much more different kinds of emotions than the mums who thought they were looking at Henry. Remember, they all looked at the same set of pictures. It was just the idea of looking at a boy that made them less sensitive to his emotions.

And that’s only what happens to baby boys and girls at home. The outside world is even more thoroughly gendered, with pink and sweet and passive princesses and being beautiful for girls, and blue and cars and sports and being aggressive and competitive for boys. I’ll show you some examples I’ve posted on my blog, where I collect photo’s of everyday sexism in stores, media and advertising.

Schermafbeelding 2013-09-23 om 11.45.06

Schermafbeelding 2013-09-23 om 11.44.50

Schermafbeelding 2013-09-23 om 11.45.29

Schermafbeelding 2013-09-23 om 11.45.40

Schermafbeelding 2013-09-23 om 11.45.52

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

(In the Disney store: Be a hero shirt for boys vs I need a hero for girls)

As a side note: these pink versus blue gendering of the world children live in has only gotten worse in the last couple of years, research by sociologist Elizabeth Sweet of the University of California in Davis shows. I interviewed her for an article on the sexualization of girls toys I’ve written this spring, and she told me that in 1975, very few toys were explicitly marketed according to gender, and nearly 70 percent showed no markings of gender whatsoever. In the 1970s, toy ads often defied gender stereotypes by showing girls building and playing airplane captain, and boys cooking in the kitchen.

Schermafbeelding 2013-09-23 om 11.46.13

But by 1995, the gendered advertising of toys had crept back to midcentury levels, and it’s even more extreme today. In fact, finding a toy that is not marketed either explicitly or subtly (for instance by, as Elizabeth Sweet calls it, ‘pinkwashing’) by gender has become incredibly difficult. It is, again, like the second wave of feminism never happened.
=

So, what are the consequences of all this stereotyping, specifically for girls and women? Even though it doesn’t change our innate traits or abilities, it changes how we act and the choices we make. For instance: even though there is hardly any evidence that women are more nurturing than men, when a heterosexual couple is expecting a child it is far more likely that the woman will stop working or cut down on her hours to take care of the baby than the man.

Of course, some evolutionary psychologists would say that such a choice again reflects the situation as it has been for hundreds and hundreds of thousands of years. A couple of months ago I was at a feminist debate in Bruxelles, where I discussed this topic with the Belgian philosopher Grietje Vandermassen, who, like me, wrote a book on evolutionary psychology and gender differences. She was adamant that women more often make the decision to stay home and raise the children because they in prehistoric times they were the ones taking care of the babies. This was their own choice, she claimed, based on an innate, long-evolved longing to raise your offspring, not a choice cultural stereotypes have taught us to make. Mothers made it because, unlike dads, taking care of babies is in their blood.

However, for this to be true, I countered, there must be solid evidence that modern dads are less capable of changing nappies and feeding babies mashed carrots and stroking the hair of little boys and girls who have the flu. And this, they are not. For instance: a study done by Barbara Risman of the University of North Carolina, interviewing 141 single fathers on their parenting behaviour shows how they effortlessly do everything that would traditionally be considered ‘mothering’.

The accounts are really quite touching, like the dad who lost his wife and told Risman: “They hurt themselves and need someone to rock them. They wake up from a bad dream in the middle of the night and need to be comforted. You don’t go out at night to pick up a woman. You’re a father.”

Another father in the same situation remembers: “I had to learn how to braid my daughters hair. Sandy had long hair and I realized you had to take care of it, because else it would look like nobody loved her. And it couldn’t just be any kind of braid, it had to be a special French braid.”

Are these fathers somehow defying their own nature? That seems even more unlikely when you look at fatherhood in different cultures. Of course there are cultures in which men hardly ever as much as have a look at their children, but there are also cultures in which the dads are particularly nurturing. The Aka for instance are a hunter-gatherer people from the Central African Republic, where the dads hold their babies or keep their children within arms reach more than half of the time. Some groups of Latin American natives share parenting duties equally between mother and father. At the Agta, hunter-gatherers from the Philippines, the women used to go out in groups to hunt small animals with bow and arrow, while the men would take care of the older children. (Infants who were still nursing would join the hunting trip bound to their mother’s backs.)

All this tells us a couple of important lessons. 1. There is a great deal of intercultural variation in behaviour we think is typically male or female, like taking care of children. 2. A lot of behaviour people in western societies consider to be innate or natural for women or men is in fact cultural. 3. This makes stereotypes even more important to our choices and behaviour then we thought.

=

So what do stereotypes mean for girls and women, when it comes to achievement in school and academics? For girls it sometimes means that they handicap themselves when it comes to stereotypically male things like doing math. To be clear: by the time they start high school, girls are a little better in mathematics than boys. And yet in the Netherlands, only about one in five girls who score over an average grade of 7.5 out of 10 choose to take math, physics and chemistry in the subsequent year. In boys, it’s three in five.

A French experiment shows that this has everything to do with stereotypes. Psychologists Pascal Huguet and Isabelle Régner went to 8 public schools, and separated all the children into two groups. The first was told that they were taking a test that would measure how good they were at drawing. The second group was told they were taking a math test. Next, both groups were given the same challenging geometrical, which they were to re-create.

For the boys it didn’t matter in which group they were placed. On average they all performed the same. But for the girls, it was another matter. The girls who were led to believe this was a drawing-test, markedly outperformed the girls who thought they were taking a math-test. The stereotype that art is for girls but math is for boys got the better of them.

But it isn’t just self-handicapping that keeps girls away from science. Stereotyping also leads to plain prejudice and discrimination. Research shows that high school math teachers, for instance, have a very different opinion about girls than about boys. If both have an average grade of 7 out of 10, they are very likely to advice the boy to take advanced math in the next year. They assume a boy with a grade of 7 shows great potential, has at least some talent en if he is willing to put in the effort he will easily pass the final exams.

A girl who scores an average of 7, on the other hand, is more likely to get the advice to drop math altogether. Teachers often regard this girl as having no real talent. They think she has earned her grade by being studious and working hard – a strategy that, unlike being talented, is assumed to have it’s limitations, so the teacher fears she will not be able to pass the finals. All of this assuming is usually done without a single conscious thought. Instead a teacher has a ‘gut feeling’ about a girl or a boy. That this gut feeling is really a stereotype disadvantaging girls and limiting their options escapes all notice.

=

For women in the academic world, the same basic mechanisms apply. On the one hand there is stereotypically induced self-handicapping, like not putting your hand up when you have something to say because you were raised in a culture where women are valued for being modest and where verbal assertiveness is associated with manliness.

And on the other hand you have plain prejudice, putting women at a disadvantage for reasons having nothing to do with academic performance whatsoever. Some people – mostly men – will claim this kind of, well, sexism doesn’t exist anymore, and that women who complain about it or demand policy changes are hairy legged feminists who just need something to nag about. These people are wrong. Sexism is very real at universities today.

It starts with the idea of the perfect employee. This perfect employee can work full-time without complaining. The perfect employee has no noticeable family life and no care-taking duties, so does not have to rush off in the middle of the day to pick up a sick kid from daycare. The perfect employee does not take four months of pregnancy leave at inconvenient times – which is always. The perfect employee is, by and large, male.

This image of the perfect employee has a lot of influence. Recently a girlfriend of mine was applying for a job as a post-doc, at Dutch university (not this one). During the interview, everything seemed to be going great. She had done most of her PHD-research at a prestigious university in the United States, had published in high impact journals and had worked with a very highly regarded professor who had written a glowing letter of recommendation. And then came the dreaded – and, mind you, illegal – question: “You’re 30 years old. You’re probably planning on having children soon, aren’t you?” She turned in her chair, not quite wanting to lie but not quite wanting to tell that she and her fiancé had decided to stop using birth control two months ago. She decided to tell the truth. Two days later, she heard another woman, with a weaker resumé, got the job. When asked, she told my girlfriend she flat-out lied about wanting children.

As always in these cases, sexism cannot be proven. My friend could have been rejected for any number of reasons. But science clearly proves that sexism exists. A classic experiment by two Swedish biologists, Christine Wennerås and Agnes Wold, shows as much. They decided to investigate the workings of the Swedish Medical Research Council, an institute responsible for giving out post-doc fellowships to eager biomedical scientist, who have to submit their cv’s, a list of publication and a research proposal. All this is then reviewed by one of 11 committees, who judge all applicants on three criteria: scientific competence, proposed methodology and the relevance of their research proposal.

In 1995, the year Wennerås and Wold conducted their research, 62 men and 52 women, with a mean age of 36 years, applied. So far, so good. But then something curious happened. The women, on average, were given less credit on all three of the committee’s criteria. This alone is strange, because there is no good reason to believe that women are less competent than men. What’s even stranger is just exactly how little the committees thought of the female applicants. When Wennerås and Wold made a list of all applicants, judging them by what is widely regarded an unbiased measure of academic performance, namely the number of published papers, the men didn’t outperform the women at all. But in the eyes of the committee, the best women on Wennerås and Wolds list were judged to be right at the same level as the worst men. No wonder most of the fellowships were awarded to men.

In the years following the publication of Wennerås and Wolds paper, this same mechanism has been proven in various different settings. Members of the American Psychological Association were sent the curriculum vitae of a job applicant, half of the time given a female name, the other half a male one. The cv’s with the male names were consistently appreciated with a higher starting salary, a greater likelihood to be offered tenure and a higher regard for their teaching skills. Another study showed that the same goes for male and female applicants for a job as head of a laboratory. Even letters of recommendation for female scientists are not as highly regarded, because their letters usually praise women’s communal behaviour, and these skills are considered less valuable than the agentic behaviour their male colleagues are usually recommended for.

And this is assuming women even get the chance to apply for a job. Most of vacancies for the higher positions on Dutch universities are filled using a closed procedure, in which formal and informal networks determine who get’s invited to apply. These networks are traditionally the domain of white males, putting both ethnic minorities and women at a significant disadvantage.

The problem with al these mechanisms holding women back is that they are at the same time very real and almost totally invisible. It is almost impossible for a female scientist to say: ‘I didn’t get this job for lack of a Y-chromosome’, or ‘I got passed for a position and sexism was involved.’ Not only because it is very hard to prove, but also because if you try to make such a case, there is a good chance that you are dismissed and ridiculed, like economist Edith Kuiper of the University of Amsterdam. She applied for a job as assistant professor, along with 6 other women and 18 men (which is, already, a bit crooked) and found herself in a situation where the committee changed the job description four times so the best suited candidate wouldn’t be her but a man. She sued the university, and was dragged through the mud by pundits and politicians for being a feminist crybaby who was trying to hide her own incompetence by making wild accusations of sexism.

So what do all these sexism and stereotypes accomplish?

Schermafbeelding 2013-09-23 om 11.46.26

Well, this is what gender equality looked like at Dutch universities in 2011. A leaky pipeline, loosing women at every step up the career ladder.

The next question is: what can be done? First of, it seems absolutely clear that policy changes must be made to fight sneaky sexism at every level. Most reports I’ve read recommended that at the very least these 3 measures have to be taken: 1. Either open procedures for all vacant positions – to work around the old boys network – or active recruitment of female scientists outside the beaten tracks. 2.  Universities need to become more family-friendly, for the benefit of both their female and male employees. Taking pregnancy leave of working part time should not be punished by, for instance, having to meet the same publication criteria as your colleagues who worked full time all year around. And 3. Women should be given ample opportunity to make themselves more visible within the organization.

I would like to add a fourth: everybody should be made aware of the sneaky ways in which stereotypes shape our judgements and decisions, so that at an individual level we can all make an effort to combat our own gut feelings and be more rational and objective. This goes for women as well as men, since there is no evidence that females are less prone to all that subtle sexism I discussed.

=

So, finally, what can women do for themselves? How do you navigate sexist waters and conquer stereotypes and help your own career along? The advice I hear most often is this: let everybody know what your ambitions are. To many women this feels like inappropriate bragging, but you’ll be amazed how easy it is to just tell people what your dreams are for your own future. At the moment I am a columnist for one of the best newspapers in the country because I told one of their editors-in-chief repeatedly that I always dreamed about writing columns for them. I’m a regular contributor to several national radio shows because I spread the word that I loved doing more radio in the future. This stuff works.

The next best advice I take from Sheryl Sandberg, COO at Facebook. She recommends every woman to ignore her own feelings and instead ask herself: what would you do if you weren’t afraid? This is great advice, because the stereotypes women in our culture are brought up with teach us to be too careful, too sweet, too social and too modest. Most women would turn a job down if they don’t feel completely ready for it, Sandberg says. Don’t. Just bluff that you can do it, and than fake it until you make it. If you don’t feel sure enough of yourself to take a seat in the front row or put your hand up or demand an explanation or take a risk or ask if you can participate in this great research project, do it anyway. Is someone asks you why you did it, tell them why your great.

The point is this: if you feel like just a tiny little bit of an overconfident bitch, you’re probably right on track.

Photo credits: Let Toys be Toys (‘pinkwashing’), SocImages (‘How to be clever’ vs ‘How to be georgous’, baby shoes), Laura Menenti (‘Hurray, a sweet princess’ vs ‘A [soccer] star is born’)

Schermafbeelding 2013-09-23 om 11.46.40

 

 

 

 

 

 

Deze keynote lezing sprak ik 19 september 2013 uit op de Halkes Conferentie aan de Radboud Universiteit.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Baby’s met een verhoogd erfelijk risico op dyslexie zouden baat kunnen hebben bij training in de baarmoeder.’ Dat suggereerden een stel Finse onderzoekers die eerder deze week de blits maakten met de ontdekking dat als je foetussen de klanken ‘tatata’ en ‘tatota’ laat horen, ze hier vlak na de geboorte breintechnisch sterker op reageren dan op zomaar wat andere wartaal.

Dat is op zich leuk om te weten. En toch zakte de moed me bij het horen van deze uitspraak met enige kracht in de schoenen. Niet eens omdat het nogal een stap is van ‘tatata’ naar dyslexiepreventie, zoals een Nijmeegse hoogleraar terecht opmerkte. Maar vooral omdat ik dacht: die arme moeders. Er moet al zo veel tijdens je zwangerschap. Niet roken, niet drinken, geen koffie, geen ongezond eten en geen stress. En je moet uiteraard aan zwangerschapsyoga doen, zodat je straks als een ware zenmonnikerette gaat bevallen en niet zult dreigen de dienstdoende gynaecoloog te wurgen met zijn eigen stropdas als hij niet nu – NU! – een ruggeprik voor je regelt. (Ik ontken overigens alles)

En dat is nog maar het begin. Is de baby eenmaal succesvol uitgeperst – geen keizersnede, want dan krijgt het kindeke teer niet voldoende van mama’s gezonde darmflora mee en dat vergroot weer de kans op allerlei ellende – dan barst het risicomanagement pas echt los. Er dient vanzelfsprekend borstvoeding gegeven te worden, want dat beschermt volgens de foldertjes tegen oorontsteking, buikpijn, eczeem en overgewicht en levert ook nog vier bonus-IQ-punten op. Er moet gedraagdoekt, voor de veilige hechting. En geen vijf dagen naar de crèche, want dat vergroot volgens sommige onderzoekers het risico op gedragsproblemen.

Welkom in de oorlog tegen risico’s, waarin elk potentieel gevaar met een welgemikte preventiegranaat wordt uitgeschakeld en ouders vol goede wil de loopgraven bemannen.

Deze oorlog is minder dan een generatie oud. De meeste 25-plussers herinneren zich nog hemelse en tegenwoordig ten enenmale uitgesloten vrijheden als alleen naar de kleuterschool lopen, zonder supervisie door de wijk dwalen en helmloos rolschaatsen. Wat is er sindsdien veranderd? Socioloog Joan Wolf stelt dat we tegenwoordig leven in een risicocultuur, waarin de werkelijkheid voor een belangrijk deel wordt vormgegeven door angst voor dingen die nog niet gebeurd zijn. Welk wasmiddel je kiest, hoeveel geld je spaart, dat je twee stuks fruit eet in plaats van twee stuks chocoladereep – het is allemaal preventie.

Deze risicocultuur wordt gevoed door veranderde denkbeelden over gezondheid en veiligheid. Was veiligheid vroeger de afwezigheid van gevaar, en gezondheid de afwezigheid van ziekte, nu zijn het gradaties op een glijdende schaal. Waar je je op die schaal bevindt, is grotendeels je eigen verantwoordelijkheid. Je bent misschien best fit, maar als je dagelijks zou sporten en meer bladgroente zou eten zou je nog gezonder zijn.

Het ongezellige van zo’n risicocultuur is dat ze eigenlijk maar één kant op kan: richting banger. Journalist Maartje van Hoek beschreef vorig jaar in Trouw hoe de risicocultuur in ons voorland de VS erbij staat. In New York is het bijvoorbeeld gebruikelijk om na speeltuinbezoek de handen van je kind te ontsmetten. En een kinderzitje voorop de fiets wordt aldaar levensgevaarlijk geacht, zelfs als de oempaloempa in kwestie een helmpje draagt.

Gelukkig is er vaak iets handigs te koop waarmee je het risico du jour te lijf kunt. De angsten van de westerse mens zijn erg goed voor de handel. En als we even niet meer bang zijn, zijn er in onze vrijemarkteconomie altijd wel slimme bedrijven die ons attenderen op een vers gevaar, zodat we ter preventie hun product x kopen. Ik vraag me weleens af: danken wij de risicocultuur aan hen?

Maar de belangrijker vraag is of we zo wel kunnen leven. Zelf merk ik dat de voortdurende kopzorgen me steeds zwaarder vallen. Ben ik wel gezond genoeg, zijn mijn kinderen wel helemaal veilig, hoe gaat het met ons geld? En dan moet ik denken aan een spreekwoord dat mijn opa vaak aanhaalde: ‘Een mens lijdt het meest van het lijden dat men vreest.’ Misschien wordt het tijd voor een staakt-het-vuren in de oorlog tegen risico’s. Moeten we van alles gewoon eens lekker op zijn beloop laten. De notie van dyslexietherapie voor foetussen lijkt me een uitstekende aanleiding om die streep in het zand te trekken.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De Tweede Wereldoorlog is te lang geleden. We zijn dingen aan het vergeten.

Dat dacht ik toen ik de brief van schrijver en komiek Stephen Fry las, waarin hij oproept tot een boycot van de Olympische Spelen in Sochi. Hij vergeleek het homohatende Rusland van nu met het Duitsland van 1936, waar Hitler ondanks zijn toen al bepaald onaangename houding tegenover Joden toch eervol olympisch gastheer mocht zijn. De vergelijking heeft iets treffends, zeker aangezien toentertijd slechts weinigen echt ongerust waren over Duitsland. Alleen linkse sneuneuzen zoals Churchill waren anti-Hitler. We konden rustig slapen.

Fry’s boycotvoorstel is voor de Nederlandse regering natuurlijk bepaald onaantrekkelijk. De handelsrelaties met Rusland zijn veel te belangrijk. Toen Rutte afgelopen april in eigen huis de kans had om Poetin eens even flink over de knie te leggen, kwam hij al niet verder dan de Russische homosituatie ‘aanstippen’ – alsof het om een wratje ging, in plaats van een grove mensenrechtenschending.

Emancipatieminister Bussemaker durft iets meer: zij wil in Sochi homorechten ‘aan de orde stellen’. Dat werkte in China immers ook zo, ehm, goed. Haar voornemen riep bij de optimisten evenwel visioenen op van roze schaatspakken en een openingsceremonie vol regenboogvlaggen. Dat gaat niet gebeuren. Want tegen die tijd verklaren we ongetwijfeld dat ‘het nu over de sport moet gaan’. En bovendien: zulke politieke uitingen mogen niet van het IOC.

Ondertussen verwijdert Rusland zich van het westen. Het land houdt de democratische schijn nog maar met moeite op. Houdt grote legeroefeningen. Levert wapens aan Syrië. Poetin stak een Snowden-vormige middelvinger op naar Obama. Geweld tegen homo’s wordt gedoogd. Neonazi’s voelen zich zo vrij om homojongens anaal te martelen met bierflesjes en purschuim dat ze zichzelf in hun triomfantelijke filmpjes niet eens onherkenbaar maken. Waarom zouden ze ook? Met de nieuwe anti-homowet verleent de staat weliswaar geen juridische maar wel ideologische steun aan hun daden.

En wij? Wij staan erbij, en kijken ernaar. Lekker schaatsen, straks. Vier keer goud voor Sven.

Ik herinner me beelden uit Syrië, van een paar maanden geleden. Het regeringsleger had een clusterbom gegooid op een dorpje. De camera vond het dode lichaam van een vrouw. Ze was van mijn leeftijd. Naast haar zat een overlevende, een peutermeisje. Ze had haar handje op het been van haar moeder gelegd. Heel stil. Zo had ze daar de hele ochtend gezeten.

En ik dacht: nu gaan we iets doen. Nu gaat de NAVO die hele godvergeten Syrische luchtmacht naar het stenen tijdperk bombarderen. Of op zijn allerminst een no-flyzone instellen. Maar er gebeurde niets. Syrië verdween van de voorpagina’s. Afgelopen donderdag meldde het NOS-journaal haast terloops dat er daar dagelijks 200 mensen sterven. En wij staan erbij, en kijken ernaar.

De lessen die we hadden moeten leren van de Tweede Wereldoorlog zijn langzaam in vergetelheid aan het raken. Dat je een leider die minderheden opjaagt niet gewoon zijn gang laat gaan. Dat we de banaliteit van het kwaad zouden herkennen aan de honderden kleine stapjes in de verkeerde richting, en niet pas als het groots en meeslepend misloopt. Dat we zeiden: dit mag nooit meer gebeuren.

Nou, het gebeurt dus. Staan we erbij en kijken we ernaar?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik heb weinig goede herinneringen aan het baren van mijn dochters. De eerste keer had ik na ruim twintig uur vol weeënstormen geen persdrang. Het ziekenhuis bestelde een man met een vacuümpomp. Nummer twee kwam per spoedkeizersnee ter wereld omdat ze overdwars lag. Fijn was anders.

Ik moest hieraan denken toen ik las over de vroedvrouw Laura van Deth, die sinds vorige week haar vak niet meer mag uitoefenen van de tuchtrechter omdat ze in vier zaken zo onprofessioneel heeft gehandeld dat het gevaarlijk werd voor de moeders en baby’s onder haar hoede. Die moeders hadden haar actief opgezocht, want Van Deth durfde tweelingen en stuitliggingen wel thuis te halen, achter de rug van de gynaecoloog om, en in weerwil van een protocol dat zulke riskantere bevallingen richting ziekenhuis dirigeert.

Dat deze mevrouw bij Van Deth terecht kwam, is niet zo verwonderlijk. Je hoeft niet lang op internet te zoeken om de afkeer tegen te komen die de verloskundige heeft van dokters en ziekenhuizen. Zo schrijft ze op het blog ‘Baas over eigen buik’: “De nieuwe religie is die van de medische wetenschap die cijfers publiceert waarvan we opgewonden raken en angstig. (…) We weten zelf niet meer hoe het van binnen voelt en wat wij nodig hebben. Maar diep van binnen weten we het nog wel, alleen is de medische wetenschap er niet op gericht dat je als zwangere zelf iets voelt of weet.”

Nou verdenk ik persoonlijk de medische wereld niet van een of ander complot tegen het gevoelsleven van de zwangere vrouw. Maar andere vrouwen doen dat blijkbaar wel, en voor hen stond Van Deth dan klaar. Haar argument: iemand moet deze vrouwen toch helpen bij hun nadrukkelijke wens?

Daarmee doet Van Deth alsof ze onderdeel van de oplossing was, terwijl ze in feite onderdeel was van het probleem. De vroedvrouw had immers met haar anti-medische houding die wens al op voorhand een zekere legitimiteit gegeven, net zoals de vereniging Kritisch Prikken dat doet voor ouders die hun kind niet willen laten vaccineren. Zo droeg Van Deth bij aan het vergroten van de afstand tussen moeder en medische hulp; hulp die de baby misschien het leven redt. En waarom? Om, en ik citeer uit Van Deth’s blogpost, “op onze eigen manier te kunnen baren”.

Het is een groot goed dat dit in Nederland meestal gewoon kan. Ik ben hartstochtelijk voorstander van de grote keuzevrijheid die zwangere vrouwen hebben in waar en hoe ze hun nageslacht op de wereld zetten. Maar die vrijheid is niet absoluut.

Want laten we niet vergeten waarom je baart. Niet primair omdat het zo’n Gedenkwaardig Levensmoment is, waarin je wensen en persoonlijke overtuigingen gereflecteerd worden – dat is de bonus, de slagroom op de taart. Je baart om het kind van A naar B te krijgen, en wel op zo’n manier dat kind en moeder de beste kans hebben om deze reis ongeschonden te doorstaan. Als dat betekent dat je als zwangere vrouw op medisch aanwijzen moet bevallen op een manier die je niet zo prettig vindt: helaas pindakaas. Niet alles gaat zoals je wilt. Het is de taak van een vroedvrouw om daarop te wijzen. Daarin faalde Van Deth al voordat het baren begon.

Dus dan is je bevalling niet zo leuk als je had gehoopt. Dat was het voor mij ook niet. Ik kan daar prima mee leven. Want aan het eind van de rit nam ik beide keren een gezonde dochter mee naar huis. Als ik het met Van Deth thuis had geprobeerd was dat anders geweest. Dan had ik tenminste één van mijn kinderen niet in hun bedje gelegd, maar in een kist.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.