dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Nou ben ik niet zo van in de verdediging schieten, maar als een emeritus hoogleraar je in je eigen krant seksisme verwijt, moet er wel even iets gebeuren.

Vandaag schreef Louis Tavecchio – een bekend voorvechter van de onmisbare biologische vader – in een brief in de Volkskrant dat ik ‘je reinste seksisme’ had bedreven. Ik had namelijk in de bijlage Vonk van 12 oktober geschreven dat, en ik citeer het even zoals Tavecchio dat deed in de krant van vandaag: “Het punt is dus niet dat vaders unieke talenten hebben op ouderschapsvlak, of (en nu komt het, LT) de juiste vaardigheden missen om te ‘moederen’. Het punt is dat ze het gewoon niet dóén als er ook een mama in de buurt is.”

Steen des aanstoots was het woord ‘moederen’, dat ik natuurlijk bewust tussen aanhalingstekens had gezet, want met ironie enzo, maar dat ontging Tavecchio, want hij concludeert uit mijn tongue-in-cheek-opmerking dat “papa dus vooral een goede ouders is als hij ‘moedert’. Met andere woorden als hij zich gedraagt en doet zoals mama. Beste Asha, dat is nu je reinste seksisme!”

Afgezien van het feit dat ik denk dat Tavecchio aan zijn gevoel voor ironie moet werken, wil ik hier nog wel iets over zeggen, en ook over de ‘forse methodologische tekortkomingen’ die hij ziet in de studie van Biblarz en Stacey waar ik in mijn stuk uitgebreid aandacht aan besteed.

Ten eerste: vind ik dat vaders alleen cool en oké zijn als ze zich net zo gedragen als een moeder? Nou, nee. Ik mijn artikel stel ik vast dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat vaders op een andere manier met hun kinderen omgaan dan moeders. Ze verzorgen gemiddeld minder, en stoeien, spelen en onderwijzen meer. Hierover zijn Tavecchio en ik het bij mijn weten eens.

Maar over de reden waarom dit zo is, verschillen we van mening. Tavecchio zit aan de ‘nature’-kant van het debat: vaders vervullen binnen het gezin van nature een andere rol dan moeders. Dit is wat hen zo onmisbaar maakt: zonder vader zou deze rol immers onvervuld blijven, en missen kinderen een deel van hun opvoeding.

Ik twijfel hieraan. Dat doe ik bijvoorbeeld op basis van meer algemeen onderzoek naar genderverschillen: daaruit blijkt consequent dat mannen en vrouwen meer op elkaar lijken dan dat ze verschillen (zie de meta-analyse van Janet Shibley Hyde, pdf), en dat de seksen allerminst uiteenvallen in twee soorten, één van Mars, en de ander van Venus, die er compleet andere karakters en gedragspatronen op na houden (zie deze studie van de Universiteit van Rochester, pdf). Dus als mannen en vrouwen zo zeer op elkaar lijken, waarom zouden vaders en moeders dan wel van andere planeten komen? Ik denk dat ouders eerder reageren op stereotypen (zij is zorgzaam, hij is stoer), en op het seksisme dat zo welig tiert in onze samenleving (denk aan dat de babyverschoonplek altijd in het damestoilet is, en dat soort dingen).

Vervolgens ben ik voor mijn Vonk-artikel op zoek gegaan naar onderzoek waarin vaders en moeders werden vergeleken, niet zozeer op hun verzorgingsgedrag – dat verschilt immers, om nature- danwel nurture-redenen – maar in basisvaardigheden, in aanleg. En natuurlijk naar de vraag of vaders zou echt onmisbaar zijn: gaat het met vaderloze kinderen echt zoveel slechter?

Er is hier veel onderzoek naar gedaan, dat onder andere Tavecchio en zijn beschermelinge Irene Zwaan met graagte aanhalen. Het probleem met veel van dit onderzoek is – zoals ik in mijn artikel schreef – dat vaak intacte gezinnen (vader, moeder, kindjes) worden vergeleken met gezinnen met een alleenstaande moeder aan het hoofd. Díé vergelijking is niet eerlijk, want alleenstaande moeder-gezinnen verschillen in veel meer dan alleen de aan- of afwezigheid van een vader van papa-mama-kindjes-gezinnen.

Onderzoekers Biblarz en Stacey proberen in hun review (pdf) dit enorme methodologische probleem te omzeilen door bijvoorbeeld intacte heterogezinnen te vergelijken met gezinnen bestaande uit twee lesbische moeders met kinderen. Dat is eerlijker, want dan is de aan- of afwezigheid van de vader zuiverder te onderzoeken.

Tavecchio schrijft in zijn brief in de Volkskrant dat deze review een ‘aantal forse methodologische tekortkomingen’ heeft. Hij specificeert die niet nader, maar ik weet wat ze zijn, omdat hij ze uiteen heeft gezet in een commentaar op de review van Biblarz en Stacey. Het eerste bezwaar komt het hierop neer: lesbische gezinnen betrekken vaak een man van buitenaf bij de opvoeding. Dit zou dan verklaren waarom Biblarz en Stacey vaststellen dat het met de kinderen van lesbische moeders niet slechter gaat dan met kinderen die opgroeien met een vader en een moeder.

Daar wil ik wel iets over zeggen. Zo blijkt dat idee dat lesbische moeders er een soort vaderfiguur bijregelen uit slechts één studie, een kwalitatieve onder zestig ouderparen ook nog, die bovendien niet ging over een daadwerkelijk vaderfiguur, maar om voornemens om een man bij de opvoeding te betrekken. En de lesbiennes hadden hierbij doorgaans ook geen echte vaderfiguur in gedachten, maar juist zeer diverse plannen met deze man. En daarnaast lijkt het erop dat de biologische vader dus blijkbaar toch niet onmisbaar is: je kunt er blijkbaar gewoon een willekeurige man bijhalen om de vaderrol te vervullen.

De rest van Tavecchio’s commentaar gaat over een aantal nogal specifieke details in de paper van Biblarz en Stacey die hij ontleent aan een commentaar van een andere onderzoeker, namelijk Lisa Strohschein van de Universiteit van Alberta. Hoewel deze methodologische punten vast erg van belang zijn voor wetenschapsbeoefenaars, is het voor de gewoone mensch vooral belangrijk om te weten dat Strohschein aan de hoofdconclusie van Biblarz en Stacey – dat kinderen het in een gezin met twee moeders even goed doen als in een gezin met een moeder en een vader, en dat vaders dus niet onmisbaar zijn – niets afdoet. Letterlijk schrijft ze, aan het begin van haar commentaar: “…there is sufficient empirical evidence to suggest that children are as likely to thrive in heterosexual parent households as they are in same-sex parent households.”

Kortom: de review van Biblarz en Stacey is niet perfect, maar het is qua aanpak en uitvoering een stuk beter dan de studies die meestal worden aangehaald (door onder meer Irene Zwaan en co) en die het wel en wee van kinderen van hetero-ouders vergelijkt met kinderen van alleenstaande moeders. Daarom noemde ik de review van Biblarz en Stacey het best beschikbare onderzoek op dit moment. En ook omdat een van de meest veelzeggende conclusies uit de review niet bekritiseerd wordt, door Tavecchio of door anderen. Ik doel op de conclusie dat alleenstaande vaders en moeders niet of nauwelijks van elkaar verschillen in hun invloed op hun kinderen. Zodra ouders (m/v) er alleen voor komen te staan, zo stellen Biblarz en Stacey, schakelen ze over op een soort androgyne opvoedstijl. Ze worden als het ware vader en moeder tegelijk.

Een hele belangrijke observatie, waaruit blijkt dat de rollen van vaders en moeders niet vastliggen, maar juist flexibel zijn als de situatie daarom vraagt. En dat wijst doorgaans weer op een meer cultureel/stereotiep dan ‘van nature zo bepaald’ patroon. En vandaar dus mijn conclusie: “Het punt is dus niet dat vaders unieke talenten hebben op ouderschapsvlak, of de juiste vaardigheden missen om te ‘moederen’. Het punt is dat ze het gewoon niet dóén als er ook een mama in de buurt is.” Met, let op, aanhalingstekens ;)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Luizenmoeders, moederfietsen, vaders die wordt gevraagd of ze vaker ‘op de kinderen passen’. Papa’s blijven een soort tweederangs ouders. Onterecht – maar waarom komen ze niet in opstand? Waar blijft de eerste vaderistische golf?

‘Nee, dit moet de moeder eigenlijk doen’, zegt de kraamhulp tegen mijn man. Met haar elleboog voelt ze of het badwater voor onze pasgeboren tweede dochter de juiste temperatuur heeft. Mijn man sputtert tegen: ‘Maar ik ben hier meestal degene die de kinderen in bad doet. En mijn vrouw heeft vier dagen geleden een keizersnee gehad.’ Hij stroopt demonstratief zijn mouwen op. De kraamhulp kijkt zuinig. ‘Ja, als je erop staat kan ik je niet tegenhouden. Maar dit is normaal gesproken echt de taak van de moeder, hoor! Vaders hebben dat verzorgende toch wat minder, hè.’

Onze kraamhulp was er één van de oude stempel. Meestal is ‘papaseksisme’ subtieler. Zoals de boeken voor aanstaande ouders, die steevast in de tweede persoon enkelvoud zijn geschreven – en de ‘jij’ is zelden of nooit de vader. Of de arts op het consultatiebureau die alleen de moeder aankijkt wanneer ze vraagt hoeveel de baby eet, drinkt, slaapt, plast en poept. De fietsenboer die geen vaderfietsen verkoopt, en begint te gniffelen als papa dan maar een moederfiets wil uitproberen. De restaurants waar de enige plek om de baby te verschonen op het damestoilet is. De voorbijganger die aan een vader in de speeltuin vraagt: ‘Dus jij past vandaag op de kinderen?’ De school die een briefje meegeeft: ‘Luizenmoeders gezocht.’ Het zit hem zelfs in de overdreven lof die de zeldzame fulltime huisvaders oogsten: ‘Wat een held, dat hij dat doet’ – alsof hun zorg extreem speciaal is, en niet iets dat een man gewoon zomaar kan.

De boodschap is telkens hetzelfde: als vader ben je een tweederangs ouder. Het maakt niet uit hoeveel luiers je verschoont, hoeveel neusjes je snuit en hoeveel kusjes je erop doet: het verzorgen van het nageslacht is nooit vanzelfsprekend jouw domein.

 

Tradities

Nu was dat natuurlijk ook eeuwenlang niet het geval. Vaders werkten buitenshuis en bemoeiden zich nauwelijks met de kinderen. Die traditionele rolverdeling zien we anno 2013 bijvoorbeeld terug in de uiterst karige vaderschapsverlofregeling in Nederland. Papa’s mogen twee dagen betaald vrijaf: één om de bevalling bij te wonen, en één om aangifte te doen van de pasgeboren telg in kwestie. Daarna kan vader, in ieder geval wat onze overheid betreft, weer gewoon aan het werk.

Veel vaders zijn hier niet gelukkig mee, blijkt als ik rondvraag onder bekenden en op twitter. Ze vinden twee dagen allemaal te kort, en zijn het er in meerderheid mee eens dat ook vaders van overheidswege vrij moeten krijgen om na de geboorte een paar weken met hun kind door te brengen. Maar de mannen zijn ook pragmatisch: liever dan actie te voeren voor een betere verlofregeling nemen ze  na de bevalling vakantiedagen op om het gebrek aan verlof te compenseren. Een eerste vaderistische golf, waarin papa’s met spandoeken naar het Malieveld tuigen om gelijke zorgrechten op de eisen, lijkt nog allesbehalve aanstaande.

En ook op het meer alledaagse papaseksisme wordt door veel mannen niet met irritatie maar met schouderophalen gereageerd. ‘Ja, het gebeurde wel, maar ik had er niet echt last van, dus ik heb het maar genegeerd’, zegt een kennis, vader van twee schoolgaande kinderen. Zijn vrouw zit het meer dwars: ‘Ik vind het afschuwelijk als iemand me tijdens een avondje uit vraagt of papa op de kinderen past.’

Op twitter zijn het dan ook vooral de moeders die met voorbeelden van vaderseksisme komen. ‘Op het consultatiebureau vroegen ze m’n echtgenoot waarom moeder er niet bij was’, vertelt een mama van drie zoons. Een verpleegkundige over haar partner: ‘Op verjaardagen vinden ze het schattig als hij een luier verschoont.’ Het lijkt erop dat zelfs de ongelijke behandeling van vaders voor een belangrijk deel een vrouwenaangelegenheid is.

 

De afwezige vader

Dat is misschien ook niet zo verwonderlijk. Want wat doen vaders als ze een paar weken thuis zijn gebleven bij de kersverse baby? Dan gaan ze gewoon weer keihard en lang aan het werk. Ondanks dat de media periodiek melden dat de papadag-vader nu echt in opmars is, is de zorg voor de kinderen in Nederland namelijk allesbehalve gelijk verdeeld over de seksen. ‘Mannen passen hun arbeidspatroon nauwelijks aan wanneer ze vader worden’, meldt de Emancipatiemonitor 2012. Maar liefst 95 procent werkt na de geboorte van een kind evenveel of zelfs meer. Het gevolg: van alle mannen werken de vaders gemiddeld de meeste uren: 40,6 per week. Voor elke vader met een papadag is er ook één die alleen op zondag het vlees komt snijden.

En zelfs als ze wel thuis zijn, zorgen vaders door de bank genomen minder voor de kinderen dan moeders, zo blijkt uit internationaal onderzoek. Ook in het weekend brengt papa bijvoorbeeld minder uur met zijn kinderen door dan mama. En de uren die wel aan het nageslacht worden besteed, worden door vaders aanzienlijk anders ingevuld. Dat concludeert socioloog Lyn Craig van de Universiteit van New South Wales nadat ze met haar collega’s ouders in Denemarken, Italië, Frankrijk en Australië ondervroeg over hun opvoedgewoonten. Het patroon is in alle landen hetzelfde: moeders doen het leeuwendeel van de fysieke zorg. Zij geven de kinderen eten, doen ze in bad, kleden ze aan, brengen ze naar de opvang of naar school. Vaders nemen vooral de minder zorggerichte taken voor hun rekening, zoals spelen, ravotten, voorlezen en dingen uitleggen. Die traditionele rolverdeling is een taai ding.

En zo hoort het ook, is het eeuwige argument tegen meer papa-emancipatie. Irene Zwaan, schrijver van het boek De afwezige vader bestaat niet, bepleitte vorige week in deze krant zelfs dat vaders onmisbaar zijn, juist omdat ze heel anders met hun kinderen omgaan dan moeders. Van mama krijg je als kind veiligheid en troost, maar van papa ‘leer je om met lef en onbevangen de samenleving in te stappen, avonturen aan te gaan en grenzen op te zoeken.’ Zonder deze invloed krijg je bange kinderen, schrijft ze.

Volgens Zwaan is er steeds meer onderzoek beschikbaar dat deze verschillende invloed van vaders en moeders op hun kinderen onderstreept. Wanneer ik de wetenschappelijke literatuur induik blijkt dat tegen te vallen. Het beste beschikbare onderzoek is een invloedrijk overzichtsartikel uit 2010, van de Amerikaanse sociologen Timothy Biblarz en Judith Stacey. Zij maken gehakt van de stelling van Zwaan. ‘Het onderzoek tot nu toe steunt de claim dat kinderen zowel een moeder als een vader nodig hebben niet’, concluderen ze, na het bestuderen van alle studies die sinds 1990 op dit vlak zijn gedaan. Studies gedaan sinds 2010 laten trouwens hetzelfde beeld zien.

Hoe is het idee van de onmisbare vader dan zo populair geworden? Volgens de sociologen komt dat doordat veel onderzoek een oneigenlijke vergelijking maakt tussen intacte heterogezinnen aan de ene kant, en alleenstaande moeders aan de andere kant. Het verschil in kinderwelzijn wordt volledig toegeschreven aan de vader. Maar dat is natuurlijk niet fair, want eenoudergezinnen hebben het vaak op allerlei vlakken lastiger. Het is eerlijker om alleenstaande moeders af te zetten tegen alleenstaande vaders, of heterostellen tegen lesbische moeders en homovaders. En wanneer je dat doet, blijkt dat het geslacht van de ouder bijzonder weinig uitmaakt voor het psychologisch reilen en zeilen van een kind.

Sterker nog: volgens Biblarz en Stacey zijn het juist vaders in een heterorelatie die het minst florissant uit de bus komen. Want van alle papa’s in hun artikel zijn zij gemiddeld het minst betrokken bij hun kind – hoewel de onderzoekers er met nadruk op wijzen dat deze mannen, wanneer ze er alleen voor komen te staan, alles in huis hebben om fantastische ouders te zijn. Het punt is dus niet dat vaders unieke talenten hebben op ouderschapsvlak, of de juiste vaardigheden missen om te ‘moederen’. Het punt is dat ze het gewoon niet dóén als er ook een mama in de buurt is.

 

Poep is niet leuk 

Maar waarom? Daar komen seksisme en traditionele rolpatronen weer om de hoek kijken. Publicist Dylan van Rijsbergen, schrijver van het boek Het onbehagen van de man en vader van een peuterdochter, denkt dat de nadruk die in onze cultuur op de unieke rol van de moeder wordt gelegd, vaders gemakkelijk op een afstand zet. ‘Zij zijn volgens het stereotype op zijn best een soort stoere kluns’, zegt hij. Een herkenbaar beeld, blijkt ook als ik rondvraag. Een Nijmeegse onderzoekster vertelt op twitter: ‘Mijn man ergert zich aan de denigrerende toon in vrouwenbladen: “Dit kan papa zelfs”.’

Met zo’n hulpeloze-kneus-stereotype aan je broek bedenk je je als man wel twee keer voordat je je op het traditionele terrein van de vrouw gaan begeven, en je opgeeft als luizenmoeder, of een moederfiets gaat kopen. Temeer omdat er een bepaald type vrouw is dat de macht in ‘haar’ territorium liever niet wil delen. Van Rijsbergen: ‘Heb je de baby aangekleed, neemt zij hem onmiddellijk weer mee naar boven omdat er van de outfit niets klopt.’ Het zijn ook deze vrouwen die naast mijn man gingen staan als hij in het damestoilet één van onze dochters verluierde, en liefjes maar ook een beetje passief-agressief vroegen: ‘Lukt je dat wel? Moet ik even helpen?’

Maar koudwatervrees is niet de enige reden dat vaders, denkt Van Rijsbergen. Hij vermoed dat veel vaders aan cherrypicking doen. Voorlezen of stoeien, dat willen ze best, maar door de supermarkt lopen met een krijsende peuter in het wagentje, dat is gewoon lang zo leuk niet, en aan het knippen van teennagels is geen eer te behalen.

De werkelijkheid van het zorgende ouderschap is namelijk niet zo fraai als het beeld dat in media en advertenties vaak van de papadag-vader wordt geschetst: een knappe, modieus ongeschoren man, die gelukzalig glimlachend in een onwaarschijnlijk wit t-shirt langs de branding rent, terwijl hij een knappe baby in zijn sterke armen op en neer laat deinen. In het echt had papa een braakselvlek op zijn rechterschouder gehad, en een veel te zware luiertas over zijn linker, en renden ze zo hard omdat de babydiarree elk moment uit de luier en over de broeksboord van de kleine dreigde te borrelen. Van Rijsbergen: ‘Dus als je dat met dank aan traditionele rolpatronen aan je voorbij kunt laten gaan, dan is dat best een aantrekkelijk idee.’

Maar tegelijkertijd is dat ook zonde. Want niet alleen helpt actief vaderschap de vrouwenemancipatie een handje, een minder betrokken vader die alleen de leuke opvoeddingetjes doet mist ook iets wezenlijks in de relatie met zijn kind. Van Rijsbergen spreekt uit ervaring: ‘Toen mijn partner tijdelijk werkloos was, merkte ik dat we vrij snel in een andere taakverdeling schoten. Ik zorgde minder voor mijn dochter, en daarmee verloor ik iets in de speciale band die ik met haar had.’

Wat dat ‘iets’ precies is, is niet eenvoudig onder woorden te brengen. Maar het is ongeveer dit: dat je na een avond onglorieus gehannes met thermometers, paracetamolzetpillen en emmertjes kots de bezwete haartjes van het voorhoofd van je kind veegt, en dat je kind dan een klein handje in de jouwe legt en zegt: ‘Alsjeblieft niet weggaan. Ik voel me minder naar als jij bij me bent.’

Papa’s, dat is de moeite waard om harder voor te vechten. Laat vaderseksisme, stereotypen en tradities de kolere krijgen. Jullie kunnen het.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Elk jaar weet dit gezeur.’ Daarmee wuifde Henk Westbroek afgelopen maandag aan tafel bij Pauw & Witteman de zwarte piet-technische bezwaren van kunstenaar Quinsy Gario weg. Dit was nadat hij Gario langdurig had uitgelachen, en voordat hij tegen hem ging schreeuwen. Erg verheffend was het niet.

Maar ondanks dat bij Pauw & Witteman weglachen het nieuwe luisteren lijkt, hebben Gario en de zijnen links en rechts natuurlijk wel een puntje of wat. Ze vinden zwarte piet racistisch; een ‘koloniale oprisping’ die geen plek meer heeft in het moderne veelkleurige Nederland.

Op die analyse is nuchter bekeken weinig af te dingen. Want zwarte piet, zijn imago van kindervriend ten spijt, ís blackface: de gitzwarte, goudberingde, roodbelipte negerkarikatuur die we nog zo goed kennen uit oude Sjors & Sjimmies – ‘Jimmie leuk vinden!’ –, bedacht op een moment in de negentiende eeuw dat het concept beschaving nog niet voldoende was ingedaald om al tot afschaffing van de slavernij te leiden.

De tegenwerping dat piet een schoorsteenveger is en derhalve zwart van roet, is overduidelijk flauwekul – tenzij je denkt dat in schoorstenen afropruiken en lippenstiften verstopt zitten die, du moment dat hij zich aldaar begeeft om cadeaus te bezorgen, spontaan op het pietengezicht springen. En zelfs dan zou hij bij aankomst op de stoomboot nog een schone en dus huidkleurige snoet moet hebben, want dan zitten de cadeaus immers in het scheepsruim en heeft pietermans nog geen schoorsteen van binnen gezien.

Dus is dit waar we elk jaar weer in collectieve knusheid naar kijken: een optocht met een blanke heer, hooggezeten op een wit paard, die waardig naar de menigte wuift terwijl zijn op negerslaven geïnspireerde knechten om hem heen dartelen, deugnieterig en dom doen, en de goedheiligman met hand- en spandiensten ondersteunen, zoals dat een goede ondergeschikte betaamt.

Dat kinderen hier in al hun leeftijdsgerelateerde naïviteit geen racisme maar een feestje in zien, is nauwelijks relevant. Het probleem is dat hun ouders, die wél kennis hebben van slavernij, dondersgoed weten hoe een schoorsteenveger eruit hoort te zien en aan wie bij herhaling dat blackface-dingetje is uitgelegd, toch hun ogen sluiten voor het feit dat we in ons land elk najaar weer in opperste vrolijkheid één van de duisterste bladzijden uit onze geschiedenis in feestvorm gieten.

En dan vinden we het gek dat veel nakomelingen van die slaven dit niet helemaal super-toppie-gezellig vinden. De oprechte gekwetstheid van zwarte mensen leidt zelfs tot grote woede, want niemand mag het in zijn hoofd halen om ‘een leuk kinderfeest te verpesten’. Alsof kinderen niet evenveel lol hebben met groene, gele en rode pieten, zoals in 2006, toen de NPS in een vlaag van helaas tijdelijke wijsheid regenboogpieten uitvond. Kleuters in den lande kropen helemaal niet massaal depressief en hevig getraumatiseerd in hun bed. Ze vierden gewoon lekker sinterklaas.

Dit in tegenstelling tot, wederom, flink wat volwassenen. Het regende klachten bij de NPS. Medewerkers werden bedreigd. In kranten spraken columnisten en briefschrijvers over ‘cultuurbarbaren’, ‘multicultikoorts’, en over hoe willen afschaffen van – aldus de toentertijdse Telegraaf – ‘negertjes in de knechtenrol’ een voorbeeld is van ‘totaal doorgeslagen angst voor discriminatie’. Nee, bespottelijk, want piet hoort gewoon zwart en ‘ze’ moeten met hun fikken van ‘ons’ feest afblijven, anders rotten ze maar op naar hun eigen land. En dat maakt ons geen racisten, dat is gewoon gezond verstand. Kutnegers.

Het is deze nationale allergische reactie op het zwarte pieten-debat die me echt zorgen baart. Want wat zegt dit over Nederland? Wat leren kinderen hier nou van? Dat volwassenen op een facebookbericht van Pauw & Witteman over Quinsy Gario reageren met (sic): ‘Ze moeten die vent een steen om de nek binden en tussen de haaien gooien laat hem lekker optiefen die malloot’? En dat de verontwaardiging die op zo’n opmerking volgt vele, vele malen kleiner is dan de woede op iemand die kritiek durfde te hebben op zwarte piet?

Ik vrees dit: dat het oké is om iemand die laat weten dat hij door jou gekwetst is uit te lachen en weg of dood te wensen. Dat de bezwaren van een zwarte minderheid ondergeschikt zijn aan de feestelijkheden van de witte meerderheid. Dat zwarte pijn minder waard is dan wit plezier. En dát, lieve mensen, is puur, onversneden racisme.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

bart smit stofzuigt‘Zo goed zijn als mama, dat wil je ook!’ Het staat er echt, op een roze bladzijde vol schattige kleutermeisjes met speelgoedstofzuigertjes en plastic schoonmaaktrolleys, in het nieuwe Dikke Cadeauboek van Bart Smit. Op de pagina met poppen – wederom roze en met enkel meisjes – staat: ‘Verzorg jouw baby als een echte mama’.

Jongens zijn er ook, in het speelgoedboek. Zij bemannen de pagina met de tekst ‘voor jonge wetenschappers’, gluren door een microscoop, boksen en worden piloot. Alsof de tweede feministische golf van pure roze-blauwe speelgoedschrik in rook is opgegaan en het geen 2013 is, maar 1955.

Het cadeauboek van Bart Smit staat daarom in mijn online seksismemuseum. Sinds maart 2013 verzamel ik op een blog voorbeelden van stereotype bevestigend huis-, tuin- en keukenseksisme. Ik krijg hulp van tientallen bezoekers die gewapend met mobiele telefooncamera’s seksisme vastleggen. Jongens gereduceerd tot competitieve kostwinners-in-spé, meisjes al piepjong in de rol van huismoeder geduwd. Mannen weggezet als slechte vaders, vrouwen als immer zorgzame moeders. Hij stoer, zij lief. Hij actief, zij passief. Hij sportief, zij mooi. Hij geil, zij sexy. Hij een astronaut, zij een prinses.

In ruim zeven maanden groeide de collectie tot meer dan 300 voorbeelden. Dat is meer dan één nieuwe seksistische toevoeging voor elke dag dat het museum bestaat.

Wat maakt dat nou allemaal uit, vragen museumbezoekers me soms. Het is maar een Dik Cadeauboek, of een reclame, of een sleutelhanger. Heb je niets nuttigers om je druk over te maken? Genocide in Sudan of zo?

Goed punt. Wie het niet erg vindt dat wetenschap, sport en techniek alleen voor jongens lijkt te zijn, en dat meiden zich vanaf hun kleutertijd voorbereid weten op een bestaan als sexy huisvrouw, moet zich hier vooral niet over opwinden. Dat is maar slecht voor de bloeddruk.

Maar als je kinderen wat meer keuzevrijheid gunt, dan is wat milde irritatie misschien niet zo’n gek idee. Want hoewel er natuurlijk jongens zijn die van nature precies in het blauwe hokje passen, en meiden die nooit iets anders hebben willen worden dan mooi en/of moeder – en ik de laatste zal zijn om deze kinderen of hun ouders ook maar een strobreed in de weg te leggen; ik ben geen feministische dictator – zijn er ook een heleboel jongensachtige meisjes en meisjesachtige jongens die dat niet doen.

De niet aflatende stroom stereotiepe voorbeelden in mijn seksismemuseum laten zien dat er voor zulke kinderen eigenlijk geen plek is. Dag in, dag uit krijgen kinderen en volwassen micro-aanwijzingen over wat de ‘natuurlijke’ rol is van de man en van de vrouw. Het zijn altijd dezelfde stereotypen; zelden of nooit worden ze uitgedaagd door de bedrijven die de stroom rolbevestigende roze-blauwe producten in de schappen leggen. Dat getuigt niet van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, want diversiteit is er zo niet of nauwelijks, en dat gaat uiteindelijk ten koste van de keuzevrijheid van mannen en vrouwen en van onze zoons en dochters. Een meisje dat astronaut wil worden staat daardoor op voorhand al met 1-0 achter, want zij is ‘anders’ en ‘raar’, want ‘dat is voor jongens’.

Bovendien laat wetenschappelijk onderzoek* zien dat speelgoedvoorkeur zich helemaal niet zo netjes naar sekse schikt. Een veelzeggende Zweedse studie liet meiden van twee tot tien jaar met allerlei speelgoed spelen, van een speelgoedbus tot een theeservies en van poppen tot X-men. Onderzoekers hielden nauwgezet bij hoeveel tijd er met elk type speelgoedje werd doorgebracht. De absolute winnaar: niet de barbies, niet de poppen, maar de blokken. Op plek twee: de mini-autogarage.

Echte jongens en meisjes komen niet in de smaakjes blauw of roze. En zolang Bart Smit en co denken dat ze het beter weten dan kinderen zelf, blijft het seksismemuseum geopend voor publiek.

 

*) Bron: Rebacca Jordan-Young, Brainstorm (2010, Harvard University Press)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Wat de uitgever erover zegt:

Nederland in ideeën is het eerste boek van een serie waarin we elk jaar rond de 100 toonaangevende Nederlandse denkers vragen om kort en krachtig (max 1000 woorden) antwoord te geven op één centrale vraag. De vraag wisselt jaarlijks en zal altijd betrekking hebben op het raakvlak van wetenschap en maatschappij. Dit jaar was de vraag: ‘Welk idee, inzicht of innovatie heeft Nederland veranderd – of zal dit in de toekomst gaan doen?’

Voor deze editie schreef ik een stuk over het feminisme, dat je hier kunt lezen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik had bijna medelijden met koning Willem-Alexander, afgelopen Prinsjesdag. Het is immers niet niks om in je allereerste troonrede de verzorgingsstaat te moeten doodverklaren. Vanaf nu hebben we een ‘participatiesamenleving’ waarin ‘van iedereen die dat kan, wordt gevraagd om verantwoordelijkheid te nemen.’

Ik kan me niet voorstellen dat onze vorst deze woorden met genoegen heeft uitgesproken. Niet omdat hij er zelf onder zal lijden: met een inkomen van 850.000 euro per jaar is hij tamelijk immuun voor het zoveelste bezuinigingsrondje. Maar wel omdat onze koning me een intelligent man lijkt, die vast onmiddellijk inzag dat zo’n participatiesamenleving een wassen neus van jewelste is.

En wel hierom: de enige manier waarop zo’n samenleving de afbraak van de verzorgingsstaat kan opvangen, is als er in ons land massa’s mensen zijn die wel van alles kunnen, maar nu hun verantwoordelijkheid onvoldoende nemen. Een soort ‘luie donder’-potentieel, van mensen die nu niet maar straks wel de maatschappelijke verantwoorde handen uit de mouwen zullen steken. Zij moeten immers het gat vullen dat ontstaat door alle bezuinigingen.

Als daarentegen het gros van de burgers nu al zijn uiterste best doet om de boel draaiende te houden, en de grenzen van onze collectieve vermogens min of meer bereikt zijn, dan blijft het gat dat de verzorgingsstaat achterlaat gewoon een gat, en levert de participatiesamenleving niets op behalve de introductie van een fraai Scrabble-woord.

Dus: hoe staat het met ons nationale ‘luie donder’-potentieel? Niet zo best, vrees ik. Een paar weken was ik bij een huisarts om voor een verzekeringsaanvraag gezondheidsgekeurd te worden. Terwijl ze mijn bloeddruk opnam, zei ze tegen me: ‘Ik snap eigenlijk niet dat verzekeraars nog steeds willen dat ik bij jonge mensen alleen naar hun fysieke gezondheid kijk. Want veruit de meeste van hen die ik in mijn praktijk zie, komen vanwege een burn-out. Dat is het grootste risico.’ Cijfers van het CBS bevestigen dat het aantal mensen met een burn-out al jaren stijgt.

In gedachten ging ik mijn vrienden en oud-studiegenoten af. En inderdaad: bijna allemaal hebben ze op een zeker punt een paar weken of zelfs maanden thuisgezeten wegens opgebrand zijn. En we zijn nog maar begin dertig.

Volgens de Vlaamse psychiater Paul Verhaeghe heeft dat alles te maken met de manier waarop de maatschappij momenteel is ingericht. Want het gaat tegenwoordig niet echt over participatie, maar over hoe je zorgt je geen loser wordt. In de snoeiharde en hyperindividualistische competitie om goede banen moet je altijd haantje of hennetje de voorste zijn. Je talenten optimaal inzetten, competenties ontwikkelen en persoonlijk groeien tot je er een punthoofd van krijgt.

Wie in deze race kopje onder gaat, heeft dat aan zichzelf te danken. Mensen met een werkloosheids- of bijstandsuitkering verdienen geen mededogen, die moeten ‘gewoon aan de bak’. Wie dat niet lukt of kan, is een profiteur of heeft gefaald – zelfs in een arbeidsmarkt met bijna 700.000 werklozen. Vergeleken met zo’n brandmerk is een diagnose als ‘burn-out’, zo betoogt Verhaeghe, bijna een opluchting: kijk maar, ik kan er niets aan doen dat ik aan de zijlijn sta, want ik ben ziek.

Verhaeghe noemt dit de Enron-maatschappij, naar het Amerikaanse energiebedrijf. Eind jaren negentig voerden de topmanagers daar het zogeheten Rand and Yank-systeem in. Collega’s moesten met elkaar concurreren, werknemers werden voortdurend beoordeeld. Elk jaar volgde er een afrekening. De allerbesten kregen een stoot bonussen en een promotie. Wie tot de slechtste tien procent behoorde, werd tentoongesteld als mislukkeling en vervolgens ontslagen.

Met Enron liep het niet goed af. Want in plaats van dat de werknemers aan de hogere verwachtingen voldeden en nog veel harder gingen werken, gingen ze frauderen en liegen over hun prestaties. Het energiebedrijf ging eraan ten onder.

Ik voorzie een vergelijkbaar lot voor onze participatiesamenleving. Veruit de meeste mensen doen nu al alles wat ze kunnen. Zovelen houden nu al financieel en emotioneel maar net het hoofd boven water, jonglerend tussen koopkrachtverlies, onder water staande hypotheken, zieke ouders, veeleisende banen die ten koste van alles behouden moeten worden en kinderen in de peperdure opvang. Veel ‘luie donder’-potentieel is er niet.

Als onze regering desondanks de zorgstaat afschaft en denkt dat we allemaal ergens nog wel een extra tandje vinden om bij te zetten, dan vrees ik dat Nederland zal eindigen zoals Enron: corrupt, opgebrand, of allebei. En mogelijk failliet.

 

Foto: FreeImages.com/Griszka Niewiadomski

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.