Nou ben ik niet zo van in de verdediging schieten, maar als een emeritus hoogleraar je in je eigen krant seksisme verwijt, moet er wel even iets gebeuren.
Vandaag schreef Louis Tavecchio – een bekend voorvechter van de onmisbare biologische vader – in een brief in de Volkskrant dat ik ‘je reinste seksisme’ had bedreven. Ik had namelijk in de bijlage Vonk van 12 oktober geschreven dat, en ik citeer het even zoals Tavecchio dat deed in de krant van vandaag: “Het punt is dus niet dat vaders unieke talenten hebben op ouderschapsvlak, of (en nu komt het, LT) de juiste vaardigheden missen om te ‘moederen’. Het punt is dat ze het gewoon niet dóén als er ook een mama in de buurt is.”
Steen des aanstoots was het woord ‘moederen’, dat ik natuurlijk bewust tussen aanhalingstekens had gezet, want met ironie enzo, maar dat ontging Tavecchio, want hij concludeert uit mijn tongue-in-cheek-opmerking dat “papa dus vooral een goede ouders is als hij ‘moedert’. Met andere woorden als hij zich gedraagt en doet zoals mama. Beste Asha, dat is nu je reinste seksisme!”
Afgezien van het feit dat ik denk dat Tavecchio aan zijn gevoel voor ironie moet werken, wil ik hier nog wel iets over zeggen, en ook over de ‘forse methodologische tekortkomingen’ die hij ziet in de studie van Biblarz en Stacey waar ik in mijn stuk uitgebreid aandacht aan besteed.
Ten eerste: vind ik dat vaders alleen cool en oké zijn als ze zich net zo gedragen als een moeder? Nou, nee. Ik mijn artikel stel ik vast dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat vaders op een andere manier met hun kinderen omgaan dan moeders. Ze verzorgen gemiddeld minder, en stoeien, spelen en onderwijzen meer. Hierover zijn Tavecchio en ik het bij mijn weten eens.
Maar over de reden waarom dit zo is, verschillen we van mening. Tavecchio zit aan de ‘nature’-kant van het debat: vaders vervullen binnen het gezin van nature een andere rol dan moeders. Dit is wat hen zo onmisbaar maakt: zonder vader zou deze rol immers onvervuld blijven, en missen kinderen een deel van hun opvoeding.
Ik twijfel hieraan. Dat doe ik bijvoorbeeld op basis van meer algemeen onderzoek naar genderverschillen: daaruit blijkt consequent dat mannen en vrouwen meer op elkaar lijken dan dat ze verschillen (zie de meta-analyse van Janet Shibley Hyde, pdf), en dat de seksen allerminst uiteenvallen in twee soorten, één van Mars, en de ander van Venus, die er compleet andere karakters en gedragspatronen op na houden (zie deze studie van de Universiteit van Rochester, pdf). Dus als mannen en vrouwen zo zeer op elkaar lijken, waarom zouden vaders en moeders dan wel van andere planeten komen? Ik denk dat ouders eerder reageren op stereotypen (zij is zorgzaam, hij is stoer), en op het seksisme dat zo welig tiert in onze samenleving (denk aan dat de babyverschoonplek altijd in het damestoilet is, en dat soort dingen).
Vervolgens ben ik voor mijn Vonk-artikel op zoek gegaan naar onderzoek waarin vaders en moeders werden vergeleken, niet zozeer op hun verzorgingsgedrag – dat verschilt immers, om nature- danwel nurture-redenen – maar in basisvaardigheden, in aanleg. En natuurlijk naar de vraag of vaders zou echt onmisbaar zijn: gaat het met vaderloze kinderen echt zoveel slechter?
Er is hier veel onderzoek naar gedaan, dat onder andere Tavecchio en zijn beschermelinge Irene Zwaan met graagte aanhalen. Het probleem met veel van dit onderzoek is – zoals ik in mijn artikel schreef – dat vaak intacte gezinnen (vader, moeder, kindjes) worden vergeleken met gezinnen met een alleenstaande moeder aan het hoofd. Díé vergelijking is niet eerlijk, want alleenstaande moeder-gezinnen verschillen in veel meer dan alleen de aan- of afwezigheid van een vader van papa-mama-kindjes-gezinnen.
Onderzoekers Biblarz en Stacey proberen in hun review (pdf) dit enorme methodologische probleem te omzeilen door bijvoorbeeld intacte heterogezinnen te vergelijken met gezinnen bestaande uit twee lesbische moeders met kinderen. Dat is eerlijker, want dan is de aan- of afwezigheid van de vader zuiverder te onderzoeken.
Tavecchio schrijft in zijn brief in de Volkskrant dat deze review een ‘aantal forse methodologische tekortkomingen’ heeft. Hij specificeert die niet nader, maar ik weet wat ze zijn, omdat hij ze uiteen heeft gezet in een commentaar op de review van Biblarz en Stacey. Het eerste bezwaar komt het hierop neer: lesbische gezinnen betrekken vaak een man van buitenaf bij de opvoeding. Dit zou dan verklaren waarom Biblarz en Stacey vaststellen dat het met de kinderen van lesbische moeders niet slechter gaat dan met kinderen die opgroeien met een vader en een moeder.
Daar wil ik wel iets over zeggen. Zo blijkt dat idee dat lesbische moeders er een soort vaderfiguur bijregelen uit slechts één studie, een kwalitatieve onder zestig ouderparen ook nog, die bovendien niet ging over een daadwerkelijk vaderfiguur, maar om voornemens om een man bij de opvoeding te betrekken. En de lesbiennes hadden hierbij doorgaans ook geen echte vaderfiguur in gedachten, maar juist zeer diverse plannen met deze man. En daarnaast lijkt het erop dat de biologische vader dus blijkbaar toch niet onmisbaar is: je kunt er blijkbaar gewoon een willekeurige man bijhalen om de vaderrol te vervullen.
De rest van Tavecchio’s commentaar gaat over een aantal nogal specifieke details in de paper van Biblarz en Stacey die hij ontleent aan een commentaar van een andere onderzoeker, namelijk Lisa Strohschein van de Universiteit van Alberta. Hoewel deze methodologische punten vast erg van belang zijn voor wetenschapsbeoefenaars, is het voor de gewoone mensch vooral belangrijk om te weten dat Strohschein aan de hoofdconclusie van Biblarz en Stacey – dat kinderen het in een gezin met twee moeders even goed doen als in een gezin met een moeder en een vader, en dat vaders dus niet onmisbaar zijn – niets afdoet. Letterlijk schrijft ze, aan het begin van haar commentaar: “…there is sufficient empirical evidence to suggest that children are as likely to thrive in heterosexual parent households as they are in same-sex parent households.”
Kortom: de review van Biblarz en Stacey is niet perfect, maar het is qua aanpak en uitvoering een stuk beter dan de studies die meestal worden aangehaald (door onder meer Irene Zwaan en co) en die het wel en wee van kinderen van hetero-ouders vergelijkt met kinderen van alleenstaande moeders. Daarom noemde ik de review van Biblarz en Stacey het best beschikbare onderzoek op dit moment. En ook omdat een van de meest veelzeggende conclusies uit de review niet bekritiseerd wordt, door Tavecchio of door anderen. Ik doel op de conclusie dat alleenstaande vaders en moeders niet of nauwelijks van elkaar verschillen in hun invloed op hun kinderen. Zodra ouders (m/v) er alleen voor komen te staan, zo stellen Biblarz en Stacey, schakelen ze over op een soort androgyne opvoedstijl. Ze worden als het ware vader en moeder tegelijk.
Een hele belangrijke observatie, waaruit blijkt dat de rollen van vaders en moeders niet vastliggen, maar juist flexibel zijn als de situatie daarom vraagt. En dat wijst doorgaans weer op een meer cultureel/stereotiep dan ‘van nature zo bepaald’ patroon. En vandaar dus mijn conclusie: “Het punt is dus niet dat vaders unieke talenten hebben op ouderschapsvlak, of de juiste vaardigheden missen om te ‘moederen’. Het punt is dat ze het gewoon niet dóén als er ook een mama in de buurt is.” Met, let op, aanhalingstekens ;)
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.