dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Wat me het meest bevreemdde, was hoe normaal alles leek. Op NPO1 beschouwden analisten de verkiezingsuitslag als elke andere. Versplintering, ruimte op rechts, verlies voor de coalitiepartijen, en de grote hamvraag: hoe zal het kabinet toch zijn plannen door de Eerste Kamer gaan loodsen nu de meerderheid daar verloren is gegaan? Niemand in de studio zei ‘wel godverdomme’ toen bleek dat Forum voor Democratie de grootste partij van Zuid-Holland was geworden.

Ook de provincielijsttrekkers raakten niet van hun theewater. Ja, nee, ze moesten de lijsttrekker van het Forum wel eerst leren kennen voordat ze zouden beslissen of ze wilden samenwerken. Jesse Klaver maande boe-roepende GroenLinksers tot stilte. ‘Want in een gezonde democratie past het dat we iedere overwinnaar van een verkiezing feliciteren, en dat doe ik vanavond.’ Hij zei niet: ‘Forums winst is klote en gevaarlijk, en kut man, ik ben er koud van’.

In de donderdagkrant kwamen Volendamse aanhangers van Thierry Baudet aan het woord: ‘Een frisse vent, snappie.’ In een ander artikel opperde een communicatiewetenschapper dat het Forum had gewonnen omdat de partij zich afzet tegen de gevestigde orde, Brussel en migranten, en daar ‘een wij-gevoel tegenover zet’. Hij zei niet: ‘We leven in een land waarin racisme en wit nationalisme zo salonfähig is geworden dat mensen zich niet meer schamen om op snotfucking engnekken te stemmen.’

Toen ik Baudets speech wilde terugkijken toonde de publieke omroep me eerst een reclame over een blije, blonde mevrouw in een oranje jurk die hulp krijgt bij het afvallen van ene Ellen. ‘Vind jouw eigen Ellen bij jou in de buurt, op powerslim.nl’. Daarna werd gemeld dat je al een STER-spotje voor je bedrijf kunt laten uitzenden vanaf 3000 euro. Ook het kapitalisme vloekt niet als fascisten de verkiezingen winnen.

Er zijn mensen die ‘fascisten’ ook een scheldwoord vinden. Ze namen er aanstoot aan dat ik in eerdere columns Baudet en zijn partij als zodanig typeerde. Tut-tut, zeggen ze, dat is wel een hele zware en beladen term, het valt toch wel mee, moet het nou zo?

Tegen hen zeg ik: nee, het valt niet mee, en ja, het moet zo. Baudet en partijgenoten zijn namelijk helemaal niet geheimzinnig over hun fascistische ideeën. Ze dragen geen maskers. Het enige wat je hoeft te doen, is naar ze te luisteren en te geloven wat ze zelf zeggen. Baudet & co hebben ons gewoon verteld waar ze voor staan en wat ze willen: een zuiver ‘blank’ Europa. Dat vinden zij beschaving. Ze hebben ook gezegd hoe ze de weg hiernaartoe zien: als een strijd, met hen aan het front.

Het is allang uitgesproken: de zorgen over een ‘homeopathische verdunning’ van het Nederlandse volk, de wens dat Europa ‘dominant blank’ blijft, het verlangen om media en onderwijs te zuiveren van ‘linkse activisten’, hoe het beter zou zijn met hen als ‘absolute heersers’, hoe de keuze is tussen ‘leven met een valse vrede of ten strijde trekken’. Baudet speechte woensdagavond dat het bijna te laat is. We staan te midden van de brokstukken van wat ooit de mooiste beschaving was, sprak hij. En net als andere landen in de Boreale wereld worden we kapot gemaakt door de mensen die ons zouden moeten beschermen; ondermijnd door universiteiten, journalisten, kunstenaars en bestuurders. Er moet een einde komen aan het tijdperk van politieke capitulatie. ‘Wij zijn naar het front geroepen. Omdat het moet. Omdat ons land ons nodig heeft.’

Elke keer als we met zijn allen doen alsof dit geen fascisme is, maar gewoon een mening van gewoon een rechtse partij, normaliseren we het. We rekken de grenzen van het acceptabele op: wat op maandag onaanvaardbaar was, is op dinsdag doorsnee, wat op dinsdag alle perken te buiten ging, wordt op woensdag met schouderophalen aangehoord. Haat wordt langzaam alledaags, gepraat over zuiveringen banaal, het idee van een naderend gevecht voor de ‘blanke’ beschaving gewoon.

Maar dat is het niet. Dit is niet normaal. Word wakker: de fascisten hebben de verkiezingen gewonnen. Dus nee, Baudet is geen frisse vent, en hij hoeft niet netjes gefeliciteerd te worden: hij moet bekritiseerd en bestreden worden, en onmiddellijk een cordon sanitaire aan zijn broek krijgen. En nee, de belangrijkste vraag is nu niet hoe het kabinet nou toch een Eerste Kamer-meerderheid voor haar beleid gaat krijgen. De belangrijkste vraag is hoe we ons gaan verzetten tegen fascisme.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Waarom zou ik niet dromen? Heleen Mees verwijt me in haar column van vorige week dat ik feminisme gebruik als haakje om te pleiten voor een socialistische heilstaat. Ze schuimt deze klacht vervolgens meteen op tot een vergelijking met Mao. Laat me dus beginnen met een geruststelling: op mijn bureau liggen geen concrete plannen voor een genocidair landbouwbeleid, en evenmin ben ik van plan mijn feministische overpeinzingen kracht bij te zetten door me tot dictator te ontpoppen. Er zitten geen rode boekjes in de pijnlijn. U bent echt tamelijk veilig.

Maar waarom zou ik niet dromen van een heilstaat? Van een wereld waarin er voor alle vrouwen een goed leven mogelijk is? Dit is wat feministen als Mees te bieden hebben: als je als vrouw veel en hard werkt, kun je je invechten in het huidige kapitalistische, patriarchale systeem, en een paar succesvollen verwerven dan een invloedrijke toppositie. Dit is misschien een prima scenario voor de vrouwen die hier de mogelijkheden en energie voor hebben. Maar ik vraag me af: en de rest van de vrouwen dan?

Begrijp me niet verkeerd: natuurlijk vind ik ook dat we moeten streven naar een samenleving waarin vrouwen en mannen de macht eerlijk delen. En uiteraard moeten we alle obstakels die dit gelijkheidsideaal hinderen omver schoppen; laten we extrabelegen genderstereotypen vermorzelen en seksisme te lijf gaan met woorden en hooivorken.

Maar een feminisme dat zich enkel bezighoudt met de top en de macht is een feminisme dat de dagelijkse realiteit van veel vrouwen verwaarloosd. Van vrouwen die arm zijn. Vrouwen die niet neurotypisch zijn. Vrouwen met een beperking. Vrouwen zoals collega Harriët Duurvoort, die gisteren schreef hoe ze haar werk en ambities heen moet vouwen om de intensieve zorg voor haar kind.

Of vrouwen zoals ik, die chronisch ziek zijn. Op een slechte dag kruip ik na een uur werken op de bank, waar ik me oprol onder een deken; vermoeid tot op het bot omdat mijn lijf overal pijn doet, en gefrustreerd omdat mijn gedachten als een emmer regenwormen zijn, krioelend zonder orde en te glibberig om er eentje vast te houden. De top, de macht: het zal me op zo’n moment werkelijk worst wezen.

Dat weerhoudt me er evenwel niet van om te verlangen naar een heilstaat. Mees schreef in haar column dat deeltijddames het bederven voor andere vrouwen, omdat werkgevers ‘immers de voorkeur zullen geven aan de mannelijke sollicitant’ boven een misschien-straks half inzetbare vrouw. Dat woordje ‘immers’ is veelzeggend. Er spreekt een zekere berusting uit, een acceptatie dat dit nu eenmaal is hoe het werkt: in een neoliberaal kapitalistisch en patriarchaal systeem is het begrijpelijk dat werkgevers in hun zoektocht naar de goedkoopste arbeidskracht op voorhand alvast wat discrimineren.

Maar waarom zou ik hiermee akkoord gaan? Er is geen natuurwet die voorschrijft dat we in zo’n systeem moeten leven. En als zieke vrouw ben ik me er pijnlijk van bewust wat deze vorm van kapitalisme ons allemaal niet gebracht heeft. De zorgstaat is afgebroken, vangnetten zijn verdwenen, uitkeringen uitgekleed, sociale huurwoningen verkocht. Ben je niet supervermogend, dan ben je nooit helemaal veilig. Dus moeten veel mensen voortdurend watertrappelen. Wie ontspant, kan zinken. Wie opgeeft, kan verdrinken. Er worden geen zwembanden uitgedeeld. Je moet op eigen benen staan, ook als de eerste plek waar je grond onder je voeten vindt de zeebodem is.

Dit raakt iedereen, maar kwetsbare vrouwen het meest. En als ik daarover peins, denk ik eigenlijk nooit: vrouwen moeten eens wat harder werken. Om eerlijk te zijn, denk ik: waar blijft de fucking revolutie?

We hebben een feminisme nodig dat niet alleen gaat over de macht en de top, maar over alle vrouwen. Een feminisme dat, om schrijfster Laurie Penny te citeren, gaat over ‘ons recht om waardig te leven, ons recht op onderdak en levensonderhoud en leren en de mogelijkheid om voor elkaar te zorgen.’

Gisteren las ik een artikel van de wijze vrouwenrechtenactivist Nawal El Saadawi. Ze schreef: ‘We moeten onze opvatting over wat succes is veranderen. Het is noch geld, noch beroemdheid, noch macht: het is het vermogen om de wereld een betere plek te maken om in te leven.’

Verwijt me dus niet dat ik droom van een heilstaat. Droom met me mee.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Vlak na nieuwjaarsdag loop ik door de gangen van een groot academisch ziekenhuis. Het zijn die weken waarin goede voornemens nog welig tieren. Nooit is het geloof in individuele maakbaarheid zo groot als nu. Wat je probleem ook is, de oplossing ben je zelf. Vergeet pech en achterstelling, maar hervorm je lichaam en geest. ‘New year, new you’, meldt een tijdschriftcover. En: ‘Fitspiratie: zo begin je 2019 vol energie.’ ‘Makkelijk gezond en slank in 2019.’ ‘Word de beste versie van jezelf die je kunt zijn.’

Meestal vind ik goede voornemens onlogisch. Als je een kek idee hebt waar je leven van opknapt, waarom dan wachten tot 1 januari? Begin gewoon meteen.

Maar dit jaar is anders. Ik heb optimistische plannen, en daarom heb ik een afspraak met een nieuwe arts die veel weet van mijn vervelendste klachten. De pijnlijke zwelling in mijn handen die me van het schrijven houdt. De borstbeenontstekingen die soms zo zeer doen dat ik nauwelijks kan zitten. De extreme eczeem die ik krijg na het zwemmen. Ik mag dan chronisch ziek zijn, maar ik wil nog van alles. Dus wandel ik naar de poli reumatologie, op zoek naar hulp om zoveel mogelijk goeds uit mijn ontredderde leven te halen.

De arts oogt jong, fit en mild afkeurend. Ik vertel hem wat ik wil, praat verlangend over hiken in de bergen, boeken die ik nog wil schrijven. Hij zegt: ‘Eerst eens kijken of je echt iets mankeert.’ Ik reageer onthutst: de diagnose – Sjögren met een snufje Lupus – is al gesteld en bevestigd door tests. We beginnen een ongemakkelijke dialoog waarin ik vertel over mijn symptomen en hij die wegredeneert: haaruitval kan ook stress zijn, die nierproblemen waren vast toeval.

Bij het lichamelijk onderzoek komt de aap uit de mouw. Daar zit ik, in beha en onderbroek, terwijl hij steeds verzucht hoe moeilijk ik voor hem ben. ‘Je overgewicht maakt dit lastig’, moppert hij, duwend in mijn wiebelbuik. ‘Je gewrichten bewegen zwaar maar dat ben je zelf natuurlijk ook.’

Hulp bij een beter leven krijg ik niet. ‘Plan A, B en C is gewichtsverlies, desnoods met een operatie’, zegt hij. ‘En verder?’, vraag ik, omdat ik denk dat je van dik zijn toch geen haaruitval of gezwollen handen krijgt. ‘Verder niets. Ik ga je nu verder niet helpen. Eerst afvallen.’

Ik word de spreekkamer uitgeleid voordat ik weet hoe ik zonder te huilen moet zeggen dat dikke mensen ook recht hebben op goede zorg. Dat hij ooit zwoor dat hij geen schade zal doen. Dat uit talloze onderzoeken blijkt dat dikke lichamen niet zomaar maakbaar zijn. Dat er meer moet zijn dan: kom maar terug als je de beste versie van een patiënt bent die je kunt zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In de serie Feministen mopperen op vrouwen die in deeltijd werken presenteerde Heleen Mees vorige week aflevering 2754: ‘Je krijgt er misschien ook nog een burn-out van’. Haar redenering: het aantal parttimers stijgt, het aantal opgebrande mensen ook, dus zie je wel, het zou zomaar kunnen.

Een aardig idee, ware het niet dat de gevolgtrekking een paar probleempjes heeft. Zo berust Mees’ conclusie op een denkfout. Dat twee factoren samen opgaan, wil niet zeggen dat het om een oorzaak en gevolg gaat; er is ook een sterk verband tussen de hoeveelheid films met Nicholas Cage en het aantal mensen dat verdrinkt in een zwembad, maar dat betekent niet per se dat mensen zo levensmoe worden van het acteerwerk van Cage dat ze zich massaal te chloorwater storten. Een ander akkefietje: het klopt niet. Vorig jaar becijferde het CBS dat burn-outklachten meer voorkomen naarmate het aantal gewerkte uren in een week hoger is.

De onfeitelijkheid ten spijt sluit Mees’ suggestie naadloos aan op een dominant feministisch gedachtegoed: gij zult niet parttimen, gij zult financieel onafhankelijk zijn. Zelf is ze al langer overtuigd bepleiter van deze geboden. In een column over ‘deeltijdgeneuzel’ stelt ze voor dat vrouwen vijf dagen per week gaan werken en het extra inkomen uitgeven ‘aan dingen waarmee je tijd bespaart; een schoonmaakster, kant-en-klaarmaaltijden en een oppas die de kinderen ook naar muziekles en sportvereniging brengt.’ Over een ander stuk twitterde ze: ‘Je kunt het efficiënt noemen dat hoogopgeleiden laagwaardig werk doen, maar ik noem het dom.’

Ook Elma Drayer herinnert vrouwen graag stevig aan de geboden. Vrouwen die niet financieel zelfstandig zijn, zijn ‘verwende prinsesjes’ die niet snappen dat zorgen en werken geen dubbele belasting is maar dubbele vreugde, en bovendien ‘sneue slachtoffers van hun eigen geloof in sprookjesland’ omdat ‘zij menen dat uitgerekend hun – beoogde – partner nimmer van de ladder zal donderen, werkloos raakt, ernstig ziek wordt of ervandoor gaat met een jong kippetje.’

Zulke spierballentaal klinkt misschien overtuigend, maar ze verhult dat er achter deze geboden een heel stelsel van onuitgesproken aannames zit. Zo nemen Drayer, Mees & co aan dat er iets mis is met vrouwen die de combinatie van een voltijdbaan met het gros van de zorg voor huishoudens, kinderen of zieke ouders te zwaar vinden. Ze zijn dom of slap, en niet bijvoorbeeld ziek of overvraagd door een systeem dat vrouwen dubbel belast en hen vervolgens verwijt dat ze een van hun taken maar half volhouden.

Een andere aanname: dat jezelf redden als je lief er ladder- of kippetjes-gerelateerd tussenuit knijpt noodzakelijkerwijs een hoogstpersoonlijk probleem is dat een individuele oplossing behoeft. Nou is er inderdaad een dikke kans dat een deeltijdwerkende vrouw in de penarie raakt als ze er ineens alleen voor komt te staan. Maar die vaststelling kan net zo goed aanleiding zijn voor een pleidooi voor collectieve hervormingen – zorgen voor voldoende sociale huurwoningen en degelijke financiële vangnetten, een basisinkomen, maatregelen tegen stagnerende lonen zodat je ook met een deeltijdbaan financieel onafhankelijk kunt zijn – als voor verwijten van sneu sprookjeslandgeloof.

Nog een stilzwijgende veronderstelling: dat alleen betaald werk echt werk is, en zorgen voor je eigen huishouden, kinderen of zieke ouders niet. Een aanname die schuurt met zichzelf, stelt de filosoof Nancy Fraser: het kapitalistische systeem waarin we leven kan niet voortbestaan zonder dat mensen dit onbetaalde zorgwerk doen, al was het maar omdat iemand de managers van morgen moet grootbrengen.

We doen graag alsof er een oneindige capaciteit is voor het leveren van dit zorgwerk, stelt Fraser, maar dat is niet het geval. Jazeker, als je genoeg verdient met je baan kun je het grotendeels uitbesteden aan de schoonmaakster en oppas. Maar wie zorgt er voor hún kinderen, huishouden en zieke ouders? Voor de armste vrouwen is de situatie die Mees schetst, het op maat inkopen van tijdsbesparing, volstrekt onbereikbaar. Hier zit nog een verborgen aanname: dat het oké is als de genoemde feministische geboden alleen haalbaar zijn voor middenklassevrouwen.

Mij lijkt dit helemaal niet prima; het lijkt me reden voor een grondige herziening van dit gedachtegoed. Dat afkammen van vrouwen die in deeltijd werken is niets meer dan de zoveelste poging om een structureel probleem in de schoenen van het individu te schuiven. En dat is niet waar feminisme over zou moeten gaan.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Hoe zou jij je voelen als iemand je haar sneller knipt dan het groeit?’ Die treffende vraag werd onlangs in Brussel gesteld door een klimaatstaker. Gisteren protesteerden ook ruim tienduizend Nederlandse scholieren voor onze aarde en tegen de halsstarrige klimaatpolitieke labbekakkerij van machthebbers assorti. Een tiener uit Maastricht had een bord bij zich: ‘Als het klimaat een bank was geweest, was het al gered.’

De volwassenen hielden ondertussen een wedstrijdje azijnpissen. Historicus Dirk-Jan van Baar schreef: ‘Klimaatpolitiek is cynisch en voor grote mensen. Laat onze tere kinderziel (..) daar alsjeblieft buiten.’ Hoogleraar (nanotechnologie, niet pedagogiek) Willem Mulder vreesde dat het steunen van ‘naïef activisme’ kwalijk is voor de ontwikkeling. Psychiater Esther van Fenema sprak zelfs over kindermishandeling: ‘Het is ongezond als kinderen wakker moeten liggen bij onderwerpen die te groot en te bedreigend zijn’.

Je zou bijna denken dat het veel zieliger is voor kinderen om hun democratische grondrechten te gebruiken dan om straks te moeten leven met de gevolgen van klimaatverandering. Gelukkig zien ze dat zelf anders. De klimaatstakers snappen dat er met hun toekomst wordt gegokt door politici die kunnen dralen en neuzelen omdat ze waarschijnlijk sterven voordat de boot echt aan is. In dat licht is het een verdraaid goed idee van kinderen om eigenaarschap over die toekomst te claimen en elk grondrecht dat ze hebben te gebruiken. Sterker nog, ik zou ervoor willen pleiten om hun nog meer rechten te geven. Stemrecht bijvoorbeeld.

Dit is niet zo’n merkwaardig idee als het op het eerste gezicht lijkt. In de beluisterenswaardige podcast Talking Politics legt politicoloog David Runciman uit dat het democratisch systeem nu structureel in het nadeel is van jonge mensen. Er zijn, door de vergrijzing en doordat er geen bovengrens is aan de stemgerechtigde leeftijd, immers veel meer oude kiezers dan jonge. En dat terwijl jongeren het langst met de gevolgen van beleid moeten leven. Runciman stelt voor deze onrechtvaardige disbalans te corrigeren door het kinderstemrecht in te voeren. En dan niet vanaf 16 jaar, zoals je weleens hoort, maar veel radicaler: vanaf 6 jaar (omdat het wel handig is als de kiezertjes kunnen lezen).

Nu denkt u misschien: maar stemmen, dat gaat kinderen boven de pet. Dit argument, zo schrijft filosoof John Wall, is in het verleden ook gebruikt om het stemrecht te onthouden aan vrouwen, mensen van kleur of armen. Het is bovendien ongeldig: in geen enkele democratie is competentie voor volwassenen een voorwaarde om te mogen stemmen. Nog een tegenargument: kinderen begrijpen politieke consequenties niet goed. Maar, schrijft Wall, welke volwassene begrijpt complexe zaken als oorlog of klimaat wel ten volle? Iedereen stemt op basis van zijn eigen ervaring en kennis. Het mooie van een representatieve democratie is dat een parlement vervolgens de som is van al onze inzichten.

Of wellicht denkt u: maar kinderen zijn niet onafhankelijk genoeg. Wederom zegt Wall: ook volwassenen worden voortdurend beïnvloed door anderen. En als ouders of leraren druk zouden uitoefenen op kinderen, dan zou dat zeer fout zijn, maar eventueel verwerpelijk gedrag van anderen mag geen reden zijn om iemand het stemrecht te ontzeggen.

Invoering van het kinderstemrecht zou zelfs een nieuw tijdperk van helderheid en daadkracht kunnen inleiden. Historicus Maartje Janse twitterde over waarom mensen vaak zo lang ontkennen dat er een probleem is, bijvoorbeeld met klimaatverandering. Als je erkent dat er iets mis is moet je namelijk toegeven dat je iets fout deed en tot actie overgaan om je positieve zelfbeeld in stand te houden. Kinderen, overpeins ik, hebben daar echter geen last van: zij hebben nog geen schuld aan die problemen, en kunnen dus ongehinderd door blaam- en zelfbeeldissues de waarheid onder ogen zien en actie eisen.

Bovendien is het mijn ervaring dat veel kinderen een prima bullshitradar hebben. Het zou op zijn minst verfrissend en op zijn best revolutionair zijn als politici hun beloftes en plannen noodgedwongen zo moesten formuleren dat ook een basisscholier ze kan begrijpen; zonder wollige vaagheid of draagvlakmasserende meel in de mond.

Er is een uitdrukking: ‘We hebben de aarde niet geërfd van onze ouders, maar te leen van onze kinderen.’ We leven op hún planeet, het gaat over hún toekomst. Zij zijn onze hoop. Ze laten zien dat ze gehoord willen worden. Geef ze een stem.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een keurslijf, noemde een collega het laatst: al die politieke correctheid, het geklooi met genderneutrale voornaamwoorden, de toenemende druk om in boeken, films en series te zorgen dat allerlei mensen gerepresenteerd zijn, en dus niet hoofdzakelijk witte mannen en soms een witte vrouw.

Een dwangbuis, vond hij het. Een verhaal waarin een schrijver met opzet zorgt dat de personages niet allemaal wit, meestal-man, hetero, cis, zonder beperking en monogaam zijn, dat kan niet anders dan een geforceerde geschiedenis worden. Een moeizame en kunstmatige vertelling zal het zijn, een knieval van de kunsten voor de morele chantage van een kleine groep gemarginaliseerde mensen, het resultaat onleesbaar of onkijkbaar voor iedereen, behalve voor de meest vastberaden social justice warrior.

Mijn collega is niet de enige die er zo over denkt. Het is hip om je te verzetten tegen de ‘censuur van de gekwetste minderheid’, om filosoof Sebastien Valkenberg te citeren. Zelfs feministisch ex-boegbeeld Fay Weldon deed in een Volkskrant-interview een duit in dat zakje. In een gesprek over trans mensen vertelde ze dat ze de aandacht voor mensen die ‘zeggen dat ze zielig zijn’ om ‘aandacht en begrip’ te krijgen, ziet als een vorm van ‘pure tirannie’. ‘Onze samenleving doet denken aan de oude Sovjet-Unie’, zei ze. ‘Voor een dwarse opinie word je misschien niet naar de goelag gestuurd, maar wel wordt je elke mogelijkheid ontnomen om nog ergens je mening te geven.’ (Als antwoord daarop schreef ze een buitengewoon transfoob boek, dat gewoon wereldwijd werd uitgegeven.)

Weldon stinkt in een valse tegenstelling: die tussen de vrijheid om te zeggen wat je wilt aan de ene kant, en politiek correctheid aan de andere kant. Maar de twee zijn niet elkaars antithese. Meer aandacht voor inclusiviteit en representatie zorgt er niet voor dat een schrijver niets meer mag zeggen, maar juist dat die meer kan vertellen.

Zo las ik afgelopen december de Broken Earth-trilogie (vertaald als De gebroken aarde) van N.K. Jemisin. De hoofdpersoon is, net als de schrijfster, een vrouw van kleur; de andere vertellers zijn dat eveneens, of zijn genderneutraal. Veel karakters blijken trans, bi, homo, lesbisch of polyamoreus te zijn, of een beperking te hebben. Vaak zijn ze dat terloops, bijna achteloos; gender, beperkingen en seksualiteit zijn geen redenen om tot het in de literatuur zo vaak aanwezige cliché van de ‘innerlijke strijd met het anders-zijn’ te vervallen; er is geen belegen identiteitsworsteling als Leitmotiv. In plaats daarvan krijgt de lezer een weergaloos, intens, gelaagd, maatschappijkritisch en tegelijkertijd bloedstollend verhaal voorgeschoteld over het einde van de wereld.

In de jaren zeventig schreven twee wetenschappers: ‘Representatie in de fictiewereld betekent dat je sociaal bestaat; afwezigheid betekent symbolische vernietiging.’ Het is geen tirannie om te willen bestaan. Het is niet geforceerd om een wereld te scheppen waarin iedereen zich kan herkennen. Inclusiviteit is geen keurslijf. Het is rijkdom.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.