dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Zimbabwe vecht tegen een extreme droogte. Een grote hongersnood dreigt. Thomas (23) van StukTV weet nu hoe enorm zwaar dat is.’ Ik las het deze week per toeval op 7days.nl. Context: StukTV is een YouTube-kanaal met meer dan een miljoen abonnees waarop drie jongemannen – waaronder Thomas van der Vlugt – malle opdrachten van kijkers uitvoeren, zichzelf vrij grappig vinden, en dat filmen.

Belangrijker context: in Zimbabwe, maar ook bijvoorbeeld in Ethiopië en Malawi, is de oogst grotendeels mislukt en is er een groot tekort aan schoon drinkwater; vanwege onder meer El Niño heeft het al een paar jaar nauwelijks geregend. Het Rode Kruis vreest dat in het oosten en het zuiden van het continent misschien wel zeventig miljoen mensen getroffen gaan worden door de droogte. Er is in de Nederlandse media betrekkelijk weinig aandacht voor hun naderende rampspoed, en daarom leek het datzelfde Rode Kruis een goed idee om Thomas vier hele dagen lang, mét camera, in een Zimbabwaans dorpje onder te brengen, waar hij net zo leefde als de plaatselijke bevolking, en dus net zo weinig te eten had.

Thomas vervulde de rol van Goed Mens in Afrika met verve. Een breed scala aan goede bedoelingen droop van mijn scherm en vormde een plasje onder m’n tv. In interviews assorti benadrukte Thomas, zoals dit culturele script vereist, de uitzichtloosheid (‘hier hebben mensen gewoon honger, daar is niets aan te doen’), de urgentie (‘we moeten er wel nu iets aan doen, want het wordt alleen nog maar erger’), zijn eigen bittere afzien (‘ik dacht: ik moet wat eten, anders gaat het gewoon niet goed’) en hoe hij innerlijk bewogen was door zijn reis (‘een unieke levenservaring’ / ‘ik ben echt een beetje verliefd geworden op Afrika’ / ‘nu kan ik het leven hier echt ervaren, en dat is tof’). Er was zelfs sprake van enige persoonlijke groei bij de YouTuber, want de lokale armoede bleek naast ‘zwaar, jonge’ ook reuze inspirerend: ‘Wij maken ons heel druk om kleine dingen als een kapotte auto of fiets, maar eigenlijk gaat dat nergens over. Het totale gebrek aan materialisme hier, daar mogen we best meer waardering voor hebben.’

En ik dacht: is dit nou wat de wereld nodig heeft? Witte mensen die een paar dagen hongersnoodje spelen? Die dan komen uitleggen hoe erg het allemaal is in Afrika, en dat we de mensen daar dus onmiddellijk moeten gaan redden?

Uit eerdere discussies over vergelijkbare akkefietjes maak ik op dat het antwoord ‘nee’ is. Zo schreef journalist Bim Adewunmi eind 2014 in the Guardian over Band Aid 30 (die groep voornamelijk witte zangers die met een gerecyclede kersthit Afrika van ebola wilden redden). Een ‘paternalistische manier van denken over Afrika’, schreef ze; een populair narratief dat ons in het wester afschildert als ‘benevolent elders’ en hullie in het ellendige continent Afrika als immer arm en hulpbehoevend.

De Nigeriaanse mensenrechtenactivist Chitra Nagarajan beschreef het liedjesproject in een Al Jazeera-artikel als een klassiek voorbeeld van ‘white Western saviourism’. Het neemt de mensen die in Afrikaanse landen wonen hun agency af, constateerde ze, en ‘bestendigt het stereotype dat conflict, armoede en ziekte het enige verhaal van het continent is.’ De Keniaanse analist Abdullahi Halakhe voegde er nog aan toe: ‘Tevens is het idee dat Afrika in 2014 gered moet worden door een washed up groepje C-artiesten een pervers voorbeeld van een messias-complex.’

Natuurlijk: als ergens droogte en nood is, dan moet je soms graan en water brengen. En als er ergens een vreselijke besmettelijke ziekte uitbreekt, dan bied je hulp aan. Dat hoort gewoon bij goed internationaal nabuurschap. Maar wat deze kritiek zo treffend adresseert, is dat er ook een machtsongelijkheid is, die inherent is aan dit hele Europees-Afrikaanse-reddingsgebeuren: wij, rijke westerlingen, gunnen de mensen onder de evenaar geld en goed (en YouTube-sterren), uit de goedheid van onze collectieve harten, en mits de nood hoog en mediageniek genoeg is. Maar de redenen dat die ongelijkheid tussen deze continenten überhaupt bestaat, en de systemen die haar in stand houden, daarover praten we hier maar zelden – net als over het inzicht dat de stereotiepe verhalen over een (voor ons) prachtig en innerlijk-verrijkend maar tegelijkertijd (voor hen) ziek, zwak en zielig werelddeel meer kwaad dan goed doen.

Als we werkelijk willen helpen, dan doen we iets aan die ongelijkheid, in plaats van het sturen van Goede Mensen, en het verschepen van nog eens honderdduizend doekjes voor het bloeden.

===

PS Lees ook dit verhelderende artikel uit The Atlantic: The white-savior industrial complex, van Teju Cole. Hieronder een treffend citaat uit dat stuk:

Schermafdruk 2016-05-20 10.01.41

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik vind het zo leuk om in hun huisjes te kijken. Het zijn toch ook huisjes? Volgens mij noemen de mensen het zelf ook zo, het zijn hun huisjes geworden.’ (Premier Rutte op bezoek in een vluchtelingenkamp in Libanon, geciteerd in de Volkskrant, 3 mei 2016)

‘Kijk toch zelf, wat een ellende.’ ‘De wereld is ons vergeten’. (De vluchtelingen in datzelfde kamp)

‘Ik vind het voor de hand liggend om als er oorlog is en mensen moeten vluchten, die op te vangen in de landen daaromheen.’ (Rutte weer)

‘Joden die het zich konden veroorloven, probeerden overzee te vluchten.’ (De Groene Amsterdammer in een artikel uit 2009 over de vooravond van de Tweede Wereldoorlog)

‘Ze worden per kerende veerboot teruggestuurd.’ (PvdA-fractievoorzitter Samsom over zijn plan om vluchtelingen naar Turkije uit te zetten, in een interview in de Volkskrant, 26 januari 2016)

‘Het is nu zoo ver gekomen, dat van het asylrecht voor politieke vluchtelingen heden in ons land geen spoor meer bestaat.’ (Henriëtte Roland Holst in een brochure van de Internationale Rode Hulp, 1934)

‘We moeten toe naar een systeem waarin de overtocht zinloos wordt.’ (Samsom weer, nu over de bootvluchtelingen die om Europa te bereiken hun leven wagen op de Middellandse Zee)

‘Turkije hoopt dat het [plan van Samsom] een afschrikwekkende werking heeft en dat het nieuws zich snel zal verspreiden. Dan komen er waarschijnlijk minder vluchtelingen uit andere landen naar Turkije.’ (RTL Nieuws, 28 januari 2016)

‘Illegale joden werden vooral ook als afschrikking voor kandidaat-vluchtelingen naar Duitsland gerepatrieerd.’ (De Groene Amsterdammer, uit hetzelfde artikel)

‘VVD-fractieleider Halbe Zijlstra stelde dat de versobering [van de vluchtelingenopvang] nodig is, omdat de instroom toeneemt en het draagvlak onder de bevolking afneemt. Bovendien zal de opvang een afschrikwekkende werking hebben op doorreizende vluchtelingen.’ (Nu.nl, 14 oktober 2015)

‘Grenzen dicht. En voor immigranten uit islamitische landen die hier al zijn, starten we het proces van de-islamisering. Minder islam en nul asielzoekers erbij. Alleen op die manier kan Nederland zijn eigen identiteit terugkrijgen.’ (Geert Wilders in een interview met de Playboy, 4 februari 2016)

‘Vluchtelingen mogen de eerste weken geen contact met de buitenwereld hebben. Men, en meer in het bijzonder het hoofd van de vreemdelingenpolitie Heinrich Rothmund, was bang voor een Verjudung van Zwitserland, reden waarom niet lang na aankomst van dit groepje vluchtelingen de Zwitserse grens gesloten werd voor réfugiés.’ (NRC Handelsblad vertelde vorige week het verhaal van Dorry Aarts-Dreese, die in 1942 als joods kind met hulp van smokkelaars naar Zwitserland vluchtte)

‘Hongarije gaat de grens met Kroatië sluiten om de instroom van vluchtelingen en migranten een halt toe te roepen.’ (Volkskrant, 16 oktober 2015)

‘Zweden doet de deur dicht voor asielzoekers.’ (Trouw, 7 november 2015)

‘De stroom vluchtelingen naar Midden-Europa is voorbij, via welke route dan ook. De grenzen moeten gesloten blijven.’ (Oostenrijkse minister in Bild am Sontag, 13 maart 2015)

‘Eerste teruggestuurde vluchtelingen aangekomen in Turkije.’ (Nu.nl, 4 april 2016)

‘Sinds half januari zet Turkije vrijwel dagelijks illegaal zo’n honderd mannen, vrouwen en kinderen de grens met Syrië over. (…) De afgelopen maanden heeft Turkije (…) zijn landsgrens met Syrië gesloten voor iedereen behalve degenen die acuut medische hulp nodig hebben, en geschoten op sommigen die probeerden de grens op irreguliere wijze over te steken.’’ (Amnesty International, 1 april 2016)

‘Er is niet genoeg eten voor veel vluchtelingen die vastzitten op Lesbos. (…) “We horen berichten over lange rijen en gevechten om voedsel”.’ (De NOS las de notulen van UNHCR-hulpverleners ter plekke, 6 april 2016)

‘Traangas en rubberkogels tegen vluchtelingen bij grenshek Macedonië.’ (NOS, 10 april 2016)

‘Vanmiddag ontsnapten minderjarige kinderen uit een aparte ruimte in het kamp, waarna de bewakers enkele kinderen sloegen.’ (NOS-correspondent Lex Runderkamp nabij kamp Moria op Lesbos, 26 april 2016)

‘De wanhoop maakte zich van de ongelukkigen meester. Er waren er, die zich op de knieën wierpen en baden en smeekten om toch toegelaten te worden. De mensen bezwoeren bij hoog en bij laag dat onmiddellijke overbrenging naar concentratiekampen zou volgen. Zij die uit de kampen ontsnapt waren, deden wanhopige pogingen om de ambtenaren ervan te overtuigen dat zij groot gevaar liepen doodgeschoten te worden. Maar niets mocht baten.’ (Nieuwsblad van het Noorden over de uitzetting van een groep joodse vluchtelingen naar Duitsland, 24 november 1938)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘De anticonceptiepil voor mannen komt er nu echt aan’, kopte Vice.com vorige maand. Onderzoekers van de Universiteit van Minnesota hadden op een congres een ‘veelbelovende doorbraak’ wereldkundig gemaakt. Bij mannetjesdieren blijkt één bepaald uniek eiwit betrokken te zijn bij de spermaproductie; zet dat eiwit met een pil buitenspel, en het heerschap is steriel. ‘Alles wijst erop dat we op de goede weg zitten met deze nieuwe aanpak’, vertelde betrokken wetenschapper Gunda Georg er vrolijk bij.

Ik bewonder haar optimisme. Want dat de mannenpil er nu voorwaar echt binnenkort heus werkelijk aan komt, dat hoorden we al eerder. ‘Mannenpil op komst’, meldde het Parool in 1994. Een wekelijkse injectie met testosteron moest de zaadcelproductie stoppen. Twee jaar later in de Volkskrant: goed en slecht nieuws. De prik bleek bij 98,6 procent van de heren te werken, maar moest wel wekelijks in de bil gezet worden. Dat deed gemeen pijn, en daar bleken mannen gek genoeg niet zo voor te porren. In 1997 berichtte de Volkskrant echter over ‘nieuw optimisme over de mannenpil’. Een dagelijks tabletje van het hormoon desogestrel kon hetzelfde doen als die injecties, maar dan zonder zere bibs. ‘Als alles goed gaat, is ie er over een jaar of vijf’, vertelde farmaceut-van-dienst Organon erbij.

In 2000 ging dat nog goed. ‘Eerste proeven met mannenpil succesvol’, stond er boven een ANP-bericht. Geen van de pilslikkers maakte nog sperma aan – champagne! Maar in 2003 was men bij Organon alsnog afgestapt van het idee van een pil, en ging het in Trouw weer over injecties met met hormonen assorti. Dat weerhield de krant er niet van om opgewekt te koppen: ‘Mannenpil komt er binnen vijf jaar’. Helaas, in september 2006 viel het doek alsnog: ‘Mannenpil Organon mislukt’, meldde onder andere de Stentor.

Een ruime maand later waren er echter alweer hoopvolle tijdingen: ‘De pil voor mannen lijkt eraan te komen’, zette de Volkskrant boven een artikel over adjudine. Bij ratten bleek dat in staat de ‘organisatie in de zaadballen’ te ontregelen. Daarvoor was wel een prik ‘in de buurt van de testis’ nodig. Van adjudine hebben we verrassend genoeg sindsdien weinig meer gehoord.

Nog iets nieuws dan. In 2012 meldde het NRC: ‘Pil voor mannen komt een stapje dichterbij’. Bij muizen had een stof genaamd JQ1 de werking van eiwitten die de zaadproductie regelen in de war geschopt. De Volkskrant geloofde er alleen niets van: ‘Ik durf er vergif op in te nemen dat dit hem niet gaat worden’, zei een hoogleraar in die krant. JQ1 laat namelijk – oeps, sorry – ook de testikels krimpen.

In oktober vorig jaar durfde het NRC het nog één keer aan, met een rooskleurig ‘Mannenpil maakt onvruchtbaar door stijve zaadcelstaart’. Iets verderop in het bericht voegden ze daar wel aan toe: ‘Om de paar jaar staat in de krant dat de mannenpil er binnen een paar jaar is.’ Met andere woorden: eigenlijk geloven zelfs de optimisten er niet meer in. Nou ja, behalve Gunda Georg dan.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Waarschuwing: er is een acuut geval van sletvrees geconstateerd op basisschool De Paradijsvogel in Den Haag. Hemdjes met spaghettibandjes zijn er niet meer toegestaan, want te sexy, en ook hotpants en korte topjes zijn tegen de regels. Directeur Nienke Opstal-Klint wil leerlingen zo tegen zichzelf en tegen haar personeel in bescherming nemen: ‘Meisjes hebben in groep 5, 6 soms al vrouwelijke vormen zonder dat zij door hebben dat ze daarmee gevoelens bij sommige mannen kunnen losmaken. Ik wil niet in de situatie komen dat een meester de hele dag uitkijkt op meisjes zonder bh in strakke hemdjes.’ Het Algemeen Dagblad concludeerde afgelopen woensdag: ‘Vroegrijpe leerlingen die graag met hun blote navel of beginnende borsten willen pronken, doen dat maar op het strand of in de kinderdisco, maar niet op haar school.’ (Let op: het AD dus, niet De Speld.)

In de woordkeuze alleen al – ‘pronken’, ‘gevoelens losmaken’ – klinkt een tamelijk verknipt wereldbeeld door. Alsof pre-adolescente meisjes van acht, negen, tien jaar oud zelfbewuste verleidsters zijn die je met kuisende kledingvoorschriften in toom dient te houden. Alsof het zien van een naveltje of de contouren van een ontluikend tietje de meester onmiddellijk in lustige geiligheid doet ontsteken. Alsof dat, mocht zulks onverhoopt wel gebeuren, iets is dat aan het meisje ligt. En alsof je meisjes kunt leren dat verkrachting nooit komt door een kort rokje als je ze tegelijkertijd leert dat spaghettibandjes ‘gevoelens kunnen losmaken’.

Zo’n uitbraak van schoolse sletvrees is natuurlijk niet nieuw, al raken normaliter vooral middelbare scholen besmet. Zo kwam het Stanislascollege in Delft eerder deze week in het nieuws omdat het in een brief aan de ouders meldde dat naakte meisjesnavels vanaf nu niet meer de school in mogen. De reden: de leerkrachten waren van al dat zichtbare vel en vlees danig van hun theewater geraakt. In 2013 speelde er iets vergelijkbaars: toen stuurden scholen meisjes naar huis omdat hun shorts zo kort waren dat soms de bibs onder de zoom uitpiepte. Een soort herhaling van de ophef ruwweg tien jaar eerder, toen – net als nu – korte topjes in de mode waren, en scholen over elkaar heen buitelden om blote buikjes uit de klaslokalen assorti te weren.

Communicatiewetenschapper Linda Duits deed onderzoek naar aanleiding van dat eerste navel-akkefietje, en toen in 2013 de kont-commotie losbarstte schreef ze erover op The Post Online. Ze betoogde dat de school voor kinderen een veilige plek moet zijn, waar ze dingen kunnen uitproberen om zo te achterhalen wat gepast gedrag is. Als schoolbesturen en onderwijzers daar als een soort fatsoenshelikopters boven gaan hangen en allerlei kledingkeuzes gaan verbieden om het te sexy zou zijn, dan leren kinderen daar niks van. Of althans, ze leren volgens Duits wel een les, maar de verkeerde: ‘Wanneer leraren meisjes van school sturen omdat zij vinden dat hun kleding te ver gaat, geven scholen een signaal af dat de seksuele invulling van deze leraren de voorrang heeft boven wat meisjes zelf vinden.’

Bovendien zijn leerkrachten daarmee zélf degenen die meisjes seksualiseren. Want bloot hoeft voor de meisjes in kwestie helemaal niet per se over seks te gaan, ontdekte Duits toen ze tijdens haar studie met de meiden ging praten. De keuze voor blote kleding hing vooral sterk samen met schokkende zaken als het weer en de mode. Duits: ‘Niet al hun bloot was sexy bedoeld – en wat zij onder sexy verstonden leek in weinig op wat volwassenen daar van maakten. De connotaties die volwassenen hadden bij buiktruitjes en zichtbare strings vonden de meisjes bespottelijk.’

En dat bleek ook toen het AD een Stanislas-scholier aan het woord liet. Tessa van 14 vertelde dat ze zelf alleen naveltruitjes naar school draagt met een vest erover. ‘Mijn ouders willen het ook niet hebben en ik begrijp dat wel. Je trekt wel heel erg de aandacht. Ik draag ze dan ook alleen zonder vestje op vakantie. Dan voel ik me vrijer.’ Vrijer, dus. Niet sexy’er. Ook hier spreekt de woordkeuze boekdelen.

Dat vrije gevoel, dat is kostbaar, juist voor meisjes. Zij komen al veel te snel terecht in een wereld waarin een gevoel van lichamelijke vrijheid schaars is. Het is niet aan scholen om daar vroegtijdig aan te morrelen door in onschuldig of experimenteel bloot meteen volwassen seks te zien. Laat staan dat we van basisschoolmeisjes mogen verwachten dat ze zich al bewust zijn van het effect dat hun lijfje kan hebben op mannen, nog voordat ze de kans hebben gekregen om hun eigen veranderende lichaam te leren kennen.

 

Foto: FreeImages.com/Ollie Zee/Stockphoto, posed by model, illustrative purpose only

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In verloren uurtjes mag ik graag lezen over hoe andere mensen hun leven verbeteren. Zo kom ik op facebook vaak een Jelle Derckx tegen, die blogs deelt met aanstekelijke titels als ‘30 tips voor een eenvoudig leven met minder stress‘. De kern van ervan is dat je meer tijd maakt voor dingen waar je echt gelukkig van wordt (een boek lezen in de zon) of die echt belangrijk voor je zijn (je familie), en minder aan dingen die je doet om waardeloze redenen als status (veel geld verdienen) of schuldgevoel (opdraven op de zoveelste vrijmibo) of gewoonte (voor de twaalfde keer op twitter kijken of je niks gemist hebt). Daarna gooi je het gros van je overbodige bezittingen weg, en voila: je simpele, rustige leven waarin je genoeg energie hebt om te doen wat echt telt is een feit. Vaak wordt een en ander aangekleed met een plaatje waarin iemand opzichtig staat te genieten van een oneerlijk fraai stukje natuurschoon. En dan verzucht ik bij mezelf: ja, dat zou ik ook wel willen.

Maar de werkelijkheid is harder, in mijn geval. Ik ben ziek, al lang, heel vaak, chronisch. Die verloren uurtjes, daar heb ik er eigenlijk veel te veel van, omdat ik om de haverklap door die pijn en die koorts te moe ben om fatsoenlijk te functioneren. Artsen weten vooralsnog niet precies wat me mankeert. Diverse auto-immuunziektes liggen op tafel, van die aandoeningen waarvan je overal ontstekingen krijgt. Of een stoornis aan m’n afweersysteem, dat zou ook nog kunnen. Hoe dan ook leef ik al een paar jaar in een soort draaimolenrealiteit: rondje koorts, rondje pijn, rondje deze-week-gaat-het-wel, en maar door, en maar door, en geen idee wanneer ik eraf mag.

Ik jut mijn artsen op om te onderzoeken wat er precies mis met me is, en terwijl ik daarop wacht onderzoek ik mezelf. Heb ik misschien teveel stress? Te hard gewerkt? Is het omdat ik niet genoeg beweeg? Eet ik ondanks alles onverhoopt niet gezond genoeg? Zou het toch zijn omdat ik te dik ben? Als ik nou ’30 tips voor een eenvoudig leven met minder stress’ met semi-religieuze ijver zou naleven – even aangenomen dat ik daar de energie voor kan opbrengen – zou het dan beter met mij gaan?

Ik ben een kind van de hyperindividualistische, neoliberale tijd waarin we leven, merk ik, want de gedachte dat mijn ziek-zijn aan mezelf ligt, vind ik blijkbaar volkomen acceptabel. Sterker nog, ergens vind ik het wel prettig. ‘Ik weet dat het onwaarschijnlijk is, maar het zou ergens wel fijn zijn als het toch diabetes was’, hoorde ik mezelf tegen mijn lief zeggen. ‘Want dan zou ik gewoon een streng dieet kunnen volgen en mezelf dwingen om door de vermoeidheid heen te sporten, en dan kan ik mezelf vast beter maken, dat hoor je toch vaak.’ Mijn lief kijkt mij op zulke ogenblikken meewarig aan. Hij hoort wat ik ook hoor, als ik even wat langer stilsta bij wat ik zeg: dat ik mezelf een ernstige, niet zelden invaliderende ziekte toewens, uit gelijke delen wanhoop over het ongewisse van mijn toestand en volstrekt misplaatst maakbaarheidsoptimisme. Dit is wat ik wil geloven: ik kán mijn leven in mijn eigen hand nemen. Ik kán mijn gewoontes zo veranderen dat het minder slecht met me gaat. Ik kán mezelf zodanig verbeteren dat ik minder hoef te lijden.

=

In het kader van dat ‘mezelf verbeteren’ ben ik, tussen de medische molens en het ziek-zijn door, bij wijze van experiment zes maanden niets aan het kopen. Het was een spontaan idee; ik bestel regelmatig spullen via internet, en steeds vaker beleefde ik er geen plezier aan. Ik heb alles al, dus laat ik een poos niets meer aanschaffen, eens kijken hoe dat is, zei ik tegen mezelf.

Dat klinkt allemaal reuze spontaan,maar sinds ik een artikel van Koen Haegens las, afgelopen maart in de Groene Amsterdammer, vraag ik me af of dat wel zo is. Haegens omschrijft dit soort anti-materialistische projectjes – maar ook voornemens als minder suiker eten, en minder op je telefoon rondhangen – als een vorm van zelftucht. Het is een neiging om onszelf in tijden van overvloed allerlei beperkingen op te leggen. We hebben nu ongekende vrijheid om ons leven zo in te richten als we zelf willen, en paradoxaal genoeg levert dat vaak een verlangen op naar zelfopgelegde grenzen – niet in de laatste plaats omdat dat mij zo bekende streven naar een beter leven ook wel een beetje de norm is. ‘Dat is de regel aller regels: je moet zo leven dat je achteraf geen excuses nodig hebt’, citeert Haegens de filosoof Peter Sloterdijk.

Sinds ik dat las komen er allerlei ongemakkelijke vragen in me op. Dat minder kopen, waarom ben ik daar juist onlangs mee begonnen, nadat ik ziek werd? Doe ik het zodat ik inderdaad nooit excuses nodig heb, geen uitvluchten, ik nooit tegen mezelf hoef te zeggen: maar er is nog iets dat ik niet heb geprobeerd? Is niets kopen en veel van mijn spullen weggooien een soort 21ste eeuwse aflaat? Is het een hedendaagse boetedoening, alsof ik onbewust vind dat ik een tuchtmaatregel verdien voor het feit dat ik ziek ben en weinig kan? Vind ik diep van binnen mijn ziekte een vorm van persoonlijk falen, en wil ik dat goedmaken door op andere vlakken een beter mens te zijn? Heb ik dat nodig; als een soort neoliberaal bezweringsritueel, om in onze huidige samenleving waar ziek thuiszitten een vorm van mislukken is nog mijn gevoel van eigenwaarde overeind te houden? En is dat eigenlijk op een bepaalde manier niet veel zieker dan pijn hebben, en koorts, en daarom wat werkafspraken afzeggen en af en toe een deadline missen?

=

Maar misschien ben ik ook hierin gewoon een kind van deze tijd. Want het idee dat jezelf van alles ontzeggen je zeggenschap geeft over je lot, dat is niet alleen een reactie op ons overvloedige leven, zoals Haegens terecht aankaartte. Het is in onze wereld ook een belofte, en dat geldt beslist ook op medisch vlak. Als iemand die haar hele volwassen leven obees is geweest, hoor ik deze boodschap namelijk al vijftien jaar. Zo op mezelf, als ik verder niets doe dan als ieder ander gebruik maken van de grazige weiden van onze moderne maatschappij, is mijn vet een ‘sluipmoordenaar’ (aldus Knack), en ben ik als dikkie een ‘pandemie’ (Nature), een ‘slappe zitzak’ (The Post Online) en een ‘plaag’ (Knack weer). Maar als ik in actie kom, als ik ‘verantwoordelijkheid neem’ en streng ben voor mezelf, dan is zowel mijn lichaamsbouw als mijn fitheid maakbaar. Als ik voldoende beweeg, in voldoende soberheid minder calorieën eet dan ik eraf leef, genoeg groente en fruit nuttig maar niet teveel patatjes en gebakjes, of desnoods als laatste redmiddel per operatie een stuk van mijn maag laat wegsnijden om het bariatrische stompje verderop weer aan mijn darmen te laten plakken, dan kan ik al dat onheil afwenden. Een lichaam is anno 2016 niet iets wat je hebt, of wat je overkomt: het is iets wat je doet.

Geluk is een werkwoord, las ik ooit. Nou is dat eigenlijk al een vreemde notie, natuurlijk, want zoals Freek de Jonge ooit volstrekt terecht dichtte: ‘Het mooiste overkomt je, het minste is bedacht’. Maar tegenwoordig geldt deze tegeltjeswijsheid over de gelukkige geest evengoed voor het lichaam: ook gezondheid is een werkwoord.

Volgens de artsen die ik spreek gaat dit in de praktijk echter lang niet altijd op. Zo kunnen er met mij grofweg twee dingen gebeuren, vertellen ze mij. Ze ontdekken wat me mankeert en daar is een medicijn voor, of niet. In dat laatste geval (de tests leiden niet tot een diagnose, of de ziekte heeft geen behandeling) moet ik een en ander kalmpjes uitzitten. Genoeg rust nemen enzo. Wat ik zelf in de hand heb, is de boel niet erger en misschien een pietsje beter maken door goed te eten, in beweging te blijven, stress te vermijden. Verder is het een kwestie van wachten tot – ik wil niet schrijven: of – het beter wordt.

De dokters doen me denken aan de dichtbundels van Levi Weemoedt: geduldig lijden, geen bloemen, zand erover. Er is weinig tot niets dat ik kan doen; geen zelfopgelegde soberheid kan me redden, geen materiële boetedoening kan me verlosssen, geen 30 tips voor een leven zonder stress zullen me genezen. Mijn halve inboedel weggooien zal me niet helpen, en minder op twitter kijken evenmin. Dat beeld van het ideale leven waar ik zo naar verlang, die perfecte combinatie van rust, leegte, overzicht en plenty ruimte en energie voor Belangrijke Alsmede Gelukzalige Zaken, dat zit er voor mij gewoon even niet in. Niet omdat ik iets verkeerd heb gedaan of heb gefaald in het correct inrichten van mijn leven. Maar door de domme en volkomen anti-neoliberale pech dat ik toevallig pijn heb, en koorts, en al heel lang heel vaak ziek ben.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘De moderne westerse man is als de ijsbeer, van wie het territorium steeds verder inkrimpt.’ Dat schreef columnist Max Pam vorige maand in de Volkskrant (€). Zijn aanleiding, onder andere: dat ‘bijna alle’ West-Europese defensieministers vrouw zijn. Dat klopt niet (in de EU zijn er van de 28 slechts 4 vrouw, telde blogger Sander Philipse prompt), maar Pam redeneerde vrolijk door. Hij had namelijk ook nog drie films gezien die ‘het beeld bevestigen dat de macht van de man in alle opzichten tanende is.’ Al die films speelden in vroeger tijden, en gingen over mannen die om de een of andere reden in een of andere wildernis een of andere uitdaging te wachten stond die een of andere vorm van stoerheid vereiste.

Zo trok Leonardo DiCaprio, hevig verwond door een Grizzly-beer, op cinematografisch hoogstaande wijze door Yellowstone Park, onderwijl belaagd door pelsjagers en natives (Pam zegt: indianen) die het met verregaand fanatisme op zijn hachje voorzien hebben. ‘De eenzame man in strijd met mens en dier, en met de elementen’, schrijft Pam. Ik meen er een soort heimwee in te horen: zulke pure, rauwe, echte mannelijkheid, dat zie je tegenwoordig niet veel meer, met al die vrouwen met de broek aan, die de boel maar links en rechts lopen te feminiseren alsof het niks kost.

Maar is die heimwee wel terecht? Is er niet een goede reden dat we in onze cultuur langzaam maar zeker afscheid nemen van de ‘echte man’? Volgens de Amerikaanse journalist Soraya Chemaly is die er zeker. Een paar jaar geleden schreef ze in een artikel dat volgens haar niet de feminisering van de samenleving kwalijk is, maar juist de nadruk op een soort mannelijke oernatuur. Jongens hebben er last van, omdat ze zich genoodzaakt zien om naar strijd en stoerheid te verlangen – ook als dat niet in hun karakter ligt, al was het maar om aan de verwachtingen te voldoen. Belangrijke eigenschappen als empathie en zorgzaamheid raken ze dan kwijt, vreest Chemaly. Ze stelt: ‘Jongens dwingen om alle vrouwelijke kanten van zichzelf te verwerpen vermindert hun kansen op geluk’.’ En: ‘Mannelijkheid ontmenselijkt jongens.’

Ook hoogleraar sociologie Michael Kimmel voorziet problemen. In zijn boek Guyland beschrijft hij hoe jongens lijden aan de overgang van knaap naar man. ‘Lost boys’, noemt hij ze, die – vaak tevergeefs – proberen hun innerlijke real man te vinden in veel bier, veel seks en brute ontgroeningsrituelen. Zij zouden er juist bij gebaat zijn als mannelijkheid voor meer zou staan dan voor dat harde, rauwe en eenzame. Integriteit, bijvoorbeeld, en warmte, en respect.

Dit wil natuurlijk niet zeggen dat stoerheid niet meer mag bestaan. Ik gun iedereen – man én vrouw – de kans om zich indien gewenst te meten met uitdagingen en wildernissen assorti. En als Pam zich in Yellowstone Park wil laten aanvreten door een beer, moet hij dat vooral niet laten. Maar heimwee naar de ‘echte man’? Nee.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.